Sarnami Hindostani

Page 1


Sarnami Hindostani 1920-1960

• Hindostanen 12.indd 1

12-09-12 17:03


Voor onze (voor)ouders

• Hindostanen 12.indd 2

12-09-12 17:03


Dee Gharietje G. Choenni & Chan E.S. Choenni

Sarnami Hindostani 1920-1960 | deel 1

Gha Cha

S H 19

Worteling, identiteit en gemeenschapsvorming in Suriname

W ge in

KIT Publishers – Amsterdam

• Hindostanen 12.indd 3

12-09-12 17:03


Sarnami Hindostani 1920-1960 Gharietje G. Choenni & Chan E.S. Choenni KIT Publishers Mauritskade 63 Postbus 95001 1090 HA Amsterdam E-mail: publishers@kit.nl www.kit.nl/publishers © 2012 G.G. Choenni & C.E.S. Choenni/KIT Publishers, Amsterdam Redactie: Gharietje G. Choenni/Thecla Berghuis Foto’s: Tropenmuseum Grafische vormgeving: Ad van Helmond, Amsterdam Druk: Bariet bv, Steenwijk Deze publicatie is tot stand gekomen, mede dankzij de steun van Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh en de Nederlandse ambassade te Paramaribo Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs/uitgever. isbn 978 94 6022 218 4

• Hindostanen 12.indd 4

12-09-12 17:03


Inhoud

Voorwoord 9 Uitspraak Sarnamiwoorden Verantwoording 11

1.

Ten Geleide 1.1 Inleiding 29 1.2 Vertrek uit India 35 1.3 Contractarbeid 38 1.4 Plantageleven 41 1.5 Sarnami Hindostani 48 1.6 Groei Hindostaanse bevolkingsgroep 52 1.7 Invloed bevolkingsgroei op gemeenschapsvorming 1.8 Nieuwe fase na 1960 61 1.9 Opbouw deel i en deel ii 64 1.10 Worteling 72 Portret 74

2.

10

57

Vestiging en worteling 2.1 Inleiding 81 2.2 Landbouw en kolonisatiepolitiek 83 2.3 Vestiging in Paramaribo 95 2.4 Vestigingsplaatsen 98 2.5 Landbouwersbestaan: ontginnen en beplanten 106 2.6 Grond- en waterbeheer 114 2.7 Rijstteelt 118 2.8 Nickerie: rijstdistrict bij uitstek 127 2.9 Soberheid en ijver 128 2.10 Opkomst Hindostaanse gemeenschap Kwatta 138 Portret 146

• Hindostanen 12.indd 5

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

5

12-09-12 17:03


3.

Infrastructuur, vervoer en communicatie 3.1 Inleiding 156 3.2 Water: levensader en vervoer 160 3.3 Pleisterplaatsen Waterkant en Poelepantje 181 3.4 Vervoer over land 189 3.5 Te voet, per fiets en bromfiets 193 3.6 Vervoer per kar 200 3.7 Auto’s en bussen 202 3.8 Trein Paramaribo-Para vice versa 205 3.9 Energievoorziening, telefonie en media 207 3.10 Relatie infrastructuur, communicatie en cultuur 214 Portret 215

4.

Inkomstenverwerving, beroepsdifferentiatie en spaarzin 4.1 Inleiding 220 4.2 Leverancier landbouwproducten 222 4.3 Landbouw vaarwel 233 4.4 Entrepreneur 238 4.5 Ambachtelijk beroep 259 4.6 Kleding maken 263 4.7 Werken in particulier bedrijf 272 4.8 In overheidsdienst 279 4.9 Onderwijzer, verpleger, militair 281 4.10 Improvisatie en spaarzin 287 Portret 293

5.

Wonen, gezondheid en welzijn 5.1 Inleiding 303 5.2 Drie generaties woningen 306 5.3 Wonen in Paramaribo 320 5.4 Gezondheidszorg 328 5.5 Hygiëne en ziekte 333 5.6 Ziekeninrichtingen 341 5.7 Alternatieve gezondheidzorg 356 5.8 Sociale problemen 365 5.9 Sociale actie 383 5.10 Preventie en sociale bijstand 394 Portret 411

6

• Hindostanen 12.indd 6

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


6.

Opvoeding en onderwijs 6.1 Inleiding 422 6.2 Opvoeding en vorming 426 6.3 Kerstening en internaatsopvoeding 442 6.4 Vrouwelijk, mannelijk, derde geslacht 447 6.5 Leerplicht 458 6.6 Schoolstrijd 473 6.7 Ongelijke kansen 493 6.8 Reorganisatie (voortgezet) onderwijs 504 6.9 Onderwijs krijgt prioriteit 511 6.10 Beroepsonderwijs 521 Portret 531

7.

Familieleven, traditie en taboe 7.1 Inleiding 543 7.2 Samenlevingsvormen 549 7.3 Van kerngezin naar grootfamilie 560 7.4 Van grootfamilie naar kerngezin 574 7.5 Wel en wee in grootfamilie 577 7.6 Opvang 591 7.7 Traditie en taboe 593 7.8 Kleding en sieraden 602 7.9 Voeding en eetgewoonten 609 7.10 Erfgoed en identiteit 618 Portret 620

Bijlage: Verklarende woordenlijst Noten

631

636

Geraadpleegde literatuur

656

Sarnami Hindostani 1920-1960 deelii

• Hindostanen 12.indd 7

671

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

7

12-09-12 17:03


• Hindostanen 12.indd 8

12-09-12 17:03


Voorwoord

Met gepaste trots presenteert de Stichting Diaspora Lalla Rookh het eerste deel van de historische studie Sarnami Hindostani 1920-1960. Het tweede deel verschijnt in 2013, het jaar van 140 jaar herdenking van de Hindostaanse migratie. Met dit werk wordt invulling gegeven aan de doelstelling van de Stichting om leemten te vullen die er bestaan met betrekking tot de geschiedschrijving van Hindostanen in Suriname. Deze studie is samengesteld door Gharietje Choenni en Chan Choenni. Hun Surinaams-Hindostaanse wortels en levenservaring in zowel de districten van Suriname als de stad Paramaribo maken beide onderzoekers bij uitstek geschikt voor dit onderzoek. Hun werk schetst een levendig en fascinerend beeld van de Hindostaanse gemeenschap in Suriname tussen 1920 en 1960. De rijkdom aan informatie maakt deze studie ongetwijfeld tot een gezaghebbend boekwerk over Surinaamse Hindostanen. Eigenlijk mag dit standaardwerk niet ontbreken in de boekenkast van elk Surinaams en in het bijzonder elk Hindostaans huishouden. De beschreven periode gaat over het dagelijks leven van onze, inmiddels overleden, (groot)ouders. Door de eigen geschiedenis te kennen, kan men het eigen handelen beter plaatsen. Deze studie geeft ook een ander perspectief op de ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Tenslotte nog een persoonlijke noot. Ik behoor tot de generatie die in de beschreven periode is gevormd, volwassen geworden en beroepshalve heeft gewerkt. Het is voor mij een bijzonder genoegen dat deze periode te boek is gesteld en dat het dagelijks leven van de Hindostanen in Suriname zo invoelend is beschreven. De jongere generatie Hindostanen en andere Surinamers en een ieder die er interesse in heeft, kan nu kennis nemen van de geschiedenis van de nazaten van de Hindostaanse contractarbeiders. Dat uit de erfenis van de Stichting Lalla Rookh - die zich heeft bezig gehouden met de integratie van Hindostanen in Nederland- de geschiedschrijving van Hindostanen op deze wijze ter hand is genomen, verheugt mij zeer. Het toont aan dat de instelling van de Lalla Rookh Leerstoel een juiste keuze was. Een bijzonder woord van dank is op zijn plaats voor Gharietje Choenni. Zij en de leerstoelhouder Chan Choenni hebben met dezelfde ijver en het doorzettingsvermogen als van Hindostaanse contractarbeiders het onderzoek verricht en de Hindostaanse geschiedenis te boek gesteld. Dat verdient alom respect en waardering. Dr. K. Sietaram — Voorzitter Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

• Hindostanen 12.indd 9

9

12-09-12 17:03


Uitspraak Sarnamiwoorden

Lees de klinkers als volgt:

Lees de medeklinkers als volgt:

A

K

als in garam (garam)

als in kutta (hond)

Á

,,

,, gham (zon)

Kh

,,

,, khet (perceel)

I

,,

,, insan (mens)

G

,,

,, gos (vlees)

Í

,,

,, dhil (luis)

Gh

,,

,, ghar (huis)

U

,,

,, kutta (hond)

N

,,

,, lanka (sri lanka)

Ú

,,

,, suvar (varken)

C

,,

,, camra (huid)

Ri

,,

,, rishi (ziener)

Ch

,,

,, churi (mes)

Ir

,,

,, kirya (eed)

J

,,

,, jinda (levend)

É

,,

,, ehar (deze kant)

Jh

,,

,, jharu (bezem)

Ai

,,

,, aina (spiegel)

Z

,,

,, zamin (aarde)

Ó

,,

,, ohar (die kant)

N

,,

,, jhanjhat (ellende)

Au

,,

,, aurat (vrouw)

T

,,

,, roti (h. pannekoek)

N

,,

,, ankhi (oog)

Th

,,

,, lathi (stok)

R

,,

,, garbar (onzeker)

D

,,

,, danku (rover)

Dh

,,

,, dher (veel)

B

,,

,, botal (fles)

Rh

,,

,, arhai (2,5)

Bh

,,

,, bhat (rijst)

N

,,

,, ghanta (uur)

M

,,

,, manai (mens)

T

,,

,, tel (olie)

Y

,,

,, yar (vriend)

Th

,,

,, thora (weinig)

R

,,

,, rove (huilen) ,, lamma (lang)

D

,,

,, dukan (winkel)

L

,,

Dh

,,

,, dhan (padie)

V

,, ,, veda

N

,,

,, na (neus)

Sh

,,

,, shanti (vrede)

P

,,

,, pet (buik)

S

,,

,, samundar (zee)

,,

Ph

,,

,, phul (bloem)

H

F

,,

,, fakir (bedelmonnik)

Ksh ,,

10

• Hindostanen 12.indd 10

,, hanth (hand) ,, kshetra (gebied)

Tr

,,

,, yatra (reis)

Gy

,,

,, gyan (kennis)

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Verantwoording

“Káhe ke láv láv cíj puche hai, pahile ke puráná bát Hindostani ke bahut garbar rahá! Aj kál ke bát karo. Dekho toh Sarnám ketná mooi lage hai. Batáv toh, toke kaise dekhá hai?” “Waarom vraag je naar deze gekke dingen, die ervaringen uit het verleden van Hindostanen zijn niet mals! Laten we het over het hier en nu hebben. Kijk eens hoe goed het leven in Suriname is. Vertel eens, wat vind jij ervan?” (Mevrouw Dharma, geboren in 1933). Suriname is een multi-etnische en multiculturele samenleving die een grote diversiteit aan groepen en culturen herbergt. De diverse bevolkingsgroepen hebben elk een specifieke startpositie, ontwikkeling en inburgeringsproces doorgemaakt. In de geschiedschrijving over Suriname heeft vooralsnog slechts het plural(istisch)e karakter van de Surinaamse samenleving de nodige aandacht gekregen. De ontwikkeling van de verschillende bevolkingsgroepen afzonderlijk is tot nu toe onvoldoende onderzocht en beschreven. Zo vertoont de geschiedschrijving over de Hindostaanse contractarbeiders en hun nakomelingen veel hiaten. Kennelijk zijn geschiedschrijvers bevreesd voor de kritiek, dat het niet van een nationale opstelling getuigt, wanneer de ontwikkeling van slechts één bevolkingsgroep wordt onderzocht. Voor de Surinaamse situatie is deze vrees ongegrond. Juist voor beter onderling begrip is kennis over elkaars geschiedenis en (specifieke) strijd voor een rechtmatige plaats in de Surinaamse samenleving, onontbeerlijk. Naast het feit dat alle bevolkingsgroepen de nationale geschiedenis en erfenis delen, heeft elke groep een unieke historie. Dit, omdat – op de Inheemsen (‘Indianen’) na –, iedere bevolkingsgroep op een verschillend tijdstip het land binnenkwam, onder omstandigheden die specifiek waren voor die bewuste (bevolkings)groep. Zo hebben de nakomelingen van de groep, die tot slaaf werd gemaakt onder andere sociaaleconomische omstandigheden moeten leven, dan de nazaten van degenen die als contractarbeider werden aangetrokken. Kolonisten uit Europa kregen niet alleen grote lappen grond toebedeeld, maar ook een som geld als beginkapitaal, terwijl andere groepen het (bij hun vestiging) zonder financiële steun van de overheid moesten zien te rooien. Zo moesten Hindostanen over een eigen ‘kapitaaltje’ beschikken, wilden zij in aanmerking komen voor vestiging in Suriname.

• Hindostanen 12.indd 11

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

11

12-09-12 17:03


De koloniale machthebbers hebben sinds de komst van de eerste Hindostaanse contractarbeiders in juni 1873, een bewuste verdeel- en heerspolitiek gevoerd en zodoende de kiem gelegd voor onbegrip, rivaliteit en discriminatie (zie hoofdstuk 13 (deel II)). Toen eenmaal duidelijk was dat een grote groep Hindostaanse contractarbeiders zich na afloop van het contract permanent in de kolonie zou vestigen, moest ook deze groep geloven in de assimilatiepolitiek die door overheid, missie en zending werd gevoerd. Daarbij werd verwacht dat iedereen zich de geldende westerse Joods-Christelijke waarden eigen maakte, en het eigen culturele erfgoed overboord gooide. Maar veel Hindostaanse ex-contractarbeiders zagen daar geen heil in en hielden vast aan hun eigen cultuur, religie, waarden en normen. Met als gevolg dat degenen die niet wilden assimileren met de nek werden aangekeken en als wildvreemden werden beschouwd. Immers, zij hielden vast aan een vreemde oosterse cultuur.

Lens Hoewel in de loop der jaren veel is veranderd, en personen uit de Hindostaanse bevolkingsgroep tot in de hoogste regionen van de Surinaamse samenleving doordrongen, is er nog steeds schroom om de geschiedenis en de positie van deze bevolkingsgroep te onderzoeken. Vooral het gebruik van de ‘etnische’ lens wekt aversie op. Deze ‘etnische’ lens is in wezen een culturele lens, in die zin dat Hindostanen zich van anderen onderscheiden, door hun historische wortels en waarden en normen, afgeleid van een millennia oude cultuur. Het gaat dus niet zozeer om uiterlijke kenmerken, maar om de identificatie met de historische wortels en het culturele erfgoed van het land van herkomst. Want, ongeacht uit welk deel van India de contractarbeiders afkomstig waren, zij deelden hetzelfde culturele erfgoed en hadden dezelfde historische wortels (1). Zij identificeerden zich allemaal met één moederland. Daarbij hanteerden de Hindostaanse contractarbeiders min of meer identieke culturele waarden en normen. Echter, de Hindostaanse gemeenschap is geenszins een eenheidsworst, zij is juist zeer geschakeerd. Zelfs in het begin van de contracttijd was er naast het verschil in geografische herkomst en (moeder)taal, ook sprake van een zekere tweedeling op de werkvloer. De contractarbeiders, die het uitvoerend werk deden, hadden dezelfde sociaaleconomische positie, ongeacht uit welk deel van India zij kwamen en welke taal zij spraken. De sardár (voorman i.c. hoofdman) daarentegen, stond boven de veld- en fabrieksarbeider en het was niet vanzelfsprekend dat hij dezelfde belangen diende als het gros van de contractarbeiders. Bij arbeidsgeschillen kozen sommige sardárs steevast de kant van de plantagedirecteur, wat hen overigens niet in dank werd afgenomen door de contractarbeiders. Datzelfde gold voor een aantal tolken. In geschillen tussen de contractarbeiders en de plantagebakra’s kozen sommige tolken meer dan eens de partij van de machthebbers. Hindostaanse sardárs die de contractarbeiders keer op keer 12

• Hindostanen 12.indd 12

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


benadeelden, kwamen op den duur zonder pardon in de greppel terecht. De contractarbeiders prefereerden een Creoolse voorman die hen beter behandelde en meer vertrouwen uitstraalde. Over de rol van tolken schreef de uit India afkomstige Protector of Emigrants, dr.D.W.D. Comins die Suriname in 1891 bezocht: “They are to be profoundly mistrusted” (2). Op de plantages moesten de contractarbeiders eerst naar elkaar toe groeien. Ruim de helft van de 34.000 Hindostanen, afkomstig uit 17.000 Indiase dorpen, vestigde zich in Suriname. Het gros werd kleinlandbouwer. Na afloop van het contract werden de kleinlandbouwers door een aantal Hindostaanse opkopers uitgebuit. Hoewel deze agrariërs hun taal, religie en cultuur koesterden en solidariseerden met elkaar, waren zij zich tegelijkertijd bewust van het feit dat niet alle mensen uit de Hindostaanse bevolkingsgroep dezelfde economische belangen hadden. In een tijdsbestek van 87 jaar (1873 tot 1960) konden de meeste contractarbeiders en kleinlandbouwers rekenen op elkaars hulpvaardigheid, saamhorigheid en solidariteit. Zo vormden zij een unieke gemeenschap in het nieuwe vaderland. Naarmate steeds meer mensen (uit agrarische milieus) welvaart vergaarden, tekenden de verschillen zich steeds duidelijker af en trad er differentiatie op. Er ontstonden verscheidene subgroepen die hun eigen ruimte claimden in de multiculturele Surinaamse samenleving (3).

Divers Deze bevolkingsgroep is zeer divers. Zo zijn er verschillen in (sociaaleconomische) positie, een grote spreiding qua regionale herkomst (stad of district), het gebruik van en de waardering voor de talen Sarnami, Hindi en Urdu en de (culturele) gebruiken binnen de Surinaams Hindostaanse gemeenschap. De culturele en religieuze oriëntatie, het niveau van de westerse scholing en vorming, en de woonomgeving bepalen voor een groot deel de wijze waarop Hindostanen hun leven vormgeven. Deze, inmiddels grootste bevolkingsgroep in Suriname, is een belangrijke groep die vanaf haar vestiging in Suriname een bijzonder (ontwikkelings)pad bewandelde. Bij onderzoek naar het reilen en zeilen van een bevolkingsgroep is voorzichtigheid geboden. In die zin dat exact moet worden gedefinieerd om welke subgroep het gaat. Voorkomen moet worden dat de groep als een homogene gemeenschap wordt beschreven, waarbij bepaalde kenmerken worden gegeneraliseerd, als zou het voor iedereen gelden. Want, anders dan bij de Creoolse bevolkingsgroep waarbij er duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen Volkscreolen, de middenklasse en de lichtgekleurden, is de Hindostaanse bevolkingsgroep tot nu toe benaderd als een gesloten homogene groep. Maar niets is minder waar. Evenals in andere bevolkingsgroepen, waren (vanaf het begin van de vestigingsperiode) er altijd personen in de Hindostaanse bevolkingsgroep, die weliswaar qua uiter

• Hindostanen 12.indd 13

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

13

12-09-12 17:03


lijk tot deze etnische groep behoren, maar zich niet identificeren met Hindostanen, hun historische wortels en cultuur. Omdat de geschiedenis van Hindostanen in Suriname in onvoldoende mate te boek is gesteld, en het ondoenlijk is om 140 jaar in een keer te beschrijven, kozen wij in deze studie een afgebakend tijdperk, namelijk 1920 tot 1960. In deze periode bestond deze gemeenschap voor 80-85% uit kleinlandbouwers die in de districten woonden. Het is logisch dat het materiaal dat wij verwerken grotendeels deze groep betreft. Echter, wij besteden ook aandacht aan het stadsleven. Hoewel wij steeds de term Hindostanen hanteren, hebben wij tevens oog voor de verschillen binnen deze groep. Daar waar nodig worden accenten bijgesteld. Onze focus betreft niet zozeer de etniciteit, als wel de gezamenlijke culturele en historische wortels. Degenen die zich verbonden voelen en zich identificeren met deze wortels (zowel Hindu’s, Muslims als Christenen) behoorden tot de jaren zestig tot de meerderheid.

Tijdperk In deze studie behandelen wij de geschiedenis van de Hindostaanse bevolkingsgroep in de periode 1920-1960. Deze kleinlandbouwers werden na de contracttijd de belangrijkste producenten van landbouwproducten voor de lokale bevolking. Gaandeweg, aan het eind van de jaren veertig en vijftig, werd een deel welvarend. Hoewel in de beginperiode verscheidene beroepssectoren waren gesloten voor deze bevolkingsgroep, drongen zij langzaamaan, vooral na de Tweede Wereldoorlog, door tot alle sectoren in de Surinaamse samenleving. Aanvankelijk woonden de Hindostanen grotendeels in de districten, terwijl de instellingen voor voortgezet en hoger onderwijs zich in Paramaribo bevonden. Na de Tweede Wereldoorlog lukte het velen, dankzij de urbanisatie, om een hoger opleidingsniveau te bereiken. Hoewel zij in de beginperiode als koelie (denigrerende term voor Hindostanen) werden beschouwd en op diverse terreinen werden gediscrimineerd, lieten zij het er niet bij zitten. Deze immigranten met een afwijkende cultuur ontwikkelden een sterke identiteit, mede dankzij deze afwijzing. Zo konden zij een sterke gemeenschap vormen en hun cultuur, aangepast aan de Surinaamse situatie verder ontwikkelen en behouden. Sterker nog: zij hebben, gebaseerd op hun cultural heritage en de cultural lifeline met het herkomstland India, een unieke Surinaams-Hindostaanse cultuur ontwikkeld (4).

Vraagstelling Het onderwerp van deze studie betreft de wijze waarop bovenstaande ontwikkelingen zich in de Surinaamse samenleving voltrokken. De contracttijd duurde van 1873 tot 1921. Gedurende deze periode was er nauwelijks sprake van een Hindostaanse gemeenschap, eerder van een marginale en gedesoriënteerde ‘groep’. 14

• Hindostanen 12.indd 14

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Echter, na de beëindiging van de Hindostaanse contracttijd waren er gunstige omstandigheden voor een snelle groei van de Hindostaanse groep. Deze bevolkingsgroei heeft mede de formatie en instandhouding van een etnisch culturele gemeenschap bevorderd. De omstandigheden en de maatschappelijke ontwikkelingen na 1920 in Suriname, zoals de invoering van algemene en vrije verkiezingen (na 1948), hebben veel invloed gehad op het dagelijks leven en het welzijn van Hindostanen. De centrale vraagstelling van deze studie luidt dan ook: Hoe voltrok zich de worteling, de identiteitsontwikkeling en de gemeenschapsvorming van de gewezen Hindostaanse contractarbeiders en hun nakomelingen in Suriname? Deze vraag trachten wij te beantwoorden aan de hand van de volgende deelvragen: • Hoe hebben Hindostanen hun dagelijks leven vormgegeven, uitgaande van de omstandigheden in Suriname? • Hoe hebben culturele en religieuze activiteiten het proces van worteling, identiteitsontwikkeling en gemeenschapsvorming beïnvloed? • Op welke wijze vond de inpassing in de Surinaamse samenleving plaats? Wij stellen dat de worteling, identiteitsontwikkeling en gemeenschapsvorming van Hindostanen zich in de periode 1920-1960 voltrok. Deze periode bakenen wij af in 1960, omdat er daarna een nieuwe fase aanbrak. Het grootste deel van de gewezen contractarbeiders was inmiddels overleden. Individualisering en modernisering kwamen op gang en droegen bij aan de erosie van het oude gemeenschapsbesef en de hechte (gemeenschaps)banden. Als gevolg hiervan begon de onderlinge solidariteit af te brokkelen. Toenemende politieke participatie en concurrentie, leidden tot rivaliteit met de Creoolse groep. In de jaren zeventig mondde deze uit in politieke polarisatie in Suriname.

Dataverzameling Om deze vragen te beantwoorden hebben wij gebruik gemaakt van verschillende methoden van dataverzameling. Naast uitgebreide literatuurstudie, bestudering van relevante archieven en informele gesprekken, hielden wij meer dan tachtig diepte-interviews met ouderen. Deze vonden plaats in de periode 2008-2012, zowel in Suriname als in Nederland. De diepte-interviews werden voornamelijk in het Sarnami gehouden. Sommige informanten spraken liever Sranan en/ of Nederlands. De reconstructie van deze periode geschiedt aan de hand van oral history (5). Hierbij hanteren wij zoveel mogelijk het principe ‘Show, don’t tell’. Het gaat daarbij vooral om de geïnterviewden: hun verhaal, hun belevenissen en hun geschiedenis. De auteurs blijven zoveel mogelijk uit beeld, zij hebben geen andere functie dan de registratie (en controle) van hetgeen de mensen te berde brengen. De levensverhalen, de ervaringen en de belevingswereld van de

• Hindostanen 12.indd 15

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

15

12-09-12 17:03


informanten, vormen een waardevolle bron waar wij uit konden putten om de geschiedenis van deze periode te reconstrueren. Wij beschrijven de (beladen) geleefde werkelijkheid vanuit een insidersperspectief. Vandaar dat er in de verschillende hoofdstukken geen diepgaande analyses en uitgebreide verklaringen te ontwaren zijn. Dat komt in hoofdstuk 14(II) aan bod. Aan de hand van citaten, verhalen en portretten kan de lezer zelf zijn of haar conclusies trekken, met betrekking tot thema’s, die in de verschillende hoofdstukken de revue passeren.

80-plussers Wij hebben ons in eerste instantie gericht op 80-plussers. De meeste informanten zijn dan ook boven de tachtig jaar, enkele zijn zelfs boven de negentig. Een klein deel is 75-plusser. Naast deze informanten zijn personen geraadpleegd, die uit hoofde van hun beroep of anderszins, nauw betrokken waren bij deze groep Surinamers, zodat bepaalde gegevens en beweringen konden worden geverifieerd. Tevens zijn gesprekken met vier groepen Hindostaanse ouderen gevoerd. De (jeugd-) herinneringen van de geïnterviewde ouderen schetsen een levendig beeld van het dagelijks leven in de periode 1920 tot 1960. Wij beseffen dat bij de opgetekende ervaringen (wellicht) niet alle aspecten aan bod komen, maar volgens ons is dit onvermijdelijk in dit stadium van de geschiedschrijving over Hindostanen. Hoewel getracht is zoveel mogelijk het principe van hoor en wederhoor toe te passen, is het mogelijk dat sommige beweringen en interpretaties in de tekst niet helemaal stroken met de objectieve werkelijkheid.

Triangulatie Om dat laatste te minimaliseren hebben wij verschillende bronnen onder de loep genomen. Relevante verslagen, rapporten en de uitgebreide literatuur over de Surinaamse geschiedenis werden geraadpleegd. Ondanks het feit dat niet altijd (specifieke) cijfers over Hindostanen voorhanden zijn, konden wij daar waar mogelijk, cijfermatige gegevens verwerken in de tekst. Over het algemeen bleek dat in de periode 1920-1960 weldegelijk onderscheid werd gemaakt naar bevolkingsgroep en naar ‘religieuze gezindheid’ (en soms zelfs naar ‘ras’). Er zijn dus specifieke cijfers beschikbaar met betrekking tot een aantal sectoren. Zodoende konden wij sommige uitspraken en beweringen toetsen. Uit gesprekken met een aantal informanten kregen wij meer dan eens de indruk dat Hindostanen niet of nauwelijks gebruik ma(a)k(t)en van de Bedeling (door de overheid verstrekte voedingsmiddelen zoals rijst, gezouten vis en spijsolie). En dat er bijna geen Hindostanen werden opgenomen in, door de overheid gesubsidieerde, sociale instellingen, zoals het Landsopvoedingsgesticht voor jongeren. Geraadpleegde verslagen, onder meer van het Surinaamse Departement van Sociale Zaken en Immigratie weerspreken deze beweringen. De verslagen geven inzicht in de situatie vanaf 1930. Het blijkt dat ook Hindostanen gebruik maak16

• Hindostanen 12.indd 16

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


ten van deze voorzieningen, zij het dat deze bevolkingsgroep in sommige jaren ondervertegenwoordigd was. Zo maakten zij op gegeven moment (meer dan) een derde deel van de totale Surinaamse bevolking uit, maar hun aandeel in deze voorzieningen varieerde van een paar procent tot ongeveer een kwart. Door deze ondervertegenwoordiging ontstond ten onrechte de indruk dat Hindostanen bijna geen gebruik maakten van overheidsvoorzieningen (6). Aangezien er in die tijd nog veel onderlinge hulp was in de Hindostaanse gemeenschap, werd getracht verschillende problemen zoveel mogelijk binnen de eigen gemeenschap op te lossen (zie paragraaf 5.10). Opmerkelijk is wel, dat in de toedeling van volkswoningen geen gegevens zijn naar bevolkingsgroep, maar slechts het geslacht van betrokkenen wordt vermeld. Dit gegeven zou een indicatie kunnen zijn dat Hindostanen nauwelijks in aanmerking kwamen voor volkswoningen, en dat de observatie van onze informanten in dit verband juist is. Kortom: door het gebruik van verschillende bronnen (triangulatie) hebben wij gepoogd een adequaat beeld te krijgen. Maar bij oral history gaat het vooral om de subjectieve ervaring i.c. de beleving en de betekenisgeving van de informanten. Aangetekend moet worden dat een aantal van onze informanten ten tijde van de totstandkoming van dit boek kwam te overlijden.

Veldwerk De meeste ouderen waren enthousiast om mee te werken, maar, enkele informanten waren van oordeel dat het verleden een werkelijkheid van voldongen feiten is. Daarover moet men zich in stilzwijgen hullen: “Jon hoigail ton hoigail. Pahile ke puráná bát choro” (Wat onvermijdelijk was is volbracht. Laat het verleden maar voor wat het is). Deze houding staat in schril contrast met een van de filosofische beginselen uit de Upanishad (behorend tot de religieuze literatuur van Hindu’s): “Pratnakirtim Apavirnu” (Ken Uw Verleden). In dezelfde trant redenerend vonden anderen dat wij niet over dukh (lijden) en pijnlijke negatieve ervaringen moesten praten: “Isait ke bát bolo, dekho toh ketná achá se jingi bite hai. Hindostani ke ketná dhan daulat bá Sarnám me” (Laten we het over het hier en nu hebben. Nu is het leven veel beter. Kijk eens, hoeveel rijkdom en bezit Hindostanen in Suriname hebben vergaard). Of: “Pahile ke jabáná me bahut dukh kátal gail. Muluk ke kantráki lóg ke jingi men, cain ná ráhá. Baki Málik ke kirpá se samay badal gail. Are dekho toh Holánt me ketná sukh se sabkoi jiyat bá. I sab cíj likhto tab aur achá ná rahat?” (Vroeger hebben we veel geleden. Het leven van de contractarbeiders uit India was niet om over naar huis te schrijven. Maar met Gods wil zijn de tijden veranderd. Kijk eens hoe goed de mensen het in Holland hebben. Zou het niet beter zijn om deze dingen op te schrijven?)

• Hindostanen 12.indd 17

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

17

12-09-12 17:03


Ap kekar beti/betá bato? In enkele gevallen kostte het veel tijd om een vertrouwensrelatie met de informant op te bouwen. Dat was met name in Nederland het geval. Voorspraak van anderen, maar ook enige bekendheid in de Hindostaanse gemeenschap, is dan ook belangrijk bij onderzoek in deze groep. Ouderen willen graag weten wie de interviewer/onderzoeker is. Gewoontegetrouw werd naar antecedenten gevraagd: “Ap kekar beti/betá báto?” (Wiens dochter/zoon bent u?); “Ap ke pitá ke nám ká he?” (Wat is de naam van uw vader?); Sommigen vroegen naar onze paternale (ájí/ájá) of maternale (náná/nání) grootouders. Velen bleken onze nání en ájá te kennen, evenals onze vader, onder meer bekend als pandit (Hindu geestelijke) en werknemer van een groot warenhuis in Paramaribo. De gastvrijheid, Hindostanen van de oudere generatie eigen, werd vaak uitgedrukt in het aanbieden van een warme maaltijd, fruit, hapjes en drankjes. In Suriname werd – naar ouderwets Hindostaans gebruik – door sommige ouderen buiten Paramaribo, na afloop een pakket met groenten i.c. fruit van het eigen veld meegegeven. Sommigen deelden familiegeheimen met ons, nadat er voldoende vertrouwen was ontstaan. Zo werd gevoelige informatie zoals doodslag of zelfdoding in de familie verstrekt, nadat het ijs was gebroken. Het feit dat sommige adoptiekinderen de familienaam met ‘kaste’ afkomst kregen, onderdrukkende religieuze praktijken, mishandeling door schoonouders en dergelijke werden ons eveneens toevertrouwd. Wij kregen ook informatie over incestervaringen, verkrachting en mishandeling door de echtgenoot. Sommige informanten lieten hun tranen de vrije loop omdat pijnlijke jeugdherinneringen naar boven kwamen, maar er werden ook ‘tranen van geluk’ geplengd. Soms was het nodig twee en in bepaalde gevallen meerdere gesprekken te voeren met een informant. Wij hebben af en toe gebeld met betrokkenen om aanvullende informatie, of om de vergaarde informatie te verifiëren. Een informante nam zelf het initiatief om terug te bellen. De meeste ouderen leefden mee en waren trots op hun participatie. Zodoende kunnen zij hun ervaringen, via ons, doorgeven aan de volgende generaties. Ter illustratie twee voorbeelden: Wij spraken een kranige heer van 97 jaar. Tijdens het interview zat hij schrijlings in een hangmat, terwijl een stuk touw dat over de balk van het plafond was gespannen, als steun diende voor zijn beide armen. Op deze wijze kon hij ons recht in de ogen kijken en te woord staan. Met veel aandacht, geduld en toewijding ging hij in op onze vragen. Op een avond belde een informante, die in haar werkzame leven marktvrouw was, om elf uur ’s avonds om een synoniem van een woord door te geven. Het betreft een onderzetter die venters en leveranciers gebruiken om hun kruin te 18

• Hindostanen 12.indd 18

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


beschermen tegen de ruwe (rieten) baskiet. Zo’n onderzetter wordt mehrhari, ook wel bithá of pithá genoemd. Op het moment dat het woord aan de oppervlakte van haar geheugen verscheen, aarzelde informante geen moment, maar pakte de telefoon: “Bet, tu thoro abbe sute he? Sun ná: abahine yád ail namvá jaun puchat rahile. Oke hamlog bhi bithá nahito pithá bolat rahili” (Dochterlief, je slaapt toch niet? Luister eens: nu herinner ik mij opeens die naam waar je naar vroeg. Wij noemden die onderzetter ook bithá of pithá). Op de vraag hoe zij aan ons telefoonnummer kwam, antwoordde de oude dame parmantig dat zij het nummer van haar display had afgelezen. Opvallend was dat enkele informanten een familierelatie trachtten te leggen, omdat de personen in kwestie de (groot)ouders van de onderzoekers/auteurs kenden of zich verbonden voelden met hen (zakelijk of emotioneel). Zo konden de ouderen de interviewer/onderzoeker ‘plaatsen’. In ons geval werd steeds duidelijk dat onze nání vrij bekend was als goedgeefse zakenvrouw, maar ook als een zeer eigenzinnige dame uit de tweede generatie Hindostanen in Suriname. Dat bracht met zich mee dat er enerzijds al gauw een vertrouwensband ontstond met de informant(en). De ouderen namen de tijd om dezelfde informatie over deze eigengereide vrouw met ons te delen. Traditiegetrouw informeerde men hoe het haar nazaten is vergaan. Een aantal informanten waren direct bereid mee te werken vanwege onze ‘reputatie’. Er werd ook regelmatig naar de mening van de onderzoeker gevraagd. Zoals over enkele ‘complexe’ vraagstukken. Zo vroeg een informant: “Tani batávo toh, kaise stristi racal hai?” (Vertel eens, hoe is de wereld ontstaan); een ander informeerde naar de politieke situatie in India: “Bharat me kaise politiek cale he?” (Hoe wordt politiek in India bedreven?) Sommige informanten lieten ons oude foto’s zien. Het kwam ook voor dat niet alleen de informant aanwezig was op het afgesproken tijdstip, maar ook andere belangstellenden die kennis met ons wilden maken. Deze bezoekers vonden het spannend om over vroeger te praten. Hun aanwezigheid leidde tot onderling ‘keuvelen’ over familieleden en kennissen, wat de nodige tijd in beslag nam. Het was meer dan eens een kwestie van laveren tussen luchtige onderwerpen en doorvragen naar pijnlijke ervaringen uit het verleden, want het laatste kostte verschillende informanten behoorlijk veel energie. Treurige gebeurtenissen worden liever diep weggestopt en het kost extra veel moeite om deze informatie naar de oppervlakte te halen. Soms was het lastig om de juiste jaartallen en/of een tijdsperiode te achterhalen, waarin bepaalde gebeurtenissen plaatsvonden.

• Hindostanen 12.indd 19

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

19

12-09-12 17:03


Dukh aur pirá Twee oude dames van respectievelijk 96 en 87 jaar, die op instigatie van verwanten, herhaaldelijk door ons zijn benaderd lieten uiteindelijk fijntjes weten dat zij er niets voor voelen om hun doorleefde dukh aur pirá (ellende en pijn) met derden te delen. Deze ervaringen en emoties zijn diep weggestopt. Zij hebben het verleden begraven, want in hun huidige leven hebben zij het materieel goed en niets te klagen. Volgens deze vrouwen is het oprakelen van oude pijn niet nodig. Omdat wij het contact steeds per telefoon hadden, was het moeilijk de vrouwen te overtuigen van het belang van dit onderzoek.

Niet altijd positief Gestreefd is een zo breed mogelijk beeld te schetsen over de periode 1920-1960. In deze gemeenschap floreerden in die tijd – weliswaar op kleine schaal – ook praktijken, die het daglicht niet konden velen. Zoals het op oneerlijke wijze vergaren van geld en bezit. Daarom hebben wij getracht enkele informanten te interviewen die bekend stonden om zulke praktijken of tot een familie beho(o) r(d)en die actief was in een illegale branche. In een enkel geval werden wij netjes te woord gestaan, maar in andere gevallen is het, ondanks onze inzet, niet gelukt. Wij geven een ‘negatieve’ ervaring hieronder weer. Het betrof een mater familias die op instigatie van haar jongste zoon, het interview op de valreep, moest afzeggen. De gegevens van deze aspirant-informant van inmiddels negentig jaar, werden verstrekt door een oudere zoon die positief stond ten aanzien van het onderzoek. Hij had ons verzekerd dat zijn moeder veel bruikbare informatie had over het leven in Paramaribo in de eerste helft van de vorige eeuw. Haar familie had sinds het begin van de vorige eeuw in de Combé, een buitenwijk van Paramaribo, gewoond. Deze wijk herbergde bewoners van verschillende pluimage: rijk en arm en behorend tot verschillende bevolkingsgroepen. Mevrouw was er geboren en getogen. Er waren drie telefoongesprekken vooraf gegaan aan het geplande interview, omdat bewuste dame vrijwel al haar niet-alledaagse handelingen eerst aan haar jongste zoon voorlegt. Na het derde telefoongesprek gaf hij groen licht. Op de afgesproken dag begaven wij ons naar het huisadres van mevrouw, alwaar wij na twee en een half uur reizen aankwamen. Wij werden opgewacht door een opzichtig geklede jongedame, versierd met kostbare gouden juwelen met ingelegde diamanten. Klokslag tien uur in de ochtend, stond zij voor de deur van de aspirant-informante, nonchalant geleund tegen haar luxe automobiel, met een sleutelbos te zwaaien. Niet bepaald vriendelijk, ronduit argwanend, werden wij eerst door haar ondervraagd over de bedoeling van het gesprek met haar schoonmoeder. Daarna mochten wij even de drempel over. Amper binnen of de mevrouw in kwestie reikte ons een telefoontoestel aan. Ze zat onbewogen in haute-couturepak, eveneens behangen met goud en diaman20

• Hindostanen 12.indd 20

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


ten, keurig gekapt en zwaar opgemaakt in een chaise longue. Dat beeld was erg indrukwekkend, zo vroeg in de ochtend. Vooral voor iemand van die gezegende leeftijd! Aan de andere kant van de lijn was haar jongste zoon, de partner van de dame die ons had ontvangen. In niet mis te verstane bewoordingen maakte dit heerschap duidelijk dat wij ons maar zo snel mogelijk uit de voeten moesten maken, wilden wij geen trammelant krijgen met hem. Als we dorsten zijn moeder één vraag te stellen zou dat ons duur komen te staan. Want onze bemoeizucht ging meneer te ver: “Luister goed naar mij, wij zijn een heel erg rijke familie en het gaat niemand aan waarom wij zoveel geld en bezittingen hebben. Onze zaken leveren ons veel geld, goud en diamanten op. Ik ben de baas van deze familie. Mijn moeder mag van mij niets over onze rijkdom, of over zichzelf of haar ouders vertellen. Dat gaat niemand iets aan.” Enzovoorts. Een spraakwaterval in optima forma. Door de dichtheid aan woorden was er geen speld tussen te krijgen. Onverrichter zake keerden wij huiswaarts. Het was jammer dat de beloofde informatie over het leven in Combé in de jaren twintig tot zestig niet uit de mond van deze oudere kon worden opgetekend. Behoorlijk geïntimideerd trokken wij ons wijselijk terug, ons zo snel mogelijk uit de voeten makend, zoals door zoonlief was gesuggereerd. Later kwam ons ter ore dat het beter was de mevrouw in kwestie op afstand te houden, omdat vrijwel haar gehele kroost in duistere zaken is verwikkeld. Naar aanleiding van informatie over dit onderzoek in radioprogramma’s in Suriname werden wij, na de uitzending benaderd door enkele luisteraars, die enthousiast meedeelden dat hun (groot) ouders een bijzonder verhaal te vertellen hadden. In een later stadium trokken sommigen zich terug. Een aspirant-informant kwam herhaaldelijk niet opdagen op het afgesproken tijdstip. Kortom, het verzamelen van gegevens in het kader van oral history vereist veel geduld, optimisme en energie. Een groot doorzettingsvermogen is daarbij van groot belang.

Itihás De geschiedenis, en in het bijzonder het verleden, wordt als Itihás beschouwd. Strikt genomen is Itihás de term om Geschiedenis te duiden: hetgeen werkelijk plaatsvond in een bepaald tijdperk. Bijvoorbeeld, de Mahábhárat en de Ramáyan horen bij de geschiedenis van het oude India. Door geschiedschrijvers uit bewuste periode werden veel gebeurtenissen uit het oude India weergegeven in (de vorm van) epische gedichten. Zo telt de Mahábhárat ruim 110.000 verzen en de Ramáyan 32.000. In de loop der jaren werden enkele verhalen aan de Itihás toegevoegd, bedoeld om de geschiedenis interessanter en levendiger te maken. Zo worden delen van de Itihás als theaterstuk opgevoerd, waarbij het spel en de teksten zijn aangepast aan de nieuwe tijd. De consequentie van het doorgeven van historische gebeurtenissen op deze wijze kan vertroebelend werken.

• Hindostanen 12.indd 21

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

21

12-09-12 17:03


Na verloop van tijd gaan de toegevoegde fragmenten een eigen leven leiden. Dat gebeurde ook met de geschiedenis van het oude India. Niet alle incidenten die in de Itihás worden beschreven zijn dus eigentijdse incidenten. Latere beschrijvingen van gebeurtenissen kunnen tevens geherinterpreteerd worden. Ter illustratie een voorbeeld ten aanzien van de Mahábhárat: alle gebeurtenissen ten tijde van de Kurukshetra oorlog die in de Mahábhárat worden beschreven zijn chronologisch weergegeven. Het leven van de Pandava’s, sinds hun militaire opleiding en de bijzonderheden over de oorlog met de Kaurava’s, zijn eigentijdse incidenten. Deze werden opgetekend door de in die tijd levende Vyasa die er een episch gedicht van maakte. Maar, het verhaal over het zinken van Dváraká, de laatste reis van de Pandava’s en hun dood, werden opgetekend door een verteller die enkele eeuwen na de Pandava’s leefde. In de Ramáyan zijn in de loop der jaren ook fragmenten toegevoegd. Ráms geboorte en dood werden beschreven door Valmiki. Later heeft een andere Valmiki, in de lijn van de oorspronkelijke Valmiki, het verhaal beschreven als Purana, prehistorie. In het oorspronkelijke verhaal komt de verbanning van de zwangere Sita niet voor. Die passage werd later toegevoegd aan de Ramáyan. Volgens sommige geschiedschrijvers is bij Itihás dan ook sprake van een verwevenheid tussen historische feiten en mythologie (7). De longue duree (eeuwenlange periode) van de Indiase beschaving ligt mede hieraan ten grondslag. De verhalen over eer, opoffering en heldendaden van historische figuren werden door bepaalde informanten beleefd als deel van hun eigen werkelijkheid. Zij werden als spiegel van het dagelijks leven en het eigen handelen gezien. Zo werd de emigratie van Hindostaanse contractarbeiders vergeleken met de verbanning van een historische figuur uit lang vervlogen tijden. De nobele koningszoon Rám die net voor zijn kroning, voor 14 jaar naar banbás (het woud) moest, verbleef er ook al die tijd. Daarna keerde koning Rám zegevierend terug naar zijn koninkrijk Ayodhya. Het deugdzame leven van zijn gemalin Sita werd ten voorbeeld gesteld aan de Hindostaanse vrouw. Een van onze informanten, de heer Sushan vertrouwde ons daarover het volgende toe: “Rám ke banbás rahá caudá baris khát. Kalkatiyán ke kantrák rahá pánc baris. Ehi jánlo ki kantrák ek rakam ke banbás rahá. Okre bát me dher jane laut gail Bharat. Jeh koi ruk ge, apan jindagi kono bidhi calail Sarnám mén. Bahut mehnat karlen. Larkan ke pos pál ke barká karin jab, tab jánlo sukh ail.” (Rám werd voor 14 jaar verbannen. De contractarbeiders hadden een contract voor vijf jaar. U moet weten dat dit ook een soort verbanning was. Na afloop van het contract gingen velen terug naar India. Degene die in Suriname is gebleven kon op een of andere manier overleven. Zij hebben heel hard gewerkt. Pas toen de kinderen volwassen waren, kregen de ouders een beter leven). 22

• Hindostanen 12.indd 22

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Over het algemeen wordt het wel en wee van gewone mensen niet beschouwd als zinvol onderdeel van geschiedenis en geschiedschrijving. Men koestert liever de heldendaden van koningen en koninginnen. De meeste mensen hadden vroeger ook niet de mogelijkheid om verhalen van hun ouders of grootouders aan te horen, omdat destijds de relatie tussen kinderen en ouders zeer hiërarchisch was. Menig informant liet ons weten dat hij/zij als kind werd weggestuurd, op momenten dat ouderen onderling over belangrijke zaken spraken. Wanneer zo’n kind niettemin probeerde, iets van deze gesprekken op te vangen, werd vermanend geroepen: “Bhág hinyá se. Barká admi ke bát ná cáhin sune ke.” (Wegwezen jij, je mag niet naar gesprekken tussen ouderen luisteren.) Voor een deel is de hiërarchische verhouding tussen kinderen en (groot)ouders debet aan het feit dat de Hindostaanse geschiedenis niet eerder (uitgebreid) werd opgetekend. Kinderen toonden als het ware respect voor ouderen door geen vragen te stellen, en vooral niet naar het verleden en het doorleefde leed te informeren. Er werd duidelijk gesteld, en dat keer op keer, dat men vooruit moest kijken. Het verleden mocht niet opgerakeld worden.

Uitbreiding De gesprekken met de ouderen namen gemiddeld twee tot drie uur in beslag. Sommige gesprekken duurden veel langer. Wij hanteerden geen vragenlijst maar een itemlijst. Er is gezocht naar informatie over bepaalde thema’s. Daarbij lag het accent op de levenservaringen van de informanten. Nadat wij zestig diepte-interviews hadden afgenomen, ontstond een aardig beeld over de periode 1920-1960. We hadden ook een indicatie van ontbrekende gegevens en thema’s die uitgediept moesten worden. De gegevens die verificatie of een double check behoefden, werden eveneens op een rijtje gezet. Om deze te controleren, zijn een twintigtal additionele interviews, zowel in Suriname als in Nederland, en vier groepsgesprekken met ouderen gehouden. Het verzamelde materiaal bleek zo interessant, omvangrijk en informatief, dat wij de aanvankelijke opzet moesten bijstellen. In eerste instantie zou dit boek uit tien hoofdstukken bestaan, maar tijdens het verwerkingsproces kwamen wij uit op veertien hoofdstukken. Wij besloten deze studie in twee delen, van elk zeven hoofdstukken uit te brengen (zie paragraaf 1.10).

Beperkingen Deze studie beperkt zich tot een bepaalde periode. Het begint in 1920 in het laatste jaar van de Hindostaanse contracttijd in Suriname. In 1921 beëindigden de laatste arbeidsmigranten van het schip Dewa hun contract. Onze studie bestrijkt de periode tot 196o. In deze tijd waren Hindostanen niet alleen geworteld in

• Hindostanen 12.indd 23

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

23

12-09-12 17:03


Suriname, zij hadden ook een sterke identiteit ontwikkeld en een bloeiende gemeenschap gevormd. Na 1960 brak een nieuwe fase aan waarin veel Hindostanen deelgenoot werden van de politieke macht en van de nationale cultuur. Hoewel wij her en der verschillende thema’s aanstippen, gaan we niet diepgaand in op de werving i.c. rekrutering in India, het transport en de tewerkstelling van de Hindostaanse contractarbeiders in Suriname. Omdat het functioneren van het systeem van contractarbeid –het zogeheten indentured system – diepgaande studie behoeft, is het in deze publicatie nauwelijks aan de orde. De ervaringen van de contractarbeiders komen evenmin aan bod. Ofschoon wij over deze periode gegevens en impressies hebben verzameld, blijkt dat er een aparte studie is vereist, om dit deel van de Hindostaanse geschiedenis adequaat te kunnen reconstrueren. Tevens laten wij de periode na 1960 voor wat het moge zijn. Met het verzamelde materiaal wordt een breed beeld van de geschiedenis van de Hindostanen in de periode 1920-1960 neergezet. Wij hebben de indruk dat de zelfkant van de Hindostaanse gemeenschap, waaronder zogeheten criminele praktijken en sociale problemen, onvoldoende aan bod komt. Hierdoor kan wellicht het idee ontstaan, dat wij een te positief beeld schetsen van de Hindostaanse gemeenschap. Een studie naar sociale problemen in de periode 19201960 verdient dan ook aanbeveling. De auteurs hebben niet de pretentie uitputtend te zijn. Vandaar dat in deze studie niet alle aspecten van het dagelijks leven in kaart worden gebracht. Hindostanen waren onderdeel van een multi-etnische samenleving en de ontwikkeling van de Hindostaanse gemeenschap vond niet geïsoleerd plaats. De relatie met en tot andere bevolkingsgroepen in de Surinaamse samenleving was een belangrijke factor bij dit proces. Toch belichten wij dit aspect slechts zijdelings, omdat wij ons primair richten op de worteling, identiteit en gemeenschapsvorming van Hindostanen. Ondanks de consequent gevoerde verdeel en heerspolitiek, toont de geschiedenis dat er solidariteit was tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Zowel aan de onderkant van de maatschappij, als in de middenklasse. Hindostanen streden op verschillende momenten – zij aan zij – samen met andere Surinamers, voor een beter bestaan. Zoals ten tijde van Louis Doedel en Anton De Kom. In hoofdstuk 5 (5.9) besteden wij aandacht aan de acties in de roerige jaren 1931-1934.

Gevoelswaarde De meeste gesprekken zijn in het Sarnami, sommige in het Sranan en een enkele in het Nederlands gevoerd. Het blijft een probleem om in verband met de leesbaarheid en de rapportage in het Nederlands, de authenticiteit en gevoelswaarde te behouden. Bij de vertaling in het Nederlands hebben wij af en toe, daar waar het nodig was, delen van het originele citaat in het Sarnami (of Sranan) weer24

• Hindostanen 12.indd 24

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


gegeven met daarachter de Nederlandse vertaling. Achter in het boek (zie de bijlage) bevindt zich een verklarende woordenlijst van Sarnami woorden, die frequent voorkomen in dit boek. De vertaling is vrij vaak ook in de tekst opgenomen. Soms wordt de vertaling van een woord keer op keer herhaald, om de lezer van dienst te kunnen zijn, om het citaat zo goed mogelijk te begrijpen. Her en der zijn ook herhalingen van feiten. Deze hebben wij bewust in de tekst aangebracht, zodat de hoofdstukken ook apart kunnen worden gelezen. Tevens zijn doublures in sommige citaten gelaten, omdat weglating ervan de kracht, of de essentie van het citaat, teniet zou doen.

Anonimiteit Wij hebben vrijwel alle ervaringen en verhalen van onze informanten geanonimiseerd. Om de leesbaarheid te vergroten en de informanten toch een gezicht i.c. identiteit te geven, gebruiken wij gefingeerde namen. Sommige van deze namen lijken op (achter)namen van bestaande personen, maar dat laatste is slechts schijn. Het gaat om verzonnen voornamen die in het dagelijks leven niet bij deze personen horen. De portretten, opgenomen aan het eind van elk hoofdstuk, zijn eveneens voorzien van gefingeerde namen. Ofschoon in de meeste gevallen de informanten uitdrukkelijk toestemming gaven, hun naam te gebruiken – enkelen wilden dat zelfs heel graag – hebben wij daarvan afgezien. Ondanks de gefingeerde namen, zullen sommige lezers ongetwijfeld proberen de geportretteerden te herkennen. Uiteraard zijn de portretten niet uitputtend, maar gefocust op een bepaald thema. Ze schetsen een tijdsbeeld of een bepaalde situatie. Het gaat om de ervaringen en wetenswaardigheden, die typerend zijn voor een bepaalde periode en/of situatie, die wij voor het voetlicht willen brengen. Hierbij is niet zozeer de betreffende persoon van belang, maar het verhaal dat wordt verteld. Alleen wanneer de context dat vereist, is iemand met naam en toenaam genoemd. Eveneens wanneer het een bekende (of erkende) figuur betreft, die een rol speelde in de geschiedenis van Hindostanen.

Perspectief en terminologie Na aankomst in Suriname werd de contractarbeiders een positie toebedeeld, die zich helemaal onder aan de maatschappelijke ladder bevond, namelijk de positie van verkapte slaven. Het gros van de tweede en derde generatie Hindostanen (de kinderen en kleinkinderen van de contractarbeiders) heeft een harde strijd moeten leveren om op te kunnen klimmen in de Surinaamse samenleving. Uiteindelijk is het een aanzienlijk deel met pijn en moeite gelukt een rechtmatige plaats te verwerven in de Surinaamse maatschappij. Vanuit die positie van de underdog, waar niet alleen de contractarbeider, maar ook de tweede en derde generatie zich in bevond, is het perspectief anders dan vanuit een plek, aan de bovenrand

• Hindostanen 12.indd 25

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

25

12-09-12 17:03


van de samenleving. Wij kiezen expliciet voor het perspectief van onze informanten, waarvan het gros zich in de lagere regionen van de Surinaamse samenleving bewoog. Het gaat om de beschrijving van hun geschiedenis en daarom werken wij van onderop. Met dit perspectief trachten de auteurs tevens een correctie te plegen op de gangbare (koloniale) zienswijze. Wij hanteren dit perspectief bewust, in tegenstelling tot de ‘onbewuste’ gewoonte en de neiging van de meeste mensen, om zichzelf en de wereld te zien door middel van een westerse Christelijke bril, die de status-quo handhaaft. Alle – inmiddels – ontrafelde geschiedvervalsing ten spijt. Vanuit het perspectief van de informanten is het meer dan billijk benamingen en termen als Brits-Indiër en Brits-Indië zoveel mogelijk te vermijden. Ook al bezetten de Britten generaties lang het grote, millennia oude land, in het taalgebruik van de bewoners komt het gebruik van Brits, niet voor. Het is een koloniale aanduiding die, door geen enkele Indiër als zodanig wordt gebezigd, om zichzelf te definiëren. Indiërs spreken over Hindostani, Bharat of India en niet van Brits-Indië. Slechts daar waar het onvermijdelijk is, namelijk in citaten uit de literatuur, vermelden wij koloniale termen als Brits-Indië(r). Hoewel het begrip koelie inmiddels in progressieve kringen een geuzennaam is geworden, en de nazaten trots zijn op de wijze waarop de zogeheten koelies, na de contracttijd het land hebben helpen opbouwen, vermijden wij eveneens het gebruik van deze term. Afwisselend worden termen als (klein)landbouwer, agrariër, akkerbouwer, boer en Districtshindostaan voor hetzelfde begrip gehanteerd. De eerste generatie Hindostanen wordt benoemd als (im)migrant, contractarbeider of Kalkatiyá. Contractarbeiders worden veelal Kalkatiyá’s genoemd. Deze Hindostaanse benaming voor de contractarbeider betekent letterlijk afkomstig van Kolkata (de Indiase havenstad waar vandaan zij vertrokken), en is algemeen geaccepteerd. Gegeven de diversiteit aan regio’s waar men vandaan kwam, fungeerde de term Kalkatiyá als unificerende factor. De contractarbeiders werden in Suriname ook aangeduid als Kalkatta Suma (mensen uit Kolkata). Expliciet wordt de term Hindostanen gebezigd om de gehele bevolkingsgroep aan te duiden, ongeacht de geloofsovertuiging: Hindu, Muslim of Christen. Omdat dit boek handelt over mensen die nauw verbonden waren met India, wordt voor een beter begrip, regelmatig verwezen naar India vóór de bezetting door vreemde mogendheden. Echter, dat gebeurt slechts daar waar het strikt noodzakelijk is. Wij beseffen dat het al gauw overkomt als vergezocht, maar dat laatste is geenszins het geval. In eerste instantie is vrijwel iedereen geneigd slechts de periode van de (Britse) bezetting, en in mindere mate de (daaraan voorafgaande) Muslim i.c. Mughaloverheersing, aan te merken als geschiedenis. Immers, de meeste van ons zijn opgevoed en gevormd door de koloniale 26

• Hindostanen 12.indd 26

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


geschiedschrijving. In werkelijkheid is juist de periode vóór het tijdperk van de bezetting, van wezenlijk belang en vooral relevant om het denken en handelen van Hindostanen te begrijpen. Aangezien ruim 80% van de Hindostanen, en hetzelfde percentage van onze informanten de Hindu filosofie en religie aanhangt, is het onvermijdelijk dat er regelmatig wordt verwezen naar de oude Vedische literatuur en cultuur. Die bestond overigens al enkele millennia vóór de Joods-Christelijke en Islamitische traditie. Cultureel-Historisch zijn Hindostanen die de Islam of het Christendom belijden, eerder verbonden met de Vedische traditie, dan met de cultuur en historie van het Midden-Oosten. Hun wortels zijn dezelfde, en dat beseften de immigranten maar al te goed. Onze informanten benadrukten steeds de gezamenlijke historische wortels van Hindostanen, ongeacht hun godsdienst. Zij beschikten stuk voor stuk over een collectief bewustzijn. Festivals en hoogtijdagen als Tajiyá, Diváli, Rámlilá, Id’ulfitre en Phaguá, zie hoofdstuk 8(II) en 9(II), werden zowel op de plantages als op de vestigingsplaatsen gezamenlijk georganiseerd en gevierd. Niet alleen de geschiedenis en het cultureel historisch erfgoed uit de glorieuze Vedische tijd worden bij tijd en wijle afgestoft, ook de onaf hankelijkheidsstrijd van India wordt aangestipt wanneer de context dit vereist. Zo besteden wij in hoofdstuk 12(II) zijdelings aandacht aan de (tweede) onaf hankelijkheidsstrijd van India tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze strijd is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van Hindostanen in Suriname. Het was tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat het contact met verwanten in India, grotendeels werd verbroken. Dit, omdat er gedurende de oorlogsjaren geen verbinding was tussen Suriname en India.

Authenticiteit Om de authenticiteit intact te laten is niet te veel geredigeerd in citaten van informanten. De vertalingen van de Sarnami (en Sranan) fragmenten die als zodanig in de tekst zijn behouden, zijn evenmin letterlijk. Voor de leesbaarheid is bewust gekozen voor vrije vertalingen. Het Surinaams-Nederlands is zoveel mogelijk behouden, omdat wij deze taal als een volwaardige variant van het Nederlands beschouwen. Er wordt een bepaalde schrijfwijze, waarbij onder meer de Nederlandse oe is vervangen door de Surinaamse u, gehanteerd. De termen die betrekking hebben op een bepaalde groep worden geschreven volgens spellingsregels die eigen zijn aan bewuste groep. Wij hanteren daarbij zoveel mogelijk de originele schrijfwijze. Tot voorbeeld moge dienen: Hindu, Muslim, (Al) Qur’an, Urdu, (Al) Hadith, Maulvi, Pandit, Hinduïsme, Purana, Veda, Islámi, Kristán, Niqah, Muhammad.

• Hindostanen 12.indd 27

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

27

12-09-12 17:03


Voor de uitspraak van Sarnami woorden verwijzen wij naar de lijst, ontleend aan Sarnami Byákaran van R. M. Marhé. Deze lijst bevindt zich voor in het boek, direct na de inhoudsopgave. Tevens gebruiken wij hoofdletters in woorden als Hindu, Muslim en Christen. Al wat tussen ( ) is geplaatst is ofwel een verwijzing naar de lijst met eind­ noten achter in het boek, of een vertaling i.c. toelichting van de auteurs. Voor wat betreft de schrijfstijl het volgende: de teksten zijn afwisselend formeel en populair gesteld. De auteurs hebben daar expliciet voor gekozen. Het afwisselen van formeel en zakelijk taalgebruik met een populaire lossere schrijfstijl, heeft te maken met het lezerspubliek. Wij beogen namelijk een breed lezerspubliek. Om de leesbaarheid te vergroten, hebben wij zo min mogelijk auteurs genoemd in de tekst. Er is ook getracht niet te veel noten te vermelden. Echter, in verband met de verantwoording van geraadpleegde bronnen was dit onvermijdelijk. Hetzelfde geldt voor citaten in het Engels. In dit verband verwijzen wij naar de literatuurlijst die in het kader van deze studie is bestudeerd.

Dankwoord Velen hebben ons geholpen, ondersteund en terzijde gestaan, zowel bij het veldwerk als bij de samenstelling van dit boek. Allereerst gaat onze oprechte dank uit naar onze respectabele informanten, die in alle openheid en vertrouwen, hun ervaringen met ons hebben gedeeld. Uit het diepste van ons hart, zijn wij hen allen, zeer erkentelijk daarvoor. Echter, om de anonimiteit te waarborgen kunnen wij niemand uit deze groep met naam en toenaam noemen. Daarnaast zijn wij veel dank verschuldigd aan alle anderen die ons, op welke wijze dan ook, hielpen bij de verwerking van deze studie. Daarbij noemen wij expliciet de meelezers Lila Gobardhan-Rambocus, Carla Bakboord, Siegfried Steglich en Moti Marhé, die delen van het concept hebben gelezen, en van commentaar hebben voorzien. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar onze rots in de branding, Soeris Choenni, vleesgeworden hartelijkheid en warmte, compassie en hulpvaardigheid. Immer staat hij in de frontlinies om zijn dienstbaarheid te betuigen. Dank je wel, lieve Soeris voor het beschikbaar stellen van je comfortabele woning, zodat wij, in afzondering en in alle rust, dit boek konden samenstellen. Ten slotte bedanken wij Rajendre Khargi, secretaris van de Leerstoel Lalla Rookh voor zijn niet aflatende enthousiasme en voor zijn vertrouwen in ons, een goed product af te leveren. Gharietje Gharghiwatie Choenni & Chandersen Sena Choenni

28

• Hindostanen 12.indd 28

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


1. Ten geleide

“Ik zie het nog precies voor mij. Ik was vijf jaar oud en logeerde bij mijn ájí (grootmoeder van vaderskant) op de plantage. Samen met ájí werd ik ’s ochtends heel vroeg wakker. Ham log bahut fruku jágat rahili (we werden heel vroeg wakker). Het was nog niet eens vijf uur. Het balkonnetje waar een lange bank stond, noemden wij gadarí. Daar gingen ájí en ik zitten. Het was koud, want de Surinamerivier was vlakbij. Ají pakte een grote deken en wikkelde die helemaal om zich heen. Slechts een deel van haar gezicht was onbedekt. Ik kroop op haar schoot. Het was vaak mistig. We staarden voor ons uit tot het licht en warm werd. Tussendoor zong ájí bhajans (stichtelijke liederen) en huilde daarbij. Volgens mij had zij heimwee naar India. Het was hartverscheurend en tegelijk zo vredig. Helaas kan ik die bhajans niet nazingen. Ik heb ook nooit met haar over vroeger gesproken. Het kwam toen niet in ons op om met ouderen over het verleden te praten. Dat is zo jammer, want zo is een deel van onze geschiedenis verloren gegaan.” (Mevrouw Pabitri, geboren in 1928).

1.1 Inleiding Begin 21ste eeuw waren er 300.000 Hindostanen die hun wortels in Suriname hebben. Zij zijn de nakomelingen van de uit India afkomstige contractarbeiders, die in de periode 1873 tot 1916, naar Suriname kwamen. Van deze groep Hindostanen woonden (in 2004) ruim 135.000 in Suriname en ongeveer 160.000 (in 2008) in Nederland (1). Naar schatting woonden enkele duizenden op Aruba, Curaçao en op andere eilanden in het Caribisch gebied, in de Verenigde Staten en in Canada. Een aantal heeft zich ook elders gevestigd, zoals in de buurlanden Frans-Guyana en Brazilië. De meeste nakomelingen van de Hindostaanse contractarbeiders zijn niet alleen (fysiek) herkenbaar als behorend tot dezelfde etnische groep, zij delen ook een bijzondere cultuur, identiteit en identificatie met India. Vooral de oudere generatie die in deze publicatie aan het woord is, voelt zich nog verbonden met de cultuur en geschiedenis van India. Het eerste zeilschip Lalla Rookh kwam op 5 juni 1873 in Suriname aan. Het laatste transport arriveerde in mei 1916 met het stoomschip Dewa. De meeste Hin

• Hindostanen 12.indd 29

ten geleide

29

12-09-12 17:03


dostanen – ruim 90% – kwa­men uit verschil­lende streken van Noord India, in het bijzon­der uit de United Provin­ces (Agra en Oudh) – tegenwoordig Uttar Pra­ desh-, Madhya Pra­desh en uit West Bihar en omstreken. Enkele immigranten kwamen ook uit de Punjab. Ongeveer een derde deel van de ruim 34.000 Hindostaanse contractarbeiders die tussen 1873 en 1916 in Suriname terechtkwam, is teruggekeerd naar India. Er zijn in totaal 64 scheepstransporten geweest. Na 1916 kwamen er geen Hindostaanse contractarbeiders meer naar Suriname. Van degenen die er woonden, waren 2.500 nog van plan om in 1920 terug te keren. Maar onder druk van de, in (april) 1910 opgerichte, Surinaamse Immigranten Vereniging (SIV) hebben velen daarvan afgezien. Uiteindelijk zijn in 1921 nog 886 Hindostanen naar India vertrokken. Na dat jaar, waarin de laatste lichting contractarbeiders het contract had uitgediend, keerden nog 269 ex-contractarbeiders via Brits-Guyana terug. Dit, omdat er geen rechtstreekse verbinding was tussen Suriname en India. Zo meldt het Surinaamsch Verslag (de jaarlijkse rapportage van het koloniaal bestuur over Suriname aan de Minister van Koloniën) over 1936 op pagina 18, dat op 3 oktober 1936 een groep van 27 Hindostanen met het schip Emma van N.V. Gemengd Bedrijf Vaartuigendienst Suriname uit Nicke­ rie naar Guyana vertrok. Het ging om totaal 23 mannen en 4 vrouwen. Van deze groep hadden 5 in Nickerie gewoond 22 in de rest van Suriname. Voor 8 personen werd geen overtocht betaald, die hebben zelf hun passage naar India moeten betalen. Via Guyana zijn ze met het schip Ganges op 19 november 1936 in India aangekomen. In het Verslag van 1939 staat te lezen dat 13 Hindostanen met het schip S.S. Juliana naar Guyana vertrokken. Van daaruit reisden zij met de Ganges door naar India. Na 1921 was er geen sprake meer van aanzienlijke aantallen Hindostanen die het land binnenkwamen, maar om een groep die gaandeweg geworteld raakte in Suriname. Overigens stonden in 1948 nog 1.500 ex-contractarbeiders op een lijst van ‘retourmigranten’, omdat zij het recht bleven houden op terugkeer naar hun vaderland India. Bij nader inzien is ook deze groep in Suriname gebleven. Zowel deze 1.500 Hindostanen als vele anderen die zich definitief in Suriname vestigden, ontvingen nimmer het geld dat voor hun terugreis naar India was gereserveerd. De commies H.P. Wesenhagen van het Immigratie Departement heeft een bedrag van 139.782,72 gulden verduisterd. Dit geld, onder andere bestemd als jaháj ke paisá was gereserveerd voor de terugreis van contractarbeiders. Vanaf 1916 had degene die zich definitief in Suriname vestigde en aldus afzag van terugkeer naar India, recht op een bedrag van honderd gulden. Dit bedrag moest worden uitgekeerd na definitieve vestiging in Suriname, omdat de jaháj ke paisá van betrokkene niet werd gebruikt voor de terugreis. Zowel het geld voor hen die nog niet hadden besloten om voorgoed in Suriname te blijven, als het gereserveerde bedrag voor degenen die zich reeds hadden gevestigd, zat 30

• Hindostanen 12.indd 30

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


in het Immigratiefonds. Velen kregen nul op het rekest bij hun aanvraag van de honderd gulden die ook wel vestigingsgeld werd genoemd. Toen werd ontdekt dat deze hoge (Nederlandse) ambtenaar had gefraudeerd, pleegde hij zelfmoord. De koloniale verslagen van 1923 en 1926 maken melding van dit feit. Overigens moet worden vermeld dat verschillende contractarbeiders al tijdens de contractperiode werden opgelicht. Hun zuur verdiende centen gaven zij aan agent-generaals en districtscommissarissen in beheer, omdat de contractarbeiders de plantages niet mochten verlaten zonder pas. Van sommige districtscommissarissen is bekend dat die meer dan eens fraudeerden met de inkomsten die zij in goed vertrouwen kregen om te bewaren (2). Het is vooral wrang omdat het spaargeld betrof, grotendeels verdiend met overwerk en neveninkomsten. De hongerlonen van enkele dubbeltjes per week waren bij lange na niet genoeg om zich behoorlijk te voeden, laat staan om een deel er van te sparen. Vrijwel iedereen had neveninkomsten. Die werden verkregen uit allerhande klusjes en diensten aan collegae (en anderen) op de plantage. De verkoop van tuinbouwproducten en veeteelt (melk en yoghurt) brachten eveneens een extraatje op dat opzij werd gezet. Des te pijnlijker is het te beseffen dat een deel van het geld was verkregen uit de verkoop van kostbare bezittingen, zoals juwelen die uit India waren meegebracht. Immers, het waren beslist niet alleen arme sloebers die zich lieten inschepen voor Suriname. Menige contractarbeider was al van tevoren van plan om na afloop van het contract zaken te doen in Suriname, omdat dit al in India in het vooruitzicht was gesteld. En, vrijwel iedereen, vooral de vrouwen, bezat (gouden en zilveren) sieraden omdat het dragen van juwelen onderdeel is van de millennia oude Indiase cultuur. Van latere datum – uit de jaren veertig – is de fraude bekend van de bank van notaris Miranda (3). Veel Hindostanen hadden hun spaargeld bij deze bank gestald en raakten alles kwijt toen de Bank van Miranda zogenaamd failliet ging. In hoofdstuk 13(II) hebben wij een van de liedteksten opgenomen, die Hindostanen ‘waarschuwen’ voor soort­ gelijke praktijken.

Selectie en groei In het begin van de twintigste eeuw schommelde het aantal Hindostanen in Suriname rond de 20.000-25.000 personen. Binnen het tijdsbestek van een eeuw is sprake van een spectaculaire groei – meer dan een tienvoudige toename – van de Hindostaanse populatie. Verschillende factoren droegen bij tot deze spectaculaire bevolkingsgroei: Allereerst was er sprake van een strenge selectie. De contractarbeider moest een maandenlange zeereis vol ontberingen kunnen doorstaan. Eenmaal heelhuids gearriveerd in de kolonie, moest zij of hij bestand zijn tegen zware uitputtende

• Hindostanen 12.indd 31

ten geleide

31

12-09-12 17:03


veld- en fabrieksarbeid in de verzengende hitte en – voor hen – vreemde tropische ziekten. Een deel van de immigranten stierf tijdens de bootreis en een aanzienlijk percentage liet het leven op de plantage. Zo blijkt uit onderzoek dat in de periode juni 1873 tot en met januari 1874 maar liefst 757 van de 3.871 contractarbeiders in Suriname kwamen te overlijden. Dat komt neer op bijna een op de vijf Hindostanen, binnen twintig maanden. Dit hoge sterftecijfer was grotendeels te wijten aan slechte en ontoereikende medische voorzieningen, veel te zware arbeidstaken, ondervoeding en uitputting. Alles hing met elkaar samen: omdat de taken te zwaar waren, kon de contractarbeider niet genoeg geld verdienen. Ondanks immense inspanningen moest hij/zij honger lijden wat verzwakking en uitputting tot gevolg had. Op zijn beurt leidde dit ertoe dat de persoon in kwestie vatbaar werd voor allerlei voor hem/haar onbekende tropische ziekten. Immers, de (lichaams)weerstand nam met de dag af. In tegenstelling tot de overeenkomst dat mannen 60 cent en vrouwen 40 cent per dag zouden verdienen, bleek dit na aankomst in de kolonie geenszins het geval. De mensen kregen geen dagloon, maar een taakloon. De taken waren berekend op prestaties van tot slaaf gemaakte arbeiders, die gehard waren in de moordende hitte en vochtige lucht op de Surinaamse plantages. De contractarbeiders, afkomstig uit een subtropisch klimaat, kregen niet eens de kans om eerst te wennen aan de klimatologische omstandigheden in Suriname. Na zes dagen hard werken kreeg menigeen, vooral vrouwen, aan het eind van de week slechts een gulden. De levensmiddelenwinkel was van de plantage-eigenaar die niet op krediet verkocht. Met het weekloon van een gulden kon een contractarbeidster weinig kopen. Begrijpelijk dat zij een gewillige prooi werd van honger en ondervoeding en, in het verlengde daarvan, verzwakking en (vatbaarheid voor) infecties en ziekten. Gegevens uit de koloniale verslagen van 1875-1916 tonen aan dat vrouwen, gemiddeld fl 1,36 per week verdienden in 1875, terwijl mannen in dat jaar gemiddeld fl 2,05 per week kregen. Bij deze gemiddelden zijn vergoedingen voor overwerk van de contractarbeiders, en de lonen van sardárs meegerekend. De situatie in 1891 was niet veel anders: vrouwen verdienden gemiddeld fl 1,37 per week en mannen hadden een (gemiddeld) weekloon van fl 2,57 (4). De hoogte van deze lonen werd door verschillende deskundigen aan de orde gesteld, maar er veranderde niets. Zo schrijft C. J. M. De Klerk over de situatie in 1911: “De loonregeling van de contractanten heeft bij de leden van de ‘Suriname Commissie van 1911 en bij de Indische Deputatie van 1913 (Mac Neill en Chimman Lal) nogal kritiek uitgelokt.” Ook de toenmalige agent-generaal C. Van Drimmelen beschouwde de loonregeling als het zwakke punt in het Surinaamse immigratiesysteem. In een lezing die op 24 oktober 1916 te Paramaribo werd gehouden voor de ‘Vereeniging voor den Grooten landbouw in Suriname’, stelde hij: 32

• Hindostanen 12.indd 32

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


“Mij komt het thans op de plantages verdiend wordende loon over ’t algemeen te laag voor. Een groot deel onzer immigranten, vooral zij, die gezinnen hebben, kunnen daarvan geen menschelijk bestaan voeren” (5). De medische voorzieningen – op hun beurt – lieten heel wat te wensen over, waardoor onnodig veel levens werden opgeofferd. Daarom kwam er een schorsing in 1875. In februari 1878 werd de immigratie hervat. Hoewel de medische voorzieningen zowel tijdens de bootreis als op de plantages enigszins waren verbeterd, blijkt dat gedurende de contracttijd – in een tijdsbestek van vier decennia – toch een op de zes arbeiders stierf aan uitputting en ziekte (6). In het eerste transport ging het al fout, want van de contractarbeiders die met het schip Lalla Rookh aankwamen, bezweek niet minder dan 18,5% aan ziekte of uitputting. Onderweg van Kolkata (voorheen Calcutta) naar Paramaribo waren er al 11 personen omgekomen. In 1873 stierf gemiddeld 17% en in 1874 maar liefst 19% van de Hindostaanse contractarbeiders in Suriname. Doordat de zware arbeid tijdens de contractperiode zoveel van de krachten vergde, kwamen velen een paar jaar na de vestiging alsnog te overlijden. Onderzoek uit 1926 wijst uit dat er van alle aangekomen contractarbeiders (vanaf 15 jaar oud) uit 1899, al 32,2% – dus bijna een derde – in een tijdsbestek van 27 jaar in Suriname was overleden (7). In dit onderzoek is het percentage kinderen boven de tien jaar (arbeidplichtig als halve kracht) niet meegerekend. Bedacht moet worden dat het sterke jonge mensen in de bloei van hun leven betrof. Immers, er mochten geen ouderen gerekruteerd worden voor contractarbeid. Dat ze uitermate sterk waren, blijkt uit het feit dat de contractarbeiders drie strenge medische controles achter de rug hadden, voordat ze werden ingescheept voor de kolonie. Dat een op de drie Hindostanen in twintig jaar tijd alsnog kwam te overlijden, geeft aan hoe uitputtend het leven tijdens de contracttijd was. Degenen die zich na het contract blijvend in Suriname vestigden, waren dan ook echte survivors. Immers, zij hadden bewezen taaie arbeidskrachten met een lange adem te zijn. Een tweede factor die de bevolkingsgroei in Suriname heeft gestimuleerd, is de vruchtbaarheid van het land. In de vestigingsjaren bleek er voor de meeste Hindostanen in de districten voldoende voedsel te zijn. Dit voedsel zat boordevol vitaminen en mineralen, waardoor dagelijks vele monden konden worden gevoed met simpele vegetarische maaltijden, al dan niet aangevuld met een zwamp- of riviervisje. Vanaf het begin van de twintigste eeuw kwam er – weliswaar mondjesmaat – een kleine gemeenschap op gang in de vorm van kleine losse gánvs (leefgemeenschappen). Deze gánvs herbergden tientallen tot een paar honderd personen. Naarmate de tijd verstreek breidden de gánvs zich uit. De vele kinderen die vooral tussen de jaren dertig en zestig in de Hindostaanse gezinnen werden

• Hindostanen 12.indd 33

ten geleide

33

12-09-12 17:03


geboren, kregen normen en waarden mee die een afgeleide waren van de eeuwenoude Indiase beschaving. Zij werden verzorgd, gevoed en opgevoed met een sterk besef van een Hindostaanse identiteit en een cultural heritage. Dit culturele erfgoed, waarvan normen en waarden zijn afgeleid die het dagelijks leven op verschillende terreinen bepalen, bood kracht en hoop op momenten van vertwijfeling. De gekoesterde en doorgegeven cultural heritage stimuleerde velen uit deze bevolkingsgroep om ondanks tegenslagen het hoofd boven water te houden. Afgeleide waarden waren onder meer: soberheid, ijver, wederzijdse hulp, saamhorigheid en solidariteit, liefde voor dharti mátá (moeder aarde), opofferingsgezindheid, tevredenheid, geduld, vertrouwen en het streven naar vooruitgang. Zo waren de mensen in staat het zware leven het hoofd te bieden. Alle kinderen hielpen mee op het veld, want de hoge arbeidsmoraal werd als het ware met de moedermelk ingenomen. Op de vestigingsplaatsen waar de mensen met elkaar samenleefden, was er veel steun en onderlinge hulp. Zodoende werden culturele en sociale waarden collectief overgedragen. Op de plantages werd de kiem gelegd voor een Surinaams-Hindostaanse cultuur, gebaseerd op de levendige herinneringen uit India. De religieuze en culturele feesten en festivals werden evenals de ceremoniële activiteiten en rituelen – zowel door Hindu’s als Muslims – gezamenlijk georganiseerd en gevierd. Ook de taal, het Sarnami, werd geformeerd door elementen uit een aantal streektalen op te nemen in het Bhojpuri en het Avadhi, die als het ware samensmolten op Surinaamse bodem. De talen Bhojpuri en Avadhi werden door het gros van de immigranten gesproken en verstaan. Het Sarnami klinkt wel anders dan in het grensgebied van deze grote streektalen in India. Later werden ook Engelse, Nederlandse en Sranan(tongo) woorden opgenomen in het Sarnami. Omdat het in de contractperiode moeilijk was om de plantages te verlaten en sociale contacten buiten de eigen plantage te onderhouden, waren de mensen vooral op elkaar aangewezen. Bovendien werd de plantagebevolking bewust uit elkaar gehouden. Alle Hindostaanse contractarbeiders woonden bij elkaar in de zogeheten coolie lines (vroegere slavenbarakken). De verdeel-enheerspolitiek had ironisch genoeg een positieve invloed op het behoud en de ontwikkeling van het Hindostaanse culturele en religieuze erfgoed. Dat hielp mee het zware leven, onder vaak erbarmelijke omstandigheden, gezamenlijk het hoofd te bieden. Naarmate de groep zich steviger wortelde in Suriname, ontstond een Surinaams-Hindostaanse cultuur. Kortom, zowel de coolie lines op de plantages als de gánvs op de vestigingsplaatsen, speelden een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de Hindostaanse cultuurgemeenschap.

Beëindiging Hoewel er na mei 1916 geen nieuwe schepen met contractarbeiders naar Suriname kwamen, werd pas in 1922 de emigratie van Hindostanen naar verschil34

• Hindostanen 12.indd 34

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


lende landen officieel beëindigd. De aanleiding voor stopzetting was vooral de ellendige situatie van Hindostaanse contractarbeiders in Natal, Zuid-Afrika. In dit apartheidsland werden ze als slaven behandeld. Door toedoen van M.K. Gandhi kwam er een beweging op gang die eiste dat emigratie uit India werd verboden. De Britse bezetters van India die betrokken waren bij de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) gingen akkoord met de eisen van de Indiase patriotten die brede steun in de samenleving hadden verworven. De Britten wilden geen toestanden in India tijdens de Eerste Wereldoorlog omdat ze veel Indiërs nodig hadden als kanonnenvlees aan het (Europese) front. Na de oorlog kon de toezegging aan Gandhi en de Indiase patriotten niet terug gedraaid worden. Daarom werd het verdrag tussen de Britten en de Nederlandse overheid opgezegd en het Nederlandse emigratieagentschap in Kolkata opgeheven. In Suriname was er nog volop aanvoer van Javaanse contractarbeiders tot 1931 en in mindere mate tot 1939. In de Tweede Wereldoorlog kwam ook hieraan een eind toen Indonesië (‘Nederlands’-Indië vóór de onaf hankelijkheid) een felle onafhankelijkheidsstrijd voerde tegen de Nederlandse kolonisatoren. Deze onaf hankelijkheidsstrijd kostte 150.000 Indonesiërs het leven (8). Het Surinaams Verslag van 1949, nummer 2 meldt op pagina 30 (9) dat het totaal aantal immigranten dat van 1845-1949 naar Suriname ging 73.106 bedroeg. Hieronder bevonden zich: 34.024 Hindostanen; 33.015 Indonesiërs; 2.502 Chinezen; 2.675 West Indiërs; 473 Nederlandse boeren (de eerste groep in 1845); en 480 personen uit Madeira (Europa).

1.2 Vertrek uit India In een tijdsbestek van 43 jaar (1873-1916) kwamen in totaal 34.024 Hindostaanse immigranten in Suriname aan. Ongeveer 3.000 Hindostanen uit de naburige West-Indische kolonies migreerden destijds eveneens naar Suriname. Er zijn dus ruim 37.000 Hindostanen naar Suriname gemigreerd. Het aantal dat uit India vertrok was hoger, maar velen stierven onderweg, tijdens de maandenlange zeereis. De contractarbeiders waren afkomstig uit verschillende dorpen en streken van India. Het gros van de mensen had geen verwantschapsbanden met elkaar. De meerderheid (70%) behoorde tot de leeftijdsklasse van 17-35 jaar. Bijna twee derde was tussen 20 en 30 jaar. Een kwart was jonger dan 20 jaar. Het aantal kinderen was gering, omdat slechts 10% (van de mensen die werden ingescheept) uit kinderen mocht bestaan. Er zijn nauwelijks 35-plussers gemigreerd. Kortom: de Hindostaanse contractarbeiders behoorden tot de vitale leeftijdsklasse. Het percentage vrouwen was ruim 28%, waarvan de helft was getrouwd. Er was dan ook een groot tekort aan Hindostaanse vrouwen op de plantages. De alleenstaande vrouwen die zich lieten inschepen waren, ongehuwd, weduwe of

• Hindostanen 12.indd 35

ten geleide

35

12-09-12 17:03


om een of andere reden verstoten door de familie. De meeste geëmigreerde vrouwen waren relatief onaf hankelijk en eigenzinnig. Ongeveer 80% van de contractarbeidsters verdiende haar eigen kost in India. Ook in Suriname hebben zij altijd buitenshuis gewerkt. Er zijn niet alleen landbouwers gemigreerd, maar ook andere beroepsbeoefenaren, variërend van kahárs (sjouwers/dragers) tot pottenbakkers en pandits (Hindu priesters). Ook geschoolden, zoals onderwijzers en kantoorklerken, maar ook handelaren lieten zich overhalen om in Suriname te gaan werken. In feite mochten mensen die tot de hogere kasten behoorden niet gerekruteerd worden, evenmin (Muslim) fakirs, zieken, zwakken, gehandicapten (mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking) en bedelaars. Men ging ervan uit dat personen uit deze groepen niet geschikt waren voor veld- (en fabrieks)arbeid. De planters prefereerden sterke gezonde jonge mensen met een groot uithoudingsvermogen. Alleen zij zouden de zware werk- en leefomstandigheden op de plantages kunnen overleven. Van oudsher waren sommigen die tot een hogere kaste behoorden, niet gewend aan fysiek zware arbeid. Maar, iemand uit een hogere kaste die een lagere beroepsgroep opgaf, had een grote kans op selectie. Een aantal, dat tot een hogere kaste behoorde, heeft om uiteenlopende redenen een lagere kaste opgegeven bij de werving. Volgens schattingen behoorde 5% van de contractarbeiders tot de hogere kasten. De meeste contractarbeiders waren op zoek naar een nieuwe inkomstenbron en een beter bestaan. Vandaar dat zij zich gemakkelijk lieten misleiden door de gladde praatjes van arkáthi’s (wervers), die beloofden dat ze naar een plek gingen waar een fortuin kon worden verdiend met werk als tuinman of lichte taken in de landbouw. Suriname was verbasterd tot Sriram Tapu, het eiland dat is vernoemd naar de edele koning Rám uit lang vervlogen tijden. De contractarbeiders die zich lieten inschepen hadden geen flauw besef van de afstand van India naar Sriram Tapu. Suriname is 17.642 km van India verwijderd! Ook al hadden de mensen het niet breed in India, de meeste van hen waren niet bereid naar zulke verre oorden te reizen. Door gebrek aan de juiste informatie konden veel contractarbeiders in spe zich niet voorbereiden op wat hen te wachten stond. Blijkbaar is een aantal mensen ontvoerd, onder wie sommige vrouwen. Nader onderzoek zal dit laatste moeten verduidelijken. Feit is wel dat de meeste mensen zich lieten (mis) leiden door de fraaie verhalen van de wervers die beloofden dat ze in dienst van de overheid zouden werken en ‘na vijf jaar als rijkaard’ terug zouden keren naar India. Na werving en selectie werd begonnen aan de maanden durende zeereis. Voorafgaand daaraan had iedereen drie medische inspecties ondergaan: bij het subdepot in de buurt van de woonplaats, na aankomst in het hoofddepot in Kolkata, en vlak vóór het vertrek naar Suriname. 36

• Hindostanen 12.indd 36

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Eerste Onafhankelijkheidsoorlog. India was gedurende vele millennia een rijk land met een hoogontwikkelde beschaving, dat talloze vreemde mogendheden aantrok. Het land is meer dan duizend jaar bezet en uitgebuit. Achtereenvolgens door de Muslim veroveraars, i.c. de Mughals en verschillende Europeanen die de rijkdommen van dit immense land kwamen roven. Nadat Vasco da Gama in 1498 de zeeroute naar het Oosten had ontdekt vestigden diverse Europese landen, zoals Portugal, Frankrijk, Nederland en Groot-Brittannië, handelsposten in India. Hardhandig werden delen van het land ingenomen en de bevolking onderworpen aan de nieuwe machthebbers. Ook Columbus die aan het eind van de vijftiende eeuw Suriname ‘ontdekte’, was op weg naar India. Hij kwam per abuis in de Caribische regio terecht. Hoewel de sociale ongelijkheid – het verschil tussen arm en rijk – sinds de overheersing van India door de (Muslims) i.c. Mughals was toegenomen, vooral door invoer van nieuwe belastingsystemen, verergerde deze tijdens de Britse overheersing. Indiase boeren werden gedwongen om verschillende producten voor de Britten te verbouwen in plaats van voedsel voor de eigen bevolking. Het ging onder andere om papaver voor de vervaardiging van opium, katoen en graan die massaal naar Europa werden vervoerd. Door nieuwe hoge belastingen van 50% op landbouwproducten, voor de meeste kleine boeren niet op te brengen, verloren veel lokale boeren hun land. Op importgoederen uit Engeland werd geen belasting geheven, terwijl er 80% belasting moest worden betaald op exportproducten. De Amerikaanse historicus Will Durant schrijft hierover in zijn publicatie The case for India: “Produce was taxed at 50%; the documented fact that tax rates were the highest in India across the world”…… “India was a far greater industrial and manufacturing nation than any in Europe or Asia, producing Textile, Metal works, Jewelry, Precious Stones, Pottery, Architecture. She had great merchants, businessmen, ship building – nearly every kind of manufacture known to the civilized world was already in India”….. “The British conquest of India was the destruction of a high civilization by a trading company utterly without scruple or principal, overrunning with fire, sword, bribery, murder a country temporarily disordered and helpless”…… (10). Een groeiende groep Indiërs werd met de dag armer en armer. De dwang tot monocultuur en de uitvoer van graan naar Europa, zorgden voor voedseltekorten en hongersnood. De East India Company (EIC) en de Britse Kroon, die de scepter zwaaiden in grote delen van het land, kregen steeds meer voet aan de grond. Na de eerste onaf hankelijkheidsoorlog in 1857 werden ook Uttar Pradesh (U.P) en Bihar bij de Britse Raj (Rijk) ingelijfd. De mensen uit deze gebieden hadden zich tijdens de oorlog verbeten verzet tegen de Britten. Deze strijd begon met

• Hindostanen 12.indd 37

ten geleide

37

12-09-12 17:03


muiterij in het leger, de zogenaamde Sepoy-opstand. Om het volk te intimideren werd de (ruim 200 kilometer lange) weg van Kanpur naar Allahabad bezaaid met de lijken van strijdende Indiase soldaten die door de Britten waren opgehangen of met kogels doorzeefd. In het openbaar en en masse werden Indiase strijders, door psalmen zingende Britse soldaten, met kanonschoten geëxecuteerd. Van de groep die overbleef, werden velen uit het leger ontslagen. Vooral degenen die afkomstig waren uit steden en dorpen in het Noorden. De economie van India ging met rasse schreden achteruit. Van oudsher beheerste deze rijke natie een aanzienlijk deel van de wereldhandel. Aan het begin van de 17de eeuw, toen de East India Company werd opgericht om de wereld rond te zeilen op zoek naar rijkdom, kon Groot-Brittannië met moeite 1,8% van de wereldhandel in handen krijgen. Toentertijd was India een van de grootse economieën ter wereld. Zij genereerde maar liefst 25% van haar inkomsten uit het drijven van handel met het buitenland. Nadat de Britten het land hadden bezet, degradeerde deze rijke natie langzaam maar zeker tot een derdewereldland met een immense armoede, toenemende werkloosheid en hongersnood, en veel sociale ellende. Aan het eind van de negentiende eeuw was India de meest winstgevende kolonie van Europa. In 1870 hadden de Britse bezetters al 9,1% van de mondiale handel in handen. Tegen de tijd dat India (1947) onaf hankelijk werd, had het nog maar een aandeel van 1% in de wereldhandel. Het waren vooral bovengenoemde gevolgen van de Britse bezetting die een deel van de Indiërs dwongen hun land te verlaten om als contractarbeider, onder meer in Suriname, te gaan werken (11).

1.3 Contractarbeid In Suriname was in 1863 de slavernij afgeschaft om verschillende economische redenen. Een van de redenen was de afname van de tot slaaf gemaakte bevolking die jaarlijks met 2-3% daalde. Sinds 1808 mochten Afrikanen niet langer verhandeld worden om slavenarbeid te verrichten. Zodoende kwamen er geen nieuwe Afrikaanse arbeiders naar Suriname waardoor de tot slaaf gemaakte bevolking afnam. In 1830 bestond deze bevolking uit 48.784 zielen en in 1858 waren er nog maar 36.000 personen over. Het koloniaal verslag van 1863 meldt dat de tot slaaf gemaakte bevolking op 31 december 1862 bestond uit 36.484 personen (12). Zowel de plantersklasse als de koloniale overheid maakte zich ernstige zorgen over de teloorgang van de plantages. Vandaar dat er lang vóór de afschaffing van de slavernij contractarbeiders waren ingevoerd, onder andere uit China (van 1853 tot 1871), Madeira en uit Barbados. Maar door de zware werken leefomstandigheden op de plantages en de extreem lage lonen was er bij de meesten geen animo, om na het contract, nog langer op de plantages te blijven werken. Aansluitend op de afschaffing van de slavernij in 1863 kwam er een 38

• Hindostanen 12.indd 38

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Staatstoezicht, zodat de planters nog tien jaar verzekerd waren van de arbeidskracht van de vrijgemaakte slaven. Zowel op de plantages als in de fabrieken. In 1873 liep dit Staatstoezicht af, waarna de vrijverklaarde (-tot slaaf gemaakte-) arbeiders niet langer verplicht hoefden te werken op de plantages. Veel arbeiders uit deze groep bleven beschikbaar voor plantage- en fabrieksarbeid, maar ze wilden geenszins voor hongerlonen arbeiden. Terecht eisten ze een fatsoenlijk loon. Omdat de vraag naar tropische stapelproducten, zoals suiker, cacao en koffie alleen maar toenam, zochten planters en overheid naarstig naar vervanging van de slavenarbeid. Na afloop van het Staatstoezicht wilden ze grote winsten blijven maken. Contractarbeid uit India bood uitkomst. Dat deze vorm van arbeid in de praktijk neerkwam op een verkapte vorm van slavenarbeid, blijkt onder andere uit het volgende: 1. De Hindostaanse contractarbeid(st)er mocht een eenmaal getekend contract, in een voor hem (haar) vreemde taal, niet terugdraaien. Desertie en gevangenisstraf leidden tot verlenging van het contract; 2. De baas deinsde er niet voor terug de contractarbeider zowel fysiek als psychisch te mishandelen, te vernederen en uit te buiten. Het waren immers dezelfde meesters die in de slaventijd hun slaven hadden mishandeld en dus niets anders gewend waren; 3. Contractarbeiders hadden amper bewegingsvrijheid op de plantage. Er was een pasjessysteem dat hen verbood zonder pas de plantage te verlaten. Zodoende waren zij overgeleverd aan de willekeur van planter, directeur en administrateur; 4. Klachten van contractarbeiders werden niet serieus genomen, sterker nog: bij arbeidsconflicten moesten zij meestal het onderspit delven. De beruchte Poenale Sanctie die bepaalde dat arbeidsconflicten tussen Hindostaanse contractarbeiders en hun bazen niet onder het burgerrecht maar onder het stafrecht vielen, hing permanent als het zwaard van Damocles boven het hoofd van de contractarbeider; 5. Bij het minste en geringste – bijvoorbeeld werkverzuim bij ziekte of als men zich niet goed voelde – kwam de contractarbeider in de gevangenis terecht.

Hindostaanse contractarbeid(st)er De reden waarom de eigenaren van de plantages al vóór de afschaffing van de slavernij bij de Nederlandse regering hadden aangedrongen op vervangende arbeidskrachten uit India, had te maken met de bekendheid met Hindostanen in de regio. Zij wezen in dit verband naar de uitstekende ervaringen met Hindostaanse contractarbeiders in het buurland (Brits-)Guyana waar al in 1833 de slavernij was afgeschaft. De Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië uit 1917 verwoordt de geschiktheid van Hindostanen – destijds aangeduid met de koloniale term Britsch-Indiër – als volgt:

• Hindostanen 12.indd 39

ten geleide

39

12-09-12 17:03


“De Britsch-Indiër immers had zich doen kennen als de voor die koloniën meest geschikte immigrant. Sterk, arbeidszaam en spaarzaam, met weinig behoeften, geen hoge eischen aan het leven stellend, heeft hij daarbij het voorrecht te behooren tot een volk van eeuwenoude beschaving dat voor een overgroot gedeelte van huis uit landbouwer is” (13). De werving van (Hindostaanse) contractarbeiders was in de ogen van de koloniale overheid en in het verlengde daarvan de Nederlandse regering, dan ook de enige manier om zowel de plantage-economie als de kolonie Suriname overeind te houden. Benadrukt moet worden dat de investering in de Hindostaanse arbeidskracht met een hoog rendement slechts het economisch belang van de investeerders diende. Zodoende behartigde de Nederlandse regering de belangen van de planters en in het verlengde daarvan verzekerde zij zich van de nodige belastinginkomsten. De driving force van de Hindostaanse contractarbeid was dus de continuïteit in de productie van vooral suiker tegen concurrerende prijzen voor de wereldmarkt. De nood was zó hoog dat in 1873 – binnen een half jaar – maar liefst vijf schepen met bijna 2.500 Hindostaanse contractarbeiders in Suriname aankwamen.

Vrouwen De arkáthi’s (wervers) mochten geen mensen uit de hogere kasten werven, geen mannen ouder dan 35 jaar en niet meer dan 10% kinderen. Uiteraard ook geen zieken, zwakken en gehandicapten. Voor vrouwen gold een maximum leeftijd van dertig jaar. Een aspirant-contractarbeidster mocht maximaal twee kinderen hebben gebaard. Sterker nog, het liefst had de planter kinderloze vrouwen. Vandaar dat een groot aantal vrouwen na het aflopen van haar contract kinderloos bleef. Immers, ze waren juist daarop geselecteerd. Het streven was om maximaal 40% van de contractarbeiders uit vrouwen te laten bestaan, maar dit cijfer werd bij lange na niet gehaald. Door vrouwen te werven kon een stabiel arbeidsklimaat op de plantages worden geschapen. De beschikbaarheid van vrouwen voorzag in een leemte die ten tijde van de Chinese contractarbeid (van 1853 tot 1871) bestond. De planters stemden in met het aantrekken van vrouwen, omdat zij verwachtten dat de Hindostaanse contractarbeiders niet elders op zoek zouden gaan naar een partner wanneer er voldoende vrouwen meekwamen naar de kolonie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bij aankomst van elk nieuw transport van hogerhand (zoveel mogelijk) ‘paarvorming’ werd gestimuleerd. De planters beschouwden de contractarbeidsters in de eerste plaats als seksuele wezens in dienst van de (behoeften van de) gecontracteerde mannen. Voor wat betreft de verdiensten, werden vrouwen gedefinieerd als disable bodied. Van tevoren werd reeds vastgesteld dat zij, evenals kinderen boven de tien jaar, minder zouden verdienen dan mannen (14). Zo verdienden vrouwen twee derde 40

• Hindostanen 12.indd 40

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


van het loon dat aan mannen werd vergoed. Ongeacht hoe hard ze werkten, men ging er a priori van uit dat de vrouwen minder zouden presteren. Overigens vielen ook mannen die verzwakt waren op de plantage in de categorie disable bodied. De contractarbeidsters werkten het gehele jaar door, er bestond geen zwangerschaps- en bevallingsverlof, waardoor er meer dan eens een baby op het veld ter wereld kwam. Als een zwangere vrouw zich ziek meldde, liep zij zelfs kans om in de gevangenis terecht te komen vanwege werkweigering. De getrouwde vrouw had het extra zwaar, omdat zij (zes dagen per week) zowel op het veld (of in de fabriek) als in de huishouding moest werken. Bovendien was zij de hoofdverantwoordelijke voor het wel en wee van het gezin. Zij kreeg zelden een pas, onafhankelijk van de man. Haar isolement was groter dan dat van de man. Ondanks het feit dat een getrouwde vrouw zo hard werkte, had zij slechts waarde als aanhangsel van de man. Seksuele intimidatie en geweld van zowel haar partner als van andere mannen, zoals de blanke baas, was menige vrouw niet vreemd. Hindostaanse contractarbeiders verdienden geen dagloon, zoals overeengekomen in het zogenaamde koelietractaat dat in 1870 door Engeland en Nederland was ondertekend, maar ze kregen een vergoeding voor uitgevoerde taken. Deze taken waren afgeleid van de ervaringen met slavenarbeid. In de eerste maanden op de plantage was het meer regel dan uitzondering dat men drie dagen deed over een taak die binnen een dag moest worden uitgevoerd. Deze taak was in het geval van vrouwen 40 cent waard. Een vrouw moest soms genoegen nemen met 13 cent aan dagloon voor zeven uur hard zwoegen in de verzengende hitte op het veld. Simpelweg omdat de taak te zwaar was en zij die niet in een dag kon afronden. Om te kunnen overleven was overwerk dan ook geboden.

1.4 Plantageleven Na een zware reis van ruim drie maanden per zeilschip (van 1873 tot mei 1907) of zeven weken per stoomschip (van mei 1907 tot mei 1916) zette de contractarbeider voet aan wal in de kolonie Suriname. Het beloofde land van melk en honing – svarag (paradijs) – bleek al gauw een narak (hel). Bij aankomst op de plantage was ontgoocheling troef. Velen werden depressief, suïcidaal, of ziek door gevoelens van teleurstelling, heimwee en verdriet. Men voelde zich flink bekocht. Bovendien werd er neergekeken op de Hindostanen, zowel door de blanken als de meeste andere groepen op de plantage. Ze werden als barbaren beschouwd en ook als zodanig behandeld. De uit slavernij vrijgemaakte Creolen zagen hen als verkapte slaven die, door hun goedkope arbeid, de lonen van de vrije arbeiders op de plantage en in de fabriek drukten. De contractarbeiders werden zoveel mogelijk apart gehouden van de Creoolse vrije arbeiders, die overigens ander werk verrichtten. Laatstgenoemden kregen vele malen hogere lonen – minstens het drievoudige – dan de Hindostanen.

• Hindostanen 12.indd 41

ten geleide

41

12-09-12 17:03


Het leven als contractarbeider was erg zwaar en viel bitter tegen. De behandeling was slecht en het werk uitputtend, terwijl de mensen structureel onderbetaald werden. Veel Hindostanen beseften veel te laat dat zij zich in vrijheid hadden laten ketenen. Als zij vóór dag en dauw naar het werk liepen, werden de Kalkatiyá’s met een chatkun (zweep) en een láthi (speciale stok die als wapen werd gebruikt) verjaagd alsof het vee betrof. De skrifiman of kirmán die alle werktaken moest bijhouden, benadeelde de contractarbeiders met de regelmaat van de klok. De man werd blijkbaar geselecteerd op zijn partijdigheid en oneerlijkheid, want het was als het ware een ongeschreven regel dat hij minder uitgevoerde taken, of taken waarvoor minder werd betaald, moest opschrijven. Zo zorgde hij ervoor dat de Kalkatiyá een lagere vergoeding kreeg. Vrijwel alle werktaken waren te zwaar. De contractarbeiders verdienden te weinig waardoor zij ondervoed raakten en ziek werden. De vele uitgeputte zieke mensen in de eerste contractjaren werden onder meer getroffen door verschillende tropische ziekten, waarvoor geen genezing was in Suriname. Zoals hierboven is betoogd: de lonen waren helemaal geen daglonen, omdat er per uitgevoerde taak werd betaald. In de eerste maanden leden de meeste Kalkatiyá’s honger, ondanks overwerk. Omdat velen nog geen neveninkomsten hadden, kwamen zij zelfs om van honger en ondervoeding. Menigeen hield zich in leven met onkruid, afval en bladeren die veelal rauw werden gegeten. Sommigen stalen, uit pure ellende, fruit en groenten op de plantage, waarvoor zij wreed werden gestraft. Fysiek en verbaal geweld waren, net als in slaventijd, schering en inslag. De opzichters gebruikten hetzelfde geweld en gaven een identieke behandeling aan de contractarbeiders, zoals de tot slaaf gemaakten eerder hadden moeten ondergaan. Dat was niet verwonderlijk, omdat de komst van de Hindostanen meteen na de slaventijd i.c. het Staatstoezicht volgde. Er waren flagrante misstanden op de plantages. Maar de Hindostanen lieten het er niet bij zitten. Zij trokken ten strijde tegen het onrecht dat hen werd aangedaan. Veertig van deze conflicten mondden uit in opstanden, waar ook vrouwen aan deelnamen. De planters en administrateuren drukten niet alleen geld van de contractarbeiders achterover, het kwam regelmatig voor dat zij weigerden de rechtmatige lonen voor geleverde arbeid i.c. uitgevoerde taken te betalen. Als iemand zijn taak snel af had, kreeg deze opzettelijk ander werk, zodat deze persoon er langer over moest doen en een veel lager loon verdiende. De Britse consul in Suriname stuurde wekelijks brieven naar de Britse regering waarin hij zijn bevindingen rapporteerde. In september 1882 bijvoorbeeld, schreef consul G.F. Annesley onder meer over de behandeling die de contractarbeiders van opzichters en hoofdlieden kregen, en over de lonen die werden uitbetaald. Zo had hij op 8 september 1882 deze observatie over de opzichters 42

• Hindostanen 12.indd 42

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


gerapporteerd: “They are always barking at the coolies, continually making use of filty expressions in Hindostani, which they have learnt without hardly knowing their meaning.” Ruim een week later, op 17 september 1882 meldde hij over de lonen: “If a cooly is beginning to make 60 cents (Dutch) a day regularly, he is put to some other work, where he cannot earn more than say 40 cents a day.” Twee recente studies van de auteur R. Bhagwanbali (2010 en 2011) gaan in op het plantageleven en de strijd van de contractarbeiders tegen het onrecht dat hen werd aangedaan. De auteur beschrijft de schrijnende situatie waar veel contractarbeiders mee kampten. Zo waren er mensen die slechts 20 cent per week verdienden. Soms werd er onderzoek gedaan, omdat de contractarbeiders herhaaldelijk klaagden over diverse misstanden waar zij de dupe van werden. Als klachten over de wrede behandeling, uitbuiting en hongerlonen bleven aanhouden, kwam de gouverneur weleens in actie. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1882. Na een onderzoek in Commewijne, schreef gouverneur C.A. Van Sypesteyn op 30 oktober van dat jaar een brief aan de (Nederlandse) minister van Koloniën waarin hij stelde: “dat op vele plantages de immigranten zoo weinig loon ontvingen dat ze er niet van kunnen bestaan”… En verder “Op sommige plantages waren de verdiensten per hoofd slechts fl 0,81 en op andere zelfs fl 0,67 per week.” Terecht vroeg hij zich af hoe de immigranten overleefden, gegeven het feit dat de kosten voor voedsel “meer dan fl 1,50 in de week per immigrant beloopen.” Soms werden daglonen uitbetaald, maar nooit de in het traktaat vastgelegde 60 cent of 40 cent (per dag). Het Gouvernements Journaal vermeldde in maart 1893 (Inv. nr 7011) dat de voedingskosten van een contractarbeider 37,5 cent per dag bedroegen. Maar de meeste contractarbeiders verdienden geen dagloon dat dit bedrag naderde. In tijden van crisis werden de lonen nota bene van de ene dag op de andere verlaagd. Er zijn dan ook talloze arbeidsconflicten geweest in de contractperiode. Een van de bloedigste opstanden vond plaats in 1902 op de suikerplantage Mariënburg. De baas Mavor – in de volksmond Masa Mewa – had de Hindostaanse contractarbeiders jarenlang zodanig getergd, dat dit conflict totaal uit de hand liep. De strijd ontaardde in bloedig geweld, toen de blanke baas het dagloon van 24 cent wilde verlagen tot 15 cent voor een hele dag zwoegen in de moordende hitte. Een drietal contractarbeiders die de situatie echt beu was, maakte Masa Mewa van kant. Het koloniale leger schoot daarop met scherp. Een groep van 24 contractarbeiders moest deze strijd met de dood bekopen. Er is diepgaand onderzoek vereist om te achterhalen of dit aantal, dat in de koloniale verslagen wordt vermeld, strookt met de werkelijkheid. Ondanks diverse rapporten over de mensonterende behandeling en hongerlonen, veranderde er niet veel aan de benarde positie van de contractarbeiders. Het

• Hindostanen 12.indd 43

ten geleide

43

12-09-12 17:03


was slechts een soort kennisgeving zonder enige consequentie voor de werkgevers. Bovengenoemde Encyclopaedie schreef over de lonen van de contractarbeiders in 1911 – bijna dertig jaar na het onderzoek van gouverneur Van Sypesteyn – op pagina 377: “Volgens de algemeene praktijk in Suriname wordt de arbeid in taakwerk, zeer zelden in werk op tijd uitgegeven. De loonregeling wordt door de ‘Suriname-commissie’ – zie blz. 180 van haar rapport ‘De economische en financieele toestand der Kolonie Suriname’, 1911 – het zwakste punt der immigratie genoemd. Op het eerste gezicht schijnt het gros der arbeiders het in uitzicht gestelde minimumloon van ƒ0,60 en ƒ0,40 niet te halen.”

Poenale sanctie Helaas stond het recht aan de kant van de planters en directeuren, waardoor de penibele situatie waarin de meeste contractarbeiders zich bevonden, tot het einde van de contracttijd bleef bestaan. De Hindostaanse immigranten hadden niet alleen plichten, maar formeel had iedere contractarbeider het recht een klacht in te dienen tegen de onmenselijke behandeling en de benadeling door ‘superieuren’. Maar het – eerder genoemde – systeem van Poenale Sanctie werkte in het nadeel van de contractarbeiders, getuige de gegevens uit koloniale verslagen over de jaren 1874 tot en met 1889. Deze tonen aan dat in genoemde periode 54% van de klachten bij de rechtbank, tegen de contractarbeiders bestond uit ‘overtredingen inzake pligtsverzuim’. Voor deze klachten werd 84% van de contractarbeiders door de rechtbank veroordeeld. Dit, in tegenstelling tot de klachten die de Kalkatiyá’s indienden. Slechts 18% van de klachten van de contractarbeiders tegen directeuren, opzichters, geneeskundigen en anderen werden als gegrond beoordeeld door de rechtbank. Een duidelijker bewijs dat de rechters hun oren lieten hangen naar de bazen, is onmiskenbaar. Kalkatiyá’s kregen zowel lichamelijke straffen, gevangenisstraf, als boetes opgelegd. Hoge boetes die minstens driemaal hoger waren dan het maandloon, hadden tot gevolg dat Kalkatiyá’s honger leden, om die boetes te kunnen betalen. Uithongering van velen was ongetwijfeld te wijten aan de extreem hoge boetes die de contractarbeiders kregen voor kleine ‘vergrijpen’. Zo was de boete voor het verlaten van de plantage zonder pas fl 25. Bij wanbetaling werd de boete verhoogd. Er moest namelijk binnen veertien dagen worden betaald. Voor een boete van fl 25 stond bij wanbetaling vijftig dagen dwangarbeid. Nota bene werd het contract verlengd met deze vijftig dagen, omdat alle dagen doorgebracht in de gevangenis, werden teruggevorderd door de werkgever. Laatstgenoemden sleepten de immigranten bij tij en bij ontij voor de rechter. Maar in de meeste gevallen moesten de Hindostanen het onderspit delven, omdat het koloniale rechtssysteem juist bescherming bood aan de werkgevers.

44

• Hindostanen 12.indd 44

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Lichamelijke straffen De lichamelijke straf die de Kalkatiyá’s kregen bestond onder meer uit: geseling waarbij de contractarbeider met ontbloot bovenlijf aan een paal werd vastgebonden, terwijl deze zweepslagen kreeg toegediend. Daarnaast werden zij in de boeien geslagen, waarvan de kromboei de wreedste was. Er bestond straf met behulp van een blokboei, kettingboei met een kogel aan het been; naast de kromsluiting enkele persoon, en kromsluiting met twee personen. Het boeien vond in alle gevangenissen plaats. Zowel vrouwen als mannen werden daaraan onderworpen. De Britse consul in Suriname, Annesley beschreef de kromsluiting in 1883 in een brief aan de Britse regering: “His or her legs are stretched out right and left to a most painful extent, then both hands are attached on an iron bar lying over the wooden stocks to one foot or one hand to each foot, so that the head of the cooly touches the ground. In this painful position he is kept from 6.00 p.m. until 5.30 a.m, when he is released in order to stretch himself for half an hour.” De koloniale machthebbers achtten het niet nodig dat deze misstanden werden gemeld aan de Britse regering, de werkgever van de consul, die verantwoordelijk was voor het welzijn van de contractarbeiders. Voor dit verklikken en ander commentaar dat hij regelmatig gaf op de mishandeling van de Hindostaanse immigranten, werd Annesley door toedoen van de zogenaamde koeliepapa J.F.A. Cateau van Rosevelt, die meende dat de “Britse consul een vijandige houding had ten aanzien van Suriname”, in 1890 ontslagen. Annesley had het te bont gemaakt volgens Van Rosevelt. Hij werd vervangen door consul C.Wyndham. Maar ook de nieuwe consul beklaagde zich over de wrede behandeling van de Hindostanen. Over de behandeling in de gevangenis, stuurde hij een brief aan de gouverneur. Hij pleitte voor onmiddellijke afschaffing van de kromsluiting. Wyndham schreef gouverneur Lohman (1889 – 1891 gouverneur van Suriname) dat de bewoners uit de buurt van de gevangenis klaagden over overlast, omdat de gevangenen in de kromsluiting het uitschreeuwden van de pijn. Het hartverscheurende geschreeuw klonk onophoudelijk, avonden lang, dag in dag uit. Maar de gouverneur liet de zaak op haar beloop omdat: “het merendeel van de koloniale bestuurders het behoud van de kromsluiting als een onmisbaar middel beschouwen.” Tot en met de laatste dag van de Hindostaanse contractarbeid bleef deze wrede vorm van straffen gehandhaafd. Menige gevangene verkoos dan ook de dood boven de gevangenis. Zodra zij kans daartoe zagen, sprongen zij met de kogel aan het been in de rivier, verzekerd van verlossing. Omdat de zware kogel hen tot in lengte van dagen op de bodem van de rivier hield, kwamen ze nooit meer omhoog. In 1881 sloegen minimaal negen van de 4000 Hindostanen in de kolo

• Hindostanen 12.indd 45

ten geleide

45

12-09-12 17:03


nie de hand aan zichzelf, omdat zij de ellende op de plantages niet langer konden verdragen. Tenslotte vermelden wij een deel van een brief die enkele ex-contractarbeiders, na hun terugkeer in India, aan de Protector of Emigrants in Kolkata schreven: “If any coolie fails to work for a single day of the week, he is sent to jail for two or four days, were he is forced to work while day and night kept under chains. We are tortured very much. For this reason two to three persons died by swallowing opium and drowning themselves. If any of us say anything to a sahib, he lodges a complaint and sents him to jail for two or three weeks” (15).

Teruggaan of blijven In het begin van de contractperiode gingen de meeste Hindostanen na afloop van hun contract terug naar India. Zo bleven slechts drie van de 537 vrijgekomen contractarbeiders in 1880 in Suriname wonen. Na afloop van het contract kregen zij een zogenaamde vrij-pas. Degenen die wat geld opzij konden zetten en ‘goed gedrag hadden vertoond’ mochten in de kolonie blijven. De Klerk schrijft hierover: “In het Tractaat tussen Nederland en Groot-Brittannië was in artikel 9 ten derde verklaard: Indien (na afloop van de vijfjarige contracttijd) hij (d.i. de Indiër) kan bewijzen, dat zijn gedrag goed is geweest en dat hij eigen middelen van bestaan heeft, kan hem vergund worden in de kolonie te verblijven, zonder eenige verbintenis, maar van dat oogenblik af aan verliest hij het regt op vrije terugreis.” Het was dus niet een ieder gegund zich in Suriname te vestigen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in het begin van de contracttijd zo weinig mensen in Suriname bleven wonen, omdat zij blijkbaar geen beginkapitaaltje hadden kunnen sparen. Sparen kon uiteraard alleen door bijverdiensten, omdat de hongerlonen verdiend met contractarbeid, dat niet toelieten. Voor neveninkomsten moest het een en ander worden aangeschaft en daarvoor moest allereerst wat van de, met overwerk verdiende taaklonen, opzij gezet worden. Met toestemming van de plantagehouder begon de één een handeltje, een ander verleende diensten tegen betaling. Sommigen hielden kippen voor het vlees en de eieren. Ook hadden enkelen een of twee koeien waarmee hij/zij wat bijverdiende met de verkoop van melk en ghív (geklaarde boter). Anderen hielden geiten en schapen en sommigen plantten extra groenten en fruit voor de verkoop. Ambachtslieden verdienden een paar extra centen als koperslager, met het repareren en maken van sieraden, pottenbakken, met scheren en knippen, of met naai- en verstelwerk. 46

• Hindostanen 12.indd 46

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Als agency (handelende personen) hebben deze contractarbeiders ondanks de beperkingen, ellende en uitbuiting hun eigen onaf hankelijke ruimte geclaimd en hun toekomst uitgestippeld. Vooral degenen die zich in ruil voor het recht op terugkeer naar het land van herkomst, tijdelijk of blijvend in Suriname vestigden. Zij stelden alles in het werk, om een bestaan op te bouwen, in het nieuwe vaderland. Degenen die hun contractperiode overleefden en zich in Suriname vestigden, brachten veel nakomelingen voort. Het aantal dat in Suriname bleef wonen bestond min of meer uit de helft van de aangevoerde contractarbeiders. We tekenden al eerder aan dat ongeveer 16% tijdens de contracttijd kwam te overlijden, en een derde terugging naar India. Voor de achterblijvers was het aanbod van een lap grond erg aantrekkelijk om in Suriname te blijven wonen. Van overheidswege werd hen één tot anderhalve hectare bosgrond in huur aangeboden. In India was twee bighá jamin (ruim een halve hectare) al veel, laat staan één of anderhalve hectare. Vooral zij die bewust uit India waren vertrokken, pasten zich ondanks alle tegenslagen snel aan in het nieuwe vaderland. Reeds in 1903 meldde het koloniaal verslag: “Ze spreken nagenoeg allemaal ‘neger-engels’, verwisselen hun oosterse kleding met de westerse kleding. Er zijn ook Brits Indische mannen die met Creoolse vrouwen samenleven en trouwen. En Brits Indische vrouwen die met Creolen en Europeanen samen leven of trouwen.” Bepaalde ex-contractarbeiders moesten na afloop van het contract verplicht terug naar India. Zij kregen geen toestemming om zich te vestigen in de kolonie. Hieronder bevonden zich: 1. Arbeidsongeschikten en gehandicapten, die tijdens de contracttijd een ongeluk hadden gekregen; 2. Zieken en depressieven; 3. Zij die verzwakt waren door het zware uitputtende leven op de plantages; 4. ‘Ongehoorzamen’, activisten en degenen die een gevangenisstraf hadden uitgezeten. Overigens werd de tijd die was doorgebracht in het gevang afgetrokken en het contract verlengd. Men kon dus niet onder het contract uitkomen, en moest de vijf volle jaren uitdienen; 5. De zogenaamde ‘luilakken’ die met geen mogelijkheid de te zware werktaken ‘op tijd’ afkregen. Zoals hierboven betoogd, waren deze taken berekend op mensen die onder slavernij waren geboren, getogen in het hete Surinaamse klimaat, en erdoor waren gehard (een grote groep Kalkatiyá’s had zich na verloop van tijd uitstekend aangepast aan het uitputtende bestaan op de plantage); 6. De zesde groep die terug ging, deed dat vrijwillig. Zij waren slechts voor vijf jaar naar Suriname gekomen. Van de 11.663 Hindostanen die terugkeerden naar India hebben 161 personen hun passage zelf betaald. Het Surinaamsch

• Hindostanen 12.indd 47

ten geleide

47

12-09-12 17:03


Verslag over 1939 geeft de cijfers weer van de retourmigranten, uitgesplitst per jaar. In 1878 gingen al 478 Hindostanen van de eerste groepen (uit 1873) terug. Van de immigranten uit het eerste jaar – 1873 – waren 757 personen binnen zeven maanden na aankomst in Suriname gestorven aan honger, ziekte en uitputting. In het eerste verblijfsjaar liep het sterftecijfer zelfs op tot 19,6 %. Een op de vijf Hindostanen stierf toen aan de ellendige situatie op de plantages (16). Dat de Hindostaanse contractarbeiders over het algemeen zeer sterke en veerkrachtige mensen waren, staat buiten kijf. Niettemin is gedurende de gehele contractperiode een op de zes bezweken aan uitputting en ziekten als gevolg van het zware bestaan op de plantage. Hoewel de (op papier) geformuleerde arbeidsvoorwaarden naar de maatstaven van die tijd redelijk leken, kwam er in de praktijk bar weinig van terecht. De meeste contractarbeiders zijn wreed behandeld en uitgebuit. De behandeling die zij kregen was harteloos en mensonwaardig. Desondanks zijn de overlevers, na de contracttijd er in geslaagd te wortelen in Suriname, een sterke identiteit te ontwikkelen en een gemeenschap te vormen. Hun nazaten werden trotse Sarnami Hindostani.

1.5 Sarnami Hindostani Voor deze studie kiezen wij 1920 tot 1960 als markeringsperiode om onderstaande redenen: Ten eerste was de Hindostaanse immigratie naar Suriname officieel in 1917 afgeschaft. De laatste groep heeft het contract (tot 1921) uitgediend. Suriname was het niet eens met de stopzetting van de aanvoer van Hindostaanse contractarbeiders. Daarom ging een delegatie bestaande uit de zakenman Lutchmon Sing, de hoofdtolk Sital Persad Doobey, de immigratieambtenaar H.N. Hajary en de arts Jung Bahadur Singh in 1920 naar India. Haar missie was de Indiase leiders die zich hadden beijverd om de contractarbeid van Indiërs een halt toe te roepen, te overtuigen de beslissing teniet te doen. De groep meende dat de emigratie van Hindostanen naar Suriname, zowel voor de emigranten als voor de Surinaamse samenleving, nuttig was. Zij sprak onder meer met M.K. Gandhi, de latere Mahatma. Maar de Hindostaanse delegatie kon noch contractmigratie noch vrijwillige emigratie naar Suriname bewerkstelligen. Na haar terugkeer in Suriname drong het besef eindelijk door dat er geen schepen meer zouden arriveren met nieuwe immigranten uit India. Dat impliceerde dat de Hindostaanse gemeenschap het contact met en de invloed van het thuisland langs deze lifeline zou moeten ontberen. Ongetwijfeld heeft deze mijlpaal in de geschiedenis van de Hindostaanse bevolkingsgroep het wortelingproces in Suriname versneld.

48

• Hindostanen 12.indd 48

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Hindostaanse vrouwen droegen veel sieraden

• Hindostanen 12.indd 49

ten geleide

49

12-09-12 17:03


De stad Paramaribo omstreeks 1920

50

• Hindostanen 12.indd 50

sarnami hind ostani 19 2 0 - 19 6 0

12-09-12 17:03


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.