
HOOFDSTUK 1
Zebulon, de zesde zoon van Jakob en Lea. De uitvinder en filantroop. Wat hij leerde als resultaat van het complot tegen Jozef.
1 De kopie van de woorden van Zebulon, die hij zijn zonen oplegde voordat hij stierf in het honderdveertiende jaar van zijn leven, twee jaar na de dood van Jozef.
2 En hij zei tegen hen: Luister naar mij, zonen van Zebulon, luister naar de woorden van uw vader.
3 Ik, Zebulon, ben als een goed geschenk voor mijn ouders geboren.
4 Want toen ik werd geboren, was mijn vader enorm toegenomen, zowel in kudden als in kuddes, toen hij met de strak gemaakte staven zijn deel kreeg.
5Ik ben me er niet van bewust dat ik al mijn dagen heb gezondigd, behalve in gedachten.
6 Ik herinner mij nog niet dat ik enige ongerechtigheid heb begaan, behalve de zonde van onwetendheid die ik tegen Jozef heb begaan; want ik had met mijn broers een verbond gesloten dat ik mijn vader niet zou vertellen wat er was gebeurd.
7 Maar ik huilde vele dagen in het geheim vanwege Jozef, want ik was bang voor mijn broers, omdat ze het er allemaal over eens waren dat als iemand het geheim bekend zou maken, hij gedood zou worden.
8 Maar toen ze hem wilden doden, bezwoer ik hen onder tranen dat ze zich niet aan deze zonde schuldig zouden maken.
9 Want Simeon en Gad kwamen tegen Jozef aan om hem te doden, en hij zei onder tranen tot hen: Heb medelijden met mij, mijn broeders, heb medelijden met de ingewanden van Jakob, onze vader; leg uw handen niet op mij om onschuldig bloed te vergieten, want ik heb niet tegen u gezondigd.
10 En als ik inderdaad heb gezondigd, kastijd mij dan met kastijding, mijn broeders, maar leg uw hand niet op mij, ter wille van onze vader Jakob.
11 En terwijl hij deze woorden uitsprak, jammerend terwijl hij dat deed, kon ik zijn klaagzangen niet verdragen, en begon te
huilen, en mijn lever werd uitgestort en al mijn ingewanden raakten los.
12 En ik huilde met Jozef en mijn hart klopte, en de gewrichten van mijn lichaam beefden, en ik kon niet staan.
13 En toen Jozef mij met hem zag huilen, en zij tegen hem optrokken om hem te doden, vluchtte hij achter mij aan en smeekte hen.
14 Maar ondertussen stond Ruben op en zei: Kom, mijn broeders, laten we hem niet doden, maar laten we hem in een van deze droge kuilen werpen, die onze vaders hebben gegraven en geen water hebben gevonden.
15 Om deze reden verbood de Heer dat er water in hen zou stijgen, zodat Jozef behouden zou blijven.
16 En dat deden ze, totdat ze hem aan de Ismaëlieten verkochten.
17 Want in zijn prijs had ik geen aandeel, mijn kinderen.
18 Maar Simeon en Gad en zes andere van onze broeders namen de prijs van Jozef en kochten sandalen voor zichzelf, hun vrouwen en hun kinderen, en zeiden:
19 We zullen er niet van eten, want het is de prijs van het bloed van onze broer, maar we zullen het zeker met de voeten treden, omdat hij zei dat hij koning over ons zou worden, en laten we dus eens kijken wat er van zijn dromen zal worden.
20 Daarom staat er in de wet van Mozes geschreven dat wie zijn broeder geen zaad wil verwekken, zijn sandaal moet worden losgemaakt en dat zij hem in het gezicht moeten spugen.
21 En de broers van Jozef wilden niet dat hun broer zou leven, en de Heer ontnam hen de sandaal die zij tegen hun broer Jozef droegen. 22Want toen zij in Egypte kwamen, werden zij door de dienaren van Jozef buiten de poort losgelaten, en dus brachten zij hulde aan Jozef, zoals koning Farao dat had gedaan.
23 En zij brachten hem niet alleen hulde, maar werden ook bespuugd en vielen terstond voor hem neer, en zo werden zij al eerder beschaamd. de Egyptenaren.
24 Want daarna hoorden de Egyptenaren al het kwaad dat ze Jozef hadden aangedaan.
25 En nadat hij verkocht was, gingen mijn broers aan tafel om te eten en te drinken.
26 Maar uit medelijden met Jozef at ik niet, maar keek naar de put, omdat Juda bang was dat Simeon, Dan en Gad zouden wegstormen en hem zouden doden.
27 Maar toen ze zagen dat ik niet at, lieten ze mij op hem letten, totdat hij aan de Ismaëlieten werd verkocht.
28 En toen Ruben kwam en hoorde dat Jozef tijdens zijn afwezigheid verkocht was, scheurde hij zijn kleren en zei rouwend:
29 Hoe zal ik het gezicht van mijn vader Jakob zien? En hij nam het geld en rende achter de kooplieden aan, maar omdat hij ze niet kon vinden, keerde hij bedroefd terug.
30 Maar de kooplieden hadden de brede weg verlaten en waren via een kortere weg door de Troglodytes gemarcheerd.
31 Maar Ruben was bedroefd en at die dag niets.
32 Dan kwam daarom naar hem toe en zei: Huil niet en treur niet; want we hebben gevonden wat we tegen onze vader Jakob kunnen zeggen.
33 Laten wij een geitenbokje slachten en de mantel van Jozef daarin dopen; en laten we het naar Jakob sturen, zeggende: Weet je, is dit de jas van je zoon?
34 En dat deden ze. Want toen ze hem verkochten, trokken ze Jozef zijn jas uit en trokken hem het kleed van een slaaf aan.
35 Simeon nam de jas aan en wilde hem niet afgeven, want hij wilde hem met zijn zwaard scheuren, omdat hij boos was dat Jozef nog leefde en dat hij hem niet had gedood.
36 Toen stonden we allemaal op en zeiden tegen hem: Als je de jas niet afgeeft, zullen we tegen onze vader zeggen dat jij alleen deze slechte zaak in Israël hebt gedaan.
37 En dus gaf hij het hun, en zij deden zoals Dan had gezegd.
HOOFDSTUK 2
Hij dringt aan op menselijke sympathie en begrip voor de medemensen.
1 En nu, kinderen, ik jullie, moet de geboden van de Heer onderhouden, barmhartigheid tonen aan je naasten, en mededogen hebben met iedereen, niet alleen met mensen, maar ook met dieren.
2 Omwille van dit alles heeft de Heer mij gezegend, en toen al mijn broeders ziek waren, ben ik zonder ziekte ontsnapt, want de Heer kent de bedoelingen van ieder van hen.
3 Heb daarom medelijden in jullie hart, mijn kinderen, want net zoals een mens zijn naaste aandoet, zo zal de Heer ook met hem doen.
4 Want de zonen van mijn broers werden ziek en stierven vanwege Jozef, omdat zij geen barmhartigheid in hun hart toonden; maar mijn zonen bleven zonder ziekte behouden, zoals u weet.
5 En toen ik in het land Kanaän was, aan de zeekust, maakte ik een visvangst voor mijn vader Jakob; en toen velen in de zee stikten, bleef ik ongedeerd.
6 Ik was de eerste die een boot maakte om op zee te varen, want de Heer gaf mij daarin inzicht en wijsheid.
7 En ik liet een roer erachter zakken, en ik spande een zeil op een ander rechtopstaand stuk hout in het midden.
8 En ik zeilde daarin langs de kust en ving vis voor het huis van mijn vader, totdat we in Egypte kwamen.
9 En uit mededogen deelde ik mijn vangst met iedere vreemdeling.
10 En als een man een vreemdeling was, of ziek, of op leeftijd, kookte ik de vis, maakte hem mooi klaar, en bood hem aan alle mensen aan, zoals ieder mens dat nodig had, terwijl ik met hem treurde en medelijden met hem had.
11 Daarom stelde de Heer mij ook tevreden met een overvloed aan vis bij het vangen van vis; want hij die met zijn naaste deelt, ontvangt nog veel meer van de Heer.
12 Vijf jaar lang ving ik vis en gaf die aan iedereen die ik zag, en was genoeg voor het hele huis van mijn vader.
13 En in de zomer ving ik vis, en in de winter hield ik samen met mijn broers schapen.
14 Nu zal ik u vertellen wat ik heb gedaan.
15 Ik zag een man die in de winter door naaktheid in nood verkeerde, en had
medelijden met hem. Ik stal in het geheim een kledingstuk uit het huis van mijn vader en gaf het aan hem die in nood verkeerde.
16 Hebben jullie daarom, mijn kinderen, van wat God jullie schenkt, zonder aarzeling mededogen en barmhartigheid aan alle mensen getoond, en aan ieder mens met een goed hart gegeven?
17 En als u niet de middelen hebt om te geven aan hem die het nodig heeft, heb dan medelijden met hem in een hart van barmhartigheid.
18 Ik weet dat mijn hand niet de middelen vond om hem te geven wat hij nodig had, en ik liep zeven stadiën huilend met hem mee, en mijn ingewanden verlangden vol medelijden naar hem.
19 Heb daarom ook jullie, mijn kinderen, medelijden met iedereen, met barmhartigheid, zodat de Heer ook medelijden en barmhartigheid voor jullie mag hebben.
20 Omdat God ook in de laatste dagen Zijn mededogen op aarde zal zenden, en overal waar Hij innerlijke barmhartigheid vindt, woont Hij in hem.
21 Want in de mate waarin een mens medelijden heeft met zijn naasten, in dezelfde mate heeft de Heer ook met hem.
22 En toen wij naar Egypte gingen, koesterde Jozef geen kwaadaardigheid tegen ons.
23 Naar wie u acht slaat, mijn kinderen, keur uzelf ook zonder boosaardigheid goed en heb elkaar lief; en reken geen kwaad af tegen zijn broeder, ieder van u.
24 Want dit verbreekt de eenheid en verdeelt alle verwanten, brengt de ziel in verwarring en vermoeit het gelaat.
25 Observeer daarom de wateren en weet dat wanneer ze samenvloeien, ze langs stenen, bomen, aarde en andere dingen vegen.
26 Maar als ze in vele stromen worden verdeeld, slokt de aarde ze op en verdwijnen ze.
27 Zo zult u ook zijn als u verdeeld bent. Wees daarom niet verdeeld in twee hoofden, want alles wat de Heer gemaakt heeft, heeft slechts één hoofd en twee schouders, twee handen, twee voeten en alle overige leden.
28 Want ik heb in de geschriften van mijn vaderen geleerd dat u verdeeld zult zijn in Israël, dat u twee koningen zult volgen en allerlei gruweldaden zult begaan.
29 En uw vijanden zullen u gevangen nemen, en u zult slecht behandeld worden onder de heidenen, met vele zwakheden en beproevingen.
30 En na deze dingen zult u de Heer gedenken en u bekeren, en Hij zal barmhartigheid over u hebben, want Hij is barmhartig en meelevend.
31 En Hij rekent geen kwaad af tegen de mensenzonen, omdat zij vlees zijn en door hun eigen slechte daden worden misleid.
32 En na deze dingen zal de Heer Zelf voor u opkomen, het licht der gerechtigheid, en u zult naar uw land terugkeren.
33 En gij zult Hem in Jeruzalem zien, ter wille van Zijn naam.
34 En nogmaals, door de goddeloosheid van uw werken zult u Hem toornen,
35 En u zult door Hem worden verworpen tot de tijd van de voleinding.
36 En nu, mijn kinderen, treur niet omdat ik sterf, en wees niet terneergeslagen omdat ik aan mijn einde kom.
37 Want Ik zal in uw midden opstaan, als een heerser in het midden van zijn zonen; en ik zal mij verheugen in het midden van mijn stam, zovelen als er zich aan de wet van de Heer houden, en aan de geboden van hun vader Zebulon.
38 Maar de Heer zal het eeuwige vuur over de goddelozen brengen en hen van generatie op generatie vernietigen.
39 Maar ik haast mij nu naar mijn rust, net als mijn vaderen.
40 Maar vreest de Heer, onze God, met al uw kracht, al de dagen van uw leven.
41 En toen hij deze dingen had gezegd, viel hij op hoge leeftijd in slaap.
42 En zijn zonen legden hem in een houten kist. En daarna droegen ze hem naar boven en begroeven hem in Hebron, bij zijn vaderen.