3 minute read

7.3 Levensstijlaanpassingen

Next Article
2 Epidemiologie

2 Epidemiologie

7.3.1 Gewichtsreductie

85% van de patiënten met diabetes hebben overgewicht (BMI > 25) of zijn obees (BMI > 30). Het gaat hierbij vooral patiënten met T2DM.

Het bereiken en aanmoedigen van een optimaal gewicht (BMI 20 – 25) is dus een belangrijke aanbeveling voor diabetespatiënten. Dit leidt immers tot een daling van insulineresistentie, een betere glycemiecontrole, een lagere bloeddruk, een lagere

LDL-cholesterol, een hogere HDL-cholesterol en een lagere cardiovasculaire mortaliteit. Zelfs als het bereiken van een optimaal gewicht niet mogelijk is, is een gewichtsreductie van 5 à 10% zeer gunstig voor het metabolisme (Wing et al., 2010).

Een gewichtsreductie kan bekomen worden door • Matige caloriebeperking (gemiddeld 1200 – 1500 kcal/dag voor vrouwen en 1500 – 1800 kcal/dag voor mannen) • Toegenomen fysieke activiteit Bij sommige patiënten kan een gewichtsreductie een zodanig groot effect hebben dat de patiënt in remissie gaat (typisch na obesitaschirurgie). Dit betekent dat hij/zij een goede glycemische controle bekomt zonder medicatie. De patiënt is a.h.w. (tijdelijk) genezen van T2DM. Indien het gewicht na verloop van tijd weer toeneemt, (wat vaak gebeurt) kan de patiënt hervallen. Opvolging van de glycemie (en HbA1c) blijft dus nodig.

7.3.2 Voeding

Voor diabetespatiënten is het belangrijk dat ze leren om gezond en evenwichtig te eten. Dit dient niet enkel om een optimaal gewicht te bereiken (zie hoger), maar evenzeer om complicaties (bv. hypo) te voorkomen en de cardiovasculaire mortaliteit te verlagen. Voedingseducatie behoort tot de taken van de diëtist(e). Enkele algemene principes die de diabeet er leert zijn: • Caloriebeperking zo nodig (zie hoger) • Vetten: vermijden van verzadigde vetten en transvetten (bv. uit vlees en bereide voedingsproducten) en de voorkeur even aan mono-onverzadigde vetzuren (bv. uit olijfolie of amandelen) en omega-3-vetzuren (bv. uit vis). • Suikers: vermijden van geraffineerde suikers (bv. frisdrank, bereide voeding) en de voorkeur geven aan complexe suikers (= vezels uit groenten, fruit en volle granen). Deze doen de plasmaglycemie minder snel stijgen.

• De totale energie-inname mag voor 45 – 60% bestaan uit suikers, voor 10 –20% uit eiwitten en voor max. 35% uit vetten.

Het zijn vooral suikers (koolhydraten, KH) die de plasmaglucose doen stijgen. Toch is het niet wenselijk om KH volledig te bannen uit de voeding. Het zijn immers belangrijke leveranciers van energie voor het lichaam. Daarom moet de diabeet leren om de juiste KH in te nemen. KH zijn een zeer diverse groep aan voedingsmiddelen die niet allemaal evenveel invloed hebben op de glycemie. Om die reden is het concept ‘glycemische index’ (GI) in het leven geroepen. Hoe hoger de GI van een product, hoe meer de glycemie stijgt na de inname ervan. Bij diabeten wordt aangeraden om eerder KH met een lage GI in te nemen (bv. zuivel, groenten of fruit), dan wel met een hoge GI (bv. aardappelen, wit brood of cornflakes).

7.3.3 Lichaamsbeweging

Het positief effect van lichaamsbeweging is groter dan dat van de meeste orale antidiabetica. Het zou een goede zaak zijn, mocht er meer onderzoek gebeuren naar de manieren waarop we diabeten (en bij uitbreiding de volledige populatie) voldoende kunnen laten bewegen. De focus van diabetesonderzoek ligt echter vooral op het ontwikkelen van geneesmiddelen (Bonora et al., n.d.).

Lichaamsbeweging zorgt voor een daling van de insulineresistentie (zie 4.2.2), daling van de glycemie (spieren die werken nemen glucose op), een lager HbA1c en een verlaging van het cardiovasculair risicoprofiel. Na lichaamsbeweging vullen de spieren hun suikervoorraden weer aan en blijft het lichaam nog enkele uren gevoeliger aan insuline. Het hoeft helemaal geen topsport te zijn. Het kan gaan om wandelen, lopen, fietsen of zwemmen. Zolang er maar regelmatig wordt bewogen (bv. elke dag een half uur) en het gaat om aerobe activiteiten die de conditie verhogen. (Anaerobe training zoals krachttraining werkt glycemieverhogend en gebeurt bij voorkeur onder medische begeleiding.) Enkele aandachtspunten bij het sporten onder insulinetherapie: ― Extra oppassen voor hypo. De dosis insuline moet verminderd worden en/of er moeten extra koolhydraten worden ingenomen, afhankelijk van het type sport, de duur en de intensiteit van de inspanning. ― Bij een T1DM-patiënt met een hyperglycemie (>250 mg/dl) voor de start van de inspanning kan een hyper optreden omdat de lever bij inspanning ook nog extra glucose vrijzet. In dit geval moet de dosis insuline dus vermeerderd worden om de glycemie te normaliseren voor het sporten.

This article is from: