3 minute read

Voordat de inbedrijfname van de machine

Voordat de inbedrijfname van de machine

Voor de inbedrijfname van de machine moeten de volgende controles worden uitgevoerd: 1. Het peil van alle vloeistoffen controleren (motorolie, hydraulische olie en koelvloeistof) en nagaan of de olie en koelmiddelen geschikt zijn voor de actuele bedrijfsomstandigheden. 2. De dagelijkse onderhoudswerkzaamheden uitvoeren. 3. De machine inspecteren, op tekenen van mogelijke lekkages letten en de slangen controleren. Indien nodig aanspannen of vervangen. 4. De informatie onder “Inrijtijd” in acht nemen wanneer de machine nieuw is of gereviseerd werd. 5. De banden op zichtbare schade onderzoeken. Zo nodig vervangen of repareren. De bandenspanning controleren en zo nodig bijstellen. 6. De traptreden en handleuningen reinigen.

Smeervet, olie, modder of ijs (in de winter) op de traptreden en handleuningen kunnen ongelukken veroorzaken. Er altijd voor zorgen dat deze punten schoon zijn. 7. De stickers schoonmaken en onleesbare stickers vervangen. 8. U ervan verzekeren dat de toegangspanelen tot de motor en alle deuren goed gesloten en vergrendeld zijn. 9. De cabinedeur in de volledig gesloten of volledig geopende stand vastzetten. 10. Alle hindernissen, die het zicht kunnen belemmeren, verwijderen. De voorruit, de ramen en de achteruitkijkspiegels schoonmaken. 11. Nagaan of er geen gereedschap of andere voorwerpen zijn achtergelaten op de machine of in de cabine werden achtergelaten. 12. Controleren of er zich niemand op of onder de machine bevindt. Alleen de bestuurder mag zich op de machine bevinden. 13. U ervan verzekeren, dat er zich geen andere personen in het werkbereik van de machine ophouden. 14. Achterhalen welke veiligheidsmaatregelen op de werkplek van kracht zijn. 15. Een veilige uitweg uit de machine bepalen (nooduitgang door de 2e deur, de uitklapramen), voor het geval de cabinedeur geblokkeerd is of de machine omslaat. 16. Wanneer in het donker gereden of gewerkt moet worden, u ervan verzekeren dat de lichten en de signaalinrichtingen goed werken.

40001378.00-nl

WAARSCHUWING: De machine voor iedere nieuwe bedrijfsfase controleren op een goede werking van de stuurinrichting , remmen, hydraulisch systeem- bedieningselementen, instrumenten en veiligheidsinrichtingen. De NEUTRAAL-stand van de transmissieschakelhendel controleren. Een naar behoren werkende machine draagt bij aan het vermijden van ongelukken. Alle noodzakelijke reparaties en instellen uitvoeren voordat de machine weer in bedrijf wordt genomen. Het niet in acht nemen van dit voorschrift kan tot zwaar of zelfs dodelijk letsel leiden.

17. De stoel zo instellen dat u bij de rempedalen kunt zonder dat uw rug van de rugleuning komt. 18. De veiligheidsgordel omdoen en instellen. 19. Bij lopende motor na het bereiken van de bedrijfstemperatuur controleren of alle instrumenten van het instrumentencluster storingsvrij functioneren. 20. Controleren of de bedieningselementen van de grader zonder problemen werken.

Optrekken

• Parkeerrem deblokkeren • Machine met bedrijfsrem tegenhouden • Motortoerental moet lager dan 1500 toeren/min zijn • Rijschakelhendel (82, Afb. 11) op stand voor vooruit of achteruit rijden zetten. Niet in een hogere versnelling optrekken. Dit leidt tot een onnodige stijging van het brandstofverbruik en van de olietemperatuur in de powershift transmissie.

40001300.00-nl

Op het beeldscherm Info 1 kunnen het motortoerental, de snelheid per uur, het brandstofpeil en de hoogte van de spanning worden afgelezen. Zie ook hoofdstuk: “Bediening multifunctioneel LCD“.

Afb. 11 • Motortoerental via pedaal (80, Afb. 12) opvoeren, de machine zet zich in beweging.

Afb. 13

Afb. 12

Rijomstandigheden gedurende de rit controleren

• Zij - en hoogte-indicatie van de schaar, • bij aan de voorzijde aangebouwde grondschaaf de hoogte-indicatie hiervan, Als u merkt dat de uitrusting omlaag zakt, schaar- grondschaaf voorzijde of ripper achterzijde met de betreffende bedieningshendels weer in de transportstand terugbrengen.

Stoppen

• Motortoerental terugbrengen. • Bedrijfsrem activeren tot de machine stilstaat. • Powershift transmissie in neutrale stand schakelen. • Parkeerrem activeren.

Afdalingen

Wrijvingsverliezen in de aandrijving leveren in de 1e en 2e versnelling een remmende werking op (permanente rem). Bij langere afdalingen met lichte tot gemiddelde helling moet de 2e versnelling worden ingeschakeld, bij steilere helling de 1e versnelling. Met afnemend motortoerental wordt de remwerking groter, maar stijgt ook de olietemperatuur in de powershift transmissie. Door het motortoerental aan te passen bereikt u een optimale balans tussen remwerking en olietemperatuur. De bedrijfsrem moet alleen bij gelegenheid bediend worden om de gewenste rijsnelheid vast te houden.

This article is from: