Foto's der eenzaamheid

Page 1

De Leuvense schrijversgroep

stelt voor:

Foto’s der eenzaamheid


Op vrijdagavond 18 december 2015 kwamen we samen met de FNWP* en schreven we over foto’s der eenzaamheid De schrijfopdracht: We kregen enkele foto’s voorgeschoteld die iets speciaals toonden, waaronder: ‘Room in Brooklyn’ van Hopper, die een vrouw toont die over een stad uitkijkt vanuit een hoog appartement en een koppel uit de jaren ’50 met een reus van een volwassen zoon Alle foto’s hadden iets gemeen: ze gingen op de een of andere manier over mensen die eenzaamheid ervoeren. We scherpten onze pennen en schreven hun verhalen neer.

* Wil je meer weten over de FNWP, kijk dan op onze website: http://fnwp.weebly.com of onze facebookpagina: https://www.facebook.com/pages/FNWP/1515544358689074?fref=ts © FNWP 2016


Room in Brooklyn Marlies van Bouwel De stad kleurt rood aan haar voeten. Mensen hebben er elkander lief, mensen koeioneren daar elkaar, mensen werken hard of helemaal niet, ze liegen en bedriegen er om ter meest, daar in die rode stad leven de mensen. Zij zit hier boven in haar gemakkelijke stoel. Haren kortgeknipt, lange jurk. Naast haar de pas geplukte bloemen in de vaas op de pied-de-stalle. De stores zijn ongelijkmatig opgetrokken. Het alleen zijn wordt nieuw voor haar. Hoe zoek je een nieuw perspectief als de vervaldatum van het vorige is gepasseerd? De stad lonkt, de stad trekt, de stad stoot af, de stad wil en moet. Neen, zij wil en moet en kan. Zij gaat straks de rode stad in, zij zal er haar nieuwe toekomst vinden. De lucht is blauw als een onbeschreven blad. Zo is zij niet meer. Zij kan alleen maar dit lelijk beschreven vel omslaan en aan het nieuwe hoofdstuk beginnen. Daar in de rode stad kan ze opnieuw beginnen, verse stappen in de pas gevallen sneeuw zetten, de eerste voetsporen op het strand bij eb na de vloed. ‘Ben je daar nog?’ ‘Geduld! Geduld!’ Het enige wat ze nog vraagt is afscheid nemen van dit beeld, ze wil de rode huizen met de werkloze schoorstenen op haar netvliezen branden. Hij staat nu achter haar, legt zijn hand op haar schouder. Vroeger - in die eerste maanden dat ze elkaar kenden - betekende dit een uitnodiging, hij had zin en waar het maar kon, deden ze dan een vluggertje. Hij volgt even haar blik en zegt dan: ‘Het is goed geweest. Het leven gaat verder.’ Zo stuurt hij haar uit zijn leven. Opstandigheid is zinloos, haar rebellie van de voorbije weken sorteerde geen enkel effect. Ze draait zich langzaam onder zijn hand vandaan. Ze weet nog hoe ze in een beweging zijn hand op haar borst zou kunnen laten glijden. Even aarzelt ze nog, maar ze doet het niet. Ze staat op en keert zich om. Ze neemt haar sjaal, geeft hem een luchtige kus op de wang en verlaat het appartement waar ze tien jaar samen hebben gewoond en gelukkig zijn geweest.


Reus Lyne Uytterhoeven

Hij keek uit over de heuvelstad huisjes boven huisjes gebouwd een kerktoren op de top En toch… nog… was hij groter De rivier stak hij in één stap over het restaurant was in één hap op als hij zijn arm strekte kon hij de kerktop raken maar dat wilde hij niet Nooit, nooit deed hij iemand kwaad Want als hij naar boven keek zijn armen reikte naar het blauw dan kon hij het niet raken Dan voelde hij zich heel even één momentje opnieuw onnoemelijk klein


Anna Gonda Van der Vloet Anna zit voor het venster en kijkt naar de bloedrode daken voor haar. Het grote venster van haar appartement dat ze alleen maar gehuurd heeft omdat het zo'n groot venster heeft. Correctie: vensters, in het meervoud. Het is een hoekappartement, en aan elke kant van die hoek zit glas, waardoor het licht in overvloed naar binnen valt. Er zitten alleen maar smalle stukjes muur tussen, net genoeg om de ramen vast te houden. De hoge ramen, die reiken vanaf het plafond tot bijna tegen de grond. Daardoor valt het licht in overvloed naar binnen. Het licht dat ze zo nodig heeft, om te kunnen groeien, om te kunnen openbloeien, om te kunnen schilderen. Schilderen, wat ze nu niet meer kan. Ze kijkt naar haar handen, naar haar lelijke omzwachtelde stompen. Dat haar dikke rode haar verschrompeld was, en met bossen tegelijk uitviel, daar kon ze mee leven. Wenkbrauwen zijn ook niet noodzakelijk, en geschroeide huid groeit weer aan. Verbrande kleren vervang je gewoon. Alles hadden ze haar mogen afpakken, behalve haar handen. Wat moet ze met haar leven, nu ze niet meer kan schilderen? En weer speelt de film zich voor haar ogen af. Ze trapt weer de rokende deur in, ze snelt weer hoestend door de kamers. En weer vindt ze hem, terwijl de vlammen al aan zijn kleren likken. Weer slaat ze die vlammen uit met haar blote handen, weer snijdt ze haar vingers als ze dwars door de glazen deur stompt, weer sleurt ze hem bij zijn smeulende kleren naar buiten. Weer ziet ze dat hij dood is, dat haar reddingspoging tevergeefs was, en dat ze daarvoor moet betalen met haar handen. Een maat voor niks, want hij was al dood voor ze hem vond. Overdosis. Het vlammetje waarmee hij zijn laatste shot had opgewarmd had het rotan tafeltje in brand gezet en het vuur was via het tapijt overgeslagen op zijn rieten zetel. Hij was niet meer wakker geworden, opgebrand in zijn zalige visioen, als een apocalyptische ruiter. En zij had zich weer door hem laten verminken. Ook fysiek, deze keer. Letterlijk. Wat haat ze de dag dat hij tegen haar opgebotst was, bij het verlaten van de kunsthandel, en dat ze samen voor het eerst thee gedronken hadden in de brasserie om de hoek. Wat haat ze de jaren die ze door hem verloren heeft. Wat haat ze hem!


Mijn zoon Marijke L.J. Declercq Hij is een flink uit de kluiten gewassen jongen, te groot voor het ouderlijk huis. ‘En gaat het, mijn jongen?’ ‘Rugpijn, ma, rugpijn.’ Alfred is 43. Hij ziet eruit als…? Tja, hij is een reus. Ik weet niet welke leeftijd ik hem zou geven, moest hij mijn zoon niet zijn. Een reus heeft geen leeftijd. Hij lijkt oud, ouder dan 43 jaar en door zijn gebogen houding ziet hij er wel 200 jaar uit. Moeder stelt altijd de juiste vragen, ik weet niet wat gezegd. Alfred is over me heen gegroeid. Ik zag het met de jaren, hij groeide als kool, ik zag het zelfs met de dagen, hij groeide als bamboe in het warme zuiden van China, tien centimeter per dag tot hij zich moest buigen voor het plafond. ‘Ai-ai, jongen toch,’ zegt moeder. ‘’t Zal wel over gaan als ik straks nog eens ga liggen.’ We hebben een bed laten maken toen hij twaalf jaar werd, het is al vijf maal verlengd en is nu zo lang als de langste muur in ons huis. Moeder geeft me een elleboogstoot: ‘Zeg ook eens wat.’ Ik ben afgeleid door het schilderij aan de muur achter Alfred. Het is een reproductie van de Lanssteek van Rubens. Christus hangt zieltogend aan het kruis, de Romeinse soldaat steekt de punt van de lans gevoelig in Christus’ zij. Hij geniet ervan, de Romein. Ik weet niet wat te zeggen en ben bovendien verbaasd om de keuze van Alfred. Wat zegt dit over hem? Voelt hij zich net zo gekruisigd en overgelaten aan zijn lot? Moeder kijkt me nu boos aan. ‘Zeg nu toch eens iets!’ ‘Is het een goede wandelstok?’ Dat is het enige wat ik kan verzinnen. Ik heb het ding zelf voor hem gekocht. De wandelstok komt tot aan mijn schouders, het was de hoogst verstelbare die ze in de winkel hadden. ‘Ja, pa, maar hij buigt wat door.’ Dat verbaast me niet met zijn gewicht van ongeveer tweehonderd kilo. Ik kijk naar zijn handen. In omtrek is zijn handpalm groter dan de afwasvlek op moeders schoot. Het gewicht dat die grote hand op de stok legt moet immens zijn. Op een dag breekt de stok. Alfreds schouders zijn sterk, zijn borstkas is breed, zijn hoofd zo zwaar… Ik begrijp het niet. Wat ik niet begrijp is hoe hij zo over me is heen gegroeid, ik bedoel, ook intellectueel. Alfred is fysicus, ik ben maar gewoon een ambtenaar bij de Posterijen. Hij bestudeert de meteoren van megaformaat die in het heelal rondzwermen en berekent de snelheid waarmee dat gebeurt. En ook welke baan een meteoor aanhoudt ondanks de magnetische aantrekking der planeten… Het zou niet meer zijn dan een formule, maar je moet wel heel goed kunnen tellen. Ik tel dagelijks, maar niet verder dan duizend. Moeder geeft me weer een por: ‘Ziet ge dat schilderijke aan de muur, van toen we in Tunesië waren?’


De medina van Bir Boureghba. Ik weet het nog wel, maar ik ben niet zo enthousiast. Stilletjes zeg ik ja, maar voel me nog kleiner en nietiger nu ik eraan terugdenk. Het plafond weegt op me, er is hier geen lucht. Het zweet breekt uit de poriĂŤn als ik me de steegjes van de medina herinner. Hoe heette ze ook weer, die wulpse vrouw? Leila, ja, dat was haar naam. En dat middeltje dat ze me toen in bed gaf... Had ik geweten wat dat elixir zou maken, ik had het nooit opgedronken.


Korset Lyne Uytterhoeven Een zee van rode daken en de rook die oplost in het hemelsblauw. Een korset van groen om haar heen. De planten, wanden, blinden, tot aan haar jurk toe. Het rode tafellaken, daar had ze op gestaan. En haar schommelstoel, haar schommelstoel… De drieëntwintigste verdieping. Lift gaat op en neer. Elke ochtend, elke avond. Sleutel in het slot, de deur gaat open. Dame in het wit. Komt naast haar staan en zucht. ‘Wat heb je toch zo’n mooi uitzicht.’ Dat zegt ze af en toe. Haar stem bijna jaloers. Dan komt ze voor haar staan. Ontneemt haar het zicht, het laatste wat ze heeft. Wast haar in de badkamer, legt haar in het bed. Veel te vroeg, veel te vroeg! De zon is nog niet onder. Het licht gaat uit, gordijnen dicht. Ze werpt een laatste glimp over de zee van rood.



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.