De Mystery Man

Page 1

De Leuvense schrijversgroep

stelt voor:

De Mystery Man


Op vrijdagavond 8 mei 2015 kwamen we samen met de FNWP* en schreven we over de Mystery Man De schrijfopdracht: Hij was een opvallende verschijning. Wie hem zag, keek altijd een tweede keer, heimelijk, om zijn aandacht niet te trekken. Een smetteloos wit linnen pak boven wit leren schoenen die in een punt eindigden. Het pak was lichtjes gekreukt op plaatsen waar het de stoel had geraakt. Hier en daar hing een draadje los. Op zijn grijze haren met witte glans droeg hij een witte bolhoed. Al dat wit stak fel af tegen zijn lichtbruine huid. Hij had een oosterse aanschijn, met bruine ogen en een scherpe neus. Het sikje onder zijn lip was even wit als zijn snor en wenkbrauwen zwart waren. Je zag het pas als je die tweede, heimelijke keer keek. Ze waren geverfd. Hij zeulde met een immense reistas die te licht leek om helemaal vol te zitten. Wie is hij? En wat zat er in die tas? Waarheen ging hij? Schrijf.

* Wil je meer weten over de FNWP, kijk dan op onze website: http://fnwp.weebly.com of onze facebookpagina: https://www.facebook.com/pages/FNWP/1515544358689074?fref=ts


Als bruidegom Sandrine Lambert

als bruidegom nog altijd maagd had hij zich toch aan wit gewaagd en in zijn tas droeg hij de vrouw met wie hij morgen trouwen zou zij zouden naar de Noordpool gaan om middernacht bij volle maan wat warmte zouden zij wel maken door elkaar zachtjes aan te raken van ’t leven wenste hij niets meer dan vurig zijn die eerste keer


Monsieur Sablou Marijke L.J. Declercq Om tien uur was het sollicitatiegesprek. Monsieur Sablou was erop voorbereid. Hij had bijna alle kwalificaties…. Bijna, op drie of twee na. Hij wist niet zeker of hij dat zou toegeven. Het zou afhangen van wie hem ondervroeg. Als het een meegaand persoon was, kon hij het wel zeggen, maar als tegenover hem een betweter zat, dan zou hij liever zwijgen. Hij had een grote tas mee, met daarin zijn alledaagse kleren. Na het sollicitatiegesprek wou hij zijn gewone pak weer aantrekken en het witte kostuum met bolhoed en witte schoenen dat hij nu aanhad in de zak steken. Voor het eerst in zijn leven meende hij dat het O.K. was. Er was toekomst in zicht. Als albino kwam zijn witheid nu eindelijk van pas. Ja, daar was hij wel zeker van. Vandaag treinde hij door een gelukstunnel naar een beter leven, naar rijkdom en welstand, naar aanzien en prestige. Zijn visitekaartje zag er tot vandaag erg onaanzienlijk uit, met slechts zijn naam: Monsieur Sablou en daaronder twee regeltjes voor een armetierig adres. Straks zou dat anders zijn met onder zijn naam de welluidende titel van een belangrijke functie. En het adres zou er prachtig uitzien als hij kon verhuizen naar de chicste wijk van de stad. Sablou, met zijn witte pak, witte bolhoed en witte schoenen, moest voor een wit projectiescherm staan. Zijn wenkbrauwen en lippen had hij zo-even nog gauw gitzwart geverfd. ‘Wel, meneer Sablou, hoe staat u tegenover deze quote? Hoe meer peren, hoe meer vreugd.’ Sablou schrok van de quote. Hij had iets veel diepzinniger verwacht en zonder het te beseffen betrok zijn gezicht van teleurstelling, zo: De man noteerde iets en vroeg: ‘Wat denkt meneer Sablou van volgende quote? Pijn is de vrucht van ons leven.’ Sablou begreep niet wat dat in godsnaam betekende en trok zijn gezicht in een plooi van onbegrip: De man reageerde: ‘Aan mimiek ontbreekt het niet, maar erg overtuigd bent u niet van onze quotes…’ Sablou had willen zeggen: ik begrijp ze niet die quotes, maar hield dat voor zich, want de man zou kunnen denken dat hij dom was. Dat zei iedereen altijd: ‘Sablou, je bent een dommerik! Je ziet er wit van!’ Hij was helemaal niet dom, wel erg wit… Sablou besefte dat de felbegeerde baan aan een zijden draadje hing, zoals aan één van de loshangende, zijden draadjes van zijn witte pak. Wat had hij graag de job gekregen. Dan zou voortaan op zijn witte visitekaartje prijken: Mister Sablou Smiley Manager


De oosterling Lyne Uytterhoeven Hij is een opvallende verschijning. Wie hem ziet, kijkt altijd een tweede keer. Heimelijk, om zijn aandacht niet te trekken. Maar deze keer kijkt hij terug. Ik sla mijn blik vlug neer en stap verder de bus in tot ik een plaats vind vanwaar ik hem ongemerkt kan begluren. Hij draagt een smetteloos wit linnen pak boven wit leren schoenen die in een punt eindigen. Het pak is lichtjes gekreukt op plekken waar het de zitplaats raakt. Hier en daar hangt een draadje los. Op zijn grijze haren met witte glans draagt hij een witte bolhoed. Al dat wit steekt fel af tegen zijn lichtbruine huid. Hij heeft een oosterse aanschijn, met bruine ogen en een scherpe neus. Het sikje onder zijn lip is even wit als zijn snor en wenkbrauwen zwart zijn. Ik zag het pas toen ik die tweede, heimelijke keer keek. Ze zijn geverfd. Ik frons mijn wenkbrauwen. De man zeult een immense reistas met zich mee die te licht lijkt om helemaal vol te zitten. Hij boeit me. En die blik in zijn ogen… wie is hij? Ik kan mijn ogen niet van hem afhouden. Ik moet het weten. Deze man mag zijn mysterie niet voor mij verborgen houden. Hij belt. Snel rits ik mijn jas toe en grijp mijn rugzak. Ik ga nonchalant aan de busdeur staan. De bus stopt aan de Langerbruggestraat, dicht bij de Gentse haven. Ik rij hier elke dag voorbij op weg van mijn werk naar huis. Ik stap uit en speur naar de man. Hij stapt snel richting haven en trekt de grote tas op wieltjes achter zich aan. Ik doe alsof ik ook die kant op moet en volg hem op enkele tientallen meters afstand. Wanneer de man aan het water komt, kiest hij voor de Langerbruggebrug, richting het veer. Ik slik en volg. Op de brug staan de auto’s reeds aan te schuiven, de chauffeurs in verschillende stadia van geduld. Daar komt de verlossing van de andere kant. De auto’s die komen aanrijden, kondigen aan dat het veer is aangekomen. De in het wit geklede man zet er plots de pas in, alsof hij net dit veer moet halen. Ik haast me achter hem aan, maar als het veer in zicht komt, stokt mijn adem. Wat moet ik doen? Mee op de boot? Ik ben als de dood voor het water en vertrouw het gele rechthoekige vaartuig niet. Hoe kan zoiets nu zoveel auto’s veilig naar de overkant brengen? Ik zie het water klotsen en voel me al licht misselijk worden. Nu al zeeziek? Ondertussen stapt mijn doelwit het veer op. Iets in mij drijft mij vooruit. Ik schraap al mijn moed bijeen en stap op het vaartuig toe. Mijn voet aarzelt voor de laatste stap, het water kolkt vlak voor mijn voeten. Maar dan gaat het seinsignaal. Vlak voor de slagboom valt, spring ik op het veer. Achter mij zoemt de loopplank naar boven. In mijn ooghoek zie ik de veerman een vuist naar mij maken. Mijn hart klopt in mijn keel en ik kijk verwilderd rond. Waar is de man met zijn immense reistas? Met een schok zet het veer zich in beweging en ik klamp me vast aan de dichtstbijzijnde metalen reling. Ondertussen flitst mijn blik van de ene auto naar de andere. Maar nergens zie ik de witte bolhoed of de zwartgeverfde snor. Hij kan toch niet


zomaar verdwenen zijn? Het veer snort gestadig naar de overkant. Het klotsende water eist mijn aandacht op en mijn maag keert zich om. Nog net kan ik de schaarse inhoud binnenhouden. Het begint te schemeren wanneer het veer zijn aanlegplaats nadert. Wat doe ik? Geef ik het op en riskeer ik opnieuw zo’n helse overtocht om de bus naar huis te nemen? Of waag ik mij op onbekend terrein en… Daar! Vooraan het veer zie ik een flits van wit. Zodra het veer zijn aankomst met een schok aankondigt, springt de man op de kade en rent weg. ‘Wacht!’ gooi ik eruit.


Zazorba Catherine Veughs

Zazorba. Zo noemde de man. Zorambië, dat was het land waar hij naartoe ging. Nou ja, land. Je zou het eerder een plaats kunnen noemen. Of neen, zelfs dat niet. Eerder een niet-plaats. Want Zorambië was – in tegenstelling tot alle andere plaatsten waar reizigers naartoe gingen – in geen enkele atlas, map of google-earth bestand te vinden. Simpelweg omdat Zorambië niet bestond. Althans niet voor anderen. Maar voor Zazorba was het zijn thuisland. Het land waar hij vandaan kwam en steeds weer naartoe keerde. Zeker als hij zich in de nesten had gewerkt. Zoals nu. Wat hij dan deed, was zijn valies nemen, die steeds in de hoek van de kamer klaarstond. Een koffer vol, die uitpuilde van zaken die de buitenwereld niet kon waarnemen. De buitenwereld zag een bijna lege tas. Maar Zazorba wist wel beter. Hij wist dat er in die leegte oneindig veel méér schuilde. Dat die leegte bolstond van oneindige potentie. En dat die bagage alles was wat hij nodig had om terug te keren naar zijn thuisland, daar te sterven, en opnieuw geboren te worden. Keer op keer. In het oosten, waar een deel van zijn roots lagen, stond wit voor de dood. Maar hier stond het voor zuiverheid, voor reiniging. Zijn witte pak verraadde dat hij geen kleur durfde te bekennen. Liever elke dag opnieuw sterven, dan kleur te bekennen. Tot op die dag… die ene dag. Die dag dat dat meisje op de bus hem had aangekeken. Heimelijk. Twee keer zelfs. Dat deden mensen wel meer als ze zijn vreemde verschijning zagen. Maar bij dit meisje was het anders. Hij had iets gezien. Iets ín haar gezien. In haar ogen. Iets dat zijn hele wereldbeeld deed wankelen. Want wat hij dacht gezien te hebben… Hoewel, dacht… Neen, hij wist het wel zeker. Wat hij in haar ogen had gezien, in die enkele luttele milliseconden, was een glimps van Zorambië. Een stukje van zijn thuisland, waarvan hij dacht de enige bewoner te zijn. En nu zat daar op de bus een meisje dat zomaar ongegeneerd zíjn wereld was binnengestapt. Zíjn wereld, waarvan hij dacht heer en meester te zijn en door en door te kennen. Zazorba was in de war. Wist niet of hij zich bedreigd moest voelen of juist heel blij. Er was herkenning, dat was zeker, maar herkenning van wat? Hij voelde iets roffelen van zijn borstkas tot zijn keel en schrok er zo van, dat zijn hand zonder nadenken naar de bel gleed. Zonder het meisje verder aan te kijken duwde hij op de knop en liep naar de achterkant van de bus. Met zijn nooit falende beheerste buitenkant waardoor geen aardbewoner kon weten welke tornado er binnenin hem raasde, of wat maakte dat Zazorba’s ziel op dit eigenste moment in tweeën werd gescheurd. Gereten zelfs, want zo voelde het. Kom nu bus, stop dan. Stop nu! Ik moet dit proces stopzetten voor het te laat is. Zazorba begon licht te transpireren. Binnenin waren alle alarmbellen afgegaan. Zazorba voelde een druk op zijn borst, en toen de bus eindelijk halt hield aan de Langerbruggestraat, stapte hij met knikkende knieën uit. Als verdwaasd liep hij door de


straten. Hij merkte niet eens dat hij richting kade uitwandelde. In de achteruitkijkspiegel van een geparkeerde auto zag hij dat het meisje hem volgde. En toen, meer uit paniek dan weloverwogen, nam hij de slechtst denkbare vluchtweg voor iemand met watervrees: de veerboot.

Wordt vervolgd‌


Vreemde ontmoeting Gonda Van Der Vloet Bestaan engelen echt? Audric leek op een engel. Met zijn witte haar en baard, zijn witte linnen pak, witte schoenen en bolhoed. Hij straalde licht uit. Als de zon op hem scheen, leek hij zelfs te flikkeren, en als je toevallig geen zonnebril op had, moest je met je ogen knipperen om de pijn van de straling te verzachten. Ik kende hem niet, maar had al wel veel over hem gehoord. Niemand wist hoe oud hij was. Maar blijkbaar kon hij boeiend vertellen over zowat elk feit uit de laatste duizend jaar, zo haarscherp dat het leek of hij er echt bij was geweest. Toen hij op de bus stapte, stokte mijn adem mij in de keel. Want ik wist dat hij naast mij zou komen zitten, hoewel er nog zo veel lege plaatsen waren. Hij knikte mij toe, en even fixeerden zijn warmbruine ogen mij. Dan zette hij zijn witte tas op het gangpad en streek met zijn hand door zijn zilveren haar. Vloeiend gleed hij naast mij, soepel als een jonge man. Maar zijn bruine huid was rimpelig en droog, en bijna doorschijnend. Zijn handen zaten onder de levervlekken. Dus toch oud, heel oud. Ik voelde mij vreemd ongemakkelijk, alsof ik werd aangeraakt door het bovennatuurlijke. Van waar mijn arm de zijne raakte, vertrokken er tintelingen over mijn hele lichaam. Heel aangename tintelingen, natuurlijke, alsof zijn levenskracht in mij doorstroomde. 'Hallo Gemma. Hoe gaat het vandaag met jou?' Ik keek hem sprakeloos aan, en kreeg zelfs de woordjes 'Hoe kent u....' niet over mijn lippen. Hij glimlachte, pretlichtjes in zijn ogen, en duizend rimpeltjes in zijn perkamenten gezicht. 'Wees maar niet ongerust. Ik ben echt niet helderziend, hoor. Ik heb gewoon ergens je naam gehoord. Je vind het toch niet storend dat ik naast je kom zitten?' Sprakeloos was ik, eerst van schrik, dan van het wonder van zijn stem. Zo zacht, zo melodieus. Met een heel vreemd accent, nauwelijks merkbaar, maar toch! Een stem die je meetrok, tot het einde van de wereld, en verder als het moest. Ik besefte dat de stilte ongemakkelijk werd. 'Nee, nee, geen probleem,' stamelde ik. Hij lachte met stralend witte tanden en antwoordde: 'Ik heb je laten schrikken. Mijn excuses. Maar eigenlijk volg ik je al een hele tijd en nu ik je hier weer zag zitten, besloot ik mijn stoute schoenen aan te trekken en een praatje met je te maken.' Ik draaide mijn gezicht naar hem toe. In de laagstaande zon die doorheen de busraampjes scheen, leek hij even doorzichtig, tot zijn stem hem weer substantie gaf.


Ik wist nog steeds niet wat te zeggen. Ik voelde me heel stom. Als bij een puber steeg het warme bloed naar mijn hoofd. Vreemd, het was jaren geleden dat me dat nog overkomen was. In een flits werd ik teruggegooid naar de tijd toen mensen ontmoeten voor mij een marteling was, toen nabije en verre kennissen mijn rode zweterige onmacht aangrepen om me telkens nog meer onderuit te halen. Jaren had het me gekost om me enigszins normaal te voelen, of wat daarvoor moest doorgaan in de modale wereld. Hulpeloos keek ik hem aan. Zijn ogen waren groot en vol medeleven. 'Oh, dat was helemaal niet de bedoeling. Vergeef me alsjeblieft. Ik ben maar een domme oude man, en ik wou je echt niet teruggooien in de pijnlijke tijd. Maar wij zijn verbonden, weet je dat?' Dit werd echt te bar. Ik sloot mijn ogen en keek de andere kant uit. Pas toen hij zijn droge hand op de mijne legde, voelde ik hoe erg ik beefde. 'Stil maar. Je bent OK. Je hebt het fantastisch gedaan. En elke stap van je gevecht heb je zelf gezet.' Gesust door zijn stem en door zijn zachte aanraking haalde ik een paar keer diep adem. De energie stroomde weer door me heen. Het trillen ebde weg. Ik was weer de volwassen Gemma, zij die het gevecht met zichzelf gewonnen had. Ik voelde hoe hij zachtjes zijn hand terugtrok en daarmee een vreemde kilte achterliet. Ik draaide mijn hoofd weer naar hem toe, maar vond naast mij enkel lege lucht. Geen Audric, geen witte tas in het gangpad. Maar in een laatste beweging van de lucht hoorde ik nog vaag zijn woorden: 'Ik kom terug. Als je me weer nodig hebt, kom ik terug.' (ge誰nspireerd door het personage Audric Baillard uit de trilogie van Kate Mosse: Het verloren labyrint, De vergeten tombe en Citadel)


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.