Dutch - The Gospel of John

Page 1


HOOFDSTUK1

1InhetbeginwashetWoordenhetWoordwasbijGoden hetWoordwasGod.

2DitwasinhetbeginbijGod

3AlledingenzijndoorhetWoordgemaakt,enzonderhet Woordisgeendinggemaaktdatgemaaktis

4InHemwaslevenenhetlevenwashetlichtdermensen

5Enhetlichtschijntindeduisternis,endeduisternisheeft hetnietbegrepen

6Erkwameenman,doorGodgezonden,enzijnnaamwas Johannes.

7Hijkwamalsgetuige,omtegetuigenvanhetLicht, opdatallemensendoorHemzoudengeloven

8HijwasnietdatLicht,maarwerdgezondenomvandat Lichttegetuigen

9DatwashetwareLicht,datiedermensverlichtdieinde wereldkomt.

10Hijwasindewereld,endewereldisdoorHem gemaakt,endewereldheeftHemnietgekend

11Hijkwamtothetzijne,maardezijnenhebbenHemniet aangenomen

12MaarallendieHemaangenomenhebben,hunheeftHij machtgegevenomkinderenvanGodteworden,namelijk dieinZijnNaamgeloven

13Dienietuitbloed,nochuitdewilvanvlees,nochuitde wilvaneenman,maaruitGodgeborenzijn.

14EnhetWoordisvleesgewordenenheeftonderons gewoond(enwijhebbenzijnheerlijkheidaanschouwd,een heerlijkheidalsvandeeniggeborenevandeVader),vol vangenadeenwaarheid

15JohannesgetuigdevanHemenriep:Dezewashetvan wieikzei:Hijdienamijkomt,isvóórmijgeworden,want Hijwasereerderdanik

16Enuitzijnvolheidhebbenwijallenontvangen,ook genadevoorgenade.

17WantdewetisdoorMozesgegeven,maardegenadeen dewaarheidzijndoorJezusChristusgekomen

18NiemandheeftooitGodgezien;deeniggeborenZoon, dieaandeboezemvandeVaderis,dieheeftHemons verklaard.

19EnditishetgetuigenisvanJohannes,toendeJoden priestersenLevietenuitJeruzalemstuurdenomhemte vragen:Wiebentu?

20Enhijbekendehetenontkendehetniet,maarhij bekende:IkbendeChristusniet

21Enzijvroegenhem:Watdan?ZijtgijElias?Enhij zeide:IkbenhetnietZijtgijdieprofeet?Enhij antwoordde:Neen

22ToenzeidenzijtotHem:WiezijtGij?opdatwijeen antwoordmogengevenaandegenen,dieonsgezonden hebbenWatzegtGijvanUzelf?

23Hijzei:Ikbendestemvaniemanddieroeptinde woestijn:MaakdewegvandeHeerrecht,zoalsdeprofeet Jesajagezegdheeft

24Endegenendiegezondenwaren,warenuitdeFarizeeën. 25EnzijvroegenHemenzeidentotHem:Waaromdoopt Gijdan,indienGijdeChristusnietzijt,nochElia,nochde profeet?

26Johannesantwoorddehunenzeide:Ikdoopmetwater, maarerstaatEénonderu,Diegijnietkent:

27Hijishet,dienamijkomtenvóórmijwordt,enwiens schoenriemiknietwaardigbenlostemaken

28DitgebeurdeinBethabara,aandeoverkantvande Jordaan,waarJohannesdoopte.

29DevolgendedagzagJohannesJezusnaarzichtoe komenenzei:Zie,hetLamGods,datdezondederwereld wegneemt.

30Dezeishetvanwieikzei:Namijkomteenmandie vóórmijwas,wanthijwasereerderdanik

31EnikkendeHemniet,maaropdatHijaanIsraël geopenbaardzouworden,daarombenikgekomenommet watertedopen

32EnJohannesgetuigdeenzei:IkhebdeGeestuitde hemelzienneerdalenalseenduif,enHijbleefopHem

33EnikkendeHemniet,maarHijdiemijgezondenheeft omtedopenmetwater,Dieheefttotmijgezegd:OpWie gijdeGeestzultziennederdalenenopHemblijven,Dieis hetDiemetdeHeiligeGeestdoopt

34Enikhebgezienengetuigd,datDezedeZoonvanGod is

35DevolgendedagstondJohanneserweermettweevan zijndiscipelen.

36EntoenhijJezuszaglopen,zeihij:Zie,hetLamGods!

37Endetweediscipelenhoordenhemsprekenenvolgden Jezus.

38EnJezuskeerdezichom,enzagdatzijHemvolgden, enzeidetothen:Watzoektgij?ZijzeidentotHem:Rabbi (watvertaaldbetekent:Meester),waarwoontGij?

39Hijzeidetothen:KomtenzietZijkwamenenzagen, waarHijwoonde,enblevendiedagbijHem;wanthetwas omtrenthettiendeuur

40EenvandetweedieJohanneshaddenhorensprekenen hemgevolgdwaren,wasAndreas,debroervanSimon Petrus.

41DezevondeerstzijnbroerSimonenzeitegenhem:Wij hebbendeMessiasgevonden,watvertaaldwordtals Christus

42EnhijbrachthemtotJezusEnJezus,hem aanschouwende,zeide:GijzijtSimon,dezoonvanJona; gijzultCefasgenoemdworden,hetgeenvertaaldwordt: Steen

43DevolgendedagwildeJezusnaarGalileagaanentrof Filippusaan,enzeitegenhem:VolgMij

44FilippuskwamuitBetsaïda,destadvanAndreasen Petrus.

45FilippusvondNathanaëlenzeitegenhem:Wijhebben HemgevondenoverwieMozesindeWetendeProfeten geschrevenheeft:Jezus,dezoonvanJozef,uitNazareth.

46EnNathanaëlzeidetotHem:KanuitNazarethiets goedszijn?FilippuszeidetotHem:Komenzie

47JezuszagNathanaëlnaarZichtoekomenenzeiover hem:Zie,werkelijkeenIsraëlietinwiegeenbedrogis!

48NathanaëlzeidetotHem:VanwaarkentGijMij?Jezus antwoorddeenzeidetothem:VóórFilippusuriep,toengij onderdevijgenboomwaart,zagIku

49NathanaëlantwoorddeenzeitegenHem:Meester,U bentdeZoonvanGod,UbentdeKoningvanIsraël.

50Jezusantwoorddeenzeidetothem:OmdatIktotu gezegdheb,datIkuonderdevijgenboomzag,gelooftgij? Gijzultgroteredingenziendandeze.

51EnHijzeidetotHem:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu, vannuafzultgijdehemelgeopendzien,endeengelen GodsopstijgenenneerdalenopdeZoondesmensen

HOOFDSTUK2

1EnopdederdedagwasereenbruiloftteKanainGalilea; endemoedervanJezuswasdaar.

2EnJezuswerd,samenmetzijndiscipelen,uitgenodigd voordebruiloft

3Toenerbijhengebrekaanwijnwas,zeidemoedervan JezustegenHem:Zehebbengeenwijnmeer

4Jezuszeitegenhaar:Vrouw,wathebIkmetutemaken? Mijnuurisnognietgekomen

5Zijnmoederzeitegendedienaren:Alleswathijtegen julliezegt,moetjedoen.

6Ookstondendaarzesstenenwatervaten,volgenshet reinigingsgebruikvandeJoden,elkmeteeninhoudvan tweeofdrievaten.

7Jezuszeidetothen:VuldewatervatenmetwaterEnzij vuldenzetotaanderand

8Enhijzeidetothen:Schepthetnuuit,enbrengthetaan denleidervanhetfeestEnzijdroegenhet

9Toendeceremoniemeesterhetwatergeproefdhad,dat wijngewordenwas,enhijnietwistwaarhetvandaan kwam(maardedienarendiehetwatergeschepthadden, wistenhetwel),riepdeceremoniemeesterdebruidegom, 10Enhijzeitegenhem:Iedereenzeteerstdegoedewijn voor,enalsmenergoedvangedronkenheeft,dande mindere;maarjijhebtdegoedewijntotnutoebewaard

11DitwashetbeginvandewonderendieJezusdeedin KanainGalilea,enHijopenbaardezijnheerlijkheid;en zijndiscipelengeloofdeninhem

12HiernagingHijnaarKapernaüm,Hij,Zijnmoeder,Zijn broersenZijndiscipelenEnzijblevendaarnietlang

13EnhetPaschaderJodenwasnabij,enJezusgingop naarJeruzalem,

14Enzijvondenindetempeldeverkopersvanrunderen, schapenenduiven,endewisselaarszaten

15EnnadatHijeengeselvantouwtjesgemaakthad,dreef Hijzeallenuitdetempel,ookdeschapenenderunderen OokwierpHijhetgeldvandewisselaarsopdegronden gooidedetafelsomver.

16Entothen,diededuivenverkochten,zeideHij:Neem ditallesvanhierweg;maakthethuisvanMijnVaderniet toteenhuisvankoophandel.

17Enzijndiscipelenherinnerdenzichdatergeschrevenis: Deijvervooruwhuisheeftmijverteerd.

18ToenantwoorddendeJodenenzeidentotHem:Welk tekenlaatGijonszien,datGijdezedingendoet?

19Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Breekdezetempel afenindriedagenzalIkhemweeropbouwen.

20ToenzeidendeJoden:Zesenveertigjaarisaandeze tempelgebouwd,enGijzulthemindriedagenlaten herrijzen?

21MaarHijsprakoverdetempelvanZijnlichaam

22ToenHijdanuitdedodenwasopgewekt,herinnerden ZijndiscipelenzichdatHijdittothengezegdhad,enzij geloofdendeSchriftenhetwoorddatJezusgesprokenhad

23ToenHijophetPascha,hetfeest,inJeruzalemwas, gingenveleninZijnNaamgeloven,omdatzedetekenen zagendieHijdeed

24MaarJezusvertrouwdeZichzelfnietaanhentoe,omdat Hijhenallenkende, 25Enhetwasnietnodigdatiemandvandemensgetuigde; wantHijwistwatindemenswas.

HOOFDSTUK3

1ErwaseenmanuitdeFarizeeën,genaamdNikodemus, eenoverstevandeJoden

2DezekwamdesnachtsnaarJezustoeenzeitegenHem: Meester,wijwetendatGijzijteenLeraarvanGod gekomen;wantniemandkandezetekenendoendieGij doet,alsGodnietmethemis.

3Jezusantwoorddeenzeitegenhem:Voorwaar,voorwaar, Ikzegu,alsiemandnietopnieuwgeborenwordt,kanhij hetKoninkrijkvanGodnietzien.

4NikodemuszeitegenHem:Hoekaneenmensgeboren wordenalshijoudis?Kanhijvoordetweedekeerinde buikvanzijnmoedergaanengeborenworden?

5Jezusantwoordde:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:tenzij iemandgeborenwordtuitwaterenGeest,kanhijhet KoninkrijkvanGodnietbinnengaan.

6Watuithetvleesgeborenis,isvlees;enwatuitdeGeest geborenis,isgeest

7VerwonderunietdatIktegenugezegdheb:Umoet wederomgeborenworden

8Dewindwaaitwaarheenhijwilenuhoortzijngeluid, maaruweetnietwaarhijvandaankomtofwaarhijheen gaatZoishetmetiedereendieuitdeGeestgeborenis

9NikodemusantwoorddeenzeidetotHem:Hoekunnen dezedingengebeuren?

10Jezusantwoorddeenzeitegenhem:Bentudeleraar vanIsraël,enweetudezedingenniet?

11Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WijsprekenwatWij weten,engetuigenwatWijgezienhebben,engijneemt Onsgetuigenisnietaan

12AlsIkuoveraardsezakenhebgesprokenenugelooft niet,hoezultudangelovenalsIkuoverhemelsezaken spreek?

13Enniemandisopgevarennaardehemel,dandieuitde hemelneergedaaldis,namelijkdeZoondesmensen,diein dehemelis

14EnzoalsMozesdeslangindewoestijnomhoog gehevenheeft,zomoetookdeZoondesmensenomhoog gehevenworden

15opdatiederdieinHemgelooft,nietverlorengaat,maar eeuwiglevenheeft

16WantGodhaddewereldzoliefdathijzijnenigeZoon heeftgegeven,opdatiedereendieinhemgelooft,niet verlorengaat,maareeuwiglevenheeft

17WantGodheeftzijnZoonnietnaardewereldgezonden opdatHijdewereldzouveroordelen,maaropdatdewereld doorhembehoudenzouworden

18WieinHemgelooft,wordtnietveroordeeld;wieniet gelooft,isalveroordeeld,omdathijnietgeloofdheeftinde NaamvandeeniggeborenZoonvanGod

19Enditishetoordeel,dathetlichtindewereldgekomen is,endemensenhebbendeduisternislievergehaddanhet licht,wanthunwerkenwarenslecht

20Wantiederdiekwaaddoet,haathetlichtenkomtniet tothetlicht,opdatzijndadennietbestraftworden

21Maarwiedewaarheiddoet,komttothetlicht,opdat vanzijndadenopenbaarwordtdatzijinGodgedaanzijn.

22HiernakwamenJezusenzijndiscipeleninJudea, blevendaarbijhenendoopten.

23EnookJohannesdoopteinEnonbijSalim,omdatdaar veelwaterwasZijkwamenenlietenzichdopen

24WantJohanneswasnognietindegevangenisgeworpen

25Toenontstondereengeschiltussenenkelediscipelen vanJohannesendeJodenoverdereiniging

26EnzijkwamentotJohannesenzeidentotHem:Rabbi, demandiebijuwasaandeoverzijdevandeJordaan,van wiegijgetuigdhebt,zie,HijdooptenallenkomentotHem 27Johannesantwoorddeenzei:Geenmenskaniets ontvangen,alshethemnietuitdehemelgegevenis

28Ugetuigtzelfvanmijdatikgezegdheb:Ikbennietde Christus,maarikbenvoorHemuitgezonden.

29Diedebruidheeft,isdebruidegom;maardevriendvan debruidegom,dieerbijstaatennaarhemluistert,verheugt zichzeeroverdestemvandebruidegom.Zoismijn blijdschapdanvervuld

30Hijmoetgroterworden,maarikkleiner

31Wievanbovenkomt,staatbovenallen.Wieuitdeaarde is,isaardsenspreektuitdeaardeWieuitdehemelkomt, staatbovenallen

32EnwatHijgezienengehoordheeft,datgetuigtHij;en niemandneemtZijngetuigenisaan

33Wiezijngetuigenisaanvaardt,heeftverzegelddatGod waarachtigis.

34WantHijDieGodgezondenheeft,spreektdewoorden Gods;wantGodgeeftHemdeGeestnietmetmate

35DeVaderheeftdeZoonliefenheeftalledingeninzijn handgegeven

36WieindeZoongelooft,heefteeuwigleven;maarwie deZoonongehoorzaamis,zalhetlevennietzien,maarde toornvanGodblijftophem

HOOFDSTUK4

1ToendeHeerdanvernamdatdeFarizeeënhadden gehoorddatJezusmeerdiscipelenmaakteendooptedan Johannes, 2(HoewelJezuszelfnietdoopte,maarzijndiscipelen,)

3HijverlietJudeaenvertrokopnieuwnaarGalilea.

4EnhijmoestdoorSamariagaan

5ToenkwamhijbijeenstadinSamaria,dieSicharheet, dichtbijhetstuklanddatJakobaanzijnzoonJozefhad gegeven

6EndaarwasdebronvanJakob.Jezusdan,vermoeidvan dereis,zataldusbijdebron;enhetwasomtrenthetzesde uur

7ErkwameenSamaritaansevrouwomwaterteputten Jezuszeitegenhaar:GeefMijtedrinken.

8(Wantzijndiscipelenwarennaardestadgegaanom voedseltekopen)

9ToenzeideSamaritaansevrouwtegenHem:HoekuntU, eenJood,mijomdrinkenvragen,terwijlIkeen Samaritaansevrouwben?WantJodengaannietommet Samaritanen

10Jezusantwoorddeenzeitegenhaar:AlsuwistwatGod geeftenwiehetisdietegenuzegt:GeefMijtedrinken, zouuhetHemhebbengevraagdenHijzouulevendwater hebbengegeven

11DevrouwzeitegenHem:Heer,Uhebtgeenemmerom meetescheppenendeputisdiep.WaarhaaltUdanhet levendewatervandaan?

12BentusomsgroterdanonzevaderJakob,dieonsdeput gafenerzelfuitdronk,metzijnkinderenenzijnvee?

13Jezusantwoorddeenzeitegenhaar:Iedereendievandit waterdrinkt,zalweerdorstkrijgen

14MaarwiedrinktvanhetwaterdatIkhemzalgeven,zal ineeuwigheidgeendorstmeerkrijgenIntegendeel,het waterdatIkhemzalgeven,zalinhemeenbronworden vanwaterdatopwelttotinheteeuwigeleven

15DevrouwzeitegenHem:Heer,geefmijdatwater,dan zalikgeendorstmeerhebbenenhoefiknietmeer hierheentekomenomteputten

16Jezuszeitegenhaar:Gaheen,roepjemanenkomhier 17Devrouwantwoorddeenzeide:Ikhebgeenman.Jezus zeidetothaar:Gijhebtterechtgezegd:Ikhebgeenman

18Wantgijhebtvijfmannengehad,endegene,diegijnu hebt,isuwmanniet.Dathebtgijnaarwaarheidgezegd.

19DevrouwzeitegenHem:Heer,ikziedatUeenprofeet bent

20Onzevaderenhebbenopdezebergaanbeden;engij zegt:inJeruzalemisdeplaatswaarmenmoetaanbidden 21Jezuszeitegenhaar:Vrouw,geloofMij,detijdkomt datjullienochopdezeberg,nochinJeruzalemdeVader zullenaanbidden

22Gijaanbidtwatgijnietweet;wijaanbiddenwatwij weten;wantdezaligheidisuitdeJoden.

23Maardetijdkomtenisnu,datdewareaanbiddersde VaderzullenaanbiddeningeestenwaarheidWantde Vaderzoektzulkeaanbidders.

24GodiseenGeest,enwieHemaanbidden,moetenHem aanbiddeningeesteninwaarheid

25DevrouwzeitegenHem:IkweetdatdeMessiaskomt (dieChristusgenoemdwordt)WanneerDiekomt,zalHij onsallesverkondigen

26Jezuszeitegenhaar:Ikbenhet,diemetuspreek.

27Entoenkwamenzijndiscipelenenverwonderdenzich eroverdathijmetdevrouwsprakNiemandzei:Watzoekt u?of:Waaromspreektumethaar?

28Toenlietdevrouwhaarwaterkruikstaan,gingnaarde stadenzeitegendemannen:

29Kom,zieeenmensdiemijallesverteldheeftwatik gedaanhebZouHijnietdeChristuszijn?

30ToengingenzijdestaduitenkwamenbijHem 31OndertussenvroegenzijndiscipelenHem:Meester,eet.

32MaarHijzeitegenhen:Ikhebvoedselomteeten,dat jullienietkennen.

33Daaromzeidendediscipelentotelkaar:Heeftiemand hemietsteetengebracht?

34Jezuszeitegenhen:Mijnspijsisdatikdewildoevan HemdieMijgezondenheeft,enZijnwerkvolbreng.

35Zegtgijniet:Hetzijnnogviermaanden,endankomt deoogst?Zie,Ikzegu:Slaatuwogenopenaanschouwt develden,wantzijzijnalwitomteoogsten

36Enwiemaait,ontvangtloonenverzameltvruchtvoor heteeuwigeleven,zodatzowelhijdiezaaitalshijdie maaitzichsamenkunnenverblijden

37Enhierinisdatwoordwaar:Deeenzaait,endeander maait.

38Ikhebjullieuitgezondenomteoogstenwaarvoorjullie geenenkeleinspanninghebbengeleverd.Anderenhebben gewerktenjulliezijninhunarbeidbetrokken

39EnvelenvandeSamaritanenuitdiestadgeloofdenin Hem,omhetwoordvandevrouw,diegetuigde:Alleswat ikgedaanheb,heeftHijmijverteld

40ToendeSamaritanenbijHemkwamen,verzochtenzij Hembijhenteblijven.EnHijbleefdaartweedagen.

41Ennogveelmeermensenkwamentotgeloofdoorzijn woord;

42Enzijzeidentotdevrouw:Nugelovenwijnietomuw woord,wantwijhebbenHemzelfgehoordenweten,dat DezewerkelijkisdeChristus,deHeilandderwereld.

43EnnatweedagenvertrokHijvandaarengingnaar Galilea

44WantJezusheeftZelfgetuigd,dateenprofeetinzijn eigenvaderlandgeeneerheeft

45ToenHijinGalileakwam,ontvingendeGalileeërsHem, omdatzijallesgezienhaddenwatHijinJeruzalemophet feestgedaanhadZijwarenimmersooknaarhetfeest gegaan

46ZokwamJezusweerinKanainGalilea,waarHijhet waterwijnmaakteEnerwaseenzekereedelman,wiens zoonziekwasinKapernaüm

47ToenhijhoordedatJezusuitJudeanaarGalileawas gekomen,ginghijnaarHemtoeensmeekteHemommee tegaanenzijnzoontegenezenWantdezelagopsterven

48ToenzeiJezustegenhem:Alsugeentekenenen wonderenziet,zultunietgeloven

49Deedelmanzeitegenhem:Heer,komtochnaar beneden,voordatmijnkindsterft.

50Jezuszeidetothem:Gaheen,uwzoonleeftEndeman geloofdehetwoord,datJezustothemgesprokenhad,en hijgingheen.

51Enterwijlhijafdaalde,kwamenzijndienarenhem tegemoetenberichttenhem:Uwzoonleeft

52Toenvroeghijhunhetuur,waarophijbeterwas gewordenEnzijzeidentothem:Gisterenophetzevende uurverliethemdekoorts

53Devaderwistdathetophetzelfdeuurwas,waarop Jezustegenhemhadgezegd:UwzoonleeftEnhij geloofde,enheelzijnhuis

54DitwasalweerhettweedewonderdatJezusdeed,toen HijvanuitJudeanaarGalileakwam

HOOFDSTUK5

1HiernawasereenfeestvandeJoden,enJezusgingnaar Jeruzalem

2NuiserinJeruzalem,bijdeSchaapsmarkt,eenbadhuis, datinhetHebreeuwsBethesdaheet,endatvijf zuilengangenheeft.

3Daarlageengrotemenigtevanmachtelozemensen, blinden,lammenenverdordemensen,wachtendopde bewegingvanhetwater

4Wantopeengegevenmomentdaaldeereenengelinhet badwaterafenberoerdehetwater.Alsdaniemanderals eersteinstaptenadathetwaterberoerdwas,werdhij genezenvanwelkeziektehijookhad

5Enerwaseenmandiealachtendertigjaarziekwas.

6ToenJezushemzagliggenenwistdathijallangetijdzo lag,zeiHijtegenhem:Wiltugezondworden?

7DeziekeantwoorddeHem:Heer,ikhebgeenmensom mij,zodrahetwaterinberoeringkomt,inhetbadte werpen;enterwijlikonderwegben,daalteenandervóór mijaf.

8Jezuszeitegenhem:Staop,neemuwbedopenloop.

9Enterstondwerddemangezond,enhijnamzijnbedop enliepHetwassabbatopdiedag

10DeJodenzeidendantotdegenezene:Hetissabbat;het isunietgeoorloofduwbedtedragen

11Hijantwoorddehun:Hijdiemijgezondgemaaktheeft, Dieheefttotmijgezegd:Neemuwbedopenwandel

12ToenvroegenzijHem:Wieisdemandietotuzei: Neemuwbedopenloop?

13Endegenediegenezenwerd,wistnietwiehetwas WantJezushadZichteruggetrokken,omdaterveel mensenopdieplaatswaren.

14DaarnavondJezushemindetempelenzeitegenhem: Zie,jebentgezondgewordenZondignietmeer,opdatje nietietsergersoverkomt.

15DemangingwegenverteldedeJodendathetJezus wasdiehemgezondhadgemaakt

16DaaromvervolgdendeJodenJezusenprobeerdenHem tedoden,omdatHijdezedingenopdesabbatdeed

17MaarJezusantwoorddehun:MijnVaderwerkttotnu toe,enIkwerkook.

18DaaromprobeerdendeJodenhemdestemeertedoden, omdathijnietalleendesabbatschond,maarookGodzijn VadernoemdeenzichzelfdaarmeeaanGodgelijkstelde.

19Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Voorwaar, voorwaar,Ikzegu:deZoonkannietsvanZichzelfdoen, ofHijmoethetdeVaderziendoen.WantalwatDiedoet, datdoetookdeZoonopdezelfdewijze

20WantdeVaderheeftdeZoonliefentoontHemalwat Hijzelfdoet.EnHijzalHemgroterewerkentonendan deze,zodatuzichverwondert

21WantzoalsdeVaderdedodenopwektenlevendmaakt, zomaaktookdeZoonlevendwieHijwil.

22WantdeVaderoordeeltniemand,maarheefthetgehele oordeelaandeZoongegeven;

23DatallemensendeZooneren,zoalszijdeVadereren. WiedeZoonnieteert,eertdeVaderniet,dieHem gezondenheeft

24Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WieMijnwoordhoort enHemgelooftDieMijgezondenheeft,heefteeuwig levenenkomtnietinhetoordeel,maarisovergegaanuit dedoodinhetleven.

25Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Detijdkomtenisnu, datdedodennaardestemvandeZoonvanGodzullen horen,endatzijdiehaarhoren,zullenleven

26WantzoalsdeVaderlevenheeftinZichzelf,zoheeft HijookdeZoongegevenleventehebbeninZichzelf, 27EnHijheeftHemmachtgegevenomookhetoordeelte voltrekken,omdatHijdeZoondesmensenis

28Verwonderuhieroverniet,wantdetijdkomtdatallen dieindegravenzijn,zijnstemzullenhoren, 29Enzijzullentevoorschijnkomen:zijdiehetgoede gedaanhebben,totdeopstandingtenleven,enzijdiehet kwadegedaanhebben,totdeopstandingterverdoemenis 30IkkanuitMijzelfnietsdoen;gelijkIkhoor,oordeelIk, enMijnoordeelisrechtvaardig,omdatIknietMijneigen wilzoek,maardewilvanHem,DieMijgezondenheeft

31Alsikovermijzelfgetuig,ismijngetuigenisniet betrouwbaar.

32EriseenanderdievanMijgetuigt,enIkweetdathet getuigenisdathijvanMijgetuigt,waaris.

33JulliehebbentotJohannesgezonden,enhijheeftvoor dewaarheidgetuigd

34Maarikneemgeengetuigenisvanmensenaan,maarik zegdit,opdatuzaligwordt.

35Hijwaseenbrandendenschijnendlicht,enuhebtu vooreenkortetijdinzijnlichtwillenverheugen

36Maarikhebeengetuigenisdatgroterisdandatvan JohannesWantdewerkendiedeVaderMijgegevenheeft omtevoltooien,dezelfdewerkendieIkdoe,getuigenvan MijdatdeVaderMijgezondenheeft

37EndeVader,dieMijgezondenheeft,heeftZelfvanMij getuigd.GijhebtZijnstemnooitgehoord,nochZijn gedaantegezien

38Enzijnwoordblijftnietinu,wantdieHijgezonden heeft,diegelooftuniet.

39OnderzoekdeSchriften,wantudenktdaardooreeuwig leventehebben,enzezijnhetdievanMijgetuigen

40EngijwiltniettotMijkomen,opdatgijlevenhebt.

41Ikontvanggeeneervanmensen

42Maarikkenu:uhebtdeliefdevanGodnietinu

43IkbengekomenindenaamvanmijnVaderenu ontvangtMijnietAlseenanderkomt,inzijneigennaam, diezultuontvangen

44Hoekuntugeloven,terwijlueervanelkaarontvangten deeerdiealleenvanGodkomt,nietzoekt?

45DenknietdatIkubijdeVaderzalaanklagen;eris Iemanddieuaanklaagt,namelijkMozes,opwieuhebt vertrouwd

46WantalsuMozeshadgeloofd,zouuMijhebben geloofd,wanthijheeftoverMijgeschreven.

47Maaralsuzijngeschriftennietgelooft,hoezultudan mijnwoordengeloven?

HOOFDSTUK6

1HiernastakJezushetmeervanGalileaover,datwil zeggenhetmeervanTiberias

2EneengrotemenigtevolgdeHem,omdatzijdetekenen zagendieHijaandeziekendeed.

3EnJezusgingdebergopenzatdaarmetzijndiscipelen

4EnhetPascha,hetfeestvandeJoden,wasnabij

5ToenJezusdanzijnogenopsloegenzagdatereengrote menigtenaarHemtoekwam,zeiHijtegenFilippus:Waar zullenwijbroodkopen,zodatdezemensenkunneneten?

6EnditzeiHijomHemopdeproeftestellen,wantHij wistzelfwatHijzoudoen

7FilippusantwoorddeHem:Voortweehonderddenariën broodisvoorhennietgenoeg,zodatiedervanhenermaar eenkleinbeetjevankannemen

8Eenvanzijndiscipelen,Andreas,debroervanSimon Petrus,zeitegenhem:

9Erishiereenjongenmetvijfgerstebrodenentweevisjes Maarwathebbendievoorzoveel?

10EnJezuszei:LaatdemannenzittenErwasnuveelgras opdieplaatsDemannengingenduszitten,ingetal ongeveervijfduizend.

11EnJezusnamdebroden,ennadatHijgedankthad, verdeeldeHijzeonderdediscipelen,endediscipelen

verdeeldenzeonderhendiedaarzatenEvenzoookvande vissen,zoveelalszijwilden.

12Toenzeverzadigdwaren,zeiHijtegenZijndiscipelen: Verzameldeovergeblevenstukken,zodaternietsverloren gaat.

13Zijverzameldenzeenvuldentwaalfmandenmetde stukkenvandevijfgerstebrodendieovergeblevenwaren voorhendiegegetenhadden.

14ToendemannenhetwonderzagendatJezushadgedaan, zeidenze:Ditiswerkelijkdeprofeetdieindewereldzou komen

15ToenJezusbegreepdatzevanplanwarenomhemmet geweldmeetenemenenkoningtemaken,vertrokhijweer helemaalalleennaardeberg

16Entoenhetalavondwasgeworden,daaldenzijn discipelenafnaardezee,

17Engingineenschip,envoeroverdezeenaar KapernaümEnhetwasaldonkergeworden,enJezuswas niettothengekomen.

18Endezeeontstonddooreenhevigewinddiewoei 19Toenzeongeveervijfentwintigofdertigstadiënverder geroeidhadden,zagenzeJezusophetmeerlopenendicht bijhetschipkomenZewerdenbang

20MaarHijzeitegenhen:Ikbenhet;weesnietbang

21Toennamenzehemgewilligopinhetschip.Enmeteen laghetschipaandeoevervandewegwaarheenzegingen 22Toendemenigtedieaandeoverkantvandezeestond, devolgendedagzagdatergeenanderschipwasdandat waarinzijndiscipelenwarengegaan,endatJezusnietmet zijndiscipeleninhetschipwasgegaan,maardatzijn discipelenalleenwarenweggegaan,

23(MaarerkwamennoganderebotenuitTiberiasdichtbij deplaatswaarzijbroodgegetenhadden,nadatdeHeer gedankthad.)

24ToendemenigtezagdatJezusdaarnietwas,enook zijndiscipelenniet,gingenookzijscheepengingennaar KafarnaümomJezustezoeken.

25ToenzijHemaandeoverkantvandezeevonden, zeidenzijtotHem:Meester,wanneerzijtGijhiergekomen?

26Jezusantwoorddehunenzei:Voorwaar,voorwaar,Ik zegu,uzoektMijnietomdatutekenengezienhebt,maar omdatuvandebrodengegetenhebtenverzadigdbent

27Werknietomdespijsdievergaat,maaromdespijsdie blijfttotinheteeuwigelevenDeZoondesmensenzalu diegevenWantHemheeftGod,deVader,verzegeld 28ToenzeidenzijtotHem:Watmoetenwijdoen,opdat wijdewerkenGodsmogendoen?

29Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Ditishetwerkvan God:datugelooftinHemdieHijgezondenheeft

30ZijzeidendantotHem:WelktekenlaatGijdanzien, opdatwijUmogengeloven?WatdoetGij?

31Onzevooroudershebbenhetmannaindewoestijn gegeten,zoalsgeschrevenstaat:BrooduitdehemelgafHij hunteeten

32Jezuszeitegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:niet Mozesheeftuhetbrooduitdehemelgegeven,maarMijn Vadergeeftuhetwarebrooduitdehemel.

33WanthetbroodvanGodisHijdieuitdehemel neerdaaltenaandewereldhetlevengeeft

34ToenzeidenzijtotHem:Heere,geefonsaltijdditbrood.

35EnJezuszeidetothen:IkbenhetBrooddeslevens;wie totMijkomt,zalbeslistgeenhongermeerhebben,enwie inMijgelooft,zalbeslistgeendorstmeerhebben

36MaarIkhebugezegd:OokuhebtMijgezien,maaru gelooftMijniet.

37AlwatdeVaderMijgeeft,zaltotMijkomen;enwietot Mijkomt,zalIkbeslistnietuitwerpen

38WantIkbenuitdehemelneergedaald,nietomMijnwil tedoen,maardewilvanHemDieMijgezondenheeft

39EnditisdewilvanHemdieMijgezondenheeft,datIk nietsverliesvanalleswatHijMijgegevenheeft,maardat Ikhetopwekopdejongstedag

40EnditisdewilvanHemdieMijgezondenheeft,dat iederdiedeZoonaanschouwteninHemgelooft,eeuwig levenheeft;enIkzalhemopwekkenopdelaatstedag

41ToenmordendeJodentegenHem,omdatHijgezegd had:Ikbenhetbrooddatuitdehemelisneergedaald

42Enzijzeiden:IsditnietJezus,dezoonvanJozef,wiens vaderenmoederwijkennen?HoekanHijdanzeggen:Ik benuitdehemelneergedaald?

43Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Mornietonder elkaar.

44NiemandkantotMijkomen,tenzijdeVader,DieMij gezondenheeft,hemtrekt;enIkzalhemopwekkenopde jongstedag.

45Erstaatgeschrevenindeprofeten:Enzijzullenallen doorGodgeleerdwordenEeniederdan,dievandeVader gehoordengeleerdheeft,komttotMij.

46NietdatiemanddeVadergezienheeft,behalvehijdie vanGodis;dieheeftdeVadergezien

47Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WieinMijgelooft,heeft eeuwigleven

48Ikbenhetbrooddeslevens

49Uwvooroudershebbenindewoestijnhetmanna gegetenenzijngestorven

50Ditishetbrooddatuitdehemelneerdaalt,opdatde menservaneetennietsterft.

51Ikbenhetlevendebrooddatuitdehemelisneergedaald Alsiemandvanditbroodeet,zalhijineeuwigheidleven EnhetbrooddatIkzalgeven,ismijnvlees,voorhetleven vandewereld

52DeJodentwisttendanookonderelkaarenzeiden:Hoe kandezemanonszijnvleesteetengeven?

53Jezuszeitegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:alsu hetvleesvandeMensenzoonnieteetenzijnbloedniet drinkt,hebtugeenleveninuzelf.

54Wiemijnvleeseetenmijnbloeddrinkt,heefteeuwig leven,enIkzalhemopwekkenopdelaatstedag.

55Wantmijnvleesiswaarlijkvoedselenmijnbloedis waarlijkdrank

56WieMijnvleeseetenMijnbloeddrinkt,blijftinMijen Ikinhem.

57ZoalsdelevendeVaderMijgezondenheeftenIkleef doordeVader,zozalookhijdieMijeet,levendoorMij

58DitishetbrooddatuitdehemelisneergedaaldHetis nietzoalshetmannadatuwvooroudersatenenwaardoor zijgestorvenzijn.Wievanditbroodeet,zalineeuwigheid leven

59DezedingenzeiHijindesynagoge,toenHijte Kapernaümonderwees.

60Toendanookvelenvanzijndiscipelendithoorden, zeidenzij:Dezewoordenzijnhard;wiekanzeaanhoren?

61ToenJezusbijZichzelfwistdatZijndiscipelenhierover morden,zeiHijtegenhen:Neemtdituindemaling?

62EnalsunueensdeMensenzoonzietopvarennaarde plaatswaarHijeerstwas?

63HetisdeGeestdielevendmaakt,hetvleesheeftgeen enkelnutDewoordendieIktotuspreek,zijngeestenzijn leven

64Maarerzijnsommigenonderudienietgeloven.Want Jezuswistvanhetbeginafwiehetwarendieniet geloofden,enwieHemzoudenverraden

65EnHijzeide:DaaromhebIktotugezegd,datniemand totMijkomenkan,tenzijhethemdoorMijnVader gegevenis.

66Vanafdatmomentgingenvelenvanzijnleerlingen terugengingennietmeermethemmee

67ToenzeiJezustegendetwaalf:Wiltuooknietweggaan?

68SimonPetrusantwoorddeHem:Heere,totwiezouden wijheengaan?Gijspreektwoordenvaneeuwigleven

69Enwijhebbengeloofdenerkend,datGijzijtde Christus,deZoonvandelevendeGod

70Jezusantwoorddehun:HebIknietjullietwaalf uitgekozen?Enéénvanjullieiseenduivel.

71HijbedoeldeJudasIskariot,dezoonvanSimon,want hijwashetdieHemzouoverleveren,eenvandetwaalf

HOOFDSTUK7

1HiernatrokJezusrondinGalilea.Hijwildenamelijkniet inJudearondtrekken,omdatdeJodenHemwildendoden 2HetLoofhuttenfeestvandeJodenwasbijnaaangebroken 3ZijnbroerszeidendantotHem:Gavanhierenganaar Judea,opdatookUwdiscipelendewerkenziendieGij doet

4Wanterisgeenmensdieietsinhetverborgenedoet,en hijzoektzelfopenbaartewordenIndiengijdezedingen doet,vertoonudanaandewereld

5Wantookzijnbroersgeloofdennietinhem.

6ToenzeiJezustegenhen:Mijntijdisnognietgekomen, maarjullietijdisaltijdbereid

7Dewereldkanuniethaten,maarMijhaatzij,omdatIk vanhaargetuig,dathaarwerkenslechtzijn

8Gaatgijliedenopnaarditfeest;Ikganognietopnaardit feest,wantMijntijdisnognietvervuld.

9NadatHijdezewoordentothengesprokenhad,bleefHij inGalilea

10Maartoenzijnbroerswegwaren,gingookhijnaarhet feest,nietopenlijk,maarinhetgeheim

11ToenzochtendeJodenHemophetfeestenvroegen: WaarisHij?

12EnerontstondveelgemoronderhetvolkoverHem Wantsommigenzeiden:HijiseengoedmanAnderen zeiden:Neen,maarHijbedriegthetvolk.

13Maarniemandsprakopenlijkoverhem,uitvreesvoor deJoden

14Toenhetfeestbijnavoorbijwas,gingJezusnaarde tempelengafonderwijs

15EndeJodenverwonderdenzichenzeiden:Hoekan dezemandetaalverstaan,terwijlhijnooitgeleerdheeft?

16Jezusantwoorddehunenzei:MijnleerisnietvanMij, maarvanHemDieMijgezondenheeft.

17AlsiemanddewilheeftomZijnwiltedoen,zalhijvan dezeleerwetenofzijvanGodkomt,danwelofIkuit Mijzelfspreek

18Wieuitzichzelfspreekt,zoektzijneigeneer;maarwie deeerzoektvanhemdiehemgezondenheeft,dieis waarachtigenerisgeenongerechtigheidinhem 19HeeftMozesudewetnietgegeven?Entochhoudt niemandvanudewet.Waaromwiltumijdoden?

20Hetvolkantwoorddeenzeide:Gijhebteenduivelinu; wieisvanplanutedoden?

21Jezusantwoorddeenzeitegenhen:EénwerkhebIk gedaan,enuverwondertzicherallenover

22DaaromheeftMozesudebesnijdenisgegeven,niet omdathetvanMozesis,maaromdathetvandevaderenis Opdesabbatdagmoetueenmensbesnijden

23Wanneeriemandopdesabbatdagbesnedenwordt, zodatdewetvanMozesnietovertredenwordt,zijnjullie danboosopMij,omdatIkopdesabbatdageenmens geheelgezondhebgemaakt?

24Oordeelnietnaardeschijn,maaroordeelrechtvaardig

25ToenzeidensommigenvandeinwonersvanJeruzalem: Isditnietdemandiezijzoekentedoden?

26Maarzie,hijspreektvrijmoedig,enzijzeggennietstot hemWetendeoverstenwel,datdezedeChristuszelfis?

27VandezemenswetenwijechterwaarHijvandaankomt, maarwanneerChristuskomt,weetniemandwaarHij vandaankomt

28Jezusriepindetempel,terwijlHijleerde,enzei:Jullie kennenMijenjulliewetenwaarIkvandaanbenEnIkben nietvanMijzelfgekomen,maarHijDieMijgezonden heeft,iswaarachtig,Diejullienietkennen.

29MaarIkkenHem,wantIkbenvanHem,enHijheeft Mijgezonden

30ToenprobeerdenzeHemtegrijpen,maarniemand greepHem,omdatZijnuurnognietgekomenwas 31EnvelenuithetvolkgeloofdeninHem,enzeiden: WanneerdeChristuskomt,zalHijdanmeertekenendoen dandezeMangedaanheeft?

32ToendeFarizeeënhoordendathetvolkzulkedingen overHembeweerde,stuurdenzijendeoverpriesters dienarenomHemgevangentenemen

33ToenzeiJezustegenhen:NogeenkortetijdbenIkbiju, endangaIknaarHemdieMijgezondenheeft.

34GijzultMijzoeken,maargijzultMijnietvinden;en waarIkben,daarheenkuntgijnietkomen

35ToenzeidendeJodentotelkaar:WaarzalHijheengaan, datwijHemnietvinden?ZalHijnaardeverstrooiden onderdeheidenengaanendeheidenenleren?

36Watbetekentditvooreenwoord,datHijzegt:Gijzult Mijzoekenennietvinden,enwaarIkben,daarheenkunt gijnietkomen?

37Opdelaatste,degrotedagvanhetfeest,stondJezus daarenriep:Alsiemanddorstheeft,laathijdantotMij komenendrinken

38WieinMijgelooft,zoalsdeSchriftzegt,stromenvan levendwaterzullenuitzijnbinnenstevloeien

39DitzeiHijechtervandeGeest,diezij,dieinHem geloven,ontvangenzouden;wantdeHeiligeGeestwaser nogniet,omdatJezusnognietverheerlijktwas

40Toenvelenvanhetvolkdithoorden,zeidenzij: Waarlijk,ditisdeProfeet

41Anderenzeiden:DezeisdeChristusMaarsommigen zeiden:ZaldeChristusuitGalileakomen?

42ZegtdeSchriftnietdatdeChristuskomtuithetgeslacht vanDavidenuithetdorpBethlehem,waarDavidwoonde?

43Erontstondverdeeldheidonderhetvolkvanwegehem.

44EnsommigenvanhenwildenHemgrijpen,maar niemandsloegdehandaanHem

45Toenkwamendedienaarsbijdeoverpriestersende Farizeeënenzeidentegenhen:Waaromhebtuhemniet latenkomen?

46Dedienarenantwoordden:Nooitheefteenmenszo gesprokenalsdezemens

47ToenantwoorddendeFarizeeënhun:Zijtookgij misleid?

48HeeftiemandvandeleidersofvandeFarizeeëninhem geloofd?

49Maarditvolk,datdewetnietkent,isvervloekt

50Nicodemuszeitegenhen:Hijwaseenvanhendie's nachtsnaarJezustoewasgekomen.

51Kanonzeweteenmensoordelen,voordatzijhem gehoordheeftenweetwathijdoet?

52ZijantwoorddenenzeidentotHem:ZijtGijookuit Galilea?Zoekenzie,wantuitGalileastaatgeenprofeetop 53Eniedergingnaarzijneigenhuis

HOOFDSTUK8

1JezusgingnaardeOlijfberg.

2EndesmorgensvroegkwamHijweerindetempel,enal hetvolkkwamnaarHemtoe;enHijgingzittenen onderweeshen.

3EndeschriftgeleerdenendeFarizeeënbrachteneen vrouwtotHem,dieopoverspelbetraptwas;ennadatzij haarinhetmiddenhaddengezet,

4ZijzeidentotHem:Meester,dezevrouwisopheterdaad betraptbijhetplegenvanoverspel

5Mozesheeftonsindewetgeboden,datzulkemensen gestenigdmoestenwordenMaarwatzegtgij?

6Ditzeidenzij,Hemverzoekende,opdatzijHemzouden kunnenbeschuldigen.MaarJezusboogzichnederen schreefmetzijnvingeropdegrond,alsofHijhenniet hoorde

7ToenzijHemblevenondervragen,richtteHijZichopen zeitegenhen:Wievanuzonderzondeis,laatdiealseerste desteennaarhaarwerpen

8EnopnieuwboogHijzichvooroverenschreefopde grond

9Enzijdiedithoorden,werdendoorhuneigengeweten overtuigdengingenéénvooréénweg,tebeginnenbijde oudsten,enzijblevenalleenachter,endevrouwdieinhet middenstond

10ToenJezusopstondenniemandzagbehalvedevrouw, zeiHijtegenhaar:Vrouw,waarzijndieaanklagersvanu? Heeftniemanduveroordeeld?

11Zijzeide:Niemand,Heere!EnJezuszeidetothaar:Ook Ikveroordeeluniet;gaheen,enzondignietmeer

12Jezussprakopnieuwtothenenzei:Ikbenhetlichtder wereld;wieMijvolgt,zalbeslistnietindeduisternis wandelen,maarzalhetlichtdeslevenshebben

13DeFarizeeënzeidendantotHem:GijgetuigtvanUzelf; uwgetuigenisisnietwaar

14Jezusantwoorddeenzeitegenhen:HoewelIkvan Mijzelfgetuig,isMijngetuigenistochwaar.Ikweet namelijkwaarIkvandaankomenwaarIkheengaMaar julliekunnennietwetenwaarIkvandaankomenwaarIk heenga.

15Jullieoordelennaarhetvlees,maarikoordeelover niemand

16Entoch,alsIkoordeel,danisMijnoordeelwaarachtig, wantIkbennietalleen,maarIkendeVaderDieMij gezondenheeft

17Ookstaaterinuwwetgeschrevendathetgetuigenis vantweemensenwaaris

18IkgetuigvanMijzelf,endeVaderdieMijgezonden heeft,getuigtvanMij

19ZijzeidendantotHem:WaarisuwVader?Jezus antwoordde:GijkentMijniet,nochMijnVader;indiengij Mijkendet,zoudtgijookMijnVadergekendhebben

20DezewoordensprakJezusbijdeschatkamer,terwijlHij indetempelonderwijsgaf.EnniemandgreepHem,want Zijnuurwasnognietgekomen

21Jezuszeiopnieuwtegenhen:Ikgaheenenjulliezullen Mijzoeken,maarjulliezulleninjulliezondensterven. WaarIkheenga,kunnenjullienietkomen

22ToenzeidendeJoden:Zalhijzelfmoordplegen?Want hijzegt:Waarikheenga,kuntunietkomen.

23EnHijzeidetothen:Gijzijtvanbeneden,Ikbenvan bovenGijzijtvandezewereld,Ikbennietvandeze wereld.

24DaaromhebIkugezegddatuinuwzondenzultsterven WantalsunietgelooftdatIkhetben,zultuinuwzonden sterven.

25ZijzeidendantotHem:WiezijtGij?EnJezuszeidetot hen:Hetzelfde,datIkuvandenbeginnegezegdheb 26Ikhebnogveeloverutezeggenenteoordelen,maar HijdieMijgezondenheeft,iswaarachtig;enIkspreektot dewereldwatIkvanHemgehoordheb 27ZijbegrepennietdatHijtothenoverdeVadersprak.

28ToenzeiJezustegenhen:WanneerudeZoondes mensenomhooggehevenhebt,zultuwetendatIkhetben endatIknietsuitMijzelfdoe,maardatIkdezedingen spreekzoalsdeVaderMijgeleerdheeft

29EnHijDieMijgezondenheeft,ismetMijHijheeft Mijnietalleengelaten,wantIkdoealtijdwatHembehaagt.

30Toenhijdezewoordensprak,kwamenerveelmensen totgeloofinhem

31JezuszeitegendeJodendieinHemgeloofden:Alsuin Mijnwoordblijft,bentuwerkelijkMijndiscipelen

32Engijzultdewaarheidkennen,endewaarheidzalu vrijmaken

33ZijantwoorddenHem:WijzijnAbrahamsnageslachten zijnnooitaaniemandonderworpengeweestHoekuntGij danzeggen:Gijzultvrijworden?

34Jezusantwoorddehun:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu: Eeniederdiedezondedoet,iseenslaafvandezonde

35Endeslaafblijftnietvooreeuwiginhethuis,maarde Zoonblijftvooreeuwig

36WanneerdeZoonudanvrijmaakt,zultuwerkelijkvrij zijn

37IkweetdatuAbrahamsnageslachtbentTochprobeert uMijtedoden,omdatMijnwoordbijugeenplaatsvindt.

38IkspreekoverwatIkbijMijnVadergezienheb;en julliedoenwatjulliebijjullieVadergezienhebben

39ZijantwoorddenenzeidentotHem:Abrahamisonze vader.Jezuszeitothen:IndiengijkinderenvanAbraham waart,zoudtgijdewerkenvanAbrahamdoen

40MaarnuprobeertuMijtedoden,eenmensdieude waarheidheeftgezegd,dieIkvanGodgehoordheb.Dit heeftAbrahamnietgedaan

41GijdoetdewerkenvanuwvaderToenzeidenzijtot Hem:Wijzijnnietuithoererijgeboren;wijhebbenéén Vader,namelijkGod

42Jezuszeitegenhen:AlsGoduwVaderwas,zouuMij liefhebben,wantIkbenvanGoduitgegaanengekomen; nietvanMijzelfgekomen,maarHijheeftMijgezonden 43Waarombegrijptumijnwoordenniet?Omdatumijn woordennietkunthoren

44Gijzijtuituwvaderdenduivel,endebegeertenuws vaderswiltgijdoen.Hijwaseenmoordenaarvanden beginne,enisindewaarheidnietgebleven,omdaterin hemgeenwaarheidisWanneerhijdeleugenspreekt, spreekthijuithetzijne;wanthijiseenleugenaar,ende vaderderleugen

45MaaromdatIkudewaarheidzeg,gelooftuMijniet 46WievanuovertuigtMijvanzonde?EnindienIkde waarheidspreek,waaromgelooftgijMijniet?

47WieuitGodis,luistertnaardewoordenvanGod Daaromluistertuniet,omdatunietuitGodbent.

48ToenantwoorddendeJodenenzeidentotHem:Zeggen wijnietterecht,datGijeenSamaritaanzijtendatGijeen demonhebt?

49Jezusantwoordde:Ikhebgeenduivel,maarIkeerMijn Vader,enuonteertMij

50Enikzoeknietmijneigeneer;erisiemanddiezoekten oordeelt

51Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:alsiemandMijnwoord inachtneemt,zalhijdedoodbeslistnietzien.

52ToenzeidendeJodentotHem:Nuwetenwij,datGij eenduivelhebtAbrahamisgestorven,endeprofeten;en Gijzegt:IndieniemandMijnwoordbewaart,diezalde doodnietsmaken

53ZijtGijmeerderdanonzevaderAbraham,diegestorven is?Endeprofetenzijngestorven;wiemaaktGijUzelf?

54Jezusantwoordde:AlsIkMijzelfeer,betekentMijneer niets;hetisMijnVaderDieMijeert,vanWiegijzegt,dat HijuwGodis.

55EngijhebtHemnietgekend,maarIkkenHemEn indienIkzouzeggen:IkkenHemniet,danzouIkeen leugenaarzijn,evenalsgij.MaarIkkenHem,enIk onderhoudzijnwoord

56UwvaderAbrahamheeftzicheropverheugdmijndag tezien;entoenhijdiezag,washijblij

57ToenzeidendeJodentotHem:Ubentnoggeenvijftig jaaroud,enhebtUAbrahamgezien?

58Jezuszeitegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:vóór Abrahamgeborenwas,benIk

59ToenraaptenzestenenopomnaarHemtewerpen MaarJezusverborgZichenverlietdetempelHijliep middentussenhendoorengingvoorbij

HOOFDSTUK9

1ToenJezusvoorbijging,zagHijeenmandieblindwas vanafzijngeboorte

2EnzijndiscipelenvroegenHem,zeggende:Meester,wie heeftgezondigd,dezemanofzijnouders,dathijblind geborenis?

3Jezusantwoordde:Nochdezemanheeftgezondigd,noch zijnouders,maarditisgebeurd,opdatdewerkenGodsin hemopenbaarzoudenworden

4IkmoetdewerkendoenvanHemdieMijgezondenheeft, zolanghetdagis;erkomteennachtwaarinniemandkan werken

5Zolangikindewereldben,benikhetlichtvandewereld

6ToenHijditgezegdhad,spuwdeHijopdegrond, maaktevanhetspeekselkleienzalfdedeogenvande blindemetdeklei,

7Enhijzeitegenhem:Gaheen,wasuinhetbadwatervan Siloam,hetgeenvertaaldwordtmet:uitgezondenHijging danheen,wastezichenkwamziendeterug.

8Deburendanenzijdievroegergezienhaddendathij blindwas,zeiden:Isditnietdemandiedaarzattebedelen?

9Sommigenzeiden:Dezeishet;anderenzeiden:Hijlijkt opHem;maarHijzei:Ikbenhet

10DaaromzeidenzijtotHem:HoezijnUwogengeopend?

11Hijantwoorddeenzei:EenmandieJezusgenoemd wordt,maakteslijk,zalfdemijnogenenzeitegenmij:Ga naarhetbadwatervanSiloamenwasjeIkgingerheen, wastemeenwerdziende.

12Toenzeidenzijtothem:Waarishij?Hijzei:Ikweet hetniet

13Zebrachtendemandievroegerblindwasgeweest,naar deFarizeeën

14EnhetwasdesabbatdagwaaropJezushetleemmaakte enzijnogenopende.

15ToenvroegenookdeFarizeeënHemweer,hoeHijhet gezichtteruggekregenhadHijzeidetothen:Hijdeedslijk opmijnogen,enikwastemij,enzie.

16DaaromzeidensommigenvandeFarizeeën:Dezemens isnietuitGod,omdathijdesabbatdagniethoudtAnderen zeiden:Hoekaneenmens,dieeenzondaaris,zulke tekenendoen?Enerontstondverdeeldheidonderhen

17Zijzeidenwederomtotdenblinde:Watzegtgijvan Hem,datHijuwogengeopendheeft?Hijzeide:Hijiseen profeet

18MaardeJodengeloofdennietdathijblindwasgeweest enweerkonzien,totdatzedeoudersvandemandieweer konzien,haddengeroepen

19Enzijvroegenhun,zeggende:Isdituwzoon,vanwie gijzegtdathijblindgeborenis?Hoekanhijdannuzien?

20Zijnoudersantwoorddenhunenzeiden:Wijwetendat ditonzezoonis,endathijblindgeborenis.

21Maarhoehijnukanzien,wetenwijniet;enwiezijn ogengeopendheeft,wetenwijnietHijismeerderjarig; vraaghethemzelf;hijzalhetzelfwelzeggen

22Ditzeidenzijnouders,omdatzijbangwarenvoorde JodenDeJodenhaddennamelijkalafgesprokendatals iemandHemalsdeChristuszoubelijden,hijuitde synagogezouwordengeworpen

23Daaromzeidenzijnouders:Hijisoudgenoeg;vraaghet hemzelf.

24Toenriepenzijwederomdemandieblindwasgeweest, enzeidentothem:GeefGoddeeer;wijweten,datdeze menseenzondaaris.

25Hijantwoorddeenzei:OfHijeenzondaaris,weetik nietEéndingweetikwel:ikwasblindennukanikzien

26ToenzeidenzijopnieuwtotHem:WatheeftHiju gedaan?HoeheeftHijuwogengeopend?

27Hijantwoorddehun:Ikhebhetualverteld,maaruhebt nietgeluisterd.Waaromwiltuhetopnieuwhoren?Wiltu ookzijndiscipelenzijn?

28ToenbeschimptenzijHemenzeiden:Gijzijtzijn discipel,enwijzijndiscipelenvanMozes

29WijwetendatGodtotMozesgesprokenheeft;maarvan dezewetenwijnietwaarhijvandaankomt

30Demanantwoorddeenzeidetothen:Watisdittoch wonderlijk,datgijnietweet,waarHijvandaankomt,en tochheeftHijmijnogengeopend

31WijwetennudatGoddezondaarsniethoort.Maarals iemandGoddientenzijnwildoet,naarhemluistertHij

32Sindshetbeginderwereldheeftmennietgehoorddat iemanddeogenvaneenblindgeboreneheeftgeopend.

33AlsdezemannietvanGodwas,zouhijnietskunnen doen

34ZijantwoorddenenzeidentotHem:Gijzijtgeheelin zondengeboren,enleertGijons?EnzijwierpenHemuit 35Jezushoordedatzehemhaddenuitgeworpen,entoen Hijhemhadgevonden,zeiHijtegenhem:Gelooftuinde ZoonvanGod?

36Hijantwoorddeenzei:WieisHij,Heere,datikinHem maggeloven?

37EnJezuszeidetothem:GijhebtHemgezien,enHijis het,Diemetuspreekt

38Enhijzeide:Heere,ikgeloof!EnhijaanbadHem.

39EnJezuszeide:ToteenoordeelbenIkindezewereld gekomen,opdatdeniet-ziendenzoudenzien,endezienden blindzoudenworden.

40ToenhoordensommigenvandeFarizeeën,diebijHem waren,dezewoordenenzeidentotHem:Zijnwijdanook blind?

41Jezuszeitegenhen:Alsjullieblindwaren,zoudenjullie geenzondehebbenMaarnujulliezeggen:Wijzien,blijft julliezonde.

HOOFDSTUK10

1Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:wienietdoordedeurde schaapskooibinnengaat,maarergensandersnaarbinnen klimt,dieiseendiefeneenrover.

2Maarwiedoordedeurbinnengaat,isdeherdervande schapen

3Voorhemdoetdedeurwachteropen,endeschapen luisterennaarzijnstem;hijroeptzijneigenschapenbijhun naamenleidtzenaarbuiten.

4Wanneerhijzijnschapennaarbuitenheeftgebracht,gaat hijvóórzeuitendeschapenvolgenhem,omdatzezijn stemkennen

5Eneenvreemdezullenzijnietvolgen,maarzijzullen vanhemvluchten,omdatzijdestemvanvreemdenniet kennen

6DezegelijkenissprakJezustothen,maarzijbegrepen nietwathetbetekendewatHijtothensprak

7Jezuszeiopnieuwtegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ik zegu:IkbendeDeurvoordeschapen

8AllendievóórMijgekomenzijn,warendievenenrovers, maardeschapenhebbennaarhennietgeluisterd.

9Ikbendedeur;alsiemanddoorMijbinnenkomt,zalhij behoudenworden;hijzalingaanenuitgaanenweide vinden

10Dediefkomtalleenomtestelen,teslachtenente verdelgen.Ikbengekomen,opdatzijlevenhebbenen overvloed

11IkbendegoedeherderDegoedeherdergeeftzijn levenvoordeschapen.

12Maariemanddieeenhuurlingisengeenherder,en wiensschapennietvanhemzijn,zieteenwolfaankomen, laatdeschapenindesteekenvlucht;endewolfgrijptze enjaagtzeuiteen

13Dehuurlingvlucht,wanthijiseenhuurlingenhij bekommertzichnietomdeschapen

14Ikbendegoedeherder,ikkendemijneendemijnen kennenmij.

15ZoalsdeVaderMijkent,zokenIkdeVader;enIkgeef Mijnlevenvoordeschapen

16EnIkhebnogandereschapen,dienietvandezestalzijn; ookdiemoetIkbinnenbrengen,enzijzullennaarMijn stemluisteren,enhetzalwordenéénkuddeenéénherder 17DaaromheeftdeVadermijlief,omdatikmijnleven geefomhetopnieuwtenemen

18NiemandneemthetMijaf,maarIkleghetuitMijzelfaf Ikhebmachthetafteleggen,enIkhebmachthetweerte nemenDitgebodhebIkvanMijnVaderontvangen

19Erontstonddanookopnieuwverdeeldheidonderde Jodenvanwegedezewoorden.

20Envelenvanhenzeiden:Hijheefteenduivelenis waanzinnig;waaromluistertgijnaarhem?

21Anderenzeiden:Ditzijnnietdewoordenvanhemdie eenduivelheeftKaneenduiveldeogenvanblinden openen?

22Enhetwashetfeestvandetempelinwijdingin Jeruzalem,enhetwaswinter

23EnJezusliepindetempel,indezuilengangvanSalomo 24ToenkwamendeJodenrondomHemenzeidentotHem: HoelanglaatGijonstwijfelen?IndienGijdeChristuszijt, zeghetonsronduit

25Jezusantwoorddehun:Ikhebhetugezegd,maaruhebt hetnietgeloofdDewerkendieIkdoeindeNaamvan MijnVader,diegetuigenvanMij

26Maarugelooftniet,omdatuniettotmijnschapen behoort,zoalsikugezegdheb

27Mijnschapenhorennaarmijnstem,enIkkenzeenzij volgenMij.

28EnIkgeefhuneeuwigleven;zijzullenbeslistniet verlorengaanineeuwigheid,enniemandzalzeuitMijn handrukken

29MijnVader,diezeMijgegevenheeft,ismeerdanallen, enniemandkanzeuitdehandvanMijnVaderroven 30IkendeVaderzijnéén.

31ToenpaktendeJodenopnieuwstenenopomHemte stenigen

32Jezusantwoorddehun:Ikhebuvelegoedewerkenvan deVaderlatenzienOmwelkevandiewerkenwiltuMij stenigen?

33DeJodenantwoorddenHem:Nietomeengoedwerk stenigenwijU,maaromgodslasteringenomdatGij,een mens,UzelfGodmaakt.

34Jezusantwoorddehun:Staaternietinuwwet geschreven:Ikhebgezegd:Ubentgoden?

35AlsHijhengodennoemde,totwiehetWoordvanGod kwam,endeSchriftkannietgebrokenworden, 36ZegtgijtotHem,DiedeVadergeheiligdeninde wereldgezondenheeft:Gijlastert,omdatIkgezegdheb:Ik bendeZoonvanGod?

37AlsIknietdewerkenvanMijnVaderdoe,geloofMij danniet

38MaaralsIkhetdoeenuMijnietgelooft,geloofdande werken,opdatuerkentengelooftdatdeVaderinMijisen IkinHem

39DaaromprobeerdenzijHemopnieuwtegrijpen,maar Hijontkwamuithunhand

40EnhijgingweerwegoverdeJordaan,naardeplaats waarJohanneseerstgedoopthad,enbleefdaar

41EnvelenkwamentotHemenzeiden:Johannesheeft welgeenenkelwondergedaan,maaralleswatJohannes vanDezezei,waswaar

42EnvelengeloofdendaarinHem

HOOFDSTUK11

1Erwasiemandziek,metnameLazarus.Hijkwamuit Bethanië,hetdorpvanMariaenhaarzusterMartha

2(HetwasMariadiedeHeermetoliegezalfdhadenzijn voetenmethaarharenhadafgedroogd,wierbroerLazarus ziekwas)

3Daaromstuurdenzijnzustershemdeboodschap:Heere, zie,hij,dieGijliefhebt,isziek.

4ToenJezusdathoorde,zeiHij:Dezeziekteisniettotde dood,maartoteervanGod,opdatdeZoonvanGoderdoor verheerlijktzouworden.

5JezushadMartha,haarzusterenLazaruslief 6Toenhijhoordedathijziekwas,bleefhijnogtwee dagenopdeplaatswaarhijwas.

7DaarnazeiHijtegenZijndiscipelen:Latenweweernaar Judeagaan

8ZijndiscipelenzeidentotHem:Meester,deJoden hebbenUonlangsgeprobeerdtestenigen;engaatUdaar weerheen?

9Jezusantwoordde:Zijnerniettwaalfurenindedag?Als iemandoverdagwandelt,struikelthijniet,omdathijhet lichtvandezewereldziet

10Maaralsiemand'snachtsloopt,struikelthij,omdater geenlichtinhemis

11DitzeiHij,endaarnazeiHijtothen:Onzevriend Lazarusslaapt;maarIkgaheenomhemuitdeslaapte wekken

12Toenzeidenzijndiscipelen:Heer,alshijslaapt,zalhij beterworden

13JezussprakechteroverzijndoodZijdachtenechterdat hijsprakoverhetrustenindeslaap

14ToenzeiJezusopenlijktegenhen:Lazarusisgestorven.

15Enikbenblijomu,datikdaarnietwas,opdatuzou gelovenLatenwetochnaarhemtoegaan

16ToenzeiThomas,ookwelDidymusgenoemd,tegen zijnmedeleerlingen:Latenwijookgaan,danstervenwij metHem.

17ToenJezusterugkwam,zagHijdatHijalvierdagenin hetgraflag

18BethaniëlagdichtbijJeruzalem,ongeveervijftien stadiëndaarvandaan

19EnerkwamenveelJodennaarMarthaenMariaomhen tetroostenoverhetverliesvanhunbroer.

20ZodraMarthahoordedatJezuskwam,gingzeHem tegemoet.Mariableefechterinhuiszitten.

21ToenzeiMarthategenJezus:Heer,alsUhierwas geweest,zoumijnbroernietgestorvenzijn

22MaarikweetdatGoduooknualalleszalgevenwatu Hemzultvragen.

23Jezuszeitegenhaar:Uwbroerzalopstaan

24MarthazeitegenHem:IkweetdatHijzalopstaaninde opstandingopdelaatstedag

25Jezuszeitegenhaar:Ikbendeopstandingenhetleven WieinMijgelooft,zalleven,ookalishijgestorven.

26Eneenieder,dieleefteninMijgelooft,zalin eeuwigheidnietstervenGelooftgijdit?

27ZijantwoorddeHem:Ja,Heere,ikgeloof,datGijzijtde Christus,deZoonvanGod,Dieindewereldkomenzou

28Ennadatzijditgezegdhad,gingzijheenenriepMaria, haarzuster,inhetgeheim,enzei:DeMeesteriserenhij roeptu

29Toenzijdathoorde,stondzijsnelopengingnaarhem toe.

30Jezuswasnognietinhetdorpaangekomen,maar bevondzichnogopdeplaatswaarMarthaHemontmoette

31ToendeJodendan,diebijhaarinhuiswarenenhaar troostten,zagendatMariasnelopstondennaarbuitenging, volgdenzijhaarenzeiden:Zijgaatnaarhetgrafomdaarte wenen.

32ToenMariabijJezusaankwamenHemzag,vielzeaan zijnvoetenneerenzeitegenHem:Heer,alsUhierwas geweest,zoumijnbroernietgestorvenzijn.

33ToenJezushaarzagwenen,enookdeJodendiemet haarmeegekomenwaren,zagwenen,werdhijontroerdin degeestenraakteinberoering.

34Enzeiden:Waarhebtgijhemgelegd?Zijzeidentot hem:Heere,komenzie

35Jezusweende.

36ToenzeidendeJoden:Zie,hoeliefHijhemhad!

37Ensommigenvanhenzeiden:HadDeze,Diedeogen vandeblindegeopendheeft,ernietvoorkunnenzorgen datookdezemensnietstierf?

38Jezusdan,wederominZichzelfzuchtende,komttothet graf;hetwaseenspelonk,enerlageensteenop.

39Jezuszeide:NeemtdensteenwegMartha,dezuster vandendode,zeidetotHem:Heere,hijriektreeds;want hijisreedsvierdagendood.

40Jezuszeitegenhaar:HebIkunietgezegddatude heerlijkheidvanGodzultzienalsugelooft?

41Toennamenzijdesteenwegvandeplaatswaarde dodegelegdwasEnJezushiefzijnogenopenzei:Vader, ikdankUdatUmijverhoordhebt

42Enikwist,datGijMijaltijdverhoort;maarterwille vandemenigte,dierondomMijstaat,zegikdit,opdatzij zoudengeloven,datGijMijgezondenhebt

43EnnadatHijditgezegdhad,riepHijmetluidestem: Lazarus,komnaarbuiten!

44Endegestorvenekwamnaarbuiten,gebondenaan handenenvoetenmetgrafdoeken,enzijnaangezichtwas omwondenmeteenzweetdoekJezuszeidetothen:Maakt hemlos,enlaathemgaan.

45VeelJodendiebijMariagekomenwarenengezien haddenwatJezusgedaanhad,geloofdeninhem

46MaarsommigenvanhengingennaardeFarizeeënen verteldenhunwatJezusgedaanhad.

47ToenkwamendeoverpriestersendeFarizeeënbijeenin eenraadenzeiden:Watdoenwij?WantdezeMandoet veeltekenen.

48Alswijhemzolatenleven,zullenallemenseninhem gelovenEndanzullendeRomeinenkomenenonszowel onzeplaatsalsonsvolkafpakken.

49Eneenvanhen,metnameKajafas,diedatzelfdejaar hogepriesterwas,zeitegenhen:Julliewetenhelemaalniets, 50Denkerooknietovernadathetbetervooronsisdat éénmenssterftvoorhetvolk,endatniethethelevolk verlorengaat.

51Enditzeihijnietuitzichzelf,maaralshogepriestervan datjaarprofeteerdehijdatJezusvoordatvolkzousterven 52Endatnietalleenvoordatvolk,maarookomde kinderenvanGoddieoverdehelewereldverspreidwaren, bijeentebrengen

53Vanafdiedagberaadslaagdenzijersamenoveromhem terdoodtebrengen

54JezuswandeldedusnietlangeropenlijkonderdeJoden, maargingvandaarnaareenlandstreekdichtbijdewoestijn, naareenstaddieEfraïmheette,enbleefdaarmetzijn discipelen

55HetPaschavoordeJodenwasbijnaaangebroken.Velen gingenvóórhetPaschauithetlandnaarJeruzalemomzich tereinigen

56ToenzochtenzijJezusenzeidenonderelkaar,terwijl zijindetempelstonden:Watdunktu,datHijnietnaarhet feestkomt?

57DehogepriestersendeFarizeeënhaddenopdracht gegevendatalsiemandtewetenkwamwaarHijwas,hij datmoestvertellen,zodatzeHemkondengrijpen

HOOFDSTUK12

1ZesdagenvoorhetPaschakwamJezusinBethaniëaan, waarLazaruswas,diegestorvenwasendieHijuitdedood hadopgewekt

2DaarmaaktenzijvoorHemeenmaaltijdklaar,enMartha bediendeLazaruswasechtereenvandemensendiemet Hemaanlagen

3Marianameenpondkostbarenarduszalfenzalfde daarmeedevoetenvanJezusOokdroogdezezijnvoeten afmethaarharenEnhethelehuiswerdvervuldmetde geurvandezalf.

4Toenzeieenvanzijndiscipelen,JudasIskariot,dezoon vanSimon,dieHemzouverraden:

5Waaromwerddezezalfnietvoordriehonderdpenningen verkochtenaandearmengegeven?

6Ditzeihijnietomdathijzichomdearmenbekommerde, maaromdathijeendiefwas,diedebeursbeheerdeen weghaaldewaterinzat

7ToenzeiJezus:Laathaarmetrust;zijheeftditbewaard totdedagdatikbegravenword

8Wantdearmenhebtualtijdbiju,maarMijhebtuniet altijd.

9VeelJodenwistendusdatHijdaarwasEnzekwamen nietalleenterwillevanJezus,maarookomLazarustezien, dieHijuitdedoodhadopgewekt.

10DeoverpriestersberaadslaagdenechteromookLazarus tedoden

11OmdatvelenvandeJodenomzijnentwilweggegaan wareneninJezusgeloofden.

12Toendevolgendedageengrotemenigtenaarhetfeest gekomenwas,hoordenzijdatJezusnaarJeruzalemkwam.

13Zijnamentakkenvanpalmbomen,gingenHem tegemoetenriepen:Hosanna!GezegendisdeKoningvan Israël,DiekomtindeNaamvandeHEERE

14EntoenJezuseenjongeezelgevondenhad,gingHij daaropzitten,zoalsgeschrevenstaat:

15Weesnietbang,dochtervanSion!Zie,uwKoningkomt, gezetenopeenezelsveulen

16ZijndiscipelenbegrependitaanvankelijknietMaar toenJezusverheerlijktwas,herinnerdenzijzichdatdeze dingenoverHemgeschrevenwarenendatzijdezedingen aanHemgedaanhadden

17DemensendiebijHemwarentoenHijLazarusuithet grafriepenhemuitdedoodopwekte,hebbendaarvan getuigd

18Daaromontmoettenookdemensenhem,diehadden gehoorddathijditwonderhadgedaan

19DeFarizeeënzeidendanonderelkaar:Zietu,datugeen enkelvoordeelhebt?Zie,dewereldgaatHemachterna.

20EnerwarenenigeGriekenonderhendieophetfeest warengekomenomteaanbidden

21DezegingdannaarFilippus,dieuitBethsaïdain Galileakwam,envroeghem:Heer,wijzoudenJezuswel willenontmoeten

22FilippuskwamenverteldehetaanAndreas.Andreasen FilippusverteldenhetopnieuwaanJezus

23EnJezusantwoorddehun,zeggende:Deureisgekomen, datdeZoondesmensenverheerlijktzalworden.

24Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Alsdegraankorrelniet indeaardevaltensterft,blijfthijopzichzelf,maaralshij sterft,brengthijveelvruchtvoort.

25Wiezijnlevenliefheeft,zalhetverliezen,maarwiezijn levenindezewereldhaat,zalhetbehoudenvoorhet eeuwigeleven.

26IndieniemandMijdient,moethijMijvolgen;enwaar Ikben,daarzalookmijndienaarzijnIndieniemandMij dient,zaldeVaderhemeren.

27Nuismijnzielontroerd,enwatzalikzeggen?Vader, verlosmijuitdezeure;maarhierombenikindezeure gekomen.

28Vader,verheerlijkUwNaamToenkwamereenstem uitdehemel,diezeide:IkhebHemverheerlijktenzal Hemwederomverheerlijken.

29Demenigtedieerbijstondenhethoorde,zei:‘Hetheeft gedonderd.’Anderenzeiden:‘Eenengelheefttothem gesproken’

30Jezusantwoorddeenzei:DezestemisnietvanwegeMij gekomen,maarterwillevanu

31Nugaathetoordeeloverdezewereld;nuzaldeoverste vandezewereldbuitengeworpenworden

32EnalsIkvandeaardeverhoogdben,zalIkallentotMij trekken

33Hiermeegafhijaanwelkedoodhijzousterven 34DemenigteantwoorddeHem:Wijhebbenuitdewet gehoord,datChristustotineeuwigheidblijft;enhoezegt Gijdan:DeZoondesmensenmoetverhoogdworden?Wie isdezeZoondesmensen?

35ToenzeideJezustothen:Nogeenheelkleinpoosjeis hetlichtbiju;wandelt,zolanguhetlichthebt,opdatde

duisternisunietovervalle;wantdieindeduisternis wandelt,weetniet,waarhijheengaat.

36Zolanguhetlichthebt,gelooftinhetlicht,opdatu kinderendeslichtsmoogtzijn.DezedingensprakJezus,en Hijgingheen,enverborgZichvoorhen.

37EnhoewelHijzoveelwonderenvoorhunogengedaan had,geloofdenzijtochnietinHem

38OpdathetwoordvandeprofeetJesajavervuldzou worden,dathijgesprokenheeft:Heere,wieheeftonze predikinggeloofd?EnaanwieisdearmdesHeeren geopenbaard?

39Daaromkondenzijnietgeloven,omdatJesajaopnieuw gezegdhad:

40Hijheefthunogenverblindenhunhartverhard,opdat zijmethunogennietzoudenzienenmethunhartniet zoudenverstaan,enzijzoudenzichbekeren,enIkhenzou genezen

41DitzeiJesaja,toenhijzijnheerlijkheidzagenover Hemsprak.

42TochgeloofdenookvelenvandeleidersinHem,maar vanwegedeFarizeeënbeledenzijhetniet,uitangstdatzij uitdesynagogezoudenwordengeworpen.

43Wantzijwarenmeergesteldopdeeervanmensendan opdeeervanGod

44Jezusriepenzei:WieinMijgelooft,gelooftnietinMij, maarinHemDieMijgezondenheeft

45EnwieMijziet,zietHemDieMijgezondenheeft

46Ikbenalseenlichtindewereldgekomen,opdat iedereendieinmijgelooft,nietindeduisternisblijft

47EnindieniemandMijnwoordenhoortenzenietgelooft, Ikzalhemnietoordelen.WantIkbennietgekomenomde wereldteoordelen,maaromdewereldtebehouden

48WieMijverwerptenMijnwoordennietaanneemt,heeft iemanddiehemoordeelt:HetwoorddatIkgesprokenheb, datzalhemoordelenopdelaatstedag

49WantIkhebnietvanuitMijzelfgesproken,maarde Vader,DieMijgezondenheeft,DieMijeengebod gegeven,watIkzeggenenwatIksprekenmoet

50EnikweetdatzijngebodheteeuwigelevenisWatIk danspreek,spreekIkzoalsdeVaderMijgezegdheeft.

HOOFDSTUK13

1VóórhetpaasfeestwistJezusdatzijnuurgekomenwas omuitdezewereldovertegaannaardeVaderHijhadde zijnendieindewereldwaren,liefgehadenhadhenlieftot heteinde

2Toendemaaltijdafgelopenwas,haddeduivelJudas,de zoonvanSimonIskariot,alinhethartgegevenHemte verraden

3JezuswistdatdeVaderHemalledingeninhandenhad gegeven,endatHijvanGodwasuitgegaanennaarGod heenging

4Toenhijnademaaltijdopstond,legdehijzijnklerenaf, nameenlinnendoekenomgorddezichdaarmee

5DaarnagootHijwaterineenwaskomenbegonde voetenvandediscipelentewassenenzeaftedrogenmet delinnendoekwaarmeeHijomgordwas

6ToenkwamHijbijSimonPetrus,enPetruszeitegen Hem:Heere,wiltGijmijdevoetenwassen?

7Jezusantwoorddeenzeidetothem:WatIkdoe,weetgij nuniet,maargijzulthetlaterweten

8PetruszeidetotHem:GijzultMijdevoetenin eeuwigheidnietwassen.Jezusantwoorddehem:IndienIk unietwas,hebtgijgeendeelmetMij

9SimonPetruszeitegenHem:Heere,laatdannietalleen mijnvoetenkomen,maarookmijnhandenenmijnhoofd.

10Jezuszeitegenhem:Wiegebaadheeft,heeftalleennog maardevoetennodig,wanthijisalgeheelreinJulliezijn welrein,maarnietallen.

11Wanthijwistwiehemzouverraden;daaromzeihij: Julliezijnnietallemaalrein

12ToenHijhunvoetengewassenhad,Zijnkleren aangedaanhadenweeraandegrondgezetenwas,zeiHij tegenhen:BegrijpenjulliewatIkvoorjulliegedaanheb?

13JullienoemenMijMeesterenHeer,enterecht,wantdat benIk

14WanneerIk,uwHeerenMeester,uwvoetengewassen heb,behoortookuelkaarsvoetentewassen

15WantIkhebueenvoorbeeldgegeven,opdatookudoet zoalsIkugedaanheb.

16Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:eendienaarisnietgroter danzijnheer,eneengezantisnietgroterdanhijdiehem gezondenheeft.

17Alsudezedingenweet,zaligbentualsuzedoet

18Ikspreeknietvanuallen;IkweetwieIkheb uitgekozen,maardeSchriftmoetvervuldworden:Diemet Mijhetbroodeet,heeftZijnhieltegenMijopgeheven

19EnIkzeghetu,voordathetgebeurt,opdatu,wanneer hetgebeurt,gelooftdatIkhetben.

20Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Wieontvangt,wieIk zend,ontvangtMij;enwieMijontvangt,ontvangthemdie Mijgezondenheeft.

21ToenJezusditgezegdhad,werdHijontroerdinZijn geestengetuigde:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu,dateen vanuMijzalverraden.

22Toenkekendeleerlingenelkaaraanentwijfeldenover wieHijsprak

23Nulageenvanzijnleerlingen,diedoorJezuswerd liefgehad,aanzijnborst

24SimonPetruswenkteHemomtevragen,wiehetwas metwieHijsprak.

25ToenlegdehijzichaandeborstvanJezusenzeitegen Hem:Heer,wieishet?

26Jezusantwoordde:Hijishet,aanwieIkeenbroodjezal geven,alsIkhetgedoopthebEntoenHijhetbroodje gedoopthad,gafHijhetaanJudasIskariot,dezoonvan Simon.

27EnnahetbroodkwamdesataninhemToenzeide Jezustothem:Watgijdoet,doehethaastig.

28Niemandvandeaanwezigenbegreepechter,waarom HijdittotHemzei

29Wantsommigenvanhendachten,omdatJudasdebeurs hield,datJezustegenhemzei:Koopdedingendiewij nodighebbenvoorhetfeest,ofdathijietsaandearmen moestgeven

30Toenhijhetstukbroodhadgenomen,ginghijmeteen naarbuitenHetwasnachtgeworden

31Toenhijdannaarbuitenging,zeiJezus:Nuisde MensenzoonverheerlijktenGodisinHemverheerlijkt

32AlsGodinHemverheerlijktwordt,zalGodHemookin Zichzelfverheerlijken,ja,HijzalHemonmiddellijk verheerlijken

33Kinderkens,nogeenheelkleinpoosjebenIkbijuGij zultMijzoeken;engelijkIktotdeJodengezegdheb: WaarIkheenga,kuntgijnietkomen;alzozegIkunu

34EennieuwgebodgeefIku:datuelkaarliefhebt.Zoals Ikuliefgehadheb,moetuookelkaarliefhebben.

35Hieraanzullenallenwetendatumijndiscipelenbent: alsuliefdeonderelkaarhebt

36SimonPetruszeitotHem:Heere,waargaatGijheen? Jezusantwoorddehem:WaarIkheenga,kuntgijMijnu nietvolgen,maargijzultMijlatervolgen

37PetruszeitegenHem:Heere,waaromkanikUnuniet volgen?IkzalmijnlevenvoorUgeven

38Jezusantwoorddehem:Wiltgijuwlevenom Mijnentwilgeven?Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Dehaan zalnietkraaien,voordatgijMijdriemaalverloochendhebt

HOOFDSTUK14

1Laatuwhartnietontroerdzijn.GeloofinGodengeloof ookinMij

2InhethuisvanmijnVaderzijnveelwoningen;anders zouikhetugezegdhebben.Ikgaheenomeenplaatsvoor utebereiden

3EnwanneerIkheengegaanbeneneenplaatsvooru gereedgemaaktheb,komIkterugenzalutotMijnemen, opdatookuzultzijn,waarIkben

4EnwaarIkheenga,weetuookdeweg

5ThomaszeitegenHem:Heere,wijwetenniet,waarGij heengaat;hoekunnenwijdandewegweten?

6Jezuszeitegenhem:Ikbendeweg,dewaarheidenhet leven.NiemandkomttotdeVaderdandoorMij.

7IndiengijMijkendet,zoudtgijookMijnVadergekend hebben;envannuafkentgijHemenhebtgijHemgezien 8FilippuszeitegenHem:Heer,toononsdeVaderenhet isonsgenoeg

9Jezuszeitegenhem:BenIkzolangbiju,Filippus,en kentuMijniet?WieMijgezienheeft,heeftdeVader gezienHoezegtudan:ToononsdeVader?

10Gelooftgijniet,datIkindeVaderbenendeVaderin Mijis?Dewoorden,dieIktotuspreek,spreekIknietuit Mijzelf;maardeVader,DieinMijblijft,doetdewerken 11GeloofMij,datIkindeVaderbenendeVaderinMijis Enzoniet,geloofMijdanomdewerkenzelf.

12Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WieinMijgelooft,zal dewerkendieIkdoe,ookdoen,enhijzalgroteredoendan deze,wantIkgaheennaarMijnVader.

13Enwatuookvraagtinmijnnaam,ikzalhetdoen,zodat deVaderindeZoonverheerlijktwordt.

14Alsuietsinmijnnaamvraagt,zalikhetdoen 15AlsuMijliefhebt,zultuMijngebodenonderhouden 16EnIkzaldeVaderbidden,enHijzalueenandere Troostergeven,opdatHijbijublijftineeuwigheid, 17namelijkdeGeestderwaarheid,Diedewereldnietkan ontvangen,wantzijzietHemnietenkentHemniet;maar gijkentHem,wantHijblijftbijuenzalinuzijn 18Ikzalunietalswezenachterlaten:Ikkomnaarutoe 19NogeenheelkortetijdendewereldzalMijnietmeer zien,maarjulliezullenMijzienWantIkleefenjullie zullenleven

20OpdiedagzultuwetendatIkinmijnVaderben,enu inMij,enIkinu

21Wiemijngebodenheeftenzeinachtneemt,dieishet dieMijliefheeft;enwieMijliefheeft,zaldoormijnVader geliefdworden;enIkzalhemliefhebbenenMijzelfaan hemopenbaren.

22Judas,nietJudasIskariot,zeitegenHem:Heer,hoe komthetdatUZichzelfaanonszultopenbarenennietaan dewereld?

23Jezusantwoorddeenzeitegenhem:AlsiemandMij liefheeft,zalhijMijnwoordbewaren;enMijnVaderzal hemliefhebben,enWijzullennaarhemtoekomenenbij hemwonen

24WieMijnietliefheeft,bewaartMijnwoordennietEn hetwoorddatuhoort,isnietvanMij,maarvandeVader, DieMijgezondenheeft

25DezedingenhebIktotugesproken,terwijlIknogbiju ben.

26MaardeTrooster,deHeiligeGeest,DiedeVader zendenzalinMijnNaam,Diezalualleslerenenute binnenbrengenalwatIkugezegdheb.

27VredelaatIku,MijnvredegeefIku;nietgelijkde werelddiegeeft,geefIkhemuLaatuwhartnietontroerd wordenenlaathetnietbevreesdworden.

28Gijhebtgehoord,datIktotugezegdheb:Ikgaheenen komwedertotuIndiengijMijliefhad,zoudtgiju verblijden,omdatIkgezegdheb:IkgaheentotdenVader; wantdeVaderismeerderdanIk

29EnnuhebIkhetugezegd,voordathetgebeurt,opdatu, wanneerhetgebeurt,zultgeloven.

30Ikzalnietveelmeermetuspreken,wantdeoverstevan dezewereldkomtenheeftnietsaanMij

31Maaropdatdewerelderkenne,datIkdenVaderliefheb; engelijkdeVaderMijgebodenheeft,zodoeIkhetook Staop,latenwijvanhiergaan

HOOFDSTUK15

1IkbendewarewijnstokenmijnVaderisdewijnbouwer.

2Elkerankaanmijdiegeenvruchtdraagt,neemthijweg; enelkerankdiewelvruchtdraagt,reinigthij,opdatzij meervruchtzaldragen.

3Engijzijtreinomhetwoord,datIktotugesprokenheb 4BlijfinMij,enIkinuZoalsderankgeenvruchtkan dragenuitzichzelf,alszenietindewijnstokblijft,zokunt uhetookniet,alsunietinMijblijft

5IkbendewijnstokenjulliezijnderankenWieinMij blijft,enIkinhem,diedraagtveelvrucht,wantzonderMij kunnenjullienietsdoen

6WienietinMijblijft,wordtbuitengeworpenalseenrank enverdordt;menverzameltzeengooitzeinhetvuur,en zewordenverbrand

7AlsuinMijblijftenMijnwoordeninublijven,kuntu vragenwatuwilt,enhetzalugegevenworden.

8HierinwordtmijnVaderverheerlijkt,datuveelvrucht draagtenmijndiscipelenbent

9ZoalsdeVaderMijheeftliefgehad,hebIkuliefgehad; blijfinMijnliefde

10Alsumijngebodeninachtneemt,zultuinmijnliefde blijven,zoalsikdegebodenvanmijnVaderinachtheb genomeneninzijnliefdeblijf

11DezedingenhebIktotugesproken,opdatMijn blijdschapinuzoublijvenenuwblijdschapvolkomenzou worden

12Ditismijngebod:datuelkaarliefhebt,zoalsikuheb liefgehad.

13Niemandheeftgrotereliefdedanwiezijnlevengeeft voorzijnvrienden.

14Julliezijnmijnvrienden,alsjulliedoenwatikjullie gebied

15Iknoemjullievoortaangeenslavenmeer,wanteen slaafweetnietwatzijnheerdoet.VriendenhebIkechter genoemd,wantalleswatIkvandeVadergehoordheb,heb Ikjulliebekendgemaakt

16NietgijhebtMij,maarIkhebuuitgekozenenu aangewezen,opdatgijzoudtheengaanenvruchtdragenen uwvruchtzoublijven,opdatalleswatgijdeVaderbidtin MijnNaam,hijudatgeve

17Ditgebiediku:datuelkaarliefhebt

18Alsdewerelduhaat,weetdandatzijMijeerderdanu gehaatheeft

19Alsuvandewereldzouzijn,zoudewereldhethare liefhebben.Maaromdatunietvandewereldbent,maarIk uuitdewereldhebuitgekozen,daaromhaatdewereldu 20GedenkhetwoorddatIktotugesprokenheb:De dienaarisnietmeerdanzijnheer.IndienzijMijvervolgd hebben,zullenzijookuvervolgen;indienzijMijnwoord bewaardhebben,zullenzijookhetuwebewaren

21Maarditalleszullenzijuaandoenomwillevanmijn Naam,omdatzijHemnietkennenDieMijgezondenheeft 22AlsIknietgekomenwasentothengesprokenhad, zoudenzijgeenzondehebben;maarnuhebbenzijgeen voorwendselvoorhunzonde

23WieMijhaat,haatookMijnVader 24AlsIknietonderhendewerkenhadgedaandie niemandandersgedaanheeft,zoudenzijgeenzonde hebbenMaarnuhebbenzijhetgezienentochhatenzij zowelMijalsMijnVader.

25Maarditgebeurt,opdathetwoordvervuldwordtdatin hunwetgeschrevenstaat:ZijhebbenMijzonderreden gehaat.

26MaarwanneerdeTroosterzalgekomenzijn,DieIku zendenzalvandeVader,deGeestderwaarheid,Dievan deVaderuitgaat,zalDievanMijgetuigen.

27Enookjulliemoetengetuigen,wantjulliezijnvanhet beginafaanbijMijgeweest

HOOFDSTUK16

1Ikhebdittotugesproken,opdatunietgeërgerdzult worden

2Zijzullenuuitdesynagogenwerpen.Ja,erkomteentijd datiedereendieudoodt,zaldenkendathijGodeendienst bewijst

3Enditzullenzijudoen,omdatzijdeVaderniethebben gekend,enookMijniet.

4MaardezedingenhebIkugezegd,opdatgij,wanneerde tijdkomt,uzultherinneren,datIkudaarvangezegdheb EndezedingenhebIkuvanhetbeginafnietgezegd, omdatIkbijuwas

5MaarnugaikheennaarHemDieMijgezondenheeft,en niemandvanuvraagtMij:WaargaJeheen?

6MaaromdatIkdittotugesprokenheb,isuwhartvervuld vandroefheid.

7MaarIkzegudewaarheid:HetisbetervoorudatIk weggaWantalsIknietwegga,zaldeTroosternietnaaru

toekomen;maaralsIkheenga,zalIkHemnaarutoe zenden.

8EnalsHijgekomenis,zalHijdewereldovertuigenvan zonde,vangerechtigheidenvanoordeel.

9Vanzonde,omdatzijnietinMijgeloven; 10Vangerechtigheid,omdatIkheengatotMijnVader,en uzultMijnietmeerzien, 11Vanoordeel,omdatdeoverstevandezewereld geoordeeldis

12Ikhebjullienogveelmeertezeggen,maarjullie kunnenhetnunognietverdragen

13MaarwanneerDiekomt,deGeestderwaarheid,zalHij udewegwijzenindevollewaarheid;wantHijzalnietuit Zichzelfspreken,maaralwatHijhoort,zalHijspreken,en detoekomstigedingenzalHijuverkondigen

14HijzalMijverheerlijken,wantHijzalhetuithetMijne nemenenhetuverkondigen

15AlwatdeVaderheeft,ishetMijneDaaromhebIk gezegddatHijhetuithetMijnezalnemenenhetuzal verkondigen

16NogeenkortetijdenjulliezullenMijnietmeerzien,en weereenkortetijdenjulliezullenMijzien,wantIkga heennaardeVader

17Toenzeidensommigenvanzijndiscipelentotelkaar: Watbetekentdit,dathijtegenonszegt:Nogeenkortetijd enjulliezullenmijnietmeerzien,enweereenkortetijden julliezullenmijzien?En:OmdatiknaardeVaderga?

18Zijzeidendan:Watbetekentdit,datHijzegt:Nogeen kortetijd?Wijwetenniet,watHijzegt

19JezuswistdatzijHemernaarvroegenenzeitegenhen: VraagtuonderelkaarwatIkgezegdheb:Nogeenkorte tijdenuzultMijnietzien,enweer:Nogeenkortetijdenu zultMijzien?

20Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Gijzultwenenen weeklagen,maardewereldzalzichverblijden;engijzult bedroefdzijn,maaruwdroefheidzalinvreugde veranderen.

21Wanneereenvrouwbaart,heeftzijverdriet,omdathaar uurgekomenisMaarzodrazijhetkindgebaardheeft, denktzijnietmeeraandebenauwdheid,omdatzijblijis datereenmensterwereldisgekomen

22Engijhebtnudanweldroefheid,maarIkzalu wederzien,enuwhartzalzichverblijden,enuwblijdschap zalniemanduontnemen

23EntediendagezultgijMijnietsvragenVoorwaar, voorwaar,Ikzegu:AlwatgijdenVaderzultbiddenin MijnNaam,Hijzalhetugeven

24Totnutoehebtunietsinmijnnaamgebeden.Vraagen uzultontvangen,zodatuwblijdschapvolkomenzalzijn

25DezedingenhebIkinspreekwoordentotugesproken MaarerkomteentijddatIknietmeerinspreekwoordentot uzalspreken,maarhetuopenlijkoverdeVaderzal verkondigen

26Opdiedagzultuinmijnnaambidden,enIkzeguniet datIkdeVadervooruzalbidden

27WantdeVaderZelfheeftulief,omdatuMijhebt liefgehadenhebtgeloofddatIkvanGodbenuitgegaan.

28IkbenvandeVaderuitgegaanenbenindewereld gekomen;opnieuwverlaatIkdewereldengaheennaarde Vader.

29ZijndiscipelenzeidentotHem:Zie,nuspreektGij ronduitengebruiktgeenspreekwoorden

30NuzijnwijerzekervandatUallesweet,endathetniet nodigisdatiemandUeromvraagt.Daaromgelovenwij datUvanGodbentgekomen

31Jezusantwoorddehun:Gelooftunu?

32Zie,detijdkomtenisnugekomen,datgijverstrooid zultworden,iedernaarhetzijne,enMijalleenzultlaten; entochbenIknietalleen,wantdeVaderismetMij

33DezedingenhebIktotugesproken,opdatgijinMij vredehebtIndewereldzultgijverdrukkinghebben,maar hebtgoedemoed:Ikhebdewereldoverwonnen

HOOFDSTUK17

1DezewoordensprakJezus,enHijhiefZijnogenopnaar dehemel,enzeide:Vader,hetuurisgekomen;verheerlijk UwZoon,opdatookUwZoonUverheerlijke.

2ZoalsUHemmachtgegevenhebtoverallevlees,opdat HijaanallendieUHemgegevenhebt,eeuwiglevenzou geven.

3Enditisheteeuwigeleven,datzijUkennen,deenige waarachtigeGod,enJezusChristus,dieGijgezondenhebt 4IkhebUverheerlijktopdeaarde;Ikhebhetwerk volbrachtdatGijMijgegevenhebtomtedoen

5Ennu,Vader,verheerlijkmijbijUzelfmetde heerlijkheiddieikbijUhadvoordatdewereldbestond.

6IkhebUwNaamgeopenbaardaandemensendieGijMij uitdewereldgegevenhebtZijwarenvanUenGijhebt henMijgegeven,enzijhebbenUwWoordonderhouden.

7NuhebbenzijingeziendatalleswatGijmijgegeven hebt,vanUafkomstigis

8WantdewoordendieGijMijgegevenhebt,hebIkhun doorgegeven,enzijhebbenzeaangenomen,enzijhebben inwaarheiderkend,datIkvanUuitgegaanben,enzij hebbengeloofd,datGijMijgezondenhebt.

9IkbidvoorhenIkbidnietvoordewereld,maarvoor hendieGijmijgegevenhebt,wantzijzijnvanU

10Enalhetmijneisvanu,enhetuweisvanmij;enIk wordinhenverheerlijkt

11Ennubeniknietmeerindewereld,maardezenzijnin dewereld,enikkomtotU.HeiligeVader,bewaarinUw Naamhen,dieGijMijgegevenhebt,opdatzijéénzijn, zoalsWij

12Toenikbijhenindewereldwas,bewaardeikheninuw naamDieumijgegevenhebt,hebikbewaardEn niemandvanhenisverlorengegaan,dandezoondes verderfs,zodatdeSchriftvervuldwerd.

13Ennukomiktotu,enikspreekdezedingeninde wereld,opdatzijmijnblijdschaptenvolleinzichzelf zoudenhebben

14IkhebhunUwwoordgegeven,endewereldheefthen gehaat,omdatzijnietvandewereldzijn,zoalsIknietvan dewereldben.

15IkbidnietdatUhenuitdewereldwegneemt,maardat Uhenbewaartvoorhetkwaad

16Zijzijnnietvandewereld,zoalsIknietvandewereld ben

17HeiligheninUwwaarheid;Uwwoordisdewaarheid.

18ZoalsUMijnaardewereldgezondenhebt,zohebIk hennaardewereldgezonden

19EnIkheiligMijzelfvoorhen,opdatookzijinde waarheidgeheiligdzoudenzijn

20Ikbidnietalleenvoorhen,maarookvoorhen,diedoor hunwoordinMijgeloven.

21Opdatzijallenéénzijn,zoalsGij,Vader,inMijenIkin U,datookzijinOnséénzijn,opdatdewereldgelove,dat GijMijgezondenhebt.

22EndeheerlijkheiddieGijMijgegevenhebt,hebIkhun gegeven,opdatzijéénzijn,zoalsWijéénzijn

23Ikinhen,enGijinMij,datzijvolmaaktzijntotéén,en datdewerelderkent,datGijMijgezondenhebt,endatGij henliefgehadhebt,gelijkGijMijliefgehadhebt

24Vader,Ikwildat,waarIkben,ookzijbijMijzijn,die GijMijgegevenhebt,opdatzijMijnheerlijkheid aanschouwen,dieGijMijgegevenhebt,omdatGijMij liefgehadhebtvóórdegrondleggingvandewereld 25RechtvaardigeVader,dewereldheeftUnietgekend, maarIkhebUgekend,endezenhebbenerkend,datGij Mijgezondenhebt

26EnIkhebhunUwNaamverkondigdenzaldie verkondigen,opdatdeliefdewaarmeeGijMijhebt liefgehad,inhenzijenIkinhen

HOOFDSTUK18

1NadatJezusdezewoordengesprokenhad,gingHijmet ZijndiscipelennaardeoverkantvandebeekKedron.Daar waseentuin,waarHijenZijndiscipelennaarbinnen gingen

2EnookJudas,dieHemverraadde,kendedeplaats.Want JezuswasdaardikwijlsmetZijndiscipelenbijeengekomen

3Judaskwamdaarheen,vergezeldvaneenafdeling soldatenendienarenvandehogepriestersendeFarizeeën, metlantaarns,fakkelsenwapens

4Jezusdan,diealleswistwatoverHemzoukomen,kwam naarvorenenzeidetothen:Wiezoektgij?

5ZijantwoorddenHem:JezusdeNazarenerJezuszeide tothen:IkbenhetEnookJudas,dieHemverradenhad, stondbijhen.

6ToenHijdantothengezegdhad:Ikbenhet,deinsdenzij achteruitenvielenopdegrond

7ToenvroegHijhunnogmaals:Wiezoektu?Enzij zeiden:JezusdeNazarener

8Jezusantwoordde:Ikhebugezegd,datIkhetbenIndien gijdanMijzoekt,laatdezenheengaan.

9opdathetwoordvervuldzouworden,dathijgesproken had:Vanhen,dieGijmijgegevenhebt,hebikniemand verlorenlatengaan.

10ToentrokSimonPetrus,dieeenzwaardhad,hetzwaard, ensloegdedienaarvandehogepriester,enhieuwhemzijn rechteroorafDenaamvandedienaarwasMalchus

11ToenzeiJezustegenPetrus:Steekuwzwaardinde schede;debekerdiedeVaderMijgegevenheeft,zouIk dienietdrinken?

12Toennamendeafdeling,dehoofdmanendedienaars vandeJodenJezusgevangenenboeidenHem, 13EnhijbrachtHemeerstnaarAnnas,wantAnnaswasde schoonvadervanKajafas,diedatjaarhogepriesterwas

14HetwasKajafasdiedeJodenderaadgafdathetbeter wasdatéénmanstierfvoorhetvolk

15EnSimonPetrusvolgdeJezus,enookeenandere discipel.Dezediscipelwaseenbekendevande hogepriester,enhijgingmetJezushetpaleisvande hogepriesterbinnen

16MaarPetrusstondbuitenaandedeurToengingde anderediscipel,diedehogepriesterkende,naarbuitenen spraktothaar,diededeurbewaakte,enbrachtPetrus binnen.

17ToenzeihetmeisjedatdedeurbewaaktetegenPetrus: Benjijooknieteenvandediscipelenvandezeman?Hij zei:Ikniet

18Endedienarenendedienaarsstondenerbij,dieeen kolenvuurhaddengemaakt,wanthetwaskoud,enzij warmdenzichEnPetrusstondbijhenenwarmdezich 19DehogepriesterondervroegJezusoverzijnleerlingen enoverzijnleer

20Jezusantwoorddehem:Ikhebopenlijktotdewereld gesproken,ikhebaltijdonderrichtgegevenindesynagoge enindetempel,waardeJodenaltijdsamenkomen,enin hetgeheimhebiknietsgezegd.

21WaaromvraagtgijMij?Vraagthun,dieMijgehoord hebben,watIktothengezegdheb;zie,zijwetenwatIk gezegdheb.

22EntoenHijditgezegdhad,sloegeenvandedienaars, dieerbijstonden,Jezusmetdepalmvanzijnhandenzei: AntwoordtGijdehogepriesterzo?

23Jezusantwoorddehem:AlsIkkwaadgesprokenheb, getuigdanvanhetkwaadMaaralshetgoedis,waarom slaatuMij?

24AnnashadHemgeboeidnaardehogepriesterKajafas gestuurd

25EnSimonPetrusstondopenwarmdezich.Zijzeiden dantothem:Bentuooknieteenvanzijndiscipelen?Hij loochendehetenzei:Ikbenhetniet

26Eenvandedienarenvandehogepriester,diezijn verwantwas,vanwiePetrushetoorhadafgeslagen,zei: Hebikunietbijhemindehofgezien?

27Petrusontkendehetopnieuw,enmeteenkraaidede haan

28ToenleiddenzijJezusvanKajafasnaarhet gerechtsgebouw.Hetwasalvroegindemorgenenzij gingenzelfhetgerechtsgebouwnietbinnen,opdatzijzich nietzoudenverontreinigen,maarhetPaschazoudeneten

29Pilatusgingnaarbuitenenzeitegenhen:Welke beschuldigingbrengtutegendezemanin?

30Zijantwoorddenenzeidentothem:Alshijgeen kwaaddoenerwas,zoudenwijhemnietaanuovergeleverd hebben

31ToenzeidePilatustothen:NeemtgijHem,enoordeelt Hemnaaruwwet.DeJodendanzeidentotHem:Hetis onsnietgeoorloofdiemandterdoodtebrengen;

32opdathetwoordvanJezusvervuldzouworden,datHij gesprokenhad,toenHijaangafwelkedoodHijzousterven 33ToengingPilatusopnieuwhetgerechtsgebouwbinnen, riepJezusenvroegHem:BentUdeKoningvandeJoden?

34Jezusantwoorddehem:Zegtudituituzelf,ofhebben anderenhetuoverMijgezegd?

35Pilatusantwoordde:BenikeenJood?Uwvolkende overpriestershebbenuaanmijovergeleverd;wathebtu gedaan?

36Jezusantwoordde:MijnKoninkrijkisnietvandeze wereldAlsMijnKoninkrijkvandezewereldwas,zouden Mijndienarengestredenhebben,opdatIknietaandeJoden overgeleverdzouworden.MaarnuisMijnKoninkrijkniet vanhier

JOHN

37PilatuszeidedantotHem:ZijtGijdaneenkoning? Jezusantwoordde:Gijzegt,datIkeenkoningben.Hiertoe benIkgeboren,enhiertoebenIkindewereldgekomen, opdatIkvoordewaarheidzougetuigen.Eenieder,dieuit dewaarheidis,hoortMijnstem.

38PilatuszeidetotHem:Watisdewaarheid?EnnadatHij ditgezegdhad,gingHijweernaarbuitentotdeJodenen zeidetothen:IkvindinHeminhetgeheelgeenschuld.

39MaarhetisbijugebruikelijkdatikophetPascha iemandvooruvrijlaatWiltudandatikdekoningvande Jodenvooruvrijlaat?

40Toenriepenzijallenwederom,zeggende:Nietdeze, maarBarabbas;wantBarabbaswaseenrover.

HOOFDSTUK19

1ToennamPilatusJezusgevangenengeseldeHem 2Endesoldatenvlochteneenkroonvandoornen,enzetten dieopzijnhoofd,enzijdedenhemeenpurperenmantel om,

3Enzijzeiden:Gegroet,GijKoningderJoden!Enzij sloegenHemmethunhanden.

4Pilatusgingweernaarbuitenenzeitegenhen:Zie,ik brengHemvoorunaarbuiten,zodatuweetdatikgeen enkeleschuldinHemvind.

5ToenkwamJezusnaarbuiten,metdedoornenkroonop enhetpurperenkleedaanEnPilatuszeidetothen:Zie,de mens!

6ToendandeoverpriestersendedienaarsHemzagen, riepenzij,zeggende:KruisigHem,kruisigHemPilatus zeidetothen:NeemtHem,enkruisigtHem,wantikvind geenschuldinHem

7DeJodenantwoorddenHem:Wijhebbeneenwet,en volgensonzewetmoetHijsterven,omdatHijZichzelfde ZoonvanGodheeftgemaakt

8ToenPilatusdezewoordenhoorde,werdhijnogbanger

9Enhijgingwederominhetgerechtsgebouw,enzeidetot Jezus:VanwaarzijtGij?MaarJezusgafhemgeen antwoord

10ToenzeiPilatustegenHem:SpreektUniettotmij?

WeetUnietdatikmachthebomUtekruisigenenmacht omUvrijtelaten?

11Jezusantwoordde:UzougeenenkelemachttegenMij hebben,alshetunietvanbovengegevenwasDaarom heefthijdieMijaanuovergeleverdheeft,degrootste zonde.

12EnvantoenafprobeerdePilatusHemlostelaten,maar deJodenschreeuwdenenzeiden:AlsUDezevrijlaat,bent UgeenvriendvandekeizerIedereendiezichzelfkoning maakt,verzetzichtegendekeizer

13ToenPilatusdezewoordenhoorde,brachthijJezusnaar buitenengingopderechterstoelzitten,opdeplaatsdie Plaveiselgenoemdwordt,maarinhetHebreeuws Gabbathaheet

14EnhetwasdevoorbereidingvanhetPascha,ongeveer hetzesdeuur,enHijzeidetotdeJoden:Zie,uwKoning!

15Maarzijriepen:WegmetHem,wegmetHem,kruisig HemPilatuszeidetothen:ZalikuwKoningkruisigen?

Deoverpriestersantwoordden:Wijhebbengeenkoning danCaesar.

16ToengafhijHemdanaanhenoveromgekruisigdte wordenEnzijnamenJezusmeeenleiddenHemweg

17EnHij,zijnkruisdragende,gingnaardeplaatsdie Schedelplaatsgenoemdwordt,inhetHebreeuwsGolgotha. 18WaarzeHemkruisigden,enmetHemnogtwee anderen,aanweerszijdenéén,enJezusinhetmidden.

19EnPilatusschreefeenopschrift,enliethetophetkruis zettenEnhetopschriftwas:JEZUSVANNAZARETH, DEKONINGDERJODEN

20DitopschriftwerddoorveelJodengelezen,wantde plaatswaarJezusgekruisigdwerd,lagdichtbijdestad HetwasgeschreveninhetHebreeuws,hetGrieksenhet Latijn

21ToenzeidendeoverpriestersvandeJodentegenPilatus: Schrijfniet:KoningvandeJoden,maardatHijgezegd heeft:IkbendeKoningvandeJoden

22Pilatusantwoordde:Watikgeschrevenheb,hebik geschreven.

23ToendesoldatenJezusgekruisigdhadden,namenze zijnklerenenmaaktenervierdelenvan,voorelkesoldaat eendeel.Ookzijnonderkleedwaszondernaad,vanboven totondergeweven

24Zijzeidendantotelkander:Laatonshetnietscheuren, maareromloten,vanwiehetzijnzal;opdatdeSchrift vervuldzouworden,diezegt:Zijhebbenmijnklederen onderelkanderverdeeld,enommijngewaadhebbenzijhet lotgeworpen.Dezedingendandedendekrijgslieden.

25BijhetkruisvanJezusstondenzijnmoederendezuster vanzijnmoeder,Maria,devrouwvanKleofas,enMaria Magdalena.

26ToenJezusdanzijnmoederzagendediscipeldieHij liefhad,bijhaarzagstaan,zeiHijtegenzijnmoeder: Vrouw,zie,uwzoon!

27ToenzeideHijtotdendiscipel:Zie,uwmoeder!Envan datuurafnamdediscipelhaarinzijnhuis

28HiernawistJezusdatallesvolbrachtwas,enHijzei,om deSchriftinvervullingtelatengaan:Ikhebdorst

29ErstondeenvatvolzurewijnZevuldeneensponsmet zurewijn,stakendieopdehysopenbrachtendieaanzijn mond

30ToenJezusdandezurewijngenomenhad,zeiHij:Het isvolbracht!EnHijbooghethoofdengafdegeest.

31OmdathetVoorbereidingwasendelichamennietopde sabbataanhetkruiszoudenblijvenhangen(wantdie sabbatwaseengrotedag),vroegendeJodenaanPilatusof hunbenengebrokenenzijweggenomenmochtenworden

32Toenkwamendesoldatenenbrakendebenenvande eersteenvandeanderediemetHemgekruisigdwas.

33MaartoenzijbijJezuskwamenenzagendatHijal gestorvenwas,brakenzijZijnbenenniet.

34Maareenvandesoldatenstakmeteenspeerinzijn zijde,enterstondkwamerbloedenwateruit

35EnHij,diehetgezienheeft,heeftervangetuigd,enZijn getuigenisiswaar;enHijweetdatHijdewaarheidspreekt, opdatgijgelooft

36Wantdezedingenzijngebeurd,opdatdeSchriftvervuld zouworden:GeenbeenvanHemzalgebrokenworden

37EnnogeenanderSchriftgedeeltezegt:ZijzullenHem aanschouwenDiezijdoorstokenhebben.

38EnnadezedingenverzochtJozefvanArimathea,een discipelvanJezus,maarinhetgeheimuitvreesvoorde Joden,PilatusdathijhetlichaamvanJezusmocht wegnemen;enPilatusgafhemverlofHijkwamdanen namhetlichaamvanJezus

39EnookNikodemus,dieeerst'snachtsbijJezuswas gekomen,kwamenbrachteenmengselvanmirreenaloë mee,ongeveerhonderdpondzwaar

40ToennamenzehetlichaamvanJezusenwikkeldenhet inlinnendoeken,metdespecerijen,zoalsdegewoonteis bijdeJodenbijhetbegraven

41OpdeplaatswaarHijgekruisigdwerd,waseentuin,en indietuinwaseennieuwgraf,waarinnognooitiemand wasbijgezet

42DaarlegdenzeJezusneervanwegede voorbereidingsdagvandeJoden,wanthetgrafwasdichtbij

HOOFDSTUK20

1OpdeeerstedagvandeweekgingMariaMagdalena vroeg,toenhetnogdonkerwas,naarhetgrafenzagdatde steenvanhetgrafwasweggenomen

2ToensneldezijwegenkwambijSimonPetrusenbijde anderediscipel,dieJezusliefhad,enzeitegenhen:Ze hebbendeHeeruithetgrafweggenomenenwijwetenniet waarzeHemhebbenneergelegd

3Petrusendeanderediscipelgingennaarbuitenen kwamenbijhetgraf

4ZerendendussamenwegDeanderediscipelrende snellerdanPetrusenkwamheteerstbijhetgraf.

5EnhijboogzichvooroverenkeekerinHijzagdelinnen doekenliggenTochginghijernietin

6ToenkwamSimonPetrusenvolgdehem,enginghet grafbinnen,enzagdelinnendoekenliggen,

7Endezweetdoek,dieopzijnhoofdgeweestwas,lagniet bijdelinnenwindsels,maarapartopgeroldopeenandere plaats

8Toengingookdeanderediscipel,dieheteerstbijhet grafgekomenwas,naarbinnen,enhijzaghetengeloofde.

9WantzijbegrependeSchriftnogniet,datHijuitde dodenmoestopstaan

10Toengingendediscipelenweernaarhuis.

11MaarMariastondbuitenbijhetgraftewenenEn terwijlzijweende,boogzijzichvooroverenkeekinhet graf.

12Enhijzagtweeengeleninwittekledingzitten,éénbij hethoofdeindeenéénbijhetvoeteneinde,waarhet lichaamvanJezushadgelegen.

13Enzijzeidentothaar:Vrouw,waaromweentgij?Zij zeidetothen:OmdatzijmijnHeerhebbenweggenomen, enikweetniet,waarzijHemgelegdhebben.

14Ennadatzijditgezegdhad,keerdezijzichomenzag Jezusstaan,maarzijwistnietdathetJezuswas.

15Jezuszeidetothaar:Vrouw,waaromweentgij?Wie zoektgij?Zij,menendedathetdetuinmanwas,zeidetot Hem:Heer,indiengijHemweggedragenhebt,zegmijdan waargijHemgelegdhebt,enikzalHemweghalen.

16Jezuszeidetothaar:MariaZijkeerdezichomenzeide totHem:Rabboeni,datis:Meester

17Jezuszeitegenhaar:HoudMijnietvast,wantIkben nognietopgevarennaarMijnVaderGaechternaarMijn broedersenzegtegenhen:IkvaaropnaarMijnVaderen uwVader,ennaarMijnGodenuwGod

18MariaMagdalenakwamaandeleerlingenvertellendat zijdeHeerhadgezienendatHijdittegenhaargezegdhad.

19Toenhetavondwerdopdieeerstedagvandeweeken dedeurenvandeplaatswaardediscipelenbijeenwaren,

geslotenwarenuitvreesvoordeJoden,kwamJezusen stondinhunmiddenenzeitegenhen:Vredeziju.

20EnnadatHijditgezegdhad,toondeHijhunZijn handenenZijnzijde.Dediscipelendanwarenblij,toenzij deHeerzagen.

21Jezuszeiopnieuwtegenhen:Vredeziju!Zoalsde VaderMijgezondenheeft,zendIkooku

22EnnadatHijditgezegdhad,bliesHijophenenzei tegenhen:OntvangdeHeiligeGeest

23Aanwiegijdezondenvergeeft,diezijnhunvergeven; enaanwiegijdezondentoerekent,diezijnhun toegerekend

24MaarThomas,eenvandetwaalf,ookDidymus genoemd,wasernietbijtoenJezuskwam

25DeanderediscipelenzeidendantotHem:Wijhebben deHeeregezien.MaarHijzeitothen:TenzijikinZijn handenhettekenderspijkerszie,enmijnvingerinhet tekenderspijkerssteek,enmijnhandinZijnzijdesteek, zaliknietgeloven.

26EnnaachtdagenwarenZijndiscipelenweerbinnen,en ThomaswasbijhenJezuskwam,terwijldedeuren geslotenwaren,enHijstondinhetmiddenenzei:Vrede ziju

27ToenzeiHijtegenThomas:Komhiermetuwvingeren bekijkMijnhanden,enkomhiermetuwhandensteekdie inMijnzijde;enweesnietongelovig,maargelovig 28EnThomasantwoorddeenzeidetotHem:MijnHeere enmijnGod!

29Jezuszeitegenhem:OmdatjeMijgezienhebt,Thomas, hebjegeloofdZaligzijnzijdienietgezienhebbenentoch geloven.

30EnJezusheeftnogveelmeerwonderengedaaninde tegenwoordigheidvanzijndiscipelen,dienietinditboek beschrevenzijn:

31Maardezezijngeschreven,opdatgijgelooft,datJezus deChristusis,deZoonvanGod,enopdatgij,doorte geloven,hetlevenhebtinzijnNaam.

HOOFDSTUK21

1HiernaverscheenJezusopnieuwaandediscipelenbijhet meervanTiberiasOokopdezewijzetoondeHijZichzelf 2ErwarenbijeenSimonPetrus,Thomas,dieookDidymus genoemdwordt,NathanaëluitKanainGalilea,dezonen vanZebedeüsentweeanderevanzijndiscipelen

3SimonPetruszeidetothen:Ikgavissen.Zijzeidentot hem:WijgaanookmetumeeZijgingenuit,engingen terstondinhetschip,enzijvingendiennachtniets.

4Toenhetinmiddelsmorgengewordenwas,stondJezus aandeoeverDediscipelenwistenechternietdathetJezus was

5ToenzeiJezustothen:Kinderen,hebbenjullieietste eten?ZijantwoorddenHem:Nee

6EnHijzeidetothen:Werphetnetuitaanderechterzijde vanhetschip,engijzultvindenZijwierpendanuit,ennu kondenzijhetnietmeertrekkenvanwegedemenigteder vissen.

7Daaromzeidediscipel,dieJezusliefhad,totPetrus:Het isdeHeerToenSimonPetrusnuhoorde,dathetdeHeer was,omgorddehijHemzijnvissersmantel,wanthijwas naakt,enwierpzichindezee

8Endeanderediscipelenkwamenineenkleinscheepje, wantzijwarennietvervanhetland,slechtsongeveer tweehonderdel,enzijsleeptenhetnetmetdevissenachter zichaan.

9Toenzijnuaanlandkwamen,zagenzijdaareen kolenvuur,waaropvislagenbrood

10Jezuszeitegenhen:‘Haalwatvandevisdiejullie gevangenhebben.

11SimonPetrusgingeropuitentrokhetnetophetland Hetwasvolgrotevissen,honderddrieënvijftigEnhoewel heterzoveelwaren,scheurdehetnetniet

12Jezuszeidetothen:KomteneetEnniemandvande discipelendurfdeHemvragen:WiezijtGij?wetendedat hetdeHeerewas

13ToenkwamJezus,namhetbroodengafhethun,enook devis.

14DitwasdederdekeerdatJezuszichaanzijnleerlingen vertoonde,nadathijuitdedoodwasopgewekt

15Toenzijdangegetenhadden,zeideJezustotSimon Petrus:Simon,zoonvanJonas,hebtgijMijmeerliefdan dezen?HijzeidetotHem:Ja,Heere,Gijweet,datikU liefheb.HijzeidetotHem:WeidMijnlammeren.

16Hijzeidewederomtentweedenmaletothem:Simon, zoonvanJonas,hebtgijMijlief?Hijzeidetothem:Ja, Heere,Gijweet,datikUliefheb.Hijzeidetothem:Weid mijnschapen

17HijzeidetenderdenmaletotHem:Simon,zoonvan Jonas,hebtgijMijlief?Petruswerdbedroefd,omdathij tenderdenmaletotHemzeide:HebtgijMijlief?Enhij zeidetotHem:Heere,Gijweetalledingen;Gijweet,datik Uliefheb.Jezuszeidetothem:WeidMijnschapen.

18Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:toenujongwas, omgorddeuuzelfenliepuwaaruwilde;maarwanneeru oudzultzijn,zultuuwhandenuitstrekken,eneenander zaluomgordenenubrengenwaarunietwilt

19Ditzeidehij,aanduidendemetwelkendoodhijGod verheerlijkenzou.Ennadathijditgesprokenhad,zeidehij tothem:VolgMij

20ToenPetruszichomkeerde,zaghijdediscipeldieJezus liefhad,volgen.Ookdezelagtijdenshetavondmaalaan zijnborstenzei:Heere,wieishetdieUverraadt?

21ToenPetrushemzag,zeihijtegenJezus:Heer,wat moetdezemandoen?

22Jezuszeitegenhem:AlsIkwildathijblijfttotdatIk kom,watgaathetjouaan?VolgMij

23Ditwoordgingdanrondonderdebroeders,datdie discipelnietzoustervenJezushadechterniettegenhem gezegd:Hijzalnietsterven,maar:AlsIkwildathijblijft totdatIkkom,watgaatdatuaan?

24Ditisdediscipeldievandezedingengetuigtendeze dingenheeftopgeschrevenEnwijwetendatzijn getuigeniswaaris.

25EnerzijnnogveelmeerdingendieJezusheeftgedaan, enalszeallemaalzoudenwordenopgeschreven,danzou, denkik,dewereldzelfdeboekendiezoudenworden opgeschreven,nietkunnenbevattenAmen

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.