Meerstemmig verleden

Page 1

Meerstemmig Verleden Persoonlijke verhalen over het Nederlandse slavernijverleden Paul Knevel, Sara Polak, Sara Tilstra (red.)


Paul Knevel, Sara Polak, Sara Tilstra (red.)

Meerstemmig Verleden Persoonlijke verhalen over het Nederlandse slavernijverleden

KIT Publishers, Amsterdam 2011


Colofon Meerstemmig Verleden, persoonlijke verhalen over het Nederlandse slavernijverleden Paul Knevel, Sara Polak en Sara Tilstra (red.) Universiteit van Amsterdam en Stichting KleurRijk Verleden (www.kleurrijkverleden.nl) KIT Publishers – Amsterdam 2011 Kit Publishers Mauritskade 63 Postbus 95001 1090 HA Amsterdam Email: publishers@kit.nl www.kitpublishers.nl Fotografie: Faidra van der Wal, Thomas Piek foto Carlos Boldewijn Grafische vormgeving: Ad van Helmond, Amsterdam Druk: Bariet bv, Ruinen Deze publicatie is mede totstandgekomen dankzij een bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds Noord-Holland en het NiNsee.


Inhoudsopgave Voorwoord

5

Inleiding – Paul Knevel, Sara Polak, Sara Tilstra

Interviews Diana Matroos – Kathelijne Jongeling, Emmie Snijders Addonsito Croes – Willemijn Riedijk, Nina de Vriendt Perez Jong Loy – Aby Grupstra, Sieger Verhart Gert-Jan Wijnands – Sara Polak Roy Ristie – Pavel van Deutekom, Kirsten Kouwenhoven Eddy Caffé – Pavel van Deutekom, Kirsten Kouwenhoven Amos Keestra – Korine Geerdink, Roderick Tingen Laura Vegter – Sara Tilstra Aharon Rosina – Sadhana Mangroo, Laura Obdeijn Harry Brockhus – Sara Polak Wensly Francisco – Laura Obdeijn Otmar Watson – Korine Geerdink, Roderick Tingen Zara Tekin – Sara Tilstra Carlos Boldewijn – Janna Overbeek Bloem, Anika van de Water Julia van Rijn – Sara Tilstra Elias Simonse – Aby Grupstra, Sieger Verhart Quito Nicolaas – Janna Overbeek Bloem, Anika van de Water Emma Veenstra – Sara Polak Helga Fredison – Judith Konijn, Bram van Tongeren Roy Groenberg – Judith Konijn, Bram van Tongeren Belkis Osepa – Kathelijne Jongeling, Emmie Snijders Nabeschouwing – Aspha Bijnaar Dankwoord Over de auteurs

3

9

20 26 31 37 42 58 53 58 63 67 72 77 83 88 93 98 103 109 114 120 125 131 135 136



Paul Knevel met de studenten Publieke Geschiedenis, die de interviews gemaakt hebben


Voorwoord Weet u welke rol Nederlandse handelaren hebben gespeeld in de trans-Atlantische slavenhandel? Tussen het eind van de zestiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw vervoerden zij met ongeveer 600 schepen ruim 550.000 Afrikanen naar (Zuid-) Amerika. Dat was ongeveer 5 procent van alle tot slaaf gemaakten die door Europese landen naar ‘de nieuwe wereld’ waren verscheept. Maar weinig mensen hebben zich hiertegen verzet. Anders dan bijvoorbeeld in Groot-Brittannië ontstond er op Nederlands grondgebied nooit een massabeweging tegen de slavernij en het was voornamelijk dankzij de druk vanuit het buitenland dat de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 in de Nederlandse koloniën tot stand kwam. Nederland was daarmee één van de laatste landen in Europa die de slavernij afschaften. Dit deel van de vaderlandse geschiedenis kon lange tijd op maar weinig belangstelling rekenen. Pas vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw, met de komst van grote groepen Surinamers en Antillianen naar Nederland, kwam daar langzaam verandering in. Voor een deel van deze groep – nazaten van slaven – speelt het slavernijverleden nog steeds een belangrijke rol. Het is onderdeel van hun identiteit, zij dragen dit verleden met zich mee en vinden het belangrijk het uit te kunnen dragen. Moppen tappen, samen muziek maken en het volgen van gemeenschappelijke en individuele rituelen en jaarlijkse herdenkingen zijn middelen om het slavernijverleden levend te houden. Het vereren van de voorouders en een traditie van verhalen vertellen zijn daarbij eveneens van groot belang. Veel Afro-Nederlanders zijn ervan overtuigd dat het slavernijverleden een erfenis heeft achtergelaten. Zij vinden dat de slavernij, de slavenhandel en de rol van Nederland in dat geheel wordt ontkend en voelen zich als gemeenschap gediscrimineerd en achtergesteld bij de witte Nederlandse bevolking. Door 5


ook buiten de eigen kring aandacht voor het slavernijverleden te vragen, hopen zij dat er meer belangstelling komt voor de huidige positie van de Afro-Nederlandse gemeenschap. Termen als ‘herstelbetalingen’, ‘excuses’ en ‘erkenning’ spelen een belangrijke rol in dit discours. Binnen dezelfde Afro-Nederlandse gemeenschap zijn ook mensen – ook nazaten van slaven – die nooit stilstaan bij het slavernijverleden. Het speelt geen rol in hun leven, zij hebben er geen band mee of richten zich liever op de toekomst. Ook veel witte Nederlanders staan nooit stil bij het onderwerp, omdat ze er te weinig vanaf weten of omdat het hen simpelweg niet interesseert. Al deze mensen hebben soms moeite om elkaar te begrijpen. Het eerste idee voor dit project is ontstaan tijdens Interculturele Dialogen – gespreksbijeenkomsten voor buurtbewoners in Amster­ dam­se buurten, georganiseerd door het platform Dialoog in Actie – in het bijzonder naar aanleiding van dialogen in Surinaams café Mansro, in de Pijp. Daar werd, soms pijnlijk, duidelijk hoezeer de erfenis van het slavernijverleden als thema leeft onder sommigen, en hoe weinig anderen ermee bekend en erbij betrokken waren. Een werkgroep onder leiding van toenmalig dagelijks bestuurder Eddy Linthorst is toen van start gegaan met het Moksi Meticollectief, dat sindsdien onder meer een herdenking van het slavernijverleden in Amsterdam-Zuid organiseert. Rond dezelfde tijd verscheen er een boekje Onverwachte ontmoetingen, met interviews met Pijpbewoners van verschillende achtergronden – ook een uitvloeisel van een Interculturele Dialoog. Zo ontstond het idee voor dit boek: een serie verhalen, die enerzijds controversieel zijn en anderzijds uitdagend op zoek zijn naar dialoog en wederzijdse erkenning. De geïnterviewden voelen zich vrijwel allemaal op directe of indirecte wijze betrokken bij het Nederlandse slavernijverleden – soms vanuit hun familiegeschiedenis en vroegste jeugd, soms pas sinds ze er op latere leeftijd (bijvoorbeeld door een Dialoog) mee in aanraking zijn gekomen. De samenstellers hebben gezocht naar een 6


zo breed mogelijk spectrum aan individuele invalshoeken en grijstinten, en hoewel sommige geïnterviewden verbonden zijn aan een stichting of organisatie die zich met vergelijkbare onderwerpen bezighoudt, ging het in dit project om persoonlijke verhalen en ervaringen. De interviews zijn bijna allemaal afgenomen door studenten van de master Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zij leren tijdens hun studie hoe historische kennis vertaald kan worden naar het grote publiek, en bestuderen wat geschiedenis kan betekenen voor mensen buiten de wetenschap. Dit project past daar uitstekend bij. De interviews hebben ervoor gezorgd dat er bij veel studenten een bewustwordingsproces in gang is gezet. Zij wisten eerder niet dat het slavernijverleden in het leven van Afro-Nederlanders nog altijd een grote rol speelt en waren zich niet bewust van de gevoeligheden en controverses die rond dit onderwerp heersen. De studenten zijn aan het begin van het project behoorlijk in het diepe gegooid, maar hebben uiteindelijk prachtige portretten geschreven. Ook hebben de studenten de door de interviews verworven ervaringen en inzichten verwerkt – korte stukjes uit deze reflectieverslagen staan her en der in dit boek, om een beeld te geven van hoe de interviewers de gesprekken ervaren hebben. Omdat dit boek niet alleen een opsomming wil zijn van verschillende meningen, maar ook dialoog en wellicht debat zoekt, was het belangrijk elkaar als geïnterviewden, interviewers en organisatoren beter te leren kennen. Daarom hebben we in multicultureel wijkcentrum De Ontmoeting in Amsterdam-Zuid in februari 2011 een Dialoogmaaltijd georganiseerd. Alle deelnemers aan het project werden voor deze avond uitgenodigd, maar ook andere geïnteresseerden waren van harte welkom. De aanwezigen hebben met elkaar getafeld en vervolgens onder leiding van vrijwilligers van het Platform Dialoog in Actie in kleine groepjes gesproken over erkenning. Met name uit de interviews met de Afro-Nederlandse deelnemers aan het project bleek dat erkenning erg belangrijk is. Zij voelen zich vaak niet erkend en tijdens de Dialoogmaaltijd 7


hebben we daar verder over gesproken. Wanneer voelen mensen zich niet erkend? En hoe kunnen we bereiken dat mensen zich dat wel voelen? Het waren enkele van de vragen die tijdens de avond besproken werden. Fotografe Faidra van der Wal heeft van alle ge誰nterviewden een foto gemaakt. Dat gebeurde op locaties die met het Nederlandse slavernijverleden te maken hebben, zoals het slavernijmonument in het Oosterpark, het NiNsee of de burgemeesterswoning in Amsterdam. Helaas is een van de ge誰nterviewden, Carlos Boldewijn op 1 april 2011 overleden aan de gevolgen van een hersentumor. Hij mocht slechts 55 jaar oud worden. Zijn dochter Scarabee en fotograaf Thomas Piek hebben ervoor gezorgd dat er bij zijn portret toch een mooie foto afgedrukt kon worden.

8


Wat wij nodig hebben is totale geestelijke vrijheid in ons hoofd. Dat is waar mijn vereniging naar streeft. Interview met Perez Jong Loy

Door Aby Grupstra en Sieger Verhart

Perez Jong Loy is in 1954 geboren in Paramaribo en woont sinds 1962 in Nederland. Zijn voorvader was een Chinees die tegen het einde van de slavernij naar Suriname werd gehaald om het werk van de slaven over te nemen. Hij werd verliefd op een slavin en trouwde haar. Perez is een van hun afstammelingen. Het slavernijverleden is voor Perez nog altijd springlevend. Met zijn vereniging Opo Kondreman streeft hij naar meer erkenning en bekendheid van dat verleden.

I

k kom uit de wijk Frimangron, dat was de eerste wijk waar vrijgekochte slaven gingen wonen. In 1962 kwam ik met de boot De Willemstad naar Nederland. Ik was nog nooit uit Suriname weggeweest en het was de reis van m’n leven. Nederland bleek totaal anders dan ik had verwacht: het was een ijskoude winter, maar er lag nog geen sneeuw! Ik dacht dat er in Nederland altijd sneeuw lag en dat overal appel- en perenbomen stonden. Dat bleek niet het geval. Ik heb over het slavernijverleden geleerd door er veel over te lezen en te luisteren naar de verhalen van oude mensen. Mijn oom was in Suriname wereldberoemd, hij vertelde slavenverhalen en spookverhalen op de radio. In Nederland merkte ik weerstand tegen en ontkenning van het slavernijverleden, daardoor werd mijn betrokkenheid bij het onderwerp versterkt. Op mijn 15e, 16e begon ik met het lezen van kranten en boeken en groeide mijn interesse voor onrechtvaardigheden. Op een dag schiet het in je hoofd en begint 31


32


het. Het is net alsof je bovenaan een hoge sneeuwberg staat en je rolt een balletje naar beneden dat steeds groter wordt en steeds harder gaat rollen. De aanleiding vormde vooral het gemis aan 1 juli-dagen in Nederland, de dag waarop de afschaffing van de slavernij wordt herdacht. In Suriname wordt echt naar die dag toegeleefd, er zijn allerlei feesten en bijeenkomsten. Er is kermis en de dag begint met 21 saluutschoten. Toen ik nog klein was, was dat heel spannend. De zware drum van de kanonnen maakte dat de houten huizen trilden. In Suriname is de herdenking van de slavernij een vanzelfsprekendheid, maar in Nederland wordt de dag bewuster benaderd door de nazaten. In Suriname doet iedereen mee, dat is hier wel anders. Ik vind het belangrijk dat Nederlandse mensen snappen dat er geen sprake is van wrok, maar dat we wel graag willen dat je het verleden met ons deelt. Want zolang er geen erkenning is, blijven we zitten met ontevredenheid die van generatie op generatie overgaat. Bovendien zijn er nogal wat naweeën uit die tijd. Er zijn nog steeds zwarte mensen die zich niet vrij voelen omdat ze niet vrijuit over het onderwerp kunnen praten. Als je erover begint voelen Nederlandse mensen zich heel snel op de persoon aangesproken en roepen ze: “nou ik heb er niks mee te maken”. Ik erger me aan het niet weten van mensen, maar vooral aan het niet willen weten. Want Nederlanders pronken wel met de verworvenheden en rijkdom die het slavernijverleden heeft voortgebracht. We staan nu op het Beursplein, voor de Beurs van Berlage in Amsterdam, deze plek markeert voor mij het begin van de commerciële slavenhandel. Met die handel is de Verenigde OostIndische Compagnie groot geworden en daar is uiteindelijk de Beurs uit voort gekomen. De zwarte gemeenschap heeft jarenlang moeten vechten voor het slavernijmonument in het Oosterpark. Maar mensen die net zo denken als ik zijn er erg ontevreden mee. Het beeld an sich is 33


super, dat heeft een oom van me gemaakt. Maar de manier waarop het tot stand is gekomen, is onacceptabel. Met die voor de gekhouderij dat je op het internet kon stemmen op het beste ontwerp. Kom op man, dat was hartstikke onduidelijk! Niemand wist ervan af. Vervolgens de plaats: het Oosterpark. Sodom en gomorra! Als het ’s avonds donker is, ga niet naar dat park! Je komt er niet heelhuids uit, dat kan ik je verzekeren. Alles wat God verboden heeft gebeurt daar. We hadden het beeld liever op een prominente plaats gehad, zoals het Beursplein of de Dam. Nu staat het in een hoekje van het park. Je moet je voorstellen dat boer Gerrit uit Groningen een dagje Amsterdam komt doen. Denk je dat hij naar het Oosterpark gaat om het standbeeld van de afschaffing van de slavernij te bewonderen? No way! Alleen mensen die in de omgeving van het park wonen, weten waar het staat. Surinamers en Antillianen kennen het beeld, maar moeten ernaar op zoek. Dat vind ik een schande. Als het monument op een centrale plek had gestaan, dan zouden er veel meer mensen langslopen en zouden stadsgidsen er op wijzen. Dat is belangrijk, want het zijn nogal wat jaren geschiedenis, tegen de 400 jaren aan. De nagenoeg nul aandacht die het slavernijverleden krijgt is onverteerbaar. We hebben tot 2003 moeten knokken om slavernij vernoemd te krijgen in de toespraak die op 4 mei gehouden wordt. Ik vind dat de afschaffing van slavernij net zo gevierd moet worden als het einde van de Tweede Wereldoorlog: als een nationale dag die we gezamenlijk vieren. Mensen verwachten van mij ten slotte ook dat ik meedoe en begrip toon op 4 en 5 mei. Je moet bedenken dat ik op 1 juli twee dingen moet doen. ’s Ochtends moet ik rouwen en ’s middags moet ik springen, feestvieren. Dat kan niet, dat is ongepast! Er zouden twee dagen moeten komen: een om te vieren en een om te herdenken. De dag dat het slavernijmonument werd onthuld was de druppel. Er stonden grote zwarte schermen waar wij als ongenodigden achter werden gezet. We konden niets zien. Het was alsof de oude 34


tijden van slavernij herleefden. Er waren paarden, stokken waar ze ons mee sloegen, honden waarmee we werden opgejaagd, onderdanige Surinamertjes die de koningin een paraplu boven het hoofd hielden. Echt, alle ingrediënten waren aanwezig. Wat die dag is gebeurd, is de grootste schandvlek uit de Nederlandse geschiedenis na de oorlog. Ik ben uit principe de eerste jaren nooit bij het monument gaan kijken. Op de dag van de onthulling was ik wel aanwezig. Ik heb met een aantal mensen geprotesteerd. We stonden bij de ingang van het park met verzenddozen waar we op hadden geschreven: ‘19401945, vijf bezettingsjaren, monument op de Dam! Driehonderd zoveel jaar slavernij, monument in het Oosterpark??!!’ We waren de enigen die protesteerden! Ik was wel blij met de media-aandacht die we kregen, ik ben in ik weet niet hoeveel zwarte kranten, tijdschriften en op websites terecht gekomen. Naar aanleiding van het slavernijmonument hebben we een manifest geschreven, dat was de aanzet voor de vereniging die ik heb opgericht, Opo Kondreman. Het zijn de eerste woorden van ons volkslied in het Sranan en ze betekenen letterlijk ‘landgenoten staat op’. Het monument dat wij nodig hebben is totale geestelijke vrijheid in ons hoofd. Daarvoor is erkenning en meer bekendheid van het slavernijverleden nodig. Dat is het werkelijke monument waar mijn vereniging naar streeft. Ik heb ooit geprobeerd om een vergunning aan te vragen voor een manifestatie op de Dam. Dat heeft rond de drieduizend euro aan procederen en toestanden gekost, maar door ambtelijke manipulatie en vertraging hebben we het niet voor elkaar gekregen. Nederland is als de dood om een groep van ongeveer honderd zwarte boze mannen bij elkaar in beeld te krijgen. Na dat gedoe met vergunningen hebben we het anders aangepakt. Vijf jaar lang heb ik ieder jaar op 1 juli met mijn boys op de Dam op de stoep van het paleis gezeten, met een enorme Surinaamse vlag aan de gevel. Meestal kwamen er pas rond een uur of vier ’s middags agenten om ons weg te sturen. 35


Ik vind dat er een megafonds moet komen om de Surinaamse en Antilliaanse cultuur en economie te stimuleren en de slachtoffers te compenseren. Na de emancipatie waren slaven verplicht nog tien jaar lang gedwongen arbeid uit te voeren. Stel je voor dat de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog na de oorlog nog eens tien jaar lang gratis zouden moeten werken om Duitsland te compenseren voor het verlies dat het had geleden. Dat is toch ondenkbaar? Dat is wel wat er in Suriname is gebeurd. 1863 erkennen wij daarom niet. Wij erkennen 1873. Toen pas waren die mensen vrij. De nazaten van de slaven zijn volgens mij de enige slachtoffergroep in de geschiedenis die nooit een schadevergoeding hebben gehad en die nota bene de daders schadeloos moesten stellen. Ongehoord! De achterstanden die we nu kennen, houden hier rechtstreeks verband mee. Ik hoop niet dat je in mij een slachtoffer ziet, maar een weerbaar persoon die zich actief verzet. Ik hoop dat deze bijdrage mensen laat beseffen dat het slavernijverleden voor ons net zo belangrijk is als voor anderen de Tweede Wereldoorlog. Ik zal daarvoor blijven strijden. Als er geen mensen na mij komen hebben we een probleem, maar dat zal niet gebeuren. Dat moment van besef dat mij is overkomen, zal ook met een volgend persoon gebeuren.

Sieger Verhart • Ik vind het opvallend dat ondanks dat er betrekkelijk weinig aandacht voor het onderwerp bestaat, het binnen de Surinaamse gemeenschap (in het geval van onze interviews) enorm leeft. Misschien is het juist wel het gevolg van die geringe aandacht en het ontbreken van een ‘officiële’ geschiedenis (daarmee bedoel ik de aandacht in schoolboeken, lessen), dat er behoefte én ook plaats is voor persoonlijke (familie)verhalen. Die verhalen, over overgrootouders, spreken de generaties van nu nog steeds aan.

36


Als je nog steeds te boek staat als verliezer, of als niet relevant, dan heb je alsnog verloren. Simpel.

Interview met Wensly Francisco Door Laura Obdeijn Wensly Francisco is documentairemaker. Hij werd in 1980 geboren op het eiland Curaรงao, maar verhuisde op zijn zevende naar Nederland, toen zijn moeder daar ging studeren. Hij groeide op in het Brabantse Tilburg. Maar de verhalen van zijn opa over verzetsheld Tula zijn hem altijd bijgebleven.

72


O

p Curaçao wordt het vroeg donker, maar voordat we gingen slapen zat iedereen nog even buiten. Dan ging mijn opa verhalen vertellen. Eén zo’n verhaal is het heldenverhaal van Tula. Ik was zes of zeven jaar oud toen ik voor het eerst over hem hoorde. Tula was één van de bekendste aanvoerders van de grote slavenopstand in 1795. Ik was nog heel klein, maar ik zat altijd vol spanning te luisteren en dan dacht ik: wow, wat is dat voor een man? In de verhalen ging Tula vechten tegen de Nederlanders. Dan dronk hij een of ander superdrankje en ging hij gewoon vooruit. En dan won hij ook nog. Dat fascineerde mij. 73


Hij was een held en dat zit in mijn hoofd geprint. Het zijn mijn laatste herinneringen van het wonen op Curaçao. Het is het laatste geweest wat ik meenam en het verhaal is deel uit gaan maken van mijn identiteit. Ik ben echt wel Antilliaans. Daarna kwam ik in een blank Nederland terecht. Het was niet zo dat ik me hier buitengesloten voelde, maar ik voelde me wel anders. Hier was ik opeens de donkerste en kinderen keken mij anders aan. Ik was de donkere, bijzondere jongen. Het is uiteindelijk wel goed voor me geweest. Toen ik hier kwam, waren er nog niet veel verschillende culturen, dus ik moest mezelf erg aanpassen. En dat is goed gelukt, luister maar naar mijn Brabantse accent! Ik kan me nu inleven in beide kanten. Ik snap zowel de Antillianen, als de Nederlanders en ik kan makkelijk schakelen. Zo kan ik bij mijn moeder heel Antilliaans zijn, dan praat ik ook Papiaments, maar zodra ik het huis uit ga kan ik de Brabander uithangen. Voor mijn moeder is dat heel anders. Zij is van de eerste generatie, voor haar maakt Curaçao nog een veel belangrijker deel uit van haar leven dan voor mij. Wel vind ik het heerlijk om daar weer te zijn. Het geeft me een thuisgevoel. Binnenkort ga ik weer voor mijn documentaire. Ik vind het jammer dat we onze stamboom nooit hebben uitgezocht, dat ik niet weet wie mijn voorouders zijn. Mijn moeder is heel donker, maar mijn vader is juist erg licht, met groene ogen. Wel komen ze beide uit Curaçao. Dat betekent dat er ergens verschillende rassen bij elkaar zijn gekomen. Dat wil ik uit gaan zoeken in mijn documentaire Ben ik Tula?. Ik ga daarin op zoek naar mijn roots. Ik ga terug tot de slavernij. De verhalen van mijn opa hebben mij altijd houvast geboden toen ik net in Nederland was. Op school voelde ik me tijdens de geschiedenislessen niet vertegenwoordigd. Het verleden werd vanuit een Nederlands perspectief bekeken. We hebben een gezamenlijke geschiedenis, maar ik kreeg alleen de autochtone variant van de zeventiende eeuw te horen. Het leek altijd of ze elk land binnenvielen en iedereen daar zoiets had van: “Hé, daar zijn de Nederlanders, we zullen maar 74


niks doen.” Zo ging dat natuurlijk niet, maar zo lieten ze het wel overkomen en op een gegeven moment ga je jezelf dan wat onvertegenwoordigd, zwak en nietszeggend voelen. Piet Hein en Peter Stuyvesant, noem maar op, ik ken ze allemaal. Maar ik hoorde nooit wat van de helden van de andere kant en ook de wandaden van de Nederlanders werden achterwege gelaten. Daar moest ik zelf maar naar op zoek gaan. Hierdoor hield ik steeds meer vast aan de held Tula. Hij had teruggevochten. Hij was iemand geweest op Curaçao en dat vond ik veel mooier dan alle andere heldenverhalen die niet over mij gingen. In mijn ogen hadden we de Nederlanders wel degelijk een lesje geleerd. Daarom wil ik het nu van de andere kant zien, vanuit Curaçaos perspectief. Het is heel gek, maar er wordt over het slavernijverleden niet echt gesproken. Nederlanders praten er niet over, maar Antillianen en Surinamers ook niet. Antillianen zijn nog steeds boos en Nederlanders schamen zich. Op die manier vindt het nooit een comfortabele plek. Slavernij, het lijkt heel lang geleden, maar voor mij is het heel dichtbij. Mijn opa is 95 geworden, dat betekent dat mijn overgrootvader de slavernij nog mee heeft gemaakt. Mijn opa is inmiddels overleden en ik heb het er helaas nooit met hem over gehad, maar als ik mijn moeder spreek wordt ze altijd heel boos en emotioneel. Ze is kwaad over wat haar is aangedaan door die ellendige Nederlanders. Er is ons heel veel ontnomen, zoals bijvoorbeeld het geloof. Met de komst van de Nederlanders moest de Bijbel die plek innemen. Mensen mochten ook hun eigen muziek niet meer luisteren, of hun eigen taal spreken. Gelukkig hebben we nu wel een mooie eigen taal ontwikkeld, het Papiaments. Toch heeft dat allemaal nog steeds niet een volwaardige plek binnen de samenleving. Dat krijg je als er 400 jaar verteld wordt dat het slecht is. Het verhaal mag dus wel eens van twee kanten verteld worden. Als je kan praten over de zeventiende eeuw als Gouden Eeuw, moet je ook de mindere kanten belichten. Zodat men weet dat rijkdom soms met veel ellende komt. Dat is ook belangrijk om te begrijpen wat er nu gebeurt in Nederland. Als mensen niet op de hoogte zijn, krijg je 75


haatzaaïerij en kan je mensen makkelijk voor de gek houden. Ten tijde van de slavernij gebeurde dat ook. Slavernij was hier in het land not done, op de Antillen wel. Mensen hier wisten van niks en zolang hun zakken gevuld bleven, stelden ze ook geen vragen. Waarom zouden ze zeuren? En dat is nog steeds zo. Maar we moeten de mensen juist wel informeren, dat levert kracht op. En nu kunnen we dat ook zelf. Nu zijn we zo ver dat we ook ons eigen product kunnen maken, met ónze visie. Dat doe ik. Ik kan ook niet elke Antilliaan vertegenwoordigen, maar in ieder geval meer dan een autochtoon. We zouden ook een herdenking van de slavernij met Bevrijdingsdag kunnen integreren, dan maken we er één nationale dag van, waarop iedereen wordt herdacht die ooit het slachtoffer is geworden van slavernij en oorlog. Waarom zou dat niet op 5 mei kunnen? Maar Nederland biedt nog niet eens zijn excuses aan, daar is het te arrogant voor. Het staat er nog steeds boven en zolang dat zo blijft, zal er niet veel veranderen. Er zullen nog heel wat generaties overheen gaan, voordat we bereiken wat we willen. Maar het komt er wel aan. Een mooie herstelbetaling zou zijn om de geschiedenislessen in Nederland te veranderen. Laat alles van twee kanten zien. En excuses aanbieden, dat zou een stuk erkenning zijn voor veel mensen. Dat zou voor mij het perfecte herstel zijn. De boeken herstellen, machtiger kan je het niet hebben. Ik bedoel, je kan een heleboel geld hebben, maar als je nog steeds te boek staat als verliezer, of als niet relevant, dan heb je alsnog verloren. Simpel.

Laura Obdeijn • Ik wist weinig van het Nederlandse slavernijverleden. Ik behoorde duidelijk tot de grote groep Nederlanders, die slecht op de hoogte was van dit deel van de geschiedenis. Een deel dat de geschiedenis van een land van een minder mooie kant laat zien. Ik besefte dat ook ik misschien wel eenzijdig ben geïnformeerd en als ik het er met de mensen om me heen over had bleek dat al niet veel anders te zijn.

76


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.