Speciale editie: Loïcus Anonymus Historicus

Page 1

De Leuvense schrijversgroep

stelt voor:

SPECIALE EDITIE

Loïcus Anonymus Historicus

Op vrijdagavond 20 november 2015 kwamen we samen met de FNWP* en schreven we over Loïcus Anonymus Historicus

De schrijfopdracht:

Loïcus Anonymus Historicus was de naam van een rubriek in Het Boerenbelang, de krant van Tessenderlo. Deze rubriek wordt verzorgd door Frans Aldelhof, die ook in Het Nieuwsblad van Geel een rubriek rond oude foto's en de verhalen daarachter presenteert. Frans is een telg uit het lokaal wereldberoemde fotografengeslacht, dat over de generaties heen mensen uit 'Looi' en omliggende dorpen vereeuwigd heeft. Zijn grootvader en oom slaagden er vaak in de gewone Kempenaars het allure van filmsterren of helden te geven, een plaatselijke Clarc Gable of een Greta Garbo. Bij het overlijden van de laatste fotograaf kwamen er een groot aantal anonieme negatieven aan de oppervlakte. Koren op de molen van de journalist, die wekelijks de mooiste foto's presenteerde en de Looienaars opriep om de bewuste personen te identificeren, vaak met succes. Via mijn tante in Vorst-Laakdal kwam ik deze interessante rubriek op het spoor. En zo belandden de krantenknipsels met deze tijdsdocumenten op onze schrijftafel. Niets zo inspirerend als even binnenkijken in een vervlogen leven. Frans Aldelhof was zo vriendelijk ons de toestemming te geven om de foto's bij onze verhalen af te drukken, waarvoor onze oneindige dank.

* Wil je meer weten over de FNWP, kijk dan op onze website: http://fnwp.weebly.com of onze facebookpagina:

https://www.facebook.com/pages/FNWP/1515544358689074?fref=ts

© FNWP 2016

Houthakkers Marijke L.J. Declercq

Het was al laat in de voormiddag toen de jongens in het bos hout sprokkelden. Ze moesten ook het klein hout klieven, de rest van het hout dat hun vaders op een stapel hadden gegooid. Vijf jongens, tussen tien en vijftien. De jongste Josse in het kielzog van zijn oudere broers Karel en Petrus en de tweeling Joubert en Albert, ook al zag je dat niet aan hun uiterlijk. De mannen deden het zware werk met een kliefhamer. De vader van de tweeling mende het koppel trekpaarden dat bomen aan kettingen versleepte. De grootste boomstammen werden in reuzeblokken gezaagd en vervolgens met een aks gekliefd. De slagen in het hout en het gebries van de trekpaarden weerklonken in het woud.

De jongens maakten er het beste van. Natuurlijk hadden ze liever in het bos gespeeld: dat ze struikrovers waren die de kleine Josse overvielen, of wilde indianen die door cowboys omsingeld waren. Maar eerst moest er gewerkt worden, daarna was er misschien nog tijd voor een spel.

Tegen vijf uur zouden de vrouwen komen met manden vol eten. Want van dit zware werk kregen de mannen honger en dorst. Pas bij zonsondergang was de arbeid voorbij. De jongens keken ook uit naar het eten en nog het meest naar het bier. Als de mannen gedronken hadden klutsten ze stilletjes de restjes bij elkaar. Om beurten proefden ze, ook de kleinste, met zijn sproeten en guitige lach, deed dat graag. Deze keer hadden de ouderen zelfs beloofd dat ze eens aan een sigaret mochten trekken. Daarvoor bleven ze wat graag werken in het bos: een sigaret roken, zoals de volwassenen deden, dat was pas mans!

In de verte op het bospad kwamen ze aan, de vrouwen in hun zwarte mantels met aan hun arm de grote tenen manden vol proviand en drank. Angèle had een waggelende tred. Haar voet was ooit verbrijzeld onder de hoef van een trekpaard, sindsdien was ze trager dan de andere vrouwen.

Josse hoorde het het eerst: gekraak in het struikgewas. De tweeling, Albert en Joubert, zag hem het eerst: een viervoetig zwart wezen dat zich met haast door het woud repte. Glanzend zwart was zijn pels, blikkerend zijn tanden. In lichte galop rende het door het bos, recht naar de achterblijver, Angèle. Joubert zag ook het schuim om zijn muil en wist dat het niet goed was. Hij floot schril op zijn vingers. Iedereen keek op, iedereen zag het gevaar. De hond naderde Angèle. Angèle bleef stokstijf staan. Het beest galoppeerde. Zij verroerde zich niet. Er waren blikkerende tanden en vlokken schuim.

Het sein van Joubert kenden ze perfect, de vijf. Eén lange stoot die abrupt eindigde. Alsof ze één lijf waren sprongen de jongens recht, renden naar de wankelende vrouw. Het monster was nu vlakbij. De jongens renden, Josse struikelde over een boomwortel, Petrus kreeg een tak in zijn gezicht, Albert verzwikte bijna zijn enkel, maar op het moment, dat precieze moment, waren ze er met vijf. Als een defensie cirkel om Angèle, schreeuwend en krijsend. Het beest, verbouwereerd, schudde het schuim van zijn bek en verdween in het bos. De dorpsfotograaf vereeuwigde het vijftal. In een netter plunje en met de beloofde sigaret.

Mannen met klakken

Joke De Roeck

Over mannen met klakken kan ik dagenlang praten het is alsof ze iets verstoppen daar boven op hun hoofd haar of het gebrek eraan een huisdier dat hen warm houdt tijdens wintermaanden een zacht kuiken of een vos of een dikke lap bont wie weet is het geld een fortuin!

Veilig opgeborgen onderhoeds met een gelukzalig miljonairsgevoel dat tot op zijn blozende kaken kruipt o wat een mysterie die pet en wat er onder schuilt

Een vent vol verlangen keurig opgedoste zakenman een schooljongen wiens

onzekerheid smelt als ijs voor de zon met een pet op het hoofd wordt elke man een Don Juan

Vrouwen staan in vuur en vlam

blussen is niet zijn plan, nee aanwakkeren zal hij doen die vlam blijft jaren branden en als het toch begint te doven, haalt hij gewoon zijn klak weer boven

Josephine haalt de foto uit de onderste lade van het kastje en koestert hem in haar oude handen. Het fotopapier is aangetast met blaasjes op de plek waar ze steeds haar duim legt. Dan is ze verborgen, haar zusje. Verstopt. Josephine zucht en gaat trillend zitten. Hoewel de gaten in haar geheugen groter worden, herinnert ze het zich als de dag van gisteren.

Adeline Lyne Uytterhoeven

Een blijde dag. Dat had het moeten worden. Ze hadden hun mooiste pakjes aangetrokken, zij en haar zusje. Hoewel ze één jaar jonger was, had mijnheer pastoor toegestaan dat ze samen hun plechtige communie zouden ontvangen. Haar zusje droeg een modieuze strik in het haar, zijzelf een krans van bloemen. Een halfuur voor ze in de kerk moesten zijn, vonden ze een kans om er nog even tussenuit te glippen.

‘Zolang we ons niet vuilmaken,’ waarschuwde Josephine giechelend. Haar zusje rende naar het bosje vlakbij de kerk. Hun favoriete verstopplaats.

‘Niet te dicht bij de beek komen!’ hoorde Josephine de echo van haar moeders stem de talloze keren dat ze er gespeeld hadden. Ze kneep haar oude ogen dicht. Het moet de modder geweest zijn. Net op de dag van het feest scheen de zon stralend na weken van regen.

Toen ze tot twintig had geteld, was Josephine haar zusje gaan zoeken. Daarbij was ze bijna zelf uitgegleden. Toen de kerkklokken begonnen te luiden, had ze haar nog niet gevonden. Ze kon toen toch onmogelijk weten…

Het fatsoen dreef haar terug naar de kerk waar haar moeder met tikkende voet stond te wachten.

‘Ze wil niet tevoorschijn komen,’ had Josephine hulpeloos geantwoord. Hetzelfde fatsoen dwong moeder en dochter de kerk binnen te gaan. Niemand scheen er aandacht voor te hebben dat er een kind ontbrak, of iedereen dacht: dat kind heeft discipline nodig, haar familie zo beschamen.

Josephine herinnert zich helder hoe een gevoel van onbehagen haar bekroop, besloop gedurende de hele ceremonie. Ze verkrampte, kreeg het moeilijk om te ademen. Toen het haar beurt was om de communie te ontvangen, viel ze languit op de grond. Moeder trok haar met een ruk recht en duwde haar naar mijnheer pastoor. Wat moesten de mensen wel niet denken? Maar tegelijkertijd hield ze haar hand op Josephines schouder alsof ze zelf steun zocht.

Zodra de Heilige Mis ten einde was, rende Josephine de kerk uit. Moeder riep haar scherp terug. ‘Eerst de foto.’ Haar stem trilde. Ze nam plaats op de stoel in de zijkapel waar alle communicanten een familieportret van de heuglijke dag lieten maken.

‘Gaat u maar naast haar staan, juffrouw,’ wees de fotograaf. Een beetje schuin achter haar moeder, haar hand verborgen achter moeders rug, klam van zweet. Op het moment dat de fotograaf zijn toestel in gereedheid had gebracht, keek hij vreemd op en stelde zijn toestel wat bij. Josephine keek naar links. Door het glasraam van de kapel scheen een lichtstraal binnen, precies aan de andere kant van moeder, waar haar zusje had moeten staan. Josephine voelde zich vreemd en strekte haar verborgen vingers naar de lichtstraal. ‘Klik!’ deed het toestel.

Het lichaam van haar zusje werd pas dagen later gevonden, in het eerste dorp waar de beek naartoe stroomde. Josephine herinnert zich niets meer van die dagen, enkel een waas van verdriet en schuld.

‘Het spijt me,’ fluistert haar oude stem voor de meer dan honderdste keer. Ze kijkt naar de oude foto en schuift haar duim opzij.

Links van moeder, aan de andere kant waar zij staat, glimlacht haar zusje waar de lichtstraal had geschenen.

Trouw met mij

Caroline Van Steenbergen

Met knikkende knieën knielde hij en fluisterde zachtjes: 'Trouw met mij.' Wat treurig keek ze op hem neer en vroeg zich af: krijg ik niet meer?

Zie hem daar zitten, met zijn kale kop, zo'n blinkende knikker windt een vrouw toch niet op?

Zijn bril doet me denken aan mijn eerste fiets en dat velours kostuum vind ik ook maar niets. Maar ach, wie het kleine niet eert...

Ik ben de twintig al gepasseerd

Met de lichten uit is liefde blind en zie ik niet wie mij bemint

Dus zo gezegd, zo gedaan werd er naar de kerk gegaan

Zij zijn vrouw en hij haar man Ze maakte er wel het beste van

Die nacht vroeg de jonge bruid:

'Mijn liefste, mag het licht niet uit?'

Al bij al viel het reuze mee en kwam ze wel een keer of twee

Daarom dat ze 's ochtends, uitgeput maar blij verliefd tegen haar echtgenoot zei:

'Als ik van je bril een fiets maken kon, reden we samen naar de horizon.'

Antonia wil kreeft

Marlies van Bouwel

‘Martini bianci,’ dat wilde Antonia van hem drinken. En zo’n dure, lange sigaret mocht hij haar ook geven. En om te eten? Dat moest iets met klasse zijn. Maar wat dan? Kreeft of zo, dat had ze in Tessenderlo nog nooit gegeten.

‘Beminnelijk duifje,’ fluisterde hij terwijl hij haar het plompe glas met de witte letters gaf. Ze nipte eraan, de vermouth smaakte bitter. Dat had ze niet verwacht. Ze keek eens goed rond. De andere dames dronken Martini met iets erin, dat had ze verdorie ook moeten vragen. ‘Niets laten merken. Ook als Looise kun je een dame van de wereld zijn,’ bedacht ze terwijl ze naar de veekoopman keek. Na lang aandringen was ze ingegaan op zijn voorstel om mee in zijn limousine naar de foor in Brussel-Midi te rijden. Toen ze in dit etablissement aan het tafeltje aan het raam gingen zitten, hadden zijn gouden ringen gefonkeld op het moment dat hij zijn dikke portemonnee uit de achterzak haalde om hem aan de binnenkant van het elegante zwarte vest te steken.

Ze probeerde de Franse menukaart te ontcijferen.

‘Wat neem jij?’ deed ze onderdanig.

‘Gewoon, een steak. Ik heb zin in iets stevigs.’

Ze haalde haar wenkbrauwen op. Hier in Brussel moest zo’n man toch niet achter de beesten aan of nog gaan hooien? Waarom had hij dan iets stevigs nodig?

Ineens was er dat beetje slijm aan zijn zwarte snor. En die buik, was die daarnet ook al zo dik geweest?

Ze bestelde hetzelfde, en nam er net zoals hij een glas rode wijn bij. Hij smakte bij het eten en keek haar halverwege met bloeddoorlopen ogen aan: ‘En duifje, wat heb je gestudeerd?’

‘Tot nog toe was dat snit en naad, meneer Arthur, maar ik droom ervan om naar de toneelschool te gaan. Naar het schijnt moet je daar dan auditie voor doen. Ik heb me al ingeschreven.’

Bij het meneer Arthur gebaarde hij dat het meneer in Brussel mocht wegvallen en bij het woord toneelschool scheen ze ineens minder interessant in zijn ogen.

‘Antonia, eerlijk waar. Ik dacht dat ge klaar waart om te gaan trouwen en een gezin te stichten. Is dat dan niet zo?’

‘Jawel, mijn… Arthur. Jawel, maar dat kan wachten. Ik zou toch zo graag toneel spelen.’ In stilte aten ze verder. Zijn vlees was al op terwijl ze nog moest beginnen. Hij verslond alle frieten terwijl zij de vier schijfjes tomaat opat.

In zijn knevel hing nu mayonaise. Zijn bril was vettig en er groeiden haren op zijn oren. Zij deed de oorclips in bloemvorm uit en schoof ze over tafel naar hem terug. Zonder op te kijken, stamelde ze: ‘Bedankt, het is een hele schone dag geweest.’

Later, als gevierde actrice, dan zou ze kreeft bestellen.

Zo stapt hij naar me toe

Sandrine Lambert

Zo stapt hij naar me toe: zeg drink je wat?

Ik wijs het af mijn hoofd doet pijn en ik ben moe

Dus rent hij naar haar toe:

hé knappe meid

kom met me mee hij kijkt of hij een tijger is en springt naar haar maar zij zegt nee

Hij grijpt haar met zijn klauwen toont zijn gebit wil grommen maar

het klinkt meer als miauwen

Daarna kruipt hij zijn mandje in en begint te spinnen

Hoe graag hij ook tijger wil zijn

hij is te pluizig en te klein de melk bleef kleven aan zijn lippen

hij is geen tijger

maar een kitten

Naar de fofogaaf

Gonda Van der Vloet

'Nee, ik wil niet!'

Koppig stampt Victoria met haar voetje op de grond. Ze is bang van die gekke meneer die achter een rare kast een zwarte doek over zijn hoofd gooit.

Deze morgen heeft haar moeder haar mooie kleedje uit de kast gehaald: lichtroze met donkerroze ruitjes en bolletjes, en met vastgenaaide plooitjes aan het lijfje en de mouwtjes. 'Smok' noemt haar moeder die vastgenaaide rimpeltjes. Dat vind ze een lekkere naam. En die smakelijke jurk mag alleen aan als het feest is.

'Waar is het feest, moe?'

'Geen feest, kindje. We gaan naar de fotograaf.'

'Wat is dat, een fofogaaf?'

'Een fo-to-graaf. Die maakt een foto van jou, zoals die van Va-Vorst en Moe-Vorst op de schouw. En daarom mag jij nu je mooie smokkleedje aandoen.'

Dat vindt Victoria best. Maar dan begint haar moeder haar haartjes te kammen. Ze heeft wilde krullen, die alle kanten op gaan, zeker als ze pas gewassen zijn.

Moe haalt eerst alle klitten eruit. Dat doet pijn. Victoria is boos. Ze wil wel op de schouw, naast Va-Vorst en Moe-Vorst, maar ze wil daarvoor geen pijn lijden.

Eindelijk is moe klaar met trekken. Ze maakt een scheiding links en rechts bovenop haar kop en rolt het haar daartussen op. Een dikke worst van haar.

Victoria volgt alles in de spiegel. Maar die is te klein. Soms ziet ze een neus en een oog, of een lip en een kin, en soms ook die rare worst van haar boven op haar kop. Ze vindt het maar niets.

Moe doet haar haar jasje aan en even later lopen ze door het dorp. Ze huppelt van verwachting. Naar de fofogaaf, met haar mooie kleedje. Haar krullen wippen op en neer, op de kadans van haar lijfje.

'Rustig kind, je haalt je haar in de war, en dan klaag je weer als ik het opnieuw moet kammen!'

Victoria houdt zich stil en loopt braaf aan het handje met haar moe mee. Die pakt een metalen staaf vast en duwt een glazen deur open. Tingeling, kleppert een koperen belletje boven de deur. Met grote ogen kijkt Victoria rond. Rare dozen in rekken en in de glazen toog, en overal foto's tegen de muur. Maar die van Va-Vorst en Moe-Vorst hangen er niet bij.

'Dag meneer Aldelhof,' zegt moeder, als een ronde man met ronde brillenglazen van achter de donkerrode draperie de kamer binnenkomt.

'Aha, daar hebben we Victoria Vreys,' antwoordt hij, en hij buigt zich naar haar toe. Dat vindt ze akelig, en ze probeert zich te verstoppen in haar moeders rokken. Hij glimlacht, en houdt de gordijn open, zodat moe met haar naar de volgende kamer kan gaan. Victoria kijkt haar ogen uit. Wat een vreemde kamer. Er staat vanalles: een laag wit bankje voor een groene muur, een pilaar op een klein tapijt met bloemen, een mooie fluwelen stoel en een rare bak op poten met een pijp aan de voorkant. En er hangen gordijnen zo maar voor een muur, en ook een groot geschilderd doek van een tuin.

'Kom, Victoria, ga daar maar op het bankje zitten. En dan mag je deze bal vasthouden.' Verbouwereerd neemt ze hem aan. Hij is veel mooier dan haar bal thuis. Zou ze hem mogen meenemen?

'Auw, moe!' kermt ze, als haar moeder nog even met een kam door haar krullen gaat. Dan is ze klaar. De meneer verstopt zich achter de gekke kast en trekt een zwart doek over zijn hoofd. Ze ziet alleen de pijp die haar kant uit kijkt. Met zijn ene hand draait de meneer aan de pijp, en met de andere houdt hij een blinkende schijf omhoog.

Plots wordt Victoria heel bang. Waarom zit die meneer onder dat zwarte doek? Zoals Va-Vorst toen hij van het paard gevallen was? Angstig kijkt ze naar haar moe.

'Nu mooi lachen Vicky,' zegt die. Ze probeert haar mondje te vertrekken, maar het lukt niet.

'Naar het vogeltje kijken,' komt een doffe stem van onder het zwarte doek. Het vogeltje? Waar is het vogeltje? Onder het doek misschien?

De man flappert met zijn hand. Is dat het vogeltje? Neen, dat is een hand. Het wordt haar stilaan te veel en ze staat op.

'Neen, meisje, mooi blijven zitten.' Haar moeder duwt haar terug op het bankje.

'Ik wil niet moe, ik wil weg.'

'Maar kindje, Moe-Vorst wil zo graag een foto van jou om naast die van Va-Vorst op de schouw te zetten. Ga nu even zitten. Het is zo gebeurd.'

Met veel lieve woordjes en beloften van snoep en pannenkoeken gaat Victoria uiteindelijk weer zitten.

'Niet schrikken van het lichtje, hoor,' zegt de doffe stem, 'en mooi lachen.'

Ernstig wacht Victoria op het lichtje, en wordt plots verblind door een felle flits. Er dansen bolletjes voor haar ogen, en het duurt even voor ze weer kan kijken.

Net als ze besluit dat het nu wel genoeg geweest is, zegt de meneer: 'Dat was goed, hoor, maar nu maken we er nog eentje. En nu moet je heel lief lachen.'

Ze springt op en loopt de kamer uit.

'Nee, Nee, ik wil niet!' roept ze. En nu is het menens. Ze stampt met haar voetje op de grond, haar lipje begint te trillen, en dikke tranen rollen over haar boze wangen.

Moeder kijkt de fotograaf aan. 'Tja, ik denk dat het genoeg is voor vandaag.'

Hij beantwoordt haar blik, met spijt in zijn ogen.

En daarom staat er nu geen lachende Victoria naast haar grootouders op de schouw.

Mijn lief

Sandrine Lambert

Mijn vader

vloek maar niet

wanneer ik met hem thuiskom je zal hem mogen hoor mijn lief

Hij lijkt op jou

maar in het groter

sterk is hij niet

maar mannen moeten ook niet vechten

dat zorgt alleen maar voor verdriet

Hij kan gaan werken

bij zijn vader

die is de baas van een fabriek

verder heeft hij niet veel nodig houdt niet van kunst

niet van muziek

We zien elkaar veel doen we niet

hij is niet passioneel of ik ook met hem trouwen wil?

Ik denk het niet

hij is één man en er zijn er zo veel

De bronstige bruid

Laetitia Van Geirt

Het was van moetens. Tot grote scha en schande van haar ouders. Thelma’s bruidsboeket was niet voor niets zo groot. Ze kon er perfect haar beginnend babybuikje mee verstoppen. Maar die voeten, die gezwollen enkels, zouden die haar geheim niet verraden?

Geen van de gasten op het feest had iets gevraagd. Maar hoe onbeleefd zou het zijn om dat wel te doen? Goed dat de pastoor het niet had gemerkt. Er was van een huwelijk anders geen sprake geweest. Hij was dan wel niet helemaal van deze wereld, beweren dat ze onbevlekt ontvangen was, zou zelfs hij niet geloven.

‘Ben je gelukkig, kind?’ had haar moeder gevraagd nadat ze van de eerste schok was bekomen.

‘Ja, moeder, ja. Firmin is de man met wie ik mijn leven wil delen, oud wil worden, vergeten dat ik hem graag zie en op wie ik elke dag weer verliefd wil worden.’

‘En dat kind in je buik, dochterlief, doet ook dat je plezier?’

‘Ja, moeder. Een kind dragen is het mooiste wat een vrouw kan beleven…’

‘Alle reden om te stralen dus?’

‘Ja, moeder.’

‘Kijk naar jullie huwelijksfoto, kind. Ik zie twee monden in een dunne streep getrokken. Een geforceerde glimlach. Ook die was van moetens zeker? Jullie zagen er – God hebbe haar ziel – gelukkiger uit bij de begrafenis van tante Leontien! En Firmin? Is hij even content als jij?’

‘Ja, moeder.’

Irma bekeek de foto nog eens aandachtig.

‘Je hebt gelijk, dochter, zo ziet hij er ook uit. Even mistroostig, bedrukt en verkrampt als jij. En dat op de dag van jullie huwelijk, terwijl er een kind groeit in je buik. De bezegeling van jullie liefde! Je staat daar toch met de man van je dromen?’

‘Ja, moeder.’

‘Je prins op het witte paard?’

‘Ja, moeder.’

‘De vader van je kind?’

‘Neen, moeder.’

Vrouwen met hakken

Joke De Roeck

Vrouwen, haast u uit uw keuken en sta vannacht op wacht want uit het verre zuiden arriveren vrachtschepen vol zeelui van de fijnste soort

opgegroeid tussen de golven de geur van zoute lucht grootgebracht op kaviaar keren ze blakend terug vanavond ik waarschuw u alvast zal er een klus geklaard worden die nog nooit geklaard was

Zeemannen en hun sterke handen weten wat ze doen amper één nacht aan wal spenderen zullen ze, die poen

Aan bier, ankers op hun armen en aan u, mijn goede vrouw één nacht, meer belooft hij niet maar één nacht is hij trouw

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.