8 minute read

BRIEF: Waarom zingen we niet vaker samen?

Brief aan mijn jongere zelf

Een vleugel, een kast vol partituren, een handvol instrumentenkisten op de grond. Toms huis ademt muziek. De snaren van zijn viool vibreren in de academie en af en toe op het podium. Maar zijn andere missie vindt hij even ambitieus: kinderen samen aan het zingen krijgen op school.

Amai Tom,

Eén repetitie van een verplicht eerstejaarsvak aan het conservatorium. Meer was er niet nodig om je te laten betoveren door de magie van het samen zingen. Tijdens diezelfde les kiemt je missie: zou het niet geweldig zijn als je dat gevoel kon overbrengen op andere kinderen? Niet alleen in de academie, maar ook in scholen, zodat iedereen van de verbindende kracht van samen zingen kon proeven?

Het is alvast de meest laagdrempelige vorm van actief musiceren, met je eigen stem als instrument. Wat niet wil zeggen dat het zomaar ‘samen liedjes zingen’ is. Het moet muzikaal, stemtechnisch en didactisch goed zitten, maar zo professioneel ben jij wel. Denk dus niet dat wat jij zal realiseren minder ambitieus is dan wat je medestudenten na het conservatorium gaan doen.

Beloof me dat het instant plezier bij de kinderen én jezelf altijd blijft primeren. Acht- tot twaalfjarigen zijn zó dankbaar: veel fantasie, weinig gêne. Maar besef tegelijk hoeveel impact je hebt. Verlegen kinderen durven zich te smijten, ‘moeilijke’ leerlingen vinden – vaak tot verbazing van de klasleraar – een positieve manier om zich uit te drukken.

Loop een extra mijl voor wie nog geen Nederlands kent. Zie het als een heerlijke kans om de universele taal van de muziek te benutten. Begin je les zonder woorden, gewoon voordoen en nadoen. Dan ervaart zo’n kind: dit kan ik! Kies voor een mix van Nederlandstalig repertoire en liederen in een vreemde taal, die zijn voor de hele klas even moeilijk.

Durf tegelijk streng zijn. Aan drie regels heb je genoeg. Eén: als de meester voorzingt, luisteren we actief. Twee: als een klasgenoot alleen zingt, lachen we niet. Drie: schreeuwen is niet zingen. Leg je lestempo hoog genoeg, zo is er geen tijd voor afleiding. En bereid je klasopstelling en lesopbouw goed voor. Vertrek onderaan de ladder, binnen ieders comfortzone: in de handen klappen bijvoorbeeld, altijd veilig, nooit weerstand.

Ja, soms zal je thuiskomen van een school en denken: dat ging niet vlot. Weet dat dat negen op de tien keren komt omdat jij een slechte dag had – die andere keer was het wellicht vrijdagnamiddag. Je bent nu eenmaal een spiegel voor de leerlingen. Gelukkig ook in de positieve zin: als jij goedgezind bent, straalt dat net zo goed op hen af.

En tot slot: blijf zelf zingen in groep! Dat is niet alleen leuk, je leert ook bij voor je lespraktijk als je af en toe nog eens aan de andere kant zit.

Tekst Nele Beerens Beeld Tine Schoemaker P.S. Vergeet je niet die viool – je eerste liefde – geregeld uit haar kist te halen?

Wie is Tom Johnson?

• studeerde viool en koordirectie aan het Koninklijk

Conservatorium Antwerpen • geeft viool in Academie Borgerhout en samenzangvakken in Podiumacademie Lier • besmet via Zuidgeluid, opMaatorkest, Koor & Stem en

‘t Zingend Schip basisscholen met de muziekmicrobe

“Leerlingen weten vaak niet dat ze mantelzorger zijn”

Tekst Maaike Van Melckebeke Beeld Damon De Backer

Een op de vijf Vlaamse jongeren groeit op bij een gezinslid met een slepende ziekte of beperking. Die zorg heeft een grote impact, weten ze bij VIVATO in Kortrijk. “We werken samen aan een mantelzorgvriendelijke school, maar pamperen niemand”, zegt leerlingenbegeleider Goedele Vandenbussche.

“Een psychisch kwetsbare vader, een zus met een ernstige gedragsstoornis, anderstalige ouders voor wie de kinderen tolken: jongeren die thuis zorgen dragen, kunnen minder kind zijn. Terwijl hun vrienden praten over het volgende feestje, piekeren zij over hoe ze thuiskomen ’s avonds. Ook op school heeft het gevolgen. Niet kunnen studeren door een crisis thuis, te laat komen omdat ze voor een broertje moeten zorgen of negatief gedrag stellen in de klas als uitlaatklep voor stress.”

“Toen mantelzorgvereniging Samana ons een viertal jaar geleden contacteerde met de vraag of ze iets mochten organiseren rond jonge mantelzorgers, wist ik weinig van het thema. De dag vol workshops die we toen samen hebben opgezet, was een eyeopener. Ik schrok echt van de cijfers (zie box). Maar wat het meest bleef hangen, waren de getuigenissen van enkele leerlingen. Die brachten mooie gesprekken op gang in de klas. Pas door het thema op tafel te brengen, kwam bij velen het besef: hé, ik ben ook een mantelzorger.” “Na het project besloten we om mantelzorg op te nemen in de een-op-eengesprekken met de klasmentor in het begin van het schooljaar. We lichten het begrip toe én we vragen expliciet of leerlingen mantelzorger zijn. Tieners staan er vaak niet bij stil dat ze zorgen voor iemand. En ze beseffen niet altijd dat we als school rekening kunnen en willen houden met hun context thuis.”

ZELF INITIATIEF NEMEN “Het is niet zo dat leerlingen die mantelzorger zijn automatisch een beroep kunnen doen op een pakketje zorgmaatregelen. We willen niet pamperen. Bovendien: de jongeren vragen daar zelf niet om. De school is vaak de enige plek waar onze mantelzorgers nog kind kunnen zijn. Voor hen is het heel belangrijk dat ze hier normaal behandeld worden. Maar als leraren op de hoogte zijn, vallen alarmsignalen sneller op.”

“Ook voor de leerling is het fijner. Ze hoeven niet steeds opnieuw hun hele situatie uit te leggen, al helemaal niet in het bijzijn van de hele klas. In de meeste gevallen is het niet de leraar die de leerling aanspreekt, maar andersom. Daar streven we naar. We willen onze jonge mantelzorgers stimuleren om zelf initiatief te nemen. Want de kans is groot dat de zorg niet stopt wanneer ze de school verlaten. Door hen te leren om erover te praten, oplossingen te

Wie is Goedele Vandenbussche?

• leerlingenbegeleider, leraar en stagebegeleider • werkt in RHIZO VIVATO, een schoolcampus voor 7 bso en tso • orthopedagoog van opleiding

“Op school kunnen onze mantelzorgers nog kind zijn”

zoeken en hulp te vragen, versterken we hun weerbaarheid op lange termijn.”

“Welke steun we bieden, hangt af van de leerling. Een leerling die thuis voor haar broertje zorgt mag wat minder uren stage doen, op voorwaarde dat ze haar doelen kan halen. Iemand die zijn huistaak niet kon maken omdat hij de hele avond in het ziekenhuis zat met zijn mama, kunnen we uitstel geven. En wie een rustige plek zoekt om te studeren, mag wat langer op school blijven. Soms verwijzen we hen door naar organisaties als CAW, thuiszorg, rouwkampen of brussenwerking. Maar heel vaak volstaat het voor leerlingen om gewoon even te praten.”

SOMS WREVEL “Het loopt niet altijd perfect. Zo zien we dat er in de klas soms wrevel ontstaat omdat een leerling minder uren stage moet doen of te laat mag komen. Dan gaan we voor een klasgesprek, in samenspraak met de leerling. Wanneer zo’n jonge mantelzorger zijn situatie toelicht en klasgenoten vragen mogen stellen, komt er meteen meer begrip.”

“Ook grenzen stellen blijft een uitdaging. Zo hadden we een leerling die zich in de les vaak negatief gedroeg. Babbelen, brutale opmerkingen maken, bewust te laat komen … Ze had in haar startgesprek aangegeven dat haar mama psychisch ziek is, waardoor er thuis een heel sombere sfeer hangt. Toen we het gesprek aangingen over haar gedrag, legde ze zelf de link. Ze zei dat het thuis zo lastig is, dat ze zich op school wil uitleven. We tonen dan erkenning, zoeken mee naar oplossingen en geven haar de kans om te ventileren. Maar tegelijk geven we aan dat we haar gedrag niet aanvaarden.”

KOSTBARE COMPETENTIES “Omdat onze leerlingen ouder zijn dan achttien, worden de ouders niet automatisch betrokken. Maar ik moedig het wel aan. Veel jongeren houden zich sterk thuis. Ze zwijgen om hun ouders te beschermen, ‘want die hebben al zorgen genoeg’. Mooi, maar soms is de last op hun jonge schouders te groot. Dan gebeurt het dat we, opnieuw in samenspraak met de leerling, ouders uitnodigen. Dat zijn geen gemakkelijke gesprekken. Ouders zitten vaak met een groot schuldgevoel. Maar door samen aan tafel te zitten, komt de dialoog tussen ouder en kind opnieuw op gang. Heel mooi om te zien.”

“Evengoed zijn er jonge mantelzorgers die nooit langskomen voor een gesprek. Wie een goed netwerk heeft en erin slaagt om er open over te praten met vrienden, is vaak veel weerbaarder. Jonge mantelzorger zijn, heeft niet automatisch of uitsluitend negatieve gevolgen. Dat benadrukken we bij onze leerlingen. Wie zorgt voor een ander, bouwt kostbare competenties op als empathie of maturiteit.” MEER GEWICHT IN DE LESSEN “Ik ben nog altijd heel blij dat we ‘ja’ hebben gezegd op de vraag van Samana. Het is zo’n verrijking. Voor de leerlingen, maar ook voor ons. Oké, onze prioriteit op school is leren. Maar we mogen niet blind zijn voor de moeilijke thuissituatie van leerlingen. Ook in onze lessen geven we het thema meer gewicht. Het is belangrijk dat de latere zorgkundigen, kinderbegeleiders en opvoeders oog hebben voor mantelzorgers, hen respect tonen en vlot met hen samenwerken.”

“Of ik tips heb voor andere scholen die werk willen maken van een mantelzorgvriendelijke school? Ja, zorg dat het thema gedragen wordt door het hele team. Dialoog en verbinding moeten deel uitmaken van de cultuur op school. Anders gezegd: in een school waar in de klas ruimte is om over moeilijke thema’s te praten en waar leraren aanspreekbaar zijn, zal een leerling veel sneller geneigd zijn om een gesprek aan te gaan. Live tussen de lesuren of via een mailtje in je inbox.”

Jonge mantelzorg in cijfers

21 procent van de Vlaamse jongeren tussen elf en achttien jaar groeit bij een gezinslid met een bijzondere zorgnood. 5 procent van alle jongeren (ca. 27.000) neemt om die reden thuis meer dan gebruikelijk taken en verantwoordelijkheden op.

Jonge mantelzorgers hebben vaker een lagere sociaaleconomische status. In vergelijking met leeftijdsgenoten die geen mantelzorger zijn, maken ze zich vaker zorgen, kampen ze vaker met gezondheidsklachten en rapporteren ze meer en regelmatig slaaptekort en zelfdodingsgedachten.

Bron: ‘Jonge mantelzorgers in de kijker’, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (2021)

This article is from: