

het Nederla N dse
t ra N s- atla N tische slaver N ijv erlede N
v erlede N , hede N
e N toekomst
j oh N s chuster
en David Schuster
Noah Schuster
Bella Schuster
‘Who controls the past controls the future. Who controls the present controls the past.’ * – Rage against the machine, 1999
‘The starting point of critical elaboration is the consciousness of what one really is, and is ‘knowing thyself’ as a product of the historical process to date which has deposited in you an infinity of traces, without leaving an inventory. The first thing to do is to make such an inventory’ – Gramsci
* Dit citaat is afkomstig uit George Orwells roman 1984. Het is de titel van een nummer van Rage against the machine, een progressieve Amerikaanse rockband die hardrock en rap combineerde.
Het Nederlandse trans-Atlantische Slavernijverleden
LM Publishers
www.lmpublishers.nl
info@lmpublsihers.nl
© 2025 – LM Publishers
ISBN: 9789460229411
Tekst John Schuster
Redactie Katerna Tekst & Redactie | Clazien Medendorp
Vormgeving Ad van Helmond
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Deze uitgave is mogelijk gemaakt dankzij de bijdrage van het NiNsee (Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis)

Inhoud
Voorwoord 9
1. Inleiding 11
1.1 Onderzoek van het Nederlandse slavernijverleden 17
1.2 Kwalitatieve onderzoeksmethoden 21
1.3 Methoden en technieken van kwalitatief onderzoek 22
1.4 De structuur van deze studie 29
1.5 Aantekening bij de terminologie 30
2. Kennis van het Nederlandse trans-Atlantische slavernijverleden 33
2.1 Inleiding 33
2.2 Het Nederlandse slavernijverleden in gezinnen en de samenleving 35
2.3 Het Nederlandse slavernijverleden in het onderwijs 45
3. Doorwerkingen van het slavernijverleden in Nederland 51
3.1 Inleiding 51
3.2 Doorwerkingen van de slavernij 54
3.3 Vormen van racisme in Nederland 66
3.4 Zwarte piet is zwart verdriet – No more Blackface 70
3.5 Black Lives Matter 82
4. Publieke herdenkingen van het slavernijverleden 89
4.1 Inleiding 89
4.2 Betekenissen van Keti Koti/Dia di Abolishon 91
4.3 Betekenissen van Dia de lucha pa libertad – Tuladag 98
4.4 East meets West: een nieuw en verbindend narratief 103
5. Excuses, herstelbetalingen, erkenning en heling 105
5.1 Inleiding 105
5.2 Institutionele reacties op de vraag om excuses 107
5.3 Betekenissen van excuses voor het slavernijverleden 111
5.4 Excuses voor het slavernijverleden 116
5.5 Herstelbetalingen 136
5.6 Erkenning en heling 141
6. De toekomst van het Nederlandse slavernijverleden 149
6.1 Inleiding 149
6.2 Motieven voor behoud van elementen van het slavernijverleden 151
6.3 Het Nederlandse slavernijverleden in het onderwijs 152
6.4 Een Slavernijmuseum 154
7. Tot besluit 165
Literatuur 173
Voorwoord
Vijf jaar geleden bezochten Saskia Leysner (mijn partner) en ik in Suriname verschillende bijeenkomsten ter herdenking van de afschaffing van de slavernij. Zo waren wij bij de kerkdienst in de Grote Stadskerk ter herdenking van Manspasi. Daarna gingen wij, om de hoek van de kerk, naar een herdenking bij het standbeeld van Kwakoe bij Ondrobon. Dit standbeeld, gemaakt door Jozef Klas, werd op 1 juli 1963, 100 jaar na de afschaffing van de slavernij, onthuld. Wij eindigden bij de Tak’ Tangi (dankzegging) van de sociaal-culturele organisatie NAKS (Na Afrikan Kulturu fu Sranan - Onze Afrikaanse Cultuur van Suriname) in het Fort Zeelandia.
Mijn observaties tijdens deze bijeenkomsten stonden in dienst van een voorgenomen onderzoek naar de herinneringen aan een slavernijverleden. Dat was de naam van een map die ik enkele jaren daarvoor op mijn computer had geopend. In een kort paper vroeg ik mij af wie zich identificeerden met het slavernijverleden en op welke manieren dit tot uiting kwam: welke herinneringen hebben personen aan dit verleden; maakt de slavernij deel uit van hun individuele identiteit en hoe beïnvloedt zij hun subject posities; van welke discoursen bedienen zij zich wanneer zij erover spreken; hoe verhouden de slavernij en het Staatstoezicht zich tot die andere periode van onvrije arbeid in Suriname – de contractarbeid?
Door mijn drukke werkzaamheden is dit onderzoek niet van de grond gekomen. Kort na mijn pensionering kreeg ik van het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) het verzoek om onderzoek te doen naar wat delen van de Nederlandse bevolking over het slavernijverleden en de doorwerking ervan denken? Centraal zouden de verbanden tussen de doorwerking van de koloniale tijd en hedendaags institutioneel racisme én de noodzaak van herstelbetalingen staan.
Het spreekt vanzelf dat ik dit verzoek gretig heb geaccepteerd. Dit vanwege de verwantschap met het voorgenomen onderzoek en de vragen die ik hierboven opwierp. In overleg met het NiNsee hebt ik de opdracht geïnterpreteerd als een vraag naar de betekenissen die Nederlandse burgers toekennen aan hun ervaringen met het verleden en heden van het Nederlandse
trans-Atlantische slavernijverleden en hoe zij de toekomst van dit verleden zien. Dit boek is daar de uitkomst van.
Iedere onderzoeker maakt deel uit van de sociale werkelijkheid die hij/zij bestudeert. Ook hij/zij interpreteert en construeert deze wekelijkheid. Zijn/haar persoonlijkheid, ervaringen, identiteiten en achtergronden zijn een belangrijke basis van zijn/haar keuzes in een onderzoek. Dit geldt ook voor mij.
Als persoon van Surinaamse afkomst ben ik bekend met het transAtlantische slavernijverleden van Nederland, hoewel er thuis nooit over werd gesproken. Mijn kennis van dit verleden heb ik te danken aan de wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke literatuur, die ik zowel in Suriname en Nederland las en aan de verhalen die in het Surinaamse publieke domein over dit verleden circuleerden. Mijn voorouders zijn afkomstig uit Europa en Afrika. Tijdens het onderzoek ben ik mij nog meer dan voorheen bewust geworden van de sporen die deze geschiedenis ook in mij heeft achtergelaten (Gramsci 1971, p. 628).
Deze geschiedenis en mijn persoonlijke ervaringen met de doorwerkingen van het slavernijverleden, die ik deel met sommige informanten, zouden mij tot een insider ten opzichte van hen maken. Informanten die de doorwerkingen van het slavernijverleden niet hebben ervaren, zijn in principe outsiders, maar met hen deel ik ook bepaalde kenmerken. Het is echter niet duidelijk of de informanten mij als een insider dan wel outsider beschouwden. Voor mij is het belangrijker dat ik me, als onderzoeker bewust ben van mijn eigen subjectiviteit en vooroordelen dan dat ik mijzelf als insider zie.
Verschillende instituties en personen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit boek: het NiNsee dat mij de onderzoeksopdracht verstrekte, het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen dat het onderzoek heeft gesubsidieerd, Marja Oosterwijk, die alle hoofdstukken nauwgezet van commentaar voorzag, Daniel Engelsman en de leden van de begeleidingscommissie: Mano Delea, Jules Rijssen en Angelique Sense. Mijn grootste dank gaat uit naar de informanten die de manier waarop zij het Nederlandse slavernijverleden ervaren, met mij hebben willen delen.
1 Inleiding
Tot voor kort was er weinig publieke aandacht voor het trans-Atlantische Nederlandse slavernijverleden (hierna Nederlandse slavernijverleden).1 Terwijl de economische, sociale, culturele, religieuze en morele ontwikkelingen die de ‘Gouden Eeuw’ (de zeventiende eeuw) kenmerkten de volle aandacht genoten, negeerde men een van de keerzijden daarvan: de handel in Afrikaanse lichamen en onvrije arbeid van slaafgemaakte mensen in Nederlandse koloniën.
Het onderzoek naar deze handel en onvrije arbeid is lang voorbehouden geweest aan historici en enkele sociale wetenschappers. De resultaten van dit onderzoek bereikten maar weinigen buiten de kring van academici. Ze bereikten ook het onderwijs niet.
In de Nederlandse schoolboeken was het Nederlandse aandeel in de slavenhandel en de slavernij vaak goed voor slechts enkele alinea’s. Een voorbeeld hiervan is de herinnering van Roger van Boxtel, destijds minister zonder portefeuille in het tweede kabinet-Kok, belast met Grootsteden- en integratiebeleid, aan zijn kennis van het Nederlandse slavernijverleden tijdens de Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en onverdraagzaamheid in Durban 2001:
‘When I was young, I learned in high school about the Dutch Empire, its colonies like the Dutch Indies, Surinam, Netherlands Antilles, Aruba. I also learned about Rembrandt, Van Gogh and other famous Dutchmen. But no more than five lines were written down in my history book about the Dutch slave trade. I never heard of Fort Elmina or the Castle of Good Hope. Little did we hear about the exploitation of black people on the plantations. Until 1863 Dutchmen were slave traders and owners of slaves.’2
1 Het Nederlandse slavernijverleden omvat de slavernij in Berbice, Demerara en Essequibo; Ceylon (Sri Lanka); koloniaal Indonesië; Nederlands-Brazilië; Nederlandse Cariben; Suriname, de Kaapkolonie, Nederlands-Noord Amerika.
2 Speech by Roger van Boxtel, Netherlands Minister for Urban Policy and Integration of Ethnic Minorities. “A new beginning”, World Conference Against Racism, Durban, 2 september 2001, https://www.un.org/ WCAR/statements/netherE.htm. Geraadpleegd op 6 december 2023.
De slavernij, daar waren meestal de anderen voor verantwoordelijk geweest: Arabieren, Berbers, sommige ‘Afrikaanse’ volkeren, Italianen, Portugezen, Spanjaarden, Joden, Duitsers, Zweden, Fransen, Denen, witte Amerikanen, inheemse Amerikanen, en zelfs duizenden geëmancipeerde en vrijgekochte tot slaaf gemaakte Afrikanen en anderen.3
Het Nederlandse trans-Atlantische slavernijverleden was wel onderdeel van de Nederlandse (koloniale) geschiedenis, maar vond weinig erkenning, en was niet in het nationale geheugen en de Nederlandse identiteit geïncorporeerd.
Voor de Afro/creoolse bevolkingsgroep, de nazaten van Afrikaanse slaafgemaakten 4 maken de slavernij en het verzet daartegen deel uit van hun collectieve geschiedenis waarmee zij zich hebben leren identificeren.
Voor Afro/creoolse bevolking van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen – Bonaire, Saba, Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten – is de identificatie met het slavernijverleden nog niet zo lang geleden op gang gekomen. Geboren in een ‘schuldig landschap’ (Armando)5, bezaaid met ‘plaatsen van herinnering’6 en andere sporen van dit verleden, worden alle nakomelingen gedwongen tot reflectie op het verleden.
De herinneringen aan dit slavernijverleden maakten deel uit van de politieke, sociale en culturele en morele ‘bagage’ die de naoorlogse migranten uit de (voormalige) koloniën met zich meenamen naar Nederland. De afschaffing van de slavernij werd herdacht en gevierd in ruimtes van welzijnsstichtingen en politieke organisaties. In het publieke domein was weinig ruimte voor herinneringen, herdenkingen en de emoties die daaraan waren verbonden.7 Ze werden door witte Nederlanders voornamelijk genegeerd en gebagatelliseerd.
3 Ik gebruik hier de term slaafgemaakt in plaats van slaaf. Zie voor uitleg ‘Aantekeningen bij de terminologie’ aan het eind van dit hoofdstuk.
4 In het vervolg van deze studie zal ik het woord ‘(Afrikaanse) slaafgemaakten’ alleen gebruiken wanneer ik dit vanwege de vanwege de context nodig acht. Het woord ‘nazaten’ wissel ik af met de synoniemen ‘afstammelingen’ en ‘nakomelingen’.
5 Met dit begrip verwees de dichter en schilder Armando naar landschappen waar zich in het verleden gruwelen hebben voltrokken.
6 ‘Plaatsen van herinnering’ is een vierdelige studie onder redactie van de historicus Henk Wesseling. De titel van deze serie is een vertaling van de serie Les Lieux de Mémoire, die tussen 1984 en 1992, onder redactie van de Franse historicus Pierre Nora, is verschenen.
7 Zie echter de foto in Brandon e.a. (2020, p. 39) van twee matrozen van de Koninklijke Marine die op 1 juli 1948 op het Amsterdamse Frederiksplein voor een afbeelding stonden met daarop de tekst ‘Wan Juli Keti Koti’.
Ten kon drai – de tijden zijn veranderd8
In de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw werd de stilte over het Nederlandse slavernijverleden doorbroken door activisten en organisaties van Surinaamse en eilandelijke afkomst. Daarbij geholpen door de ontwikkeling van de sociale media. Ze trokken de aandacht door het Nederlandse slavernijverleden expliciet te benoemen en openbare herdenkingen van de afschaffing van de slavernij te organiseren in publieke ruimtes. Deze organisaties namen het initiatief tot de oprichting van een Monument Nederlands Slavernijverleden en eisten dat koningin Beatrix vergiffenis zou vragen aan de nakomelingen van de slaafgemaakte Afrikanen voor het door witte Nederlanders aangedane leed.9 Het Nederlandse slavernijverleden werd steeds meer een publieke zaak.
De manier waarop op deze eisen werd gereageerd, maakt duidelijk dat de actievoerders een taboe hadden doorbroken. Ze werden beschuldigd van politieke correctheid, inquisitie, opwekken van schuldgevoelens, oprakelen van een ver verleden en uitventen van zwart slachtofferschap voor eigen gewin. De slavernij zou immers te lang geleden zijn om daar nog de doorwerkingen van te ondervinden.
Een aantal wensen van de actievoerders is in de loop van de jaren ingewilligd. Op het Amsterdamse Surinameplein werd al vanaf 1993 de slavernij herdacht. Deze herdenking werd voorafgegaan door een Tori Neti, een avond waarop verhalen werden verteld. In 2003 werd het monument ‘de levensboom’ onthuld. De initiatiefnemers spreken van een Bon Fu Gron Prakseri – Monument van Besef. Dit monument is grotendeels door Surinaamse nakomelingen van slaafgemaakten gefinancierd.
In 2002 kwam het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden tot stand en in 2003 het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), beide gefinancierd door de staat.
Het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden is ieder jaar het toneel van de herdenking en viering van de afschaffing van de slavernij in Suriname en op de toenmalige Nederlandse Antillen op 1 juli 1863 (Keti Koti ).10
8 Ten kon drai is ontleend aan de toepspraak van koning Willem Alexander op 1 juli 2023, waarin hij excuses aanbood en om vergiffenis vroeg voor de specifieke betrokkenheid van zijn voorouders bij het Nederlandse slavernijverleden, https://nos.nl/collectie/13940/artikel/2481034-koning-biedt-excusesaan-voor-slavernijverleden-en-vraagt-om-vergiffenis. Geraadpleegd op 8 november 2021.
9 Zie ‘Nazaten slaven willen in 2013 excuses van Beatrix’, de Volkskrant 30 juni 2012, https:// www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/nazaten-slaven-willen-in-2013-excuses-vanbeatrix~bc6793c8/?referrer=https://duckduckgo.com/. Geraadpleegd op 31 juli 2024.
10 Keti Koti is Sranan (Surinaamse Lingua Franca) voor ‘de ketenen verbroken’.
Op Curaçao, waar de afschaffing van de slavernij op 1 juli niet echt leefde, is in 1998 een officieel nationaal slavernijmonument genaamd Desenkadená (de ketenen verbroken), bijgenaamd Tula-monument onthuld. Deze herdenkingsplaats is ter herinnering van de opstand van Tula en anderen op Curaçao in 1795. Deze opstand wordt op 17 augustus herdacht op Curaçao en verschillende Nederlandse steden. In 2010 werd Tula uitgeroepen tot nationale held van Curaçao. Na lang aandringen van verschillende organisaties is Tula op 3 oktober 2023 door de Nederlandse staat gerehabiliteerd (zie verder hoofdstuk 4).
Slavernij (mensenhandel en gedwongen arbeid in de Nieuwe Wereld) is een van de onderwerpen die is opgenomen in de Canon van Nederland (2006).11 In 2023 werd Keti Koti toegevoegd aan de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland. In het spoor van de oprichting van het nationale monument zijn in verschillende steden comités ter herdenking en viering van de afschaffing van de slavernij ontstaan en monumenten geplaatst. Sommige comités houden op 30 juni openbare herdenkingen van de voorouders: het Amsterdamse comité 30 juni/1 juli kent de jarenlange traditie van de Tori Neti op 30 juni tijdens welke de voorouders worden vereerd. In 2024 stond er ter verering van de voorouders een tafel, met een wit kleed overheen, waarop een glas water en een witte kaars stonden.12 In Amsterdam en Rotterdam vindt elk jaar een bigi spikri plaats, een optocht van mensen die in authentieke kleding naar de herdenkingsplaats lopen.13 In Amsterdam en Rotterdam worden aan de vooravond van Keti Koti, Kabra Neti gehouden om de voorouders te gedenken.14
Dit zijn tekenen van de emancipatie van nazaten, die met deze openbare manifestatie laten zien dat zij de eventuele schaamte over de slavernij van hun voorouders voorbij zijn en hun verzet en (veer)kracht willen vieren. Hierdoor
11 De Canon van Nederland geeft in 50 thema’s een samenvatting van de geschiedenis van Nederland. De canon is samengesteld ten behoeve van het geschiedenisonderwijs.
12 Eigen waarneming.
13 Bigi Spiril’ (Sranan) betekent letterlijk ‘grote spiegel’. Het gaat om een traditie die is ontstaan in de postslavernij periode. Tijdens een jaarlijkse feestelijke parade in Suriname liepen de uitgedoste voormalige slaafgemaakten langs de winkeletalages van Paramaribo. De etalageruiten dienden als grote spiegels, waarin zij zichzelf bewonderden.
14 Tijden s Kabra (voorouders) Neti (avond) is men in de rouw. Deelnemers zijn gekleed is traditionele klederdracht in de kleuren wit, donkerblauw en grijs. De dag wordt dan altijd afgesloten met een herdenkingsdienst voor de voorouders; er worden dan liederen gezongen die men zingt wanneer er iemand is overleden. Zowel de Tori Neti, de Kabra Neti als het klaarzetten van een tafel ter ere van de overledenen zijn spirituele rituelen afkomstig uit de Wintireligie. Winti is de Afro-Surinaamse religie waarin Winti (natuurgeesten) een belangrijke rol spelen. De letterlijke vertaling van ‘Winti’ is ‘wind’.
hebben zij nog een betekenis aan het begrip slavernijverleden toegevoegd. Verder heeft de Nederlandse regering enkele malen ‘diepe spijt en berouw’ over het slavernijverleden betuigd. In december 2022 bood premier Rutte excuses aan voor de slavernij en op 1 juli 2023 bood ook koning Willem Alexander excuses aan en vroeg hij vergiffenis voor de rol van de Oranjes tijdens de slavernij.
Daarnaast hebben verschillende steden (waaronder de vier grote), provinciale besturen, banken, kerkgenootschappen et cetera excuses aangeboden voor hun betrokkenheid bij de handel in Afrikanen en/of de slavernij; de toegenomen belangstelling van de erfgoedsector voor het erfgoed van de Nederlandse slavernij en het slavernijerfgoed; de ontwikkeling van een nationaal slavernijmuseum; het uitroepen van de periode 1 juli 2023 tot 1 juli 2024 tot Herdenkingsjaar Slavernijverleden in het kader van 150 jaar afschaffing van de slavernij geeft blijk van een andere omgang met het Nederlandse slavernijverleden dan voorheen.15
Zelfs de jaarlijkse demonstraties in november en december tegen de figuur van Zwarte Piet, die wordt beschouwd als een relikwie van het Nederlandse koloniale racisme, kunnen in sommige steden op meer welwillendheid rekenen dan in de jaren daarvoor. Ook lijkt te zijn geluisterd naar de protesten tegen de Gouden Koets. Volgens actievoerders zouden halfnaakte mensen uit de Oost en West op het linkerpaneel de slavernij en de koloniale onderdrukking verheerlijken. De koets is in 2015 in restauratie genomen. Van juni 2021 tot en met februari 2022 werd ze tentoongesteld op de binnenplaats van het Amsterdams Museum. Ze is sindsdien niet meer ingezet tijdens Prinsjesdag. Ook het onderzoek van het Nederlandse slavernijverleden heeft veranderingen ondergaan. Het is niet meer beperkt tot de verschillende eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen en Suriname, maar
15 Persoonlijke noot: ik ga ervan uit dat met de afschaffing van de slavernij in 1863 een eind kwam aan het systeem van onvrije arbeid, waarin slaafgemaakten eigendom waren van een ander en geen loon ontvingen voor de arbeid die zij hadden verricht, onder een systeem van dreiging en toepassing van geweld. Sommigen gaan uit van 1873 als jaar van afschaffing van de slavernij, aangezien de voormalige slaafgemaakten na 1863 nog tien jaar aan de plantages waren gebonden. Dit zou de arbeid onder het Staatstoezicht ook tot een vorm van slavernij hebben gemaakt. Het Staatstoezicht was zeker een periode van onvrije arbeid, aangezien deze arbeidskrachten, op ambachtslieden en slaafgemaakten die in het huis van de meesters hadden gewerkt, werden verplicht om een contract te sluiten met de eigenaar van de plantage. Dat maakte het niet mogelijk voor de ex-slaafgemaakten om zelf te bepalen aan wie zij hun arbeidskracht zouden verkopen. Zij ontvingen echter wel loon, hoe schamel ook (60 en 80 cent) voor hun arbeid (Van Lier, p. 133-137). Daarom zijn zij het beste te vergelijken met de onvrije arbeid van contractarbeiders uit China, India en Java die vanaf 1853 in Suriname immigreerden om op de plantages te worden tewerkgesteld en werden betaald voor hun arbeid (vgl. Archer 1988).
uitgebreid naar Nederlands-Indië (Baay 2015), Brazilië, Kaap de Goede Hoop, Zuid-Azië (Brandon e.a. 2020). De relatie tussen de Nederlandse staat en slavernij was onderwerp van onderzoek (Allen e.a. 2023).
Amsterdamse grachtenpanden (onder andere de ambtswoning van de burgemeester van Amsterdam aan de Herengracht, het Museum van Loon aan de Keizersgracht) blijken verbonden te zijn met de slavernij, doordat hun eigenaren betrokken waren bij de handel in slaafgemaakten, aandelen hadden in plantages waarop gebruikt werd gemaakt van onvrije arbeid, of tot de bestuurders van West-Indische Compagnie behoorden. Het landschap van steden als Amsterdam, Den Haag, Leiden, Middelburg, Rotterdam, Utrecht, Zeist, Arnhem en van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland blijkt veel minder onschuldig dan ooit werd aangenomen.16
De moord in Minneapolis (VS) op de Afro-Amerikaanse George Floyd in 2020 heeft de aandacht voor het racisme, waarmee gekleurde Nederlanders dagelijks te maken hebben vergroot. Tijdens de protesten tegen de moord legden sommigen een relatie tussen de slavernij en het Nederlandse racisme. De media besteedden er ruim aandacht aan.
In de Tweede Kamer vond kort na de demonstaties een debat plaats over racisme en het slavernijverleden van Nederland. Tijdens dit debat eisten sommige politieke partijen dat de Nederlandse regering het slavernijverleden zou erkennen en daar excuses voor zou aanbieden. Op de nationale televisie vond op 9 juli 2020 tijdens de themadag ‘Nederland tegen racisme’ een debat plaats over de stelling ‘Het racismedebat drijft Nederland uit elkaar’.
Nederland lijkt zich bewust te zijn geworden van zijn slavernijverleden. Er zijn excuses aangeboden voor dit verleden en de roep om invoering van 1 juli als landelijke vrije dag klinkt steeds luider.17 Volgens de Volkskrant steunen zeventig bedrijven, organisaties en politieke partijen de oproep om van Keti Koti een nationale herdenk- en feestdag te maken.18
16 Zie https://mappingslavery.nl/. Geraadpleegd op 5 oktober 2023.
17 De actie is in 2021 gestart. Binnen een week was de petitie door meer dan 60.000 mensen getekend. Zie https://www.funx.nl/theme/1juli. Geraadpleegd op 6 oktober 2023.
18 De Volkskrant 30 juni 2022.
1.1 Onderzoek van het Nederlandse slavernijverleden
Het onderzoek van het Nederlandse slavernijverleden heeft zich tot voor kort grotendeels geconcentreerd op de economische, politieke, sociale en culturele inbedding van de slavernij in Suriname, de voormalige Nederlandse Antillen en Nederland, de relatie tussen de staat en slavernij en de materiele sporen in deze landen. Het ontbreekt echter aan systematisch onderzoek naar de kennis en mening van Nederlandse burgers over het Nederlandse trans-Atlantische Slavernijverleden. De beste bronnen over de ervaringen van de slaafgemaakten en hun eigenaren zijn de verhalen die zijn overgeleverd en/of opgetekend door onafhankelijke personen. Het ontbreekt daar echter aan, aangezien het slaafgemaakten was verboden te leren lezen en schrijven.19 De publicaties van ambtenaren, historici en slavenhouders geven een beeld van de slavernij vanuit het perspectief van de witte dominante klasse. Dit betekent dat we kennisnemen van uitspraken en handelingen tijdens de slavernij met de blik en het narratief van de witte elite. Het is onvermijdelijk dat er van alles is vergeten, uitgesloten en vervormd.
Volgens de antropoloog Scott (2018) is de slavernij in de ‘Nieuwe Wereld’ niet alleen deel van de sociale, politieke, juridische, culturele en economische geschiedenis van het heden, maar ook van de morele geschiedenis. Deze aspecten van de Nederlandse slavernijgeschiedenis behoren ook tot de toekomst ervan. Het gaat dan om wat ervan bewaard moet blijven, zowel in materiele als symbolische zin.
Als deze facetten van het verleden tot het heden en de toekomst van de Nederlandse slavernijgeschiedenis behoren, dan is de vraag wat hedendaagse Nederlandse burgers hiervan merken en wat zij zouden willen meenemen naar de toekomst. Wat zijn hun ervaringen met dit deel van de Nederlandse geschiedenis in hun eigen leven? Wat is de invloed ervan op de samenleving en haar instituties? Deze vragen hebben geleid tot de volgende onderzoeksvraag:
Welke betekenissen kennen Nederlandse burgers toe aan hun ervaringen met het verleden en heden van het Nederlandse trans-Atlantische slavernijverleden en hoe zien zij de toekomst van dit verleden?
19 Een van de uitzonderingen daarop was Boston Band, een van de leiders van de Ndyuka-opstand aan de Tempatikreek (1757-1760), die kon lezen en schrijven. Het verslag van de franciscaner pater Jacobus Schink over zijn gesprekken met Tula is een andere bron over de ervaringen van de opstandelingen tegen het slavernijverleden op Curaçao. Zie voor het verslag van de gesprekken https://www.nationaalarchief. nl/onderzoeken/archief/1.05.12.01/invnr/105/file/NL-HaNA_1.05.12.01_105_0410. Geraadpleegd op 6 oktober 2023.
Het vertrekpunt van dit onderzoek ligt in het heden. Het heden vormt een scharnier tussen verleden en toekomst; vanuit het heden kijken mensen terug en blikken zij vooruit. Deze drie tijdvakken zijn in dit onderzoek in een dialoog met elkaar gebracht (Bakhtin 1991).
Met ervaringen worden zowel datgene wat mensen bewust meemaken, hun geleefde en beleefde werkelijkheid, als datgene wat zij ondervinden of ondergaan (het ervaren) bedoeld. Het gaat niet alleen om de actuele werkelijkheid, maar ook om de wijze waarop mensen zichzelf en anderen, gebeurtenissen, acties, menselijke artefacten, institutionele en procedurele zaken ervaren en daarover spreken (Carr 2014) Deze ervaringen vinden plaats in het heden, ook al hebben sommige ervan zich in het verleden voorgedaan. Wij leren ze ‘kennen’ door de betekenissen die mensen in het heden eraan geven. De toekomst van dit verleden heeft betrekking op datgene wat men wil ‘bewaren’ daarvan en het nieuwe dat in het heden tot stand is gekomen. In dit onderzoek worden de betekenissen verkend die hedendaagse Nederlandse burgers toekennen aan hun eigen ervaringen van het verleden, het heden en de toekomst van het Nederlandse trans-Atlantische slavernijverleden. Het zijn individuele ervaringen, maar deze ervaringen worden niet in een vacuüm gegenereerd; ze worden eerder ontwikkeld in en door onze dagelijkse relaties met anderen. Deze relaties zijn gesitueerd binnen en worden gestructureerd door een bredere sociale, culturele, politieke, economische, historische en morele context. Het subjectieve perspectief van één individu omvat altijd de perspectieven van anderen. Het is onmogelijk om de ervaring van één individu te beschrijven alsof deze volledig gescheiden zijn van de ervaringen van andere leden van de gemeenschap. Zoals de Russische filosoof Bakhtin (1991: 292-293) schrijft is het woord voor de helft van een andere spreker. Het bestaat eerder in de mond van anderen, in de context van anderen. Het dient de intenties van anderen. Het wordt pas “eigen” wanneer de spreker het vult met zijn eigen intenties, zijn eigen accent, wanneer hij het zich toeeigent. Taal is daarom geen neutraal medium, maar bevolkt – overbevolkt –met de intenties van anderen.
Op deze manier ontstaan continu nieuwe verhalen over de slavernij en de beleving ervan. In het proces van interacties van nazaten met elkaar en ‘uitwisseling’ van woorden ontstaan nieuwe verhalen over verleden, heden en toekomst en de posities die zij daarin willen innemen.
Het onderzoek richt zich op betekenissen die betrekking hebben op de volgende onderwerpen:
• Kennis van het Nederlandse trans-Atlantische slavernijverleden
• Doorwerkingen van het slavernijverleden in het huidige Nederland
• Herdenkingen in Nederland van het verzet tegen de slavernij en de afschaffing ervan
• Excuses, eerherstel, herstelbetalingen voor de slavernij en erkenning en heling
• De toekomst van het slavernijverleden
Deze vragen naar de ervaringen van individuele burgers en datgene wat zij hierover vertellen maken deel uit van een sociaal-constructionistisch paradigma. Sociaal-constructionisme is een parapluterm voor een scala van nieuwe theorieën over cultuur en maatschappij. Een paradigma of wereldbeeld is een verzameling van uitgangspunten over hoe de wereld in elkaar steekt, wat aanvaardbare kennis daarover is en op welke manier kennis daarover moet worden vergaard. Het uitgangspunt van het sociaal-constructionisme is dat sociale verschijnselen niet op zichzelf bestaan, maar dat ze worden geconstrueerd door individuen in hun interacties met elkaar en door hun interpretaties. Het gaat om de manier waarop mensen de werkelijkheid waarin zij leven proberen te begrijpen. De nadruk ligt op ervaringen, die worden beleefd, gevoeld en ondergaan door mensen.
Een voorbeeld van constructies van de werkelijkheid zijn de reacties van nazaten en anderen op de onthulling in Amsterdam van het slavernijmonument op 1 juli 2002 door koningin Beatrix. Het had een feestelijke inwijding van het monument moeten zijn, maar vanwege veiligheidsmaatregelen was slechts een kleine groep van personen uitgenodigd. Nazaten en anderen leken niet welkom. Zij werden met dranghekken op een afstand gehouden. Een deel van het park was bovendien afgezet met hoge hekken met zwart plastic. Er klonk gejoel; het zou een feestje zijn voor de witte elite en hun zwarte loopjongens en redi musu;20 mensen riepen dat het wel de slavernij leek, zij probeerden, onder het roepen van ‘de ketenen zijn los’ de hekken opzij te duwen, waarna de politie in actie kwam.21
20 Redi musu (rode muts) was de naam van het ‘Neeger Vrijcorps of de Zwarte Jagers’, dat op 9 juli 1772 in Paramaribo werd opgericht om de Marrons te bestrijden.
21 Persoonlijke observaties.
Er zijn verschillende samenhangende constructies van dit evenement: feest, veiligheidsmaatregelen, witte elite, zwarte verraders, redi musu, slavernij en ketenen. Door deze betekenissen, die in interactie met andere nazaten werden gecreëerd, werd de werkelijkheid (de onthulling) sociaal geconstrueerd tot iets wat op de slavernij leek c.q. aan de slavernij raakte. Het was in de verste verte niet te vergelijken met de slavernij, en dat wisten degenen die de woorden gebruikten ook wel, maar sommige aanwezigen benoemden hun ervaringen met termen die verwezen naar de slavernij, ook omdat het op dat moment om de onthulling van het slavernijmonument ging.
De ‘echte’ inwijding’ vond plaats toen de koningin en haar gevolg waren vertrokken. Het beeld werd overdekt met bloemen, mensen raakten het aan, bleven het vasthouden, sommigen in tranen.
In dit verband is belangrijk om te benadrukken dat de werkelijkheid onafhankelijk van mensen bestaat, maar dat deze toegankelijk is door de percepties en interpretaties van mensen (subtiel realisme). Met werkelijkheid wordt hier zowel het waarneembare als datgene wat zich buiten de waarneembare werkelijkheid bevindt bedoeld. In deze context bestaat het onwaarneembare uit de goden, geesten, voorouders, en magisch-religieuze praktijken die verbonden zijn met Winti. Volgens aanhangers van deze AfroSurinaamse godsdienst waren zij ook aanwezig tijdens de inwijding van het monument.22
De plengoffers aan het begin van de herdenking van de afschaffing van de slavernij op 1 juli zijn de meest zichtbare manifestaties van Winti in de openbare ruimte. Tijdens deze plengoffers, waarbij water uit een kalebas op de grond wordt gesprenkeld, worden Nana Kediaman Keduampong, de schepper van hemel en aarde, mama Aisa, de moedergodin, en de voorouders aangeroepen om hen te eren en dank te zeggen. Volgens Vers Babel (2019, p. 80) worden de voorouders uitgenodigd om actief deel te nemen aan de herdenking. Overigens is dit ritueel omstreden onder bepaalde christenen, die menen dat Winti afgoderij is.23
22 Wooding (1972, p. 490) heeft Winti, dat wind betekent, omschreven als een ‘Afro-Amerikaanse godsdienst die zich concentreert op het geloof in gepersonifieerde bovennatuurlijke wezens, die van een mens bezit kunnen nemen en zijn bewustzijn uitschakelen, waarna zij verleden, heden en toekomst kunnen openbaren en ziekten van bovennatuurlijke aard kunnen veroorzaken en genezen.
23 Een voorbeeld van een plengoffer door Wintipriesteres Nana Efua – Marian Markelo, die met een tamelijk uitgesponnen toespraak het Keti Koti festival van het Afrika Museum op 17 juni 2023 opende, https://www.youtube.com/watch?v=17siBYZXIkY, geraadpleegd op 12 oktober 2023.
1.2 Kwalitatieve onderzoeksmethoden
Uit de onderzoeksmethoden die horen bij het constructionistische paradigma is voor kwalitatieve onderzoeksmethoden gekozen. Deze onderzoeksmethoden bestaan uit naturalistische interpretatieve benaderingen die zich richten op het begrijpen van de betekenissen die mensen toekennen aan sociale en materiele omstandigheden, hun ervaringen, perspectieven, artefacten, geschiedenissen et cetera. Met naturalistisch wordt hier bedoeld dat het onderzoek nietexperimenteel is, dat de setting waarin het onderzoek plaatsvindt niet is gemanipuleerd. Het interpretatieve aspect houdt in dat de sociale werkelijkheid vanuit het perspectief van informanten/participanten wordt begrepen en verklaard. Hierdoor is het onderzoek subjectief van aard: mensen, in dit geval de informanten, zijn sociale actoren, die in sociale interactie met anderen betekenis toekennen aan de werkelijkheid en op die manier sociale fenomenen en sociale categorieën produceren en herzien (Denzin & Lincoln 2008; Ritchie e.a. 2014). De werkelijkheid wordt als het ware geconstrueerd. Ook als die zich in het verleden heeft voorgedaan.
De toepassing van deze onderzoeksmethoden is ingebed in de dialogische benadering van taal (Bakhtin 1991) Van deze filosoof leren wij dat taal alleen bestaat in een dialogische interactie tussen degenen die er gebruik van maken. Mensen bestaan in een wereld met andere mensen, in samenlevingen met een cultuur en geschiedenis. Hun leven bestaat uit participatie in dialogen met anderen. Hun identiteit krijgt haar beslag in dialogen met anderen.
Het begrip ‘dialoog’ wordt hier breed opgevat als interacties, ontmoetingen, standpunten van anderen door de overdracht van symbolen, innerlijke monologen en verbeelde gesprekken.
De incorporatie van het principe van de dialoog in sociaalwetenschappelijk onderzoek maakt dat de onderzoekers zich richten op de relatie tussen mensen, zich focussen op hun sociale praktijken en de manier waarop zijn over deze praktijken spreken en schrijven. De aandacht gaat dan uit naar de reacties van anderen en de belichaamde reacties op hen en onze omgeving.
Dit onderzoek van de dialogen van de informanten is verkennend van aard. Hiervoor is gekozen omdat de ervaringen van hedendaagse burgers met het Nederlandse slavernijverleden niet eerder systematisch zijn onderzocht, terwijl ze de moeite van het ‘ontdekken’ waard zijn. Een verkenning stelt vragen als ‘wat is hier aan de hand’, ‘wat kunt u mij vertellen over …’, ‘wat vindt u van …’? De beschrijving van de antwoorden op dit soort vragen monden uit in (nieuwe) inzichten op het onderzochte fenomeen en de mogelijkheid om verschijnselen in een (nieuw) licht te beoordelen
(zie Robson & McCartan 2016). Af en toe zal worden geprobeerd bepaalde ontwikkelingen theoretisch te duiden.
1.3 Methoden en technieken van kwalitatief onderzoek
Selectie en werving van informanten
Voor dit onderzoek is de etnische afkomst van de te werven personen het belangrijkst selectiecriterium geweest. Op grond hiervan zijn doelgericht personen van Afro-Antilliaanse, Afro-Surinaamse/creoolse en wit Nederlandse afkomst geselecteerd.24 De selectie van Afro-Antilliaanse en Afro-Surinaamse/ creoolse personen is ingegeven door hun (gedeeltelijke) afstamming van Afrikaanse slaafgemaakten die naar de Nederlandse koloniën zijn vervoerd. De selectie van witte Nederlanders is bepaald door het feit dat zij onderdeel zijn van het (witte) deel van de Nederlandse natie,25 waaruit de handelaren in Afrikaanse lichamen en houders van slaafgemaakten in de Nederlandse koloniën stamden. In deze selectie ontbreken personen die voortkomen uit de Afrikaanse volkeren die de leden van hun eigen etnische groep en die van andere Afrikaanse volkeren hebben verhandeld. Hiervan is afgezien omdat leden van deze groepen moeilijk te bereiken zijn, de non-respons tamelijk hoog is, tussenpersonen niet leverden wat zij hadden toegezegd en de taal het contact bemoeilijkte. Bij de werving is uitgegaan van verschillende methoden van werving:
de sneeuwbalmethode houdt in dat een aantal bekenden is verzocht om mee te doen aan het onderzoek en daarnaast is gevraagd of zij informanten wilden werven in hun netwerken; met de gemakswerving heb ik geprobeerd mensen in mijn woonbuurt, een kroeg, een eethuis, bij evenementen, tijdens een bezoek aan het Amsterdamse Stadsarchief, bij een tentoonstelling over Amsterdam en de slavernij en voormalige studenten te interesseren voor dit onderzoek.
Personen die interesse toonden in het onderzoek ontvingen daarop een brief met informatie, waarna zij konden beslissen of zij in het onderzoek wilden participeren (informed consent). Daarnaast zijn bijeenkomsten die waren gewijd aan de slavernij en haar doorwerkingen bezocht. De observaties in die context zijn gecombineerd met informele interviews.
24 De term creools wordt in dit onderzoek gebruikt als aanduiding van personen van gemengde etnische afkomst, die minstens een Afrikaanse voorouder gemeen hebben.
25 Het bijvoeglijk naamwoord ‘wit’ is speciaal gekozen, omdat de huidige Nederlandse natie veel veelkleuriger is dan ten tijde van de slavernij.
Deze combinatie van verschillende wervingsmethoden (methodische triangulatie) voorkomt een eenzijdig samengestelde onderzoekspopulatie.
Immers, de participanten bieden een breed palet van herinneringen aan en betekenissen van het slavernijverleden. Deze methoden passen bovendien bij dit onderzoek, aangezien niet wordt gestreefd naar het doen van statisch representatieve uitspraken. De resultaten van dit onderzoek zijn alleen van toepassing op de onderzoekspopulatie. Ze geven wel inzicht in bepaalde patronen en kunnen een basis vormen voor verder onderzoek (zowel kwalitatief als kwantitatief) van het Nederlandse trans-Atlantische slavernijverleden.
De werving heeft geresulteerd in een onderzoekspopulatie van 38 mensen, bestaande uit 8 (4 mannen en 4 vrouwen) mensen van Curaçaose afkomst; het is helaas niet gelukt om mensen van de andere Caraïbische Nederlandse eilanden te werven, zelfs niet via de sneeuwbalmethode. Dit is een van de beperkingen van deze studie. Daarnaast zijn 15 witte Nederlanders (6 mannen en 9 vrouwen) en 15 mensen (6 mannen en 9 vrouwen van Afro/Creoolse Surinaamse afkomst geworven. De jongste informant is 21 jaar en de oudste 71 jaar. Hun opleidingsniveau varieert van middelbaar beroepsonderwijs tot wetenschappelijk onderwijs.
Deze grootte van de populatie is gebruikelijk in kwalitatief onderzoek, aangezien het niet gaat om de frequentie van uitspraken en generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Dit kan ook niet met zo’n kleine populatie. Het gaat om datgene wat mensen hebben gezegd tijdens het proces van dataverzameling en de rijkdom van de data.
Dataverzameling
Onderzoekers die zijn geïnteresseerd in ervaringen van mensen met en de betekenissen die zij toekennen aan processen, gebeurtenissen, situaties, acties, handelingen en gedragingen komen onvermijdelijk uit bij interviews. De onderzoeker krijgt hierdoor de kans de wereld door de blik van de informanten te zien, aangezien het om hun interpretaties ervan gaat. Zo ook als het onderwerp het Nederlandse trans-Atlantische slavernijverleden is.
Voor dit onderzoek is gekozen voor semigestructureerde diepte-interviews met de informanten, observaties tijdens bijeenkomsten over het slavernijverleden en informele interviews,26 analyse van artikelen in dagbladen, berichten op sociale media en interpretaties van de resultaten van enquêtes.
26 Informele interviews bestaan uit terloopse gesprekken in een niet formele context.
Tijdens semigestructureerde interviews voeren onderzoeker en informant een gesprek (in de vorm van een dialoog) met een lijst van onderwerpen die van tevoren door de onderzoeker zijn bedacht. De informant is echter vrij in zijn/ haar antwoorden, kan andere wegen inslaan of nieuwe topics introduceren. De onderzoeker moet flexibel zijn om met hem/haar de diepte in te gaan en niet voorbij te gaan aan de geleefde werkelijkheid van de informant. Dit betekent dat de onderzoeker geen genoegen neemt met oppervlakkige antwoorden, maar met doorvragen samen met de informant zijn/haar voorstelling van zaken en de context daarvan onderzoekt. Uiteindelijk resulteert dit in een reeks verhalen over de onderwerpen die worden besproken. Informant en onderzoeker creëren op deze manier – met een dialoog – samen nieuwe kennis (Fontana & Prokos 2007).
Taal
De analyse in deze studie is beïnvloed door Foucaultiaanse discoursanalyse. Volgens Foucault (1972, p. 117) is een discours een verzameling uitspraken die uitgaan van dezelfde perspectieven, concepten of thema’s. Het gaat hier om een historisch-sociaal systeem dat kennis en betekenis voortbrengt. Hij merkt op dat het discours in feite duidelijk materieel is en ‘praktijken’ voortbrengt die systematisch de objecten (en subjecten) vormen waarover zij spreken en die van een identiteit voorzien. Het is een manier om kennis te organiseren die de vorming van sociale relaties structureert. De logica die hierdoor wordt voortgebracht is structureel gerelateerd aan de bredere kennisstructuur van de historische periode waarin deze ontstaat.
In navolging van Skaftun (2019) worden dialogen opgevat als discoursen.27
In studie gaat het om de analyse van uitspraken van mensen en instituties en de wijze waarop zij taal gebruiken om objecten en subjecten te benoemen waarvan zij spreken en schrijven in bepaalde contexten. Zij spreken en schrijven daarbij over de werkelijkheid en zichzelf, maar ze construeren op verschillende manieren ook andere mensen, gebeurtenissen, herinneringen, identiteiten, sociale relaties, het leven van groepen en subjecten. Natuurlijke, fysieke, culturele objecten, ervaringen en mensen worden begrepen en krijgen betekenis in discoursen. Ze worden discursief geconstrueerd/geschapen en verkrijgen door dit proces een identiteit. De objecten en subjecten, die door middel hiervan een identiteit krijgen, bestaan onafhankelijk daarvan.
27 Bakhtins werk over de dialogische aspecten in literatuur en de taal van alledag gaat vooraf aan ideeën over discours als sociale fenomenen en als object van wetenschappelijk onderzoek.
In de dialogische opvatting is taal, in de vorm van een uitingen, geen reflectie of een uitdrukking van iets wat al bestaat.28 Taal creëert iets wat nog nooit heeft bestaan of al bestaat, maar door taal een nieuwe betekenis krijgt. Het nieuwe heeft altijd een waarde (bijvoorbeeld de waarheid, het goede, kwade, het mooie). De woorden die wij gebruiken zijn altijd al door anderen gebruikt, maar doordat wij ze gebruiken krijgen ze nieuwe betekenissen. In dialogen interpreteren mensen de werkelijkheid door die van betekenissen (bijvoorbeeld door meningen) te voorzien en deze over te dragen. Subjecten construeren de (hun) sociale werkelijkheid (datgene wat volgens hen bestaat en zij waarnemen, zowel zichtbaar als onzichtbaar) door dialogen.
Zoals zal blijken schrijven en spreken mensen en instituties in hun dialogen over het Nederlandse slavernijverleden: zij nemen (of weigeren) verantwoordelijkheid voor dit verleden, verklaren zaken, spreken over schuld of onschuld, bieden excuses aan, construeren feiten, gebruiken culturele categorieën en presenteren zich aan anderen.
Datgene wat de informanten in dit onderzoek vertellen over processen, gebeurtenissen, situaties, ervaringen, handelingen en gedragingen over het verleden, het heden en de toekomst van de Nederlandse slavernijverleden staat niet los van hun interpretaties daarvan en de dialogen met anderen waarin betekenissen worden uitgewisseld (Denzin & Lincoln 2005; Ritchie e.a. 2014). Betekenissen komen tot stand door dialogen, ongeacht het niveau waarop deze plaatsvinden. Niets bestaat zonder betekenis. Aan alles kan een betekenis worden gegeven. Alles heeft een betekenis.
Voor dit onderzoek zijn gesprekken gevoerd met de informanten. De vragen in deze dialogen hadden een open karakter, wat betekent dat de informanten de inhoud van de gesprekken bepaalden en de onderzoeker zoveel mogelijk volgde. Voor de meeste gesprekken is gebruikt gemaakt van de videobeldiensten Skype, Zoom en Teams, die het mogelijk maken om gesprekken op te nemen. Het voordeel van het gebruik van deze diensten is dat de interviews tijdens de coronapandemie op een veilige afstand konden worden gehouden en de onderzoeker niet naar informanten hoefde te reizen. De interacties tussen onderzoeker en informant vonden niet plaats in een ruimte maar in synchrone realtime. De mogelijkheid om de non-verbale communicatie tussen de gesprekspartners, zoals de waarneming van gezichtsuitdrukkingen en de lichaamstaal te observeren, blijft grotendeels behouden. De gesprekken duurden 60 tot 90 minuten. Ze begonnen met vragen over de sociale
28 Zie voor het begrip ‘dialogische discours’ Skaftun (2019).
kenmerken van de informanten, de wijze waarop zij worden aangesproken door de discoursen over het slavernijverleden en hoe zij zich daarin positioneren. Kortom, hun subjectpositie en de betekenissen die zij aan verschillende onderwerpen gaven. De gesprekken eindigden met de feedback die zij daarop gaven. Overigens hebben zes informanten geen toestemming gegeven om het interview op te nemen. De consequentie hiervan is dat het verslag van het gesprek is gebaseerd op de aantekeningen die zijn gemaakt tijdens en na de interviews.
Analyse
In de analyse van de interviews staan de dialogische discoursen waarin de informanten verhalen over hun ervaring van het Nederlandse slavernijverleden centraal. In overeenstemming met de opvatting over dialogische discoursen is dat alle subjecten, objecten en acties betekenisvol zijn en dat hun betekenis wordt bepaald door de manier waarop zij figureren in dialogen en hun historisch-specifieke context.
Discoursen worden ‘uitgedragen’ door personen (subjecten) die zich daarmee identificeren (identificatie). Identificatie is een psychologisch proces waarbij mensen zich vereenzelvigen met een imaginair aspect, eigenschap of attribuut van een ander (bijvoorbeeld met sommige kenmerken van een verzetsstrijder, filmster, sportvrouw, hoogleraar, manager, verzetsstrijder et cetera die zij zouden willen zijn of die in een situatie hebben opgetreden zoals zij hadden zullen optreden), situatie/discours (bijvoorbeeld over het trans-Atlantische slavernijverleden). Hierdoor worden zij tot bepaalde subjectposities aangesproken. Subjectposities bepalen wat mensen in een dergelijke situatie normaal, betamelijk of wenselijk dan wel verboden, deviant en afschuwwekkend vinden. Meester en slaafgemaakte zijn twee posities die zijn ontstaan onder invloed van (identificatie met) slavernijdiscoursen en handelingen. Een voorbeeld van subjectposities in dit verband: voor meesters waren de slavernij en het geweld tegen slaafgemaakten normaal en nodig, terwijl de slaafgemaakten de slavernij en geweld afschuwelijk vonden, vluchtten en zich tegen de slavernij verzetten. De invloed op personen en de vorming van subjectposities zijn afhankelijk van de macht van het discours. Identificaties vormen de basis voor identiteitsconstructies van subjecten, dat wil zeggen degenen die zij menen te zijn of die zij volgens anderen zijn. Deze identiteiten krijgen hun beslag in de verhalen die mensen vertellen over zichzelf of anderen, en hun handelingen/acties die daarop zijn gebaseerd. Daarbij zijn identiteiten heterogeen en nooit compleet. Ze zijn altijd in ontwikkeling, partieel, en soms in conflict met elkaar.
Er is niet een enkel discours over een bepaald onderwerp, maar meerdere reeksen van uitspraken, die alle proberen de overhand te krijgen, om voor zichzelf de status van dé waarheid te verkrijgen. Dit betekent dat andere discoursen moeten worden uitgesloten. Dit is een kwestie van de operatie van macht van het dominerende discours.
Maar, discoursen zijn altijd historisch specifiek, aan tijd en aan opvattingen over ware kennis gebonden. De vestiging van dé waarheid en de onderschrijving daarvan heeft met macht te maken. De macht van sommige discoursen kan zo overheersend zijn dat sommige mensen gaan geloven in datgene wat naar voren wordt gebracht en dit overnemen. Men spreekt dan van een hegemoniaal discours. Een voorbeeld hiervan is dat slaafgemaakten die zich tegen de slavernij hadden verzet werden afgeschilderd als misdadigers, een zienswijze die breed werd gedeeld door de machthebbers in de koloniën.
Het slavernijverleden is een leeg begrip. De betekenis ervan staat vooraf niet vast. De betekenissen ervan komen tot stand in de dialogen tussen personen van allerlei pluimage, tussen de informanten en de onderzoeker, in relatie tussen economische, politieke, sociale, culturele, juridische en morele discoursen en tussen voor- en tegenstanders van bepaalde standpunten over dit verleden. Mensen worden aangesproken door deze manieren waarop de wereld wordt voorgesteld, en geven op grond daarvan betekenis aan het slavernijverleden. Een voorbeeld daarvan is de rechtvaardiging van de slavernij door filosofen, dominees, koloniale machthebbers, planters en ex-slaafgemaakten. Tegelijkertijd waren er dominees en slaafgemaakten die zich tegen de slavernij keerden en ertegen streden.
Het kan ook zijn dat een persoon zich nazaat weet van slaafgemaakte Afrikanen en trots is op hun verzet en veerkracht, maar zich keert tegen de acties van andere nakomelingen. Het lidmaatschap van de imagined community29 (Anderson 1983) van afstammelingen van de slaafgemaakten zegt vooraf niets over de wijze van identificatie met dit verleden.
De analyse richt zich ook op de dialogische discoursen van de informanten over het Nederlandse slavernijverleden, het heden en toekomst ervan. Deze zijn altijd reacties op andere uitspraken over de geleefde werkelijkheid van de informanten en hun ervaring van het verleden, heden en toekomst. Soms vallen deze betekenissen (gedeeltelijk) samen met de andere discoursen en soms zijn zij daaraan tegengesteld.
29 Een imagined community (verbeelde gemeenschap) is een gemeenschap waarvan de leden elkaar nooit zullen leren kennen of ontmoeten, terwijl in de geest van ieder lid toch het beeld van een hun gemeenschappelijkheid bestaat (Anderson 1983). Nazaten van de Afrikaanse slaafgemaakten zijn zo’n soort gemeenschap.
Elke onderzoeker maakt deel uit van de sociale werkelijkheid die hij/zij bestudeert. Ook hij/zij interpreteert en construeert deze werkelijkheid. De onderzoeker is daarbij niet blanco, aangezien de geschiedenis in hem haar sporen heeft achtergelaten. Deze algemene regel geldt ook voor dit onderzoek. De analyse van de interviews en datgene wat deze onderzoeker op grond hiervan schrijft (interpretaties), zijn gebaseerd op zijn interpretaties van de discoursen van de informanten (Wheterell, Taylor & Yates 2001; Howarth 2000).
Werkwijze
De analyse van de dialogen van de informanten heeft zich gericht op manier waarop zij door taaluitingen (woorden/zinnen) betekenissen creëren over hun geleefde ervaringen en die van het verleden, heden en toekomst van het Nederlandse slavernijverleden, de discursieve patronen daarin en de relatie met sociale, ideologische, politieke, culturele en morele discoursen en hun uitkomsten.30 Het gaat hier dus niet om taalkundige aspecten van de manier van vertellen.
De analyse is een stapsgewijs proces geweest. Eerst zijn alle interviews woordelijk getranscribeerd. Daarna zijn ze zeer aandachtig doorgelezen. Soms met het geluid van de interviews erbij. Dit is nodig om eventuele typefouten en passages die verkeerd zijn begrepen te corrigeren. Bovendien geeft het beluisteren van een opname een beter beeld van de discoursen van de informanten dan de woorden op papier. Ook zijn de passages waarin werd gesproken over de deelonderwerpen gemarkeerd en van codes (labels) voorzien. Deze procedure is een paar keer herhaald. De daaropvolgende fase richtte zich op de analyse en vergelijking van de inhoud van datgene wat er werd gezegd en identificatie van de discursieve thema’s en patronen. In deze fase zijn de verschillende discoursen met de belangrijkste kenmerken beschreven. Ook in deze fase is deze procedure een paar keer herhaald.
De oogst van de analyse bestaat uit een flink aantal dialogische discoursen over de wijze waarop de informanten het slavernijverleden ervaren, hun geleefde werkelijkheid en de betekenissen die zij geven aan het verleden, het heden en de toekomst daarvan
. Deze ervaringen worden gekenmerkt door gelaagdheid en veelstemmigheid. Ze worden beschreven in de verschillende hoofdstukken van deze studie.
30 In deze benadering ligt de nadruk niet op taalkundige elementen in het dialogische discours.
1.4.
De structuur van deze studie
In het volgende hoofdstuk staat de kennis van de informanten van het slavernijverleden centraal. Het eerste deel gaat over de intergenerationele overdracht van kennis over dit verleden in het gezin/familie van de informanten. Nagegaan wordt wat er doelbewust is overgedragen door gezinsen familieleden, wat de informanten hebben geleerd van verhalen, ervaringen, gebeurtenissen in de samenleving en welke kennis de informanten hebben overgedragen op hun kinderen. Het tweede deel gaat over de kennis die de informanten hebben opgedaan over de slavernij in het basis-, voortgezet en middelbaar onderwijs.
Het derde hoofdstuk gaat over doorwerkingen van het slavernijverleden. In het eerste deel komen de doorwerkingen van het slavernijverleden die individuele informanten in de Nederlandse samenleving ervaren. Daarna komen de ervaringen van de informanten met racisme in Nederland aan bod. Het derde deel gaat over de betekenissen van zwarte pieten en de acties tegen deze figuur. En in het vierde deel komen de betekenissen van de Black Lives Matter-demonstaties van 2020 naar aanleiding van de moord op George Floyd aan de orde.
Het vierde hoofdstuk gaat over de herdenkingen van het slavernijverleden. Het eerste deel handelt over de herdenkingen en vieringen van de afschaffing van de slavernij in 1863 – Keti Koti, Dia di Abolishon. Het tweede deel gaat over de betekenissen van de opstand op 17 augustus 1795 onder leiding van Tula – Dia de lucha pa libertad. In het derde deel gaat de aandacht uit naar een herdenking op 15 augustus 2021, georganiseerd door de Moluks-Amsterdamse stichting Nusantara, waarmee herinneringen aan en ervaring van het Nederlands slavernijregime en kolonialisme in Oost en West worden verbonden.
Het vijfde hoofdstuk gaat over excuses, eerherstel en financieel herstel voor de slavernij. In het eerst deel komen de acties voor formele excuses en herstelbetalingen voor de slavernij en de institutionele reacties daarop aan de orde. Het tweede deel handelt over de betekenissen van het slavernijverleden. Het derde deel gaat over de excuses van premier Rutte, het verzoek van de koning om vergiffenis en de manier waarop de informanten dit hebben ervaren. In vierde deel komen de informanten aan het woord over het idee van materiele herstelbetalingen, al dan niet gekoppeld aan excuses, en de erkenning van het verleden.
Het zesde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de toekomst van het slavernijverleden. In dit hoofdstuk worden het verleden, heden en de toekomst ervan in een dialogische relatie gebracht. In het eerste deel van dit hoofdstuk
komt de rol die het onderwijs zou kunnen spelen bij de overdracht van het slavernijverleden aan de orde. Het tweede deel gaat over het slavernijmuseum als bewaarplaats van het slavernijverleden en zijn rol als centrum voor de overdracht van oude en nieuwe verhalen over dit verleden.
1.5 Aantekening bij de terminologie
De term ‘slaafgemaakt’ in plaats van ‘slaaf’ is bewust gekozen. ‘Slaaf’ verwijst naar een juridische status. Sommigen maken er een essentie van, omdat personen waren geboren uit een vrouw die eigendom was van een Ander (Meester) of gevangen waren genomen en verkocht. Mensen waren koopwaar, zoals vee dat ook was. Ze werden aangekocht en met een brandmerk van het (merk)teken van de koper voorzien. Door deze economische handeling en het sociale proces dat daarop volgde, werden zij ontdaan van hun vroegere sociale rollen en statussen, kortom hun oude identiteit, en kregen zij een nieuwe identiteit: eigendom van meester X.31
Deze nieuwe identiteit was niet voldoende. De persoon moest er ook van doordrongen worden dat hij/zij eigendom was geworden van een ander, die met hem kon doen wat hem/haar beliefde. De kern hiervan was het ‘breken’ van de persoon met symbolisch, fysiek, seksueel geweld, het doen verrichten van (onvrije) arbeid zonder vergoeding onder dreiging en toepassing van lichamelijk geweld tegenover hem/haar en eventuele familieleden; de ‘aanvaarding’ onderschikking in een maatschappij die werd gestructureerd door de dominantie van de een ten opzichte van en ander. Door dit proces te ondergaan werden zij tot slaafgemaakt. Dit was de kern van het proces van wording, samen met de aanvaarding van de ondergeschikte positie.
Dit proces werd al vroeg ingezet. Zo was de oma van emeritus-hoogleraar Humphrey Lamur vijf of zes jaar toen zij al arbeid verrichtte. Als hij en zijn broers op het erf van de ouderlijke woning speelden, riep zij hen toe: “Jullie spelen alleen maar. Ik moest als kind werken, ik was een werkslavin.”32 Zo zullen er wel meer kinderen zijn geweest. Volwassenen verrichtten iedere dag arbeid, onder een permanente dreiging en/of toepassing van direct en symbolisch geweld. Zij ontvingen geen loon. Dat maakte hun arbeid tot onvrije
31 Vgl. Patterson (1982) spreekt in zo’n geval van social death
32 Zie ‘Humphrey Lamurs overgrootmoeder was slaaf: ‘Ze keek altijd somber’, RTL-nieuws, 28 juni 2020, https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/5161042/slavernijverleden-keti-koti-herdenkinghumphrey-lamur. Geraadpleegd op 5 augustus 2023.
arbeid. Slavemaking was een repetitief proces. Het voltrok zich dag in dag uit (vgl. Douglas 2014).
De dominantie van de meesters en de benadrukking van hun status van eigendom/slaafgemaakte kwam daarnaast tot uiting in het gedwongen bijwonen door slaafgemaakten van afstraffingen, martelingen en executies van hun soortgelijken. Elke openbare strafvoltrekking was tegelijk een waarschuwing aan degenen die moesten toekijken dat verzet tegen de orde zinloos was én een bevestiging van hun status van on-machtige. Dit proces voltrok zich iedere dag, ergens op een plantage. Sabotage, opstanden, plantageverlatingen en guerrilla-oorlogen waren middelen om deze situaties te doorbreken.