Geleefd

Page 1

De Leuvense schrijversgroep

stelt voor: Geleefd

Op vrijdagavond 27 januari 2023 kwamen we samen met de FNWP* en schreven we aan de hand van beginzinnen van enkele bekende romans.

De schrijfopdracht: Laat je inspireren door volgende beginzinnen en schrijf:

Dit hier is een plaats waar mensen smelten als kaarsvet. Waar ze druipend wachten, ineenzakken op de eindeloze rij stoelen aan de terminal.

Uit: Honingeter – Tülin Erkan

Die ene dag. Mensen vragen altijd alleen maar naar die ene dag. Alsof ik er geen andere heb geleefd.

Uit: De Overgave – Arthur Japin

Het tijdloze halfuurtje tussen wakker worden en opstaan omhult Alice als een vertrouwd kledingstuk.

Uit: De buitenkant van Meneer Jules – Diane Broeckhoven

* Op onze website en Facebookpagina lees je alles over de FNWP

© FNWP 2023

Die ene dag. Mensen vragen altijd alleen maar naar die ene dag. Alsof ik er geen andere heb geleefd.

De overgave - Arthur

Echt goed geleefd

Femke Hoebrechts

Die ene dag. Mensen vragen altijd alleen maar naar die ene dag. Alsof ik er geen andere heb geleefd. Ik onderdruk een zucht terwijl de journaliste haar vraag vol enthousiasme stelt.

Waarom vragen ze nooit naar, ik zeg maar iets, mijn kindertijd? Naar die hete zomerdagen waarop mijn broer en ik parcoursen bouwden in de weide en om beurten plaatsnamen in vaders helrode kruiwagen. We manoeuvreerden zo snel mogelijk tussen, over en onder de obstakels en gierden van de pret. Vooral die keer toen we in een scherpe bocht kantelden en Piet in een koeienvlaai terecht kwam.

Of later, toen we putteke winter op de veldweg stapten, snottebellen bungelend uit onze neuzen, onze schaatsen met de veters om onze nek geknoopt, vol verwachting, want op de dichtgevroren plas zouden we onze kunsten vertonen. In diezelfde plas gingen we zomers later in onze blote zwemmen, mét de buurmeisjes uiteraard. Dat waren pas dagen!

Nu ik erover nadenk, ik heb vele momenten écht goed geleefd.

Die keer toen ik snoep stal uit de buurtwinkel en Germaine met geheven deegrol vloekend achter me aan kwam. Ik wist niet dat dat oude mens nog zo snel kon lopen. Of die keer dat mijn beste vriend André en ik onder luid protest uit een restaurant werden gezet omdat er klaarblijkelijk een grens zit aan all you can eat. De dag waarop ik mijn eerste en enige marathon liep. Hoe ik zweerde dat jaarlijks te doen. Hoe dat er nooit van kwam. Of mijn eerste kus met Klaartje en dat mijn lijf daarna dagenlang gefladderd heeft. Die avond waarop we uren naar de sterren staarden met diepzinnige woorden en nog diepere stiltes. Het moment dat ik op mijn knie zakte, de tranen in haar ogen, het geluid van die volmondige ja. De dag waarop we elkaar onszelf eeuwig beloofden. Al is dat wel een cliché ‘gelukkigste dag van mijn leven’.

De drie geboortedagen van mijn kinderen. De rush van die nieuwe titel: papa. De trots die toen door mijn lijf gierde. Om nog maar te zwijgen van hun mijlpalen: eerste lachjes, eerste stapjes, eerste woorden, eerste schooldagen.

Het kan ook simpeler. Die keer toen we als gezin impulsief in de wagen sprongen, naar de Ardennen reden, uren wandelden en als bij wonder dé beste ijsjeszaak ontdekten. Hoe we van dat uitje een jaarlijkse traditie maakten. Of elke vrijdagavond, wanneer mijn vrouw haar versie van balletjes in tomatensaus met kroketten klaarmaakt. Naar dat moment kijk ik de hele week uit.

Ik glimlach.

Ik heb de vraag niet gehoord, maar dat geeft niet. Ik ken ze uit mijn hoofd. “Wel, ik vond het niet zo speciaal.” antwoord ik.

De journaliste staart me met grote ogen aan. Ze werpt een schichtige blik naar de camera die ons beiden filmt. Ik geniet van haar aarzelende houding, de stijgende paniek in haar naar woorden zoeken.

Ik besluit haar uit haar lijden te verlossen: “Ik heb hier op Aarde tientallen leukere dagen gehad. Om eerlijk te zijn was Mars maar saai. Er viel daar weinig te beleven.”

Het tijdloze halfuurtje tussen wakker worden en opstaan omhult

Alice als een vertrouwd kledingstuk

De buitenkant van Meneer Jules - Diane Broeckhoven

Caroline

Het tijdloze halfuurtje tussen wakker worden en opstaan omhult me als een vertrouwd kledingstuk. Mijn tenen zoeken de rand van de deken en krullen eronderdoor op hun weg naar frisse lucht. Mijn haar waaiert om mijn gezicht heen wanneer ik half rechtop ga zitten in bed. Ik tast naar mijn nachtlampje, knip het aan, wrijf mijn haar weg dat steeds voor mijn ogen wil hangen. In de oranje gloed zie ik Alice in haar bedje liggen, muisstil en met haar ogen nog gesloten, zoals elke ochtend. De poes, die gehoord heeft dat ik wakker ben, krabt naar de klink aan de andere kant van de slaapkamerdeur. Wanneer het haar lukt om binnen te komen, springt ze miauwend bij me op het bed. Ik aai haar rug. Ronkend vleit ze zich tegen me aan, zodat ik haar voel vibreren tegen mijn zij. Ik strek mijn arm uit en neem Alice bij ons, iets hardhandiger dan de bedoeling is. Haar ogen blijven gesloten. De poes negeert hoe ik Alice aan de borst probeer te leggen, hoe ik haar aai over haar donzige babyhaartjes en haar lieve woordjes toefluister. Alsof ze al weet dat het toch niet zal lukken. Alice blijft stijf en onbeweeglijk, zoals elke ochtend. Ik druk mijn neus in haar haren, wrijf over haar handjes. De poes heeft er genoeg van. Ze springt van het bed af en wandelt met haar staart omhoog de kamer uit. In het deurgat blijft ze even staan om naar me om te kijken.

‘Ik kom,’ zeg ik.

Ik kijk nog even naar Alice' engelachtige gezichtje, voor ik haar weer in haar bedje laat glijden. Dan sta ik langzaam op en slenter achter de kat aan. Het wordt weer een lange dag om nergens op te wachten.

Dit hier is een plaats waar mensen smelten als kaarsvet. Waar ze

druipend wachten, ineenzakken op de eindeloze rij stoelen aan de terminals

Honingeter - Tülin Erkan

Altijd brute pech

Marlies van Bouwel

Achteraan in het schrift schrijf ik mijn eerste woordjes Swahili. Eindelijk heb ik de tijd om de belangrijkste taal van Midden-Afrika te leren want hier op de aan elkaar gelaste stoelen in de luchthaven van Goma moeten we een paar uur wachten tot het vliegtuig hersteld is en klaar voor vertrek. Ik noteer alvast safari, reis, en sahafi, journalist.

Pas bij valavond kan ons vliegtuig opstijgen. Wanneer we de juiste hoogte bereiken, floepen de lampen aan en sta ik recht om uit het bovenvak mijn schrift en het leesboek van mijn vriend te pakken. Op het moment dat ik ga weer zitten, ontploft er iets aan de linkerkant van het vliegtuig. Alle lichten doven meteen. De kist hangt scheef in de lucht. Hier en daar hoor ik een gil, een snik. Mijn vriend en ik knijpen in elkaars handen. Wat zal er nu gebeuren?

De stewardessen in hun strakke mantelpakken roepen met een lichte paniek in hun stem dat we niet bang hoeven te zijn. Er is maar één van de twee motoren ontploft, er is geen vuur en de andere motor functioneert nog prima. ‘Excuseer ons alstublieft, we kunnen nu geen drankjes rondbrengen.’

Eerst duikelen we nog een eind verder in de diepte terwijl mijn hart in mijn keel bonst. Achter ons horen we een Grieks gebed, voor ons Portugees gemurmel.

We knijpen nog harder in elkaars handen. Als het dit is geweest, zijn we tenminste samen. Maar al gauw behoudt het schuin gekantelde luchtschip een constante hoogte. Onder ons weten we het oerwoud, eindeloos uitgestrekt van oost naar west, van noord naar zuid. We waren er op safari, gingen kijken naar de gorilla’s op de vulkaan, maar om eerlijk te zijn was ik meer onder de indruk van het kleine dorpje dat we met de dokter van de Damiaanactie bezochten. Melaatse mensen leefden er samen om ondanks de door lepra aangevreten handen en voeten vaardigheden aan te leren zoals het telen, oogsten en branden van koffie. Ze maalden de bonen fijn en schonken ons heerlijke koffie in minuscule, bijna doorzichtige porseleinen kopjes.

In het schijnsel van de noodverlichting kijken mijn vriend en ik elkaar aan. We proberen elkaar gerust te stellen door zo rationeel mogelijk onze kansen in te schatten. Op één motor kan dit vliegtuig nooit helemaal van het oosten in Congo over het oerwoud naar Kinshasa vliegen en in onze fantasie zien we ons de volgende weken of zelfs maanden tussen de bomen en lianen strompelen, kruipen en klauteren. Of komt er al eerder een einde aan onze jonge levens?

Het gebed achter ons is gedaan. De Griek stelt zich voor als een makelaar in koffie. Volgens hem moeten we ons niet te veel zorgen maken. ‘De businessclass zit vol Amerikaanse handelaren die in de Kivu op prospectie zijn geweest.’

‘Op ertsen allerhande, vooral op diamant en coltan. We mogen ons gelukkig prijzen. Die mensen zijn hun gewicht in goud waard, voor Amerika maar ook voor dit land. Ons vliegtuig heeft topprioriteit.’

‘Of willen de Chinezen hun plannen dwarsbomen?’ merkt mijn vriend nuchter op. De Griek kijkt ontdaan, bijna boos zelfs, van zulke onzin wil hij niet weten.

Na een tijd meent hij dat we stilaan aan het dalen zijn. ‘Misschien landen we in Bunia, Beni of Kisangani,’ zegt hij, maar zonder licht en landkaart kunnen wij ons niet oriënteren en worden wij niet wijzer van zijn opmerking.

Het is Kisangani. We zijn de vliegtuigtrap nog niet af of vanuit het aftandse gebouwtje - de luchthaven - komen mannen aanrennen, in blauwe overalls, besmeurd met smeerolie. Ze zullen meteen de motor repareren, zeggen de parmantige stewardessen die ons naar de terminal begeleiden. ‘Over een uur stijgen we weer op.’ Ze brengen ons cola en bananen.

Mijn vriend leest verder in Heart of Darkness van Joseph Conrad, over de rubberroof van ruim honderd jaar geleden. Ik schrijf nieuwe woorden op zoals jambo sana, goedendag. Daarna haal ik nog een frisdrank en loop wat rond, aan de andere kant van de hal neem ik een kijkje in het afgesloten airco-hok. Daar zitten de roodverbrande mannen met hun businessclassticket. Op mijn tenen kan ik door de hoge ramen zien hoe ze uit de talloze zakken van hun cargobroeken en safari-jassen sigaretten en flesjes sterke drank halen. Dit worden dus de nieuwe uitbuiters van de rijkdommen van Congo.

De Griek wijdt ons in in de koffieteelt van Kivu en hoe geweldig de kwaliteit er is: ‘Alleen in Ethiopië vind je zulke goede koffie. Mijn klanten zijn de restaurants in Parijs en Londen, ze hebben minstens vier en meestal vijf sterren, daar willen ze alleen het allerbeste serveren.’ Mijn vriend oppert dat we tot nu toe nergens in Congo echte koffie konden drinken, alleen in het dorp van de melaatsen.

De man deinst achteruit. ‘Zijn jullie daar geweest?’

We knikken. ‘De koffie was er uitstekend gezet. Die mensen telen, oogsten en branden de koffie daar zelf.’

De Griek wil nu de naam van het dorp weten. ‘Voor mijn volgende reis naar de Kivu.’ Ondertussen eet hij al zijn vijfde banaan. Daarna dommelt hij in en begint luid te snurken. Het zweet loopt langs weerszijden van zijn Griekse en dus geprononceerde neus, eerst vullen ze de opengesperde poriën van zijn baardharen, dan gutst het water verder. Ik probeer hem met geneurie het zwijgen op te leggen, maar hij wordt er weer wakker van en begint te ijsberen.

‘Prospectie…?’

‘Zelfs de bar is gesloten,’ komt hij vertellen en ook dat er op dat moment –in het holst van de nacht - geen enkele taxi of verkoper voor het gebouw staat.

Even later luidt zijn boodschap dat we de hele nacht op die harde stoeltjes moeten doorbrengen. Ik ga wat verzitten want mijn billen plakken doorheen mijn katoenen broek aan het korrelige plastic. ‘Ze vinden de hoofdmonteur of de chef-van-wat-weet-ik-wat niet,’ legt de Griek uit. ‘Pas als die man zijn fiat geeft, kunnen wij vertrekken.’

Naast drie kinderen die recht op hun stoelen zitten te slapen, praat ik met hun mama in mooie felgekleurde panen. Ik vraag haar wat woordjes Swahili en probeer ze met veel moeite uit te spreken. Op dat moment breekt er tumult uit in het hok van de eersteklassers. Ik zie de Griek erheen gaan en vertrouw erop dat hij zal vertellen wat er loos is.

Glimlachend keert hij op zijn passen terug. ‘De business komt in opstand.’ Hij gniffelt. Ik sluit mijn schrift en kijk hem vol verwachting aan. ‘Ze hebben hem gegijzeld.’

‘Wie?’ vragen we en mijn vriend sluit nu zelfs zijn Heart of Darkness. We staan al recht om verder uit te zoeken wat er aan de hand is. De Griek buigt zich verder voorover en zegt: ‘De piloot, ze hebben hem gegijzeld. Hij wilde er tussenuit knijpen en in de cité bij een van zijn vrouwen gaan slapen, in een echt bed. Maar dat hebben de eersteklassers belet. Hij moet hier blijven zodat we meteen kunnen vertrekken wanneer de hoofdmonteur is gevonden.’

We gaan weer op onze plakkerige stoelen zitten, de Griek valt opnieuw in slaap en zelfs mijn vriend, want Joseph Conrad glijdt van zijn schoot op de grond. Ik ben uitgeslapen en wil actie. Ik probeer bij de stewardessen in hun ondertussen verfomfaaide mantelpakjes wat goodwill los te weken met mijn kersverse woordjes Swahili. ‘Jambo sana.’ Ik wijs op mezelf en zeg ‘Sahafi’. Dan vraag ik in het Frans of ik met de zakenlui mag praten. Maar de verkreukelde dames jagen me sissend terug naar mijn stoel. ‘Dat volk lust geen pottenkijkers.’

Er zit niets anders op dan me weer tussen de Griek en mijn vriend te wringen en te wachten tot de hoofdmonteur met het ochtendgloren in de luchthaven arriveert of iemand anders die zoals Charles Marlow, de hoofdpersoon in the Heart of Darkness, het roer van de Congoboot kan overnemen. Zoiets zou hier ook zomaar kunnen, op meer dan honderd jaar lijkt er in dit deel van de wereld niets verandert. Reizen is nog altijd een even groot avontuur en de bewoners blijven ondanks alle rijkdommen in de bodem, de dupe. Meer nog. Ze hebben telkens opnieuw brute pech met hun rubber, koffie, diamant, goud en kobalt.

Op het moment dat de zon de nevel oplost, stormt de chef-van-wat-weet-ikwat het gebouw binnen. Hij gunt de vliegtuigmotor nauwelijks een blik, loopt sito presto naar het airco-hok en zegt tegen de nog altijd gegijzelde piloot dat het hoog tijd is om te vertrekken. Hij schudt de handen van alle zakenmannen en ik denk dat ik geldbiljetten van de broekzakken naar zijn vestzak zie verhuizen.

Wij geven hem alleen een paar sigaretten en mogen als laatsten over het tarmac naar het trapje. Binnen wachtte ons Nescafé. We glimlachen naar de Griek.

‘Behalve misschien in jullie lepradorp drink je goede koffie alleen in Europa,’ antwoordt hij cynisch, maar ook verontschuldigend. Enkele uren later nemen we van hem afscheid op het vliegveld in Kinshasa waar hij de jute balen controleert die uit het ruim op de band rollen terwijl de mannen uit business-class met documenten zwaaien, hun laisser-passer om eerder te mogen vertrekken. Ze hebben een afspraak met de minister van Mijnbouw.

Het tijdloze halfuurtje tussen wakker worden en opstaan omhult

Alice als een vertrouwd kledingstuk

De buitenkant van Meneer Jules - Diane Broeckhoven

Een dag uit de duizenden

Marijke Declercq

Bij het zwakke schijnsel van de dag sta ik op. Het is zonnelicht, daar mag ik niet aan twijfelen, maar onderdanig gefilterd door veelvoudige lagen grijs.

Ik glip niet elegant uit bed. Kramp vergrijpt zich aan mijn rug, zo recht ik mij als een beeld van brons. Onzeker stap voor stap over een ijzige vloer. In de zomer groef een overijverige mierenkolonie een labyrint in het verzwakte fundament. De winter vulde het gangenstelsel met ijs.

Me wassen is een penibele opdracht. Ik krijg amper mijn pyjamabroek en slip uit. Pijn schiet maar raak en ik kreun. Bij het aankleden zijn mijn voeten onbereikbaar. Maar ze verlangen wel naar wollen sokken.

De koffie loopt niet door. Aderverkalking. De smaak van muffe schimmel verpest mijn boterham met pindakaas. Ik staar naar het verwaarloosde terras. Vorig jaar trippelden er een paar stoute ratten. De ontboden rattenvanger, een gebochelde zoals die van Notre-Dame, keek verlekkerd naar het vette ongedierte dat hij ving.

In de brievenbus liggen brieven, rekeningen. Eén ervan claimt een bedrag plus aangerekende kosten. Om van te kotsen.

Het lijkt alweer donker te worden of word ik bedot door de duistere keuken waar ik een zielig koeienoog bak?

Verwaarloosde kranten vormen een wankele hoop. Tegenwoordig lees ik "Dag Allemaal", waardeloze informatie, maar goed als vulling voor mijn radeloze kop.

Na de middag moet ik naar buiten op doktersvoorschrift. Zie je mij wandelen met bronzen benen, schouders in het slot en een zware ketting rond mijn nek? Ik stap slepend naast treuzelende tijd, traag in het ritme van dwaze woorden, onderkoelde voeten, angstige optelsommen en knipperende koeienogen.

Ook de avond heeft een schimmig karakter. Ik sluit de gordijnen omdat ik de trieste afgang van het licht niet wil zien.

Het "Verhaal van Vlaanderen" gaat aan me voorbij ook al hoor ik het geklingel van oude zwaarden . Mijn oogleden wegen zwaar, de lading van een lege dag. Mijn bed lonkt, de slaap verleidt me maar wordt bestookt met priemend gepieker. Nachtelijk opstaan en onweerstaanbaar verlangen naar slaap, telkens weer opnieuw. Misschien kan ik doen alsof ik dood ben om het innerlijk discours van ergernis, spijt en angst te bedotten terwijl een massa mensen zich eindeloos aan me vergaapt.

Een vroege vogel heeft flauw licht opgemerkt. Verkwikt als hij is, fluit hij een verleidelijk lied.

Ik geeuw. Ik verdwijn. Ik ben niet meer.

Mijn wekker is een overbodig ding. Net voor hij afgaat, word ik wakker.

Vanaf nu gun ik me een halfuur, dertig eindige minuten. Het discours in de binnenkamer is geluwd, niemand staart nog naar mij, ook de vroege vogel staakt zijn gekwetter.

Dat tijdloos half uurtje tussen wakker worden en opstaan bij schraal daglicht omhult me als een vertrouwd kledingstuk.

Dit hier is een plaats waar mensen smelten als kaarsvet. Waar ze druipend wachten…

Honingeter - Tülin Erkan

Doorgang

Lyne Uytterhoeven

Dit hier is een plaats waar mensen smelten als kaarsvet. Waar ze druipend wachten tot het vel van hun botten zakt en hun spieren een voor een ontbinden.

Ze zeggen dat de dood een kille plaats is, een plek diep onder de grond, tussen de klamme aarde, waar de wormen aan hen vreten tot alle vlees vergaan is. Ik lach om de dwaze ideeën van de schepselen hierboven. Niets is minder waar.

Zodra iemand ondergronds verschijnt, belanden ze op mijn terrein. Ik heb geen vuur nodig, noch zonlicht of eender welke bron van warmte. Het is de angst.

Angst die gloeit als een warm kuikentje in mijn handen. Die ontbrandt zodra ze een tip van mijn schaduw zien, een hint van mijn inktzwarte gestalte. Ik wentel me erin, laaf me, leef van hun beklemming. Ik ben degene die hen omhult, doorgrondt, ontdoet, tot hun botten verbleken en enkel as overblijft

Pas wanneer het laatste plukje stof verwaait, mag ik de poort openen. Pas wanneer hun zijn ontdaan is van aarde, het aardse waaraan ze zich zo vastklampen, mag ik hen loslaten.

Dan zijn ze zuiver. Dan zíjn ze weer. Licht als een vlinder, op het punt te ontpoppen. Als de ziel van een ongeboren kind.

Dan mogen ze gaan. Overgaan.

Opgaan in het AL.

Mijn oren kronkelen van de verhalen die ze hierboven over mij vertellen. De schilderingen die ze van me maken. De illusies die ze kweken. Ja, soms word ik verleid door de vrees die ze onder elkaar zaaien. Dan verlaat ik kortstondig mijn duistere huis om te baden in de hitte die ze oogsten. Duizenden breng ik dan mee naar beneden, miljoenen soms. Die ene keer. Ik ben een verzwelger. Een angsteter.

Lichtzinnige zielen. Als ze eens begrepen dat ze door me heen moeten, dan zouden ze me verwelkomen. Ze zouden me lachend omarmen. Hun laatste spatje schrik met plezier aan me afstaan om meteen door te kunnen gaan. Maar nee, ze verkiezen te baden in hun zweet, te smelten in hun nachtmerries. Ze voeden zichzelf en elkaar tot de ondergrond heter wordt dan een lavapoel.

Ik ben niet de geest die ’s nachts door hun dromen waart. Ik ben niet het monster met gevorkte hoorns en gespleten hoeven.

Slechts enkelen zien mij voor de vriend die ik ben. Die hen met duister omhult. Die hen begeleidt tot ze zelf het Licht ontdekken.

Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.