3 minute read

Leerdoelen

Na het studeren moet je in staat zijn om… De aangebrachte diabetesterminologie juist te hanteren. Een definitie te geven van diabetes mellitus. De verschillende types van diabetes te omschrijven. Het voorkomen van diabetes in de wereld en België kort te bespreken. De risicofactoren van de verschillende types diabetes te bespreken. De rol van insuline en glucagon als schakelhormonen te omschrijven. De rol van somatostatine kort te bespreken. Aan te geven welke weefsels het meest insulinegevoelig zijn. De verschillende elementen te bespreken die bijdragen aan het ontstaan van type 1 diabetes mellitus (voorwaarden, tijdsverloop, triggers). Uit te leggen wat insulineresistentie betekent. De verschillende stappen te overlopen die die bijdragen aan het ontstaan van type 2 diabetes mellitus. Uit te leggen hoe je de buikomtrek van een patiënt kunt meten, wanneer deze verhoogd is en welke betekenis dit heeft. Te verklaren waarom een ‘vette lever’ een toenemend gezondheidsprobleem is. Kunnen weergeven wat prediabetes is en waarom het belangrijk is om hier gepast op in te grijpen De pathofysiologie van type 1 en type 2 diabetes met elkaar te vergelijken. De pathofysiologie van zwangerschapsdiabetes (GDM) te bespreken. Het verband tussen GDM en T2DM te bespreken. De belangrijkste symptomen bij diabetes mellitus bij een patiënt kunnen vaststellen en deze rapporteren. Het verschil kunnen uitleggen tussen een hypo- en hyperglycemie. In staat zijn om een hypo- en hyperglycemie te herkennen. Uit te leggen hoe ketoacidose ontstaat. De acute en chronische complicaties van diabetes te bespreken. Uit te leggen waarom de diabetische voet een samenspel is van verschillende, diabetes-gerelateerde complicaties. Het belang in te zien van het voetonderzoek bij de diabetespatiënt. De normale glycemiewaarden noteren, inclusief de waarden die kunnen wijzen op diabetes of prediabetes. De referentiewaarden voor nuchtere glycemie kunnen gebruiken in een casus. De betekenis van HbA1c kunnen uitleggen De referentiewaarde van HbA1c kunnen gebruiken in een casus. De gemeten glycemiewaarden kunnen rapporteren in een professionele taal. De 3 algemene therapiedoelen van diabetes te bespreken. De 3 grote pijlers van diabetesbehandeling te omschrijven. 2 voorbeelden te geven van hoe concrete, therapiedoelen bij de diabetespatiënt individueel aangepast worden.

5

Leefstijladviezen te geven aan een diabetespatiënt (m.b.t. gewichtsreductie, voeding, lichaamsbeweging, rookstop) Kort uit te leggen waarom sporten onder insulinetherapie zowel een hypo als een hyper kan uitlokken. Bij een gegeven oraal antidiabeticum kort het werkingsmechanisme en eventuele voor- of nadelen van het geneesmiddel toe te lichten. De indicaties voor insulinetherapie kunnen oplijsten. De vier categorieën insulines te beschrijven aan de hand van hun werkingssnelheid, -piek en -duur. Aan de hand van een voorbeeld uit te leggen wat een insulinemengsel is. Uit te leggen wat een klassiek basaal/prandiaal insulineregime betekent. De 2 manieren van dosisaanpassing bij insuline correct te onderscheiden. De zones aan te duiden waar subcutane insulinetoediening het best gebeurt. 3 manieren van subcutane insulinetoediening te omschrijven. 2 redenen te geven waarom urine-analyse bij de diabetespatiënt nuttig kan zijn. Gepast kunnen reageren bij afwijkende glycemiewaarden, inclusief een voorstel voor het bijstellen van de insulinedosering. 3 indicaties te geven voor intraveneuze insulinetherapie. Uit te leggen waarom de monitoring van de glycemie nuttig is. Op een correcte wijze een capillaire glycemiebepaling bij een patiënt uitvoeren, de glycemiewaarde interpreteren en zo nodig gepaste interventies uitvoeren De meeste betrouwbare meetmethode voor de glycemie kunnen geven Kort te bespreken hoe moderne glycemie-meetmethoden zoals Contour NextOne, Freestyle Libre en K’Track werken. Minstens 5 doelen van patiënteducatie bij diabetes te omschrijven. Te omschrijven wat bedoeld wordt met de diabetesconventie en het zorgtraject type 2 diabetes. De multidisciplinaire opvolging van de diabetespatiënt te beschrijven. Bij de opname van een diabetespatiënt (om welke reden dan ook) steeds een anamnese te doen naar de gebruikte diabetesmedicatie, diabetesinstelling, eventuele complicaties, gebruikte middelen ter zelfcontrole, en het al of niet opgenomen zijn in een conventie of zorgtraject.

6

This article is from: