Mijn lichaam is een fantastische machine!






Het skelet zorgt voor stevigheid, zodat ons lichaam niet als een pudding in elkaar zakt.
1 Hoe zouden we eruit zien zonder skelet, denk je? Teken in het kader.
2 Teken in het kader jouw hand: leg je hand op het blad en trek eromheen met potlood. Vul daarna de zinnen aan.
Hoeveel stukjes heeft elke vinger? En de duim?
Deze ‘stukjes’ noemen we ook wel ‘vingerkootjes’.
Doordat ze uit verschillende stukjes bestaan, kan je je vingers
3 Bekijk de tekening. Voer de opdrachten uit en vul aan.
Zoek deze botten op je lichaam en schrijf ze op de juiste plaats op het skelet: ribben, bekken, borstbeen, schouderblad, schedel, dijbeen, scheenbeen.
Omkring enkele gewrichten op het skelet: heupgewricht, enkelgewricht, ellebooggewricht, schoudergewricht.
Gewrichten zorgen ervoor dat je je ledematen kan
Botten zijn licht maar sterk en kunnen zichzelf herstellen bij een breuk.
Vertel aan je buur: Heb jij al ooit iets gebroken? Wat moest je toen doen?
Je hebt 33 rugwervels! Kun je ze voelen? Daardoor kan je je rug plooien. Kleur ze rood op het skelet.
4 Vul de zinnen aan. Het skelet beschermt de belangrijke delen van ons lichaam: De schedel beschermt . De ribben beschermen
5 Bekijk de tekening en voer de opdrachten uit.
Strek en buig je vingers. Welke spieren in je arm zie je bewegen?
Na 20 keer voel je ze ook! Deze spieren in de onderarm zorgen ervoor dat je je vingers kan strekken.
Om te schrijven hebben we een honderdtal spieren nodig! Welke spieren moeten samenwerken om te schrijven?
Omkring ze op het lichaam.
6 Lees en schrap wat fout is.
Breng je hand naar je schouder, zodat je arm plooit. Voel aan de spieren in je bovenarm (de biceps).
Die zijn nu korter – langer en dunner – dikker
Zo’n spier noemen we de ‘buiger’ Doordat ze samentrekt, buigt onze arm.
Buig voorover en strek je arm achter je zodat die op één lijn zit met je rug. Laat je partner voelen aan de spieren aan de achterkant van je bovenarm (de triceps).
Die worden korter – langer en slapper – steviger
Zo’n spier noemen we de ‘strekker’ Doordat ze samentrekt, strekt onze arm.
Deze spieren zitten vast aan je botten. Het zijn skeletspieren.
7 Denk na. Verbind de vragen met het juiste antwoord.
Hoe kan je je spieren en botten sterker maken?
Voor je sport, altijd eerst opwarmen. Maak geen bruuske bewegingen en overbelast je spieren niet.
Wat zijn gevaren en letsels die je kunt oplopen aan je spieren?
Door sport en training worden je spieren sterker.
Hoe kun je blessures vermijden?
Je spier kan scheuren of ontsteken. Door spierpijn kun je nog moeilijk bewegen.
1 Voer de proefjes uit. Noteer het antwoord op de vragen.
Leerling 1 houdt de arm gestrekt op schouderhoogte met een balletje of licht voorwerp in de hand.
Leerling 2 houdt de armen naast het lichaam. Op een bepaald moment laat leerling 1 het voorwerp recht naar beneden vallen.
Leerling 2 probeert het balletje of voorwerp te vangen. Lukt het? Na twee pogingen wissel je.
Leerling 1 houdt een meetlat van 30 cm vast tussen duim en wijsvinger bij het uiteinde aan 0 cm.
Leerling 2 legt zijn arm op de tafel en houdt zijn hand open bij het andere uiteinde (aan 30 cm) zonder de meetlat te raken. Op een bepaald moment laat leerling 1 de meetlat los.
Leerling 2 probeert die te pakken.
Lees boven de hand van leerling 2 af op de meetlat bij hoeveel cm leerling 2 de lat kon pakken. Hoe hoger het getal, hoe groter je reactievermogen!
Ik kon de lat pakken bij cm.
Leerling 1 laat leerling 2, die de ogen sluit,
• iets kouds of warms voelen
• aanraking voelen door ergens te wrijven
• een speldenprikje voelen (zachtjes!)
Leerling 2 zegt wat hij of zij voelt en waar. De zenuwuiteinden in ons lichaam kunnen dus , , en voelen.
Leerling 1 sluit de ogen, leerling 2 duwt zacht met één of twee vingers in een V op een arm of een been.
Leerling 2 zegt hoeveel drukpunten hij voelt. Doe hetzelfde maar duw nu in de palm van de hand.
Schrap wat fout is:
Je hand is gevoeliger – minder gevoelig dan je arm of been.
Dat komt doordat er meer – minder zenuwuiteinden zitten.
2 Lees en voer de opdracht uit.
Signalen gaan via onze zenuwbanen van de zintuigen naar de hersenen en dan naar de spieren.
Stel: je ziet iets dat je wil grijpen. Welke weg moet dit signaal afleggen voor je kan reageren? Duid deze weg in het groen aan op het lichaam op pagina 9.
Wanneer je iets verwacht, kan je sneller reageren dan in een onverwachte situatie, zoals in het verkeer.
3 Voer uit en vul aan.
Proef 5
Neem het stukje groen steekschuim vast en geef het door. Dit wordt gebruikt om bloemstukken te maken.
Geef ook het zakje met het stuk schuim in het water door.
Vergelijk nu de twee stukken steekschuim. Welk stuk heeft er deuken? En welk stuk ziet er nog onbeschadigd uit?
Je kan dit vergelijken met onze hersenen.
Onze hersenen zijn beschermd door de en doordat ze in een laagje vocht zitten.
Toch moeten we ze goed beschermen. Dat kan bijvoorbeeld door
• bij het fietsen.
• bij het spelen.
4 Lees de tekst. Waardoor geraakte Marc verlamd? Markeer het in de tekst.
Elf jaar geleden veranderde het leven van Marc de Hond. Bij een operatie aan zijn rug raakte het ruggenmerg beschadigd. Hij was vanaf zijn borst verlamd en belandde in een rolstoel. Maar daar heeft hij zich niet door laten tegengehouden. Hij probeert al zijn dromen waar te maken. Hij is radio-DJ, presentator, auteur van kinderboeken. Ook zat hij in het nationaal rolstoelbasketbalteam. Zijn nieuwste uitdaging? In maart 2015 staat hij met een eigen theaterproductie op de planken waarin zijn levensverhaal centraal staat.
In je ruggenmerg komen alle zenuwen samen en vormen een bundel zo dik als je pink. Deze zenuwbundel gaat door een kanaal in de rugwervels naar de hersenen. Als het ruggenmerg beschadigd is, kun je verlamd geraken.
Verschillende zones in de hersenen staan in voor verschillende functies. Zo is er een deel dat ervoor zorgt dat je kunt zien, een deel dat je gevoelens regelt …
5 Waar vind je het deel van de hersenen dat belangrijk is voor het spreken? Zoek het op en duid aan op de tekening.
Een beschadiging in dat deel van de hersenen kan ervoor zorgen dat je niet meer vlot kunt spreken. Gelukkig zijn de hersenen flexibel en kunnen andere gebieden in de hersenen de taken van het beschadigde deel soms overnemen.
6 Bekijk de tekening. Noteer op de schrijflijnen naast het lichaam de volgende begrippen: de hersenen – de zenuwen – het ruggenmerg
De hersenen, spieren, organen … werken samen om het lichaam goed te laten functioneren!
1 Kleef hier enkele huidcellen op. Verzamel ze zo:
Wrijf met een handdoek stevig over je armen of benen boven dit blad. Wrijf de losgekomen huidcellen naar het zwarte vierkant en kleef ze vast met een stukje zelfklevende folie of kleefband.
Niet gelukt? Neem een bad of douche en droog je goed af. Schud je handdoek uit boven je werkboek of wrijf nog eens goed op je huid boven je werkboek. Kleef de huidcellen vast.
2 Voer uit en vul aan.
Maak een natte plek op je arm (met speeksel of water). Boots de wind na door even te blazen op je arm. Hoe voelt het waar je huid nat is?
Dat komt doordat het water verdampt. Verdamping van zweet houdt je lichaam koel. Het zweet komt door onze poriën naar buiten. Dat zijn kleine ‘gaatjes’ in je huid.
3 Zet hieronder je vingerafdruk met wat verf of inkt. Vergelijk met de drie soorten ernaast. Welk soort vingerafdruk heb jij? Kruis aan.
4 Vergelijk je vingerafdruk met die van enkele klasgenoten. Vul aan. Vind je iemand met dezelfde vingerafdruk?
Onze vingerafdrukken zijn . Niemand heeft dezelfde als jij!
Waarvoor worden vingerafdrukken gebruikt? Geef twee voorbeelden.
5 Bekijk de tekening. Voer de opdrachten uit en vul aan.
Op de hiel en de hand is de huid .
Dat komt doordat er daar veel wrijving is. We noemen dat ook wel ‘eelt’.
Jouw huid Teken op je arm een vierkant van 1 op 1 cm.
Bekijk dit stukje huid met een vergrootglas. Teken in detail in het vierkant hieronder wat je ziet.
Duid volgende zaken aan (als je ze tekende): sproet, haartje, porie.
6 Onderzoek de eigenschappen die jouw huid heeft. Markeer wat van toepassing is.
Voor het onderzoek heb je het volgende nodig: een vergrootglas, een glas met water, een spiegeltje of proper glas, je eigen lijf en je vingers.
De huid is behaard.
De huid is kaal. Er zijn twee plekken op ons lichaam die niet behaard zijn. Weet jij welke?
De huid is rekbaar en veerkrachtig.
De huid is taai en kan niet uitrekken. De huid is waterafstotend en min of meer waterdicht. De huid laat water door. De huid is vet. De huid is droog.
Test het zo: Neem een proper glas vast of duw met je vinger tegen een spiegeltje. Je kan het spiegeltje of glas ook even tegen je voorhoofd houden. Zie je een afdruk? Dat is het vet (de talg) van je huid. Het houdt je huid soepel.
De huid heeft altijd dezelfde kleur. De huid kan verkleuren (donkerder of bleker worden). De huid is overal even dik. De huid is dikker op bepaalde plaatsen. De huid kan zichzelf herstellen. De huid kan zichzelf niet herstellen. Kapot is kapot.
Onderzoek: Hoe lang kun jij in de zon zonder bescherming?
7 Hoe lang je in de zon mag, hangt af van je huidtype. Kruis aan wat bij jou past. Zo kom je je huidtype te weten.
Haarkleur Kleur ogen Kleur huid Ervaring in de zon Huidtype
bleek, blond, rossig
lichte kleur (blauw, grijs, groen)
heel bleke huid, vaak sproeten
Ik bruin niet en verbrand zeer snel.
1 5-10 min. blond lichte kleur (blauw, grijs, groen)
lichte kleur Ik bruin moeilijk en verbrand snel. 2 10 – 20 min. donkerblond of bruin
vaak bruine of donkere kleur
lichtbruin Ik bruin gemakkelijk. 3 20 – 30 min. donker, bruin donkere, bruine ogen bruin Ik bruin heel goed. 4 30 – 45 min. donker donker bruin Ik bruin zeer snel en verbrand zelden. 5 donker, zwart donker bruin tot zwart Ik verbrand nooit. 6
De huid heeft een automatisch zonnescherm: je huid wordt wanneer je in de zon komt. De bruine kleur beschermt je tegen de zon. Toch kan je nog steeds verbranden en dan geraakt je huid beschadigd. Wees dus altijd voorzichtig en smeer je in met zonnebrandcrème!
Dit is mijn huidtype!
Hoe lang je in de zon kunt zonder bescherming
8 Vul samen de zinnen aan.
Zo houd ik mijn huid gezond:
- Wanneer ik in de zon kom, en
- Ik vermijd een zweetgeur door me geregeld met
- Ik was geregeld mijn en dagelijks mijn
- Wanneer je een wonde hebt, mag je niet aan het korstje , zodat je huid kan herstellen en er geen bacteriën in de wonde komen.
Wat gebeurt er met het voedsel in mijn lichaam? Waarom moet ik het knabbelen?
De weg van het voedsel
Bekijk op de WOUW-site het deel over de spijsvertering.
1 Schrijf de lichaamsdelen die deel uitmaken van het spijsverteringsstelsel op de juiste plaats op de tekening van het lichaam.
2 Wat is de functie van het spijsverteringsstelsel? Noteer hier kort.
3 Waarom moet je goed knabbelen op voedsel? Noteer je antwoord.
4 Voer de opdrachten uit.
Neem je tong vast met je vingers. Probeer te slikken. Lukt het?
Nee, je hebt je tong nodig om de slikken.
Onderzoek hoe het eten in de slokdarm naar beneden geduwd wordt.
- Maak een ‘voedselprop’ zo groot als een pingpongbal van een stuk krantenpapier.
- Neem het passende materiaal om een slokdarm te maken. Steek de voedselprop erin en bedenk hoe je hem naar beneden kunt duwen. Voer uit.
De dunne darm is wel 6 meter lang. Alle darmen samen zijn ongeveer 8 meter lang. Meet dit af met een touw. Knip dus een stuk touw van 8 meter lang.
Tip: Markeer elke meter met een stukje gekleurde kleefband of een papierklem.
Maak een maag. Neem van de tafel materiaal om een maag te maken. Bevestig het aan de slokdarm die je in opdracht 2 maakte.
Waar gebeurt het? Verbind met de passende plek. mond voedsel vooruit duwen slokdarm voedsel kneden maag voedingsstoffen opnemen in het bloed dunne darm voedsel fijn malen
Wat is goede brandstof voor je lichaam? Goede brandstof is voedsel met veel voedingsstoffen en weinig vetten en suikers. Kruis aan. (Dit leerde je vorig jaar al. Als je het niet meer weet, zoek je de voedingsdriehoek nog eens op.)
chocolade
fruit
noten
een bruine boterham
frietjes
groenten
couscous
snoep
bruine rijst
een koek
Waar komt er slijm voor in ons spijsverteringsstelsel?
Welk nut heeft het slijm?
Dit is de ‘Cloaca'. Het is een kunstwerk van Wim Delvoye. Het is een machine die van voedsel een drol kan maken!
Deze machine bootst dus het spijsverteringsstelsel na. Bespreek: welk delen van de machine komen overeen met welke delen van het spijsverteringsstelsel? Je vindt online gemakkelijk meer foto’s en videofragmenten om te bekijken.
Waar gaat de lucht heen die ik inadem? Is er een verschil tussen inademen door je mond en inademen door je neus? Is het ene beter dan het andere?
De weg van de lucht
Bekijk op de WOUW-site het deel over de ademhaling.
1 Schrijf de lichaamsdelen die deel uitmaken van het ademhalingsstelsel op de juiste plaats op de tekening van het lichaam.
2 Wat is de functie van het ademhalingsstelsel? Noteer hier kort.
3 Voer de opdrachten uit. Noteer je bevindingen.
Voor deze opdracht heb je lintmeter nodig. Werk per twee. Leerling 1 ademt rustig in. Leerling 2 meet de omtrek van de borstkas: cm
Vervolgens ademt leerling 1 uit. Meet weer de omtrek van de borstkas: cm
Wat stel je vast? Vul de zin aan: Bij inademen
Hoe komt dat denk je?
Snuit je neus en bekijk het slijm. Het is meestal kleurloos. Als je een zware verkoudheid hebt, is het soms geel of groen. Dat komt door de bacteriën.
Wat is het nut van het slijm in de neus?
Adem uit op een spiegeltje. Wat gebeurt er? Uitgeademde lucht bevat dus !
Kies uit de tafel met materiaal het voorwerp dat het best lijkt op een luchtpijp. Leg je keuze uit. Omkring wat je kiest.
Wat gebeurt er met onze ademhaling bij een inspanning?
Voor deze opdracht heb je een timer of chronometer nodig. Ga rustig zitten. Adem rustig in en uit. Tel hoeveel keer je ademt in 1 minuut: keer
Ga nu een rondje lopen op de speelplaats of spring 30 keer op en neer of een minuut met een springtouw. Tel nu terug hoeveel keer je ademt in 1 minuut: keer
Bij inspanning ademen we sneller – trager. (doorstreep wat fout is)
Hoe komt dat, denk je?
Hoe lang kan jij je adem inhouden? seconden.
Je kan je adem niet oneindig lang inhouden. Je lichaam heeft immers nodig.
Hoe komt het dat ademen automatisch verloopt en je de lucht niet naar binnen moet zuigen?
Dat gaat zo: tussen je buik en borstkas zit er een grote spier, het middenrif. Wanneer het middenrif samentrekt, wordt het platter en gaat het naar onder. Daardoor worden de longen volgezogen met lucht, wat we beter kennen als inademen. Wanneer het middenrif ontspant, wordt het weer boller en wordt de lucht uit de longen geduwd, of ademen we uit. Het is dus doordat deze grote spier, het middenrif, voortdurend opspant en ontspant, dat het ademen automatisch verloopt.
We testen het met een proefje!
Je hebt nodig: - de bovenste helft van een plastic fles - 2 ballonnen - een elastiekje
Hang een ballon in de hals van de fles en span de randen over de hals. Deze ballon stelt een long voor. De fles is je borstkas. Knip van een andere ballon het smalle uiteinde af en span deze dan met behulp van het elastiekje over de brede opening van de halve fles. Dat stuk ballon is het middenrif.
ballon (long) ballonvel (middenrif)
Trek de ballon (het middenrif) een klein beetje naar onder. Wat gebeurt er met de long (de andere ballon)?
Dat kan je vergelijken met inademen – uitademen. (doorstreep wat fout is)
Laat het middenrif zachtjes los en duw het een beetje naar binnen. Wat gebeurt er met de long?
Dat kan je vergelijken met inademen – uitademen. (doorstreep wat fout is)
4 Vervuilde lucht is niet goed voor onze longen en ons lichaam. Wat kan je doen om te zorgen dat je voldoende frisse lucht inademt? Noteer enkele tips:
De weg van het bloed Bekijk op de WOUW-site het deel over de bloedsomloop.
1 Schrijf de lichaamsdelen die deel uitmaken van de bloedsomloop op de juiste plaats op de tekening van het lichaam. Duid met pijltjes aan op de tekening hoe het bloed stroomt.
2 Wat is de functie van de bloedsomloop? Noteer hier kort.
3 Voer de opdrachten uit. Noteer je bevindingen.
Zoek een bloedvat op je hand. Kan je het volgen?
Een bloedvat ziet er dan wel blauw uit, maar bloed is altijd rood. Dat een ader er van buitenaf blauw uitziet, komt doordat de wand van de ader de donkerrode kleur van het bloed wat vervormt. Je moet ook door enkele lagen weefsel (huid en spieren) kijken.
Welke eigenschappen heeft ons bloed? Onderzoek het. (voor de durvers!)
Je hebt nodig: een naaldje, een pleister. (Werk veilig: leg de naald meteen neer na gebruik, zodat je niemand verwondt.)
Prik een klein gaatje in je vinger zodat er wat bloed uit komt. Druk het bloed op dit blad.
Wat gebeurt er met het bloed op je vinger? Kruis aan.
❍ het blijft vloeibaar en blijft stromen
❍ het stolt (wordt hard) en stopt met bloeden
In ons bloed ziet een stof die het bloed helpt stollen. Gelukkig maar! Anders zou je leegbloeden als je een wondje hebt.
De wonde maakt een korstje zodat bacteriën niet meer in je lichaam kunnen. Slim hé! Het is natuurlijk niet zo slim om het korstje er dan af te krabben, want dan is de weg weer vrij voor bacteriën en vuil.
Onderzoek:
Houd 1 hand recht omhoog en 1 hand langs je lichaam naar beneden. Blijf zo 1 minuut staan.
Leg nu je handen naast elkaar. Welk verschil zie je qua kleur?
De hand die je omhoog hield is van kleur dan de hand omlaag.
Hoe komt dat denk je?
Opdracht 4
Bloeddruk: wat is dat?
Bloeddruk is de kracht waarmee je hart het bloed tegen de wand van je bloedvaten drukt. Wanneer de druk te hoog is, kunnen je slagaders verslijten. Daarom controleert de arts geregeld je bloeddruk als je op consultatie gaat.
Met welk instrument doet hij dit? Omkring.
4 Voer uit en noteer je resultaten.
Voor deze opdracht heb je een timer of chronometer nodig.
Ga rustig zitten. Zoek waar je je hartslag het best kan voelen: in je hals of aan je pols. Leg hiervoor twee vingers in je hals of op de binnenkant van je pols.
Wanneer je je harstslag gevonden hebt, tel je gedurende 1 minuut het aantal slagen ofwel tel je gedurende 20 seconden en vermenigvuldig je dan met 3.
Wat is je harstslag bij rust? slagen per minuut.
Ga nu een rondje lopen op de speelplaats of spring 30 keer op en neer of spring een minuut met een springtouw.
Tel nu terug je hartslag gedurende in 1 minuut: slagen per minuut.
Doorstreep wat fout is: Bij inspanning is onze hartslag sneller – trager
Hoe komt dat, denk je?
Op de tekening kan je zien hoeveel liter bloed er per minuut door je hart gepompt wordt bij zitten, wandelen of lopen.
zitten: 5-6 liter wandelen: 7-8 liter lopen: 28 liter
5 Vul aan: je houdt je hartspier en bloedvaten gezond door
Houd gedurende 1 week bij hoeveel minuten jij per dag intensief beweegt.
Ma Di Wo Do Vr Za Zo min min min min min min min
1 Hoe reageer je in deze situaties? Kruis aan en vul aan.
WAT ALS … je je arm verbrandt aan een hete kookpan?
WAT ALS … je een erg pijnlijke blaar hebt op je voet?
❍ Ik verzorg het zelf.
❍ Ik raadpleeg een arts.
❍ Ik alarmeer de hulpdiensten via 112.
IK DOE HET ZO …
Schrap de foute acties. Zet de correcte acties in de juiste volgorde door ze te nummeren.
Ik smeer er boter op.
Ik kleef er een pleister op.
Ik houd mijn arm een minuutje onder stromend water.
Ik doe er wat brandwondenzalf op en een steriel gaasje.
Ik houd de brandwonde 10 tot 20 minuten onder stromend water.
❍ Ik verzorg het zelf.
❍ Ik raadpleeg een arts.
❍ Ik alarmeer de hulpdiensten via 112.
IK DOE HET ZO …
Zet de stappen in de juiste volgorde door ze te nummeren.
Ik reinig eerst de huid met water en zeep.
Ik dek de huid af met een pleister of gaasje.
Ik prik de blaar aan twee uiteinden door met een steriele of ontsmette naald.
Ik ontsmet de blaar.
Ik druk met een kompresje het vocht uit de blaar (van het midden naar de gaatjes) en dep het vocht weg.
WAT ALS …
je valt en je hebt een schaafwonde?
WAT ALS … iemand een ernstige wonde heeft die erg bloedt?
WAT
❍ Ik verzorg het zelf.
❍ Ik raadpleeg een arts.
❍ Ik alarmeer de hulpdiensten via 112.
IK DOE HET ZO …
Zet de stappen in de juiste volgorde door ze te nummeren.
Ik spoel de wonde met stromend water.
Ik was mijn handen.
Ik leg een steriel kompres op de wonde leggen en kleef het vast.
Ik dep de huid rond de wonde droog.
❍ Ik verzorg het zelf.
❍ Ik raadpleeg een arts.
❍ Ik alarmeer de hulpdiensten via 112.
Zet de stappen in de juiste volgorde door ze te nummeren.
Ik leg een kompres op de wonde.
Ik stelp de bloeding door een tiental minuten met een steriel verband te drukken op de wonde (niet als er een voorwerp in de wonde zit zoals een stukje glas).
Ik leg een drukverband aan. Hiervoor leg ik een rolletje verband of een dik pak kompressen op het kompres op de wonde en bind dit stevig vast.
Ik doe wegwerphandschoenen aan.
Om een steriel kompres op zijn plaats te houden (bijvoorbeeld bij een brandwonde of snijwonde), kan je een spiraalverband aanleggen. Dat doe je zo:
1 2 3 4
De laatste winding zet je vast met verbandhaakjes of kleefpleisters.
Maak een tweede winding en vouw het tipje van de eerste winding om.
Leg het begin van de eerste winding een beetje schuin.
Maak nu verder windingen die elkaar telkens wat overlappen. Trek niet hard aan!
Om een bloeding te stelpen, leg je een drukverband aan. Dat doe je zo:
1 2 3 4 5
Knoop de uiteinden van de zwachtel stevig vast.
Houd het kortste uiteinde van het verband vast.
Breng bovenop de plaats van de wonde een prop aan en draai de zwachtel verder rond.
Draai het verband enkele malen stevig rond het lidmaat.
Leg het kompres op de wonde.
Bij het verzorgen van een wonde was je eerst je handen. Bij het verzorgen van een wonde bij een andere persoon, draag je ook best handschoenen als je in contact komt met bloed. Dit om besmetting te vermijden.
WAT ALS …
iemand zich verslikt heeft en in ademnood komt?
WAT ALS … iemand zijn voet verstuikt?
WAT DOE IK?
❍ Ik verzorg het zelf.
❍ Ik raadpleeg een arts.
❍ Ik alarmeer de hulpdiensten via 112.
Nummer de handelingen in de volgorde waarin je ze moet uitvoeren, afhankelijk van de ernst van de verslikking.
Ik geef vijf slagen op de rug met de hiel van de hand terwijl ik de borstkas ondersteun. Ik sta schuin achter het slachtoffer.
Ik moedig de persoon aan om te hoesten.
Ik sla mijn armen om het slachtoffer, haak ze in elkaar tussen de navel en het borstbeen en geef enkele krachtige buikstoten (naar achter en omhoog).
WAT DOE IK?
❍ Ik verzorg het zelf.
❍ Ik raadpleeg een arts.
❍ Ik alarmeer de hulpdiensten via 112.
Zet de stappen in de juiste volgorde door ze te nummeren.
Er zit één foute zin in deze stappen. Doorstreep die.
Je laat het slachtoffer zitten en vraagt wat er gebeurd is en hoe het voelt.
Je ondersteunt het slachtoffer en stapt samen voorzichtig naar huis.
Wanneer je denkt dat het een verstuiking is (en geen breuk), koel je de plaats van de verstuiking met fris water of met een coldpack. Die leg je niet rechtstreek op de wonde maar wikkel je in een handdoek.
Je laat de persoon zijn been iets hoger leggen.
4 Ken je het verschil?
Verbind de kwetsuren met de passende omschrijving en de bijhorende behandeling.
Het lichaamsdeel bevindt zich in een ongewone stand. Er is een zwelling. Het gewricht is verschoven, waardoor de gewrichtsbanden zijn uitgerekt of gescheurd.
Het gewricht koelen met een coldpack en zorgen dat het niet meer kan bewegen door bijvoorbeeld een draagverband.
Het lichaamsdeel onbeweeglijk houden. Je kan een arm steun geven in een draagdoek tot hij in het gips kan.
Er is een zwelling. De persoon heeft pijn.
Het lichaamsdeel bevindt zich in een ongewone stand. De persoon heeft pijn. Het is niet altijd duidelijk of het om een breuk of een ontwrichting gaat. Daarom kunnen ze in de kliniek een nemen.
Vind je de breuk op de foto?
Het gewricht koelen met een coldpack.
WAT DOE IK?
❍
Ik verzorg het zelf.
❍ Ik raadpleeg een arts.
❍ Ik alarmeer de hulpdiensten via 112.
IK DOE HET ZO …
Zet de stappen in de juiste volgorde door ze te nummeren.
Ik beoordeel de toestand van het slachtoffer. Ik controleer hierbij het bewustzijn en de ademhaling.
Ik verwittig de hulpdiensten.
Ik ga na welke gewonde of welke verwonding als eerste aandacht verdient. Ik verleen eerste hulp.
Ik zorg voor veiligheid.
“Hallo, met de hulpdiensten, wat kan ik voor je doen?”
Waar?
Ongeval thuis? Mijn adres is ... Andere plek? Speeltuin, voetbalveld ... Geef zoveel mogelijk informatie! Wat? Iemand gevallen? Brand? Een auto-ongeval? ... Wie? Hoeveel slachtoffers? Volwassenen, kinderen? ...
In elke gemeente hangen op meerdere plaatsen aed’s (aed = automatische externe defibrilator) of defibrillator-toestellen. Dat zijn toestellen om het hart van een persoon die een hartstilstand heeft, terug te doen kloppen.
De elektroden in het toestel geven een elektrische schok, waardoor het hart misschien weer gaat kloppen. De instructies zitten bij het toestel, de nieuwste aed’s vertellen je zelfs wat je moet doen.
Hulpdiensten bellen … weet jij hoe het moet?© Rode Kruis-Vlaanderen
Wat als er een stukje van de machine ontbreekt?
1 Lees het artikel over Thomas.
Hij voetbalt, skiet en studeert psychologie. En hij is gehandicapt. De armen en benen van Thomas (23) houden halverwege op. Hij heeft siliconen kokers om over zijn benen te plaatsen. Hierop kan hij staan, lopen en zelfs rennen. Vijf jaar geleden reisde Thomas af naar Nieuw-Zeeland. Hij ruilde daar een week van leven met de 16-jarige Sage voor het programma Puberruil. Lees zijn ervaring.
Thuis aan de keukentafel vertelt Thomas ons zijn verhaal. Stoer, open en vlot. Behalve zijn handicap is er weinig bijzonders aan hem te zien. Opvallend is hoe handig hij kan bewegen. Behendig roert hij in zijn koffie door het lepeltje tussen beide ellebogen te klemmen. Zijn brood smeert hij eigenhandig dankzij een hulpmiddel. Lopen lukt wel, rennen minder goed. Maar Thomas kan zich toch snel verplaatsen want hij heeft zijn Segway: een step met een motor waarmee hij sneller is dan iedereen.
‘In Nieuw-Zeeland kwam ik terecht in een heel leuk gezin', vertelt Thomas enthousiast over zijn Puberruil-avontuur. 'Ze waren erg gastvrij en ik had het gevoel dat ze echt om me gaven. Ook als de filmcamera’s er niet waren, deden ze erg hun best. Ik heb veel gedaan, van mediteren tot paardrijden. Maar wat ik vooral leuk vond is dat ik deze activiteiten in Nederland nooit zelf zou hebben ondernomen, en dus ook nooit had ervaren. Ik leerde vooral op eigen benen staan. Thuis regelden mijn ouders alles voor me, maar daar stond ik er even helemaal alleen voor. Helemaal aan de andere kant van de wereld, zonder iemand die ik kende. In het vliegtuig zei iemand naast me: “Wat goed dat jij dit in je eentje doet. Je zou er een boek over moeten schrijven!” Dat heeft me aan het denken gezet. Ik zou graag mensen willen inspireren. Dat ze denken: Wow, als hij zich redt met zijn handicap, kan ik mijn problemen ook overwinnen. Mensen zeggen wel eens: jij komt er wel, maar met een handicap is het lang niet altijd zo makkelijk. Ik weet nog dat ik eens solliciteerde bij een hamburgerrestaurant. Ze leken geïnteresseerd. Totdat ik vertelde over mijn handicap. “Dat moet ik even overleggen, ik bel je nog”, hoorde ik. Maar ik heb nooit meer iets gehoord.'
Als kind deed Thomas keihard zijn best om 'gewoon' te zijn. Hij wilde overal aan meedoen, niet afwijken van de rest. ‘Nu weet ik dat dat onmogelijk is. Een handicap kun je niet verstoppen. Het advies dat ik anderen kan geven is: doe je niet anders voor dan je bent. Dit ben ik, ik heb een handicap, deal with it.’
Hij zag in Nieuw-Zeeland een groot verschil in de omgang met mensen met een handicap. 'Bij ons leven mensen met een beperking veel meer in een aparte wereld. Ze gaan naar speciale scholen en verenigingen. In NieuwZeeland is dat anders. Ze zijn veel meer gemixt. Ze gaan naar dezelfde scholen, sporten en werken samen. Én worden daardoor veel minder raar gevonden en meer geaccepteerd. Natuurlijk, ze kijken wel, maar niet met open mond zoals in Nederland. Ik weet nog dat ik als klein jongetje in de tuin zat en er iemand voorbij reed. Hij bleef zo naar me staren dat hij in de struiken belandde!'
Die houding van mensen is iets waar Thomas in zijn leven vaak tegen aanloopt. ‘Soms behandelden mensen me alsof ik een verstandelijk beperking heb. Een keer werd ik omhelsd door een man die zei: “Hé grote vriend, ga je mee een hamburgertje eten?” "Nee", zei ik, "ik ben 18 en studeer stedenbouwkunde." ‘Doe normaal, kijk eerst hoe iemand reageert, denk ik dan.’
(bron: www.nsgk.nl)
“Gehandicapten leven hier in een aparte wereld. Ze hebben aparte scholen en aparte clubs.
In Nieuw-Zeeland is dat anders”.
“Dit ben ik, ik heb een handicap, deal with it!”.
2 Markeer in de tekst in het oranje welke moeilijkheden Thomas ondervindt, tegen welke problemen hij aanloopt. Markeer in het groen wat Thomas allemaal doet en kan.
3 Markeer in het geel welke tips Thomas ons geeft voor de omgang met mensen met een lichamelijke beperking.
4 Met welke vooroordelen wordt Thomas soms geconfronteerd? Noteer kort.
5 Wat bewonder jij aan Thomas? Vul aan. Ik bewonder Thomas omdat
6 Welke hulpmiddelen maken Thomas het leven gemakkelijker? Noteer.
7 Volgende hulpmiddelen worden ook nog gebruikt door mensen die een hand of stuk van hun arm of been missen. Verbind de naam met het juiste hulpmiddel.
robothand blade prothese
8 Lees het artikel.
Deze vrouw van 72 jaar was al tien jaar blind door een ziekte aan het netvlies.
Nu is er een oplossing. In het universitair ziekenhuis werd onlangs een kunstmatig netvlies ingepland, waardoor de vrouw weer iets kan zien.
In een speciale bril zit een camera die de informatie doorstuur naar een zakcomputer. Die stuurt een signaal naar het kunstmatig netvlies, dat op zijn beurt de signalen via de oogzenuw naar de hersenen stuurt.
Ze kan door deze techniek licht en donker onderscheiden, de omtrek van een deurgat herkennen, de vorm van een persoon ... Nog niet zo veel dus, maar het is wel al een enorme stap vooruit!
Het kost een patiënt wel maanden om de hersenen te leren wat de prikkels betekenen. Bij deze vrouw gaat het zeer goed. Ze kan zelfs al grote letters herkennen. Bij blinden die nooit hebben kunnen zien, werkt dit systeem nog niet. Er wordt door de onderzoekers druk gewerkt, dus meer is op komst!
9 Markeer in groen welke voordelen de techniek heeft. Markeer in oranje welke beperkingen de techniek heeft.
De lichamelijke ontwikkeling verloopt net als het leven niet altijd zoals gepland. De wetenschap kan het leven van mensen soms gemakkelijker maken, maar kan ook niet alles oplossen. De techniek is nuttig maar heeft ook zijn beperkingen. Door onderzoek evolueert de techniek. Wie weet waar we binnen 10 jaar staan?
Lees, markeer en kruis aan.
1 Ik ken deze begrippen en kan ze verklaren / aanwijzen: - spijsvertering, bloedsomloop, hersenen, hoofd, ledematen, skelet, zintuigen, de huid - beenderen en gewrichten: vingerkootjes, ribben, bekken, borstbeen, schouderblad, schedel, wervelkolom, dijbeen, scheenbeen, kniegewricht, heupgewricht.
- spijsvertering: mond, keel, slokdarm, maag, darm, speeksel.
- ademhaling: luchtpijp, longen, longblaasjes, zuurstof.
- bloedsomloop: hart, ader, bloedvat, slagader.
Tip: zoek waar je de woorden vindt in je werkboek en ga na of je ze begrijpt. Zorg dat je weet waar de verschillende delen bij horen. Leg ze uit aan je ma, pa …
2 Ik begrijp de werking en de taak van: - het skelet - de spieren - de spijsvertering - de ademhaling - de bloedsomloop
Ik kan het juiste deel van mijn lichaam koppelen aan de juiste taak.
Tip: bekijk dit nog eens in je werkboek bij de verschillende lessen. Je moet dat begrijpen.
3 Ik kan een voorbeeld geven van hoe techniek het leven van mensen met een beperking kan verbeteren.
Tip: in dit thema zag je verschillende mogelijkheden. Zorg dat je ze kent en er met je eigen woorden kan over vertellen.
4 Ik weet welke stappen ik moet ondernemen bij de verzorging van volgende kleine verwondingen en kan ze toepassen: blaar, schaafwonde, ernstige bloeding, breuk, ontwrichting, verstuiking, verslikking.
Tip: herbekijk les 5 in je werkboek. Zorg dat je bij elke situatie kan vertellen hoe je reageert.
OK. Dit ken ik. Dit begrijp ik.
❑
❑
❑
❑
Tip: kijk eens opnieuw wat je gedaan hebt in de proefjes in de les. Begrijp je hoe dat ging? ❑
5 Ik kan een proef uitvoeren op / met mijn eigen lichaam en uitleggen wat er gebeurt.
6 Ik kan hulp inroepen bij een ernstig ongeval. Ik ken het Europees noodnummer en weet wat ik moet zeggen (wie, wat, waar).
Tip: herbekijk les 5 in je werkboek. Zorg dat je weet wanneer je een volwassene roept of de hulpdiensten belt en wat je dan moet zeggen.
❑
Wat ik moet kennen, moet ik eerst begrijpen en dan enkele keren opzeggen, opschrijven, tekenen … tot ik het uit mijn hoofd ken. Dat wil zeggen dat ik het kan opschrijven, zeggen of uitleggen zonder hulp. Dat is zo voor 1 tot 2
Wat ik moet kunnen, moet ik vooral begrijpen. Dat wil zeggen: stel dat juf of meester iets vraagt dat daarop lijkt, dan kan ik dat oplossen. Dat is zo voor 3 tot 6
Ik noteer wat ik nog niet begrijp en vraag het straks in de klas.