Inkijkexemplaar Tijdschrift voor Overheidsmanagement (VTOM)

Page 1

VTOM / 2022 / 04 1 Inhoud Sofie Nuyts, Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Pieter Ronsijn en Peter De Smedt Editoriaal: Vlaanderen verkent de toekomst 3 Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter en Chantal Van Audenhove Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid 7 Erik Smolders, Florian Lauryssen, Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat 21 Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen 37 Ive Marx, Ninke Mussche, Stijn Baert en Brecht Neyt Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie van migranten in Vlaanderen – uitdagingen & opportuniteiten 51 Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen Interview met Prof. dr. David Criekemans en Michael Peeters 61

Editoriaal: Vlaanderen verkent de toekomst

Sofie Nuyts, Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Pieter Ronsijn en Peter De Smedt1

In 2021 kende Vlaanderen een sterk economisch herstel dankzij gerichte overheidsmaatregelen (OESO, 2022). Met het Relanceplan Vlaamse Veerkracht investeert de Vlaamse Regering in de toekomstige veerkracht van Vlaanderen tegen nieuwe schokken (Vanhee et al., 2022). Dat is nodig, want al in 2022 worden we geconfronteerd met nieuwe mondiale uitdagingen zoals de oorlog in Oekraïne. Het begin van deze disruptieve effecten is al zichtbaar in de forse stijging van de energieen grondstoffenprijzen en de toegenomen mondiale inflatie.

Maar hoe de effecten zich op langere termijn zullen ontwikkelen, is niet te voorspellen. Wat gebeurt er met ongelijkheid en inclusie in de samenleving, met onze mentale en fysieke gezondheid, met voeding en klimaat of met onze internationale belangen en concurrentiepositie? Welke nieuwe uitdagingen en opportuniteiten zullen zich nog verder voordoen? Wetenschap en beleid kunnen hiervoor met elkaar in dialoog gaan om zo een langetermijnperspectief te verkennen.

Getuige hiervan zijn de vijf verkennende bijdrages in dit nummer van VTOM die hun origine hebben in een Vlaams-Nederlandse denkdag van 8 september dit jaar te Leuven. De denkdag was het voorlaatste hoofdstuk in een proces dat zijn start kende eind 2021, toen het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken (DKBUZA) – geïnspireerd door het rapport van de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) – aan het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) Vlaanderen de vraag stelde een schrijfopdracht te lanceren. Een schrijfopdracht die tot doel had om tot wetenschappelijk onderbouwde reflecties te komen voor langetermijnaanbevelingen, bedoeld voor het beleid. Vier onderzoeksteams leverden vier papers op die op bovenvermelde denkdag werden besproken met de Nederlandse collega’s, andere onderzoekers en het beleid. De opmerkingen, bedenkingen en eventuele nieuwe inzichten werden vervolgens verwerkt in de artikels die in dit nummer werden opgenomen. Geen deel van de initiële schrijfopdracht, maar wel van de denkdag en van dit nummer is de bijdrage van David Criekemans en Michael Peeters die de reeks mogen afsluiten.

Een eerste verkennende bijdrage van Emelien Lauwerier (UGent), Nele Van den Cruyce (KU Leuven), An De Sutter (UGent) en Chantal Van Audenhove (KU Leuven), ‘Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving’, kijkt naar preventie en zelfregie als cruciale hefbomen in het relancebeleid. De pandemie bracht diverse uitdagingen naar de voorgrond. Enkele daarvan waren reeds langer gekend maar werden door de crisis uitvergroot of versneld. Andere zijn eerder concepten waar vóór de crisis beduidend minder of zelfs niet bij werd stilgestaan, zoals veerkracht van de samenleving maar ook van individuen en het belang van preventie.

Een tweede verkennende bijdrage van Erik Smolders (KU Leuven), Florian Lauryssen (KU Leuven), Jan Delcour (KU Leuven) en Willy Verstraete (UGent) ‘Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat’, zoomt in op voeding, milieu en klimaat. De auteurs schetsen eerst de bedreigingen en kijken verder naar de trends in nieuwe technologieën. De auteurs benadrukken bij de aanbevelingen het belang van langetermijninzichten die wetenschappelijk onderbouwd en doordacht zijn voor een goed werkende kennisoverheid.

Een derde verkennende bijdrage van Bart De Moor (KU Leuven), Maarten De Vos (KU Leuven), Celine Vens (KU Leuven), Ann Nowe (VUB) en Rob Heyman (VUB), ‘Artificiële Intelligentie: een

Editoriaal: Vlaanderen verkent de toekomst 3

nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen’, kijkt naar Artificiële Intelligentie (AI) als een nieuwe systeemtechnologie in Vlaanderen. Verwacht wordt dat AI de trein van de andere systeemtechnologieën, zoals energie-, kwantum-, informatie- en communicatie- en biotechnologieën, zal vervoegen, waardoor we in alle domeinen nieuwe versnellingen zullen zien, zowel in wetenschappelijke als technologische doorbraken.

Een vierde verkennende bijdrage van Ive Marx (UA), Ninke Mussche (UA), Stijn Baert (UGent) en Brecht Neyt (UGent), ‘Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie van migranten in Vlaanderen’, geeft een reflectie omtrent arbeidsmarkt en integratie met aandacht voor beleidsopgaven, opportuniteiten en kwetsbaarheden. Ze sluiten af met de vaststelling dat wetenschap zeker niet in de plaats kan treden van het maatschappelijk en politiek debat, maar wetenschap kan het debat wel voeden.

In een laatste bijdrage gaan David Criekemans (UA) en Michael Peeters (Vlaamse overheid) met elkaar in debat over de ‘Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen’. Het interview door Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt (medewerkers Vlaamse overheid) is een voorbeeld hoe wetenschap en beleid elkaar kunnen versterken door samen na te denken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op steeds maar complexere globale uitdagingen en strategische belangen.

We wensen u veel leesplezier!

4 VTOM / 2022 / 04 Editoriaal : Vlaanderen verkent de toekomst

EINDNOOT

1 Sofie Nuyts, Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Pieter Ronsijn en Peter De Smedt zijn medewerkers van het team Strategische Inzichten & Analyses binnen het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken. Contact: peter.desmedt@ vlaanderen.be.

Referenties

OESO (2022), OECD Economic Surveys, Belgium 2022, OECD Publishing, Parijs, https://doi.org/10.1787/01c0a8f0-en.

Vanhee, D., Saelens, S., Deblauwer, J. en Van Nijen, H., (2022), “Vlaamse Veerkracht: van plan, over uitvoering, tot monitoring en rapportering”, VTOM 3:15-19.

Editoriaal: Vlaanderen verkent de toekomst 5

Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving en Chantal Van Audenhove Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid

Efficiënt naar een gezonde postCOVID-samenleving

MEER AANDACHT VOOR PREVENTIE EN ZELFREGIE IN HET

RELANCEBELEID

Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter en Chantal Van Audenhove1

SAMENVATTING Dit artikel is het resultaat van een Vlaams-Nederlandse denkdag, georganiseerd door het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken, die zich tot doel stelde om hefbomen te identificeren waarmee het beleid aan de slag kan gaan in het opzetten van het post-COVID-relancebeleid. In dit artikel worden meer specifiek de inzichten weergegeven met betrekking tot gezondheid en welzijn.

Op basis van een beschrijving van de huidige uitdagingen binnen zorg en gezondheid in Vlaanderen wordt gepleit voor een drastische paradigmashift waarin meer dan voorheen aandacht uitgaat naar preventie en zelfregie. Deze hefbomen zijn cruciaal om niet enkel efficiënt en effectief, maar ook op een zo inclusief mogelijk wijze, een zo gezond mogelijke samenleving te realiseren in de toekomst.

Tot slot, worden vijf praktische beleidsaanbevelingen geformuleerd die gekaderd worden binnen het ‘quintuple aim’-model. Dit model levert een ruimer, duurzaam richtinggevend kader waarin het beleid ankerpunten kan vinden.

Inleiding

COVID was een stress test voor de hele samenleving. De pandemie had een impact op iedere vezel van het maatschappelijke weefsel (SERV, 2020). Ze bracht een aantal uitdagingen op de voorgrond waarvan sommige niet nieuw zijn, maar werden uitvergroot of versneld. De sociale ongelijkheid is toegenomen, het digitale gebeuren is versneld evenals de daarbij horende uitdagingen. Zowel systemen (bv. organisatie gezondheidszorg) als individuele personen (bv.

quarantaines en sociaal isolement) werden door toedoen van de crisis buiten hun comfortzone geduwd. Zo werd ook het belang van veerkracht (‘resilience’), zowel voor de samenleving als op persoonlijk vlak duidelijk.

Ondertussen worden er stilaan lessen getrokken uit de pandemie. De crisis toonde aan dat er zowel op persoonlijk, organisatorisch als beleidsmatig niveau hefbomen bestaan die in meer of mindere mate kunnen worden aangewend om beter om te gaan met disrupties zoals een

7

pandemie. Naast nieuwe initiatieven, bestaan er reeds wetenschappelijk gevalideerde kaders die ingezet kunnen worden. Dit zijn cruciale hefbomen, zowel voor een relancestrategie als om toekomstig beleid duurzaam vorm te geven.

Binnen de zoektocht naar dergelijke hefbomen gaf het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken de opdracht aan het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) om het project “Verrekijkersperspectief Relance” op te zetten. In samenwerking met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in Nederland werd een Vlaams-Nederlandse denkdag georganiseerd met de ambitie om die hefbomen te identificeren waarmee het beleid aan de slag kan gaan om zoveel mogelijk impact te genereren. Hiervoor gingen onderzoekers uit beide regio’s/landen met elkaar in gesprek over gelijkaardige uitdagingen, vertrekkende vanuit een verschillende samenlevings- en beleidscontext. De gesprekken vertrokken bij een analyse van kernwetenschappelijke publicaties aangeleverd door middel van een expertenconsult en beleidsdata voor Vlaanderen, België en Nederland. Hierdoor konden de sterktes en de zwaktes van het eigen systeem worden vergeleken.

Dit artikel spitst zich specifiek toe op de centrale vraagstelling: “Wat dient er met de blik op de toekomst beleidsmatig te gebeuren om op een zo efficiënt mogelijke wijze een zo gezond mogelijke samenleving te realiseren?” Om hierop een antwoord te bieden, wordt in dit artikel, allereerst, ingezoomd op de huidige uitdagingen binnen zorg en gezondheid in Vlaanderen. De druk die deze veroorzaken, maakt duidelijk dat een fundamentele wijziging in denken en handelen binnen zorg en welzijn nodig is. Een visuele voorstelling ondersteunt de opgebouwde redenering en illustreert welke drukverlagende ingrepen wenselijk zijn. Preventie en zelfregie zijn daarbij de meest cruciale hefbomen om de noodzakelijke paradigmashift zo efficiënt en inclusief mogelijk te realiseren. Tot slot, worden vijf aanbevelingen geformuleerd die het beleid kan aanwenden om duurzaam mee aan de slag te gaan.

Uitdagingen inzake zorg en gezondheid

België en Vlaanderen staan gekend om hun kwaliteitsvolle, hoogtechnologische en toegankelijke gezondheidzorg die bovenal inzet op curatieve zorg. Ziek worden in Vlaanderen betekent voor een groot deel van de bevolking de inzet van hooggespecialiseerde en nieuwtechnologische behandelvormen. België heeft in vergelijking met andere Europese landen meer beschikbare ziekenhuisbedden dan gemiddeld en slaagt er ook beter dan gemiddeld in levensbedreigende ziekten te behandelen (OECD, 2021). Het huidige zorgsysteem staat, echter, op meerdere vlakken onder druk (zie figuur 1 waarin het huidige zorgsysteem als drukvat weergegeven wordt).

Ten eerste, staat de huidige toegankelijkheid van de sterk specialistische zorg en focus op curatieve zorg in gespannen verhouding tot de betaalbaarheid en de haalbaarheid van het zorgsysteem. De grenzen van het technologisch mogelijke worden steeds verlegd. In extreme vorm leidt dit tot therapeutische hardnekkigheid (o.a. overmedicalisering en overbehandeling) waarbij de aandacht voor levenskwaliteit naar de achtergrond verdwijnt. Het toenemende gebruik van curatieve zorg verhoogt ook de druk op het personeel terwijl de zorgsector net uitgedund raakt omwille van een lagere instroom, alsook een hogere uitstroom aan beroepskrachten. Niet alle curatieve zorg blijft praktisch realistisch mogelijk, noch wenselijk binnen het curatieve model. Keuzes dringen zich sowieso op.

Ten tweede, wordt de vraag naar zorg en focus op levenskwaliteit alsmaar groter en nijpender. Demografisch kenmerken België en Vlaanderen zich door een bijna omgekeerde bevolkingspiramide, met een zware top aan oudere personen en een smalle basis van jongeren. Onder andere dankzij de technologische vooruitgang en de opkomst van de welvaartstraat leven mensen langer. Doch gebeurt dit niet steeds in optimale gezondheidstoestand. Oudere personen worden vaker getroffen door meerdere chronische aandoeningen (multimorbiditeit). Dit vertaalt zich in het type ziektelast waarmee België geconfronteerd wordt. Ziektelast wordt uitgedrukt in het aantal verloren levensjaren door sterfte, alsook

8 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

het aantal jaren verminderde kwaliteit van leven als gevolg van een aandoening. Chronische, niet-overdraagbare aandoeningen bepalen het gros van deze last in België. Het gaat hierbij om meer dan enkel fysieke gezondheid. Cijfers tonen aan dat de ziektelast in België tussen 2009 en 2019 gestegen is voor diverse chronische en psychische/psychiatrische aandoeningen, waaronder de ziekte van Alzheimer, diabetes, COPD, lage rugpijn en longkanker (GBD, 2018). Depressie blijkt de grootste boosdoener te zijn inzake het verlies van levenskwaliteit (De Pauw et al., 2016). Kwaliteit van leven blijft in ons overwegend curatief ziektezorgmodel, echter, nog steeds ondergewaardeerd. Zo wordt in het bijzonder de geestelijke gezondheidszorg stiefmoederlijk behandeld (OECD, 2021). De jarenlange ontoereikende beleidsaandacht en financiering vertaalt zich op het terrein in een laattijdig in voege treden van geestelijke gezondheidszorg en/ of een totaal ontbreken hiervan omwille van de ellenlange wachtlijsten. Daarnaast staat ook het nog steeds bestaande taboe inzake geestelijke gezondheid tijdige en gepaste zorg in de weg.

Tot slot, bestaat er binnen onze samenleving een grote mate van ongelijkheid in gezondheid en welzijn. Deze ongelijkheid is, enerzijds, merkbaar op het vlak van besteding binnen de gezondheidszorg. Er bestaat een groot onevenwicht in de verdeling van de gezondheidsmiddelen. De dominante focus op curatieve zorg

brengt mee dat maar liefst 36 % van de gezondheidsuitgaven naar ziekenhuisopnames (‘inpatient care’) gaat. Dit ligt ver boven het Europees gemiddelde. De investeringen in preventie in ons land liggen nog onder het – als ontoereikend beoordeelde – Europese gemiddelde van 3 % (cf. cijfer curatieve zorg) (OECD, 2021). Anderzijds, bestaan er ook in hoge inkomenslanden zoals België belangrijke sociaaleconomische gezondheidsverschillen in ziekte en sterfte (Marmot, 2015). In gezondheids- en welzijnsongelijkheid is er in de recente jaren bovendien geen substantiële afname (De Maeseneer en Willems, 2021). De COVID-19-pandemie heeft deze ongelijkheden nog verder versterkt en uitvergroot. Er is geen eenvoudig verband tussen ongelijkheid en indicatoren van gezondheid en welzijn, en wellicht is er een complex samenspel van biologische, structureel sociaaleconomische (bv. bestuur, overheidsbeleid), maar ook individuele factoren (psychologisch, levensstijl). Er zijn belangrijke verschillen merkbaar inzake gezonde levensstijl, waarbij personen in meer precaire omstandigheden bijvoorbeeld een grotere kans hebben om te roken, ongezonde voeding te nuttigen of minder te bewegen volgens gezondheidsnormen. Echter valt ook de ongelijke toegang tot behandeling en zorg niet te ontkennen. Maatregelen tegen ongelijkheid moeten zich richten op de vaak aanwezige multiproblematiek, zoals laaggeletterdheid, financiële problemen, sociale isolatie of psychiatrische comorbiditeit.

9
Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving en Chantal Van Audenhove Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid Figuur 1 Schets uitdagingen voor het zorgsysteem en ankerpunten voor een radicale relancestrategie

Nood aan een paradigmashift: radicaal anders denken en handelen in de zorg

Om deze uitdagingen aan te pakken en de druk die ze veroorzaken op het systeem te verlagen, is een radicale ommekeer nodig in denken en handelen binnen zorg en welzijn. Algemeen gesteld, is er nood aan veel meer aandacht voor preventie en zelfregie. Het implementeren van integrale zorg en ondersteuning dringt zich op. Deze paradigmashift wordt deels gefaciliteerd door de opkomende erkenning voor een multidimensionale invulling van het gezondheidsbegrip.

Als er één element is dat COVID duidelijk maakte, dan is het wel dat gezondheid als begrip niet te reduceren valt tot louter fysieke gezondheid. Al snel werd de impact van de pandemische situatie en de preventieve maatregelen die getroffen werden (o.a. sociale isolatie) op de geestelijke gezondheid van de bevolking duidelijk. Dit in termen van verhoogde angst, stress, depressie, slapeloosheid, frustratie. Maar eveneens inzake de impact van het al dan niet naleven van preventieve maatregelen (o.a. ‘physical distancing’ of het dragen van een mondmasker) op het verspreiden van COVID (Brooks et al., 2020; Pfefferbauw en North, 2020). Deze verwevenheid van biologische, psychologische en sociale elementen binnen gezondheid is de essentie van het biopsychosociaal referentiekader dat reeds door verschillende disciplines vertaald werd in wetenschappelijk onderbouwde modellen (Ohrnberger et al., 2017; Stokes en Moreman, 2020). Dit model is echter nog niet voldoende ingeburgerd binnen zorg en gezondheid.

Binnen een biopsychosociaal gezondheidsbegrip hanteren we een visie op gezondheid die relateert aan het begrip positieve gezondheid (Huber, 2011), met name ‘het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zoveel mogelijk eigen regie te voeren’. Hierbij wordt benadrukt dat ‘het omgaan met tegenslag’, ‘het terugveren’, en ‘het continue adapteren aan uitdagingen’ bepalend zijn, eerder dan dat gezondheid gezien wordt als een momentane toestand of een na te streven eindpunt. Niet het gemis aan een goede gezondheid noopt tot ac-

tie, wel het voorzien in middelen, mogelijkheden en een gezond kader zodat eenieder in staat is om veerkrachtig uitdagingen het hoofd te bieden. Kwetsbaarheid is dan een normaal onderdeel van het leven en kwetsbare mensen zijn een normaal onderdeel van de samenleving. Zo stelt men in het vooruitzicht dat iemand, ondanks een kwetsbaarheid, zo volledig mogelijk deel kan uitmaken van de samenleving en idealiter hierbij ook zelf een actieve rol kan opnemen (Vranken en Hermans, 2009; Van Audenhove, 2015b). Dit vertaalt zich in het begrip zelfregie, namelijk het mee richting geven aan je leven en betrokken worden bij beslissingen, ook als je een beroep dient te doen op anderen voor steun bij je zelfredzaamheid of je participatie.

Preventie en zelfregie zijn cruciale hefbomen om op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze, maar ook op een zo inclusief mogelijk wijze de aangewezen en zelfs noodzakelijke paradigmashift binnen zorg en welzijn te verwezenlijken. Deze redenering zit ingebed in het ‘quintuple aim’-model dat o.a. door VIVEL (Vlaams Instituut Voor de Eerste Lijn) als ‘frame’ gehanteerd wordt bij het optimaliseren van zorg en welzijn in Vlaanderen. Het uitgangspunt van het model is dat de beschikbare middelen voor en het beleid rond gezondheid en welzijn tegelijkertijd ingezet dienen te worden op 5 gelijkwaardige assen. Deze assen zijn:

1. efficiëntie maximaliseren, zijnde betere zorg realiseren met de inzet van dezelfde of minder middelen;

2. problematieken op bevolkingsniveau aanpakken om de gezondheid van de bevolking te garanderen en te vrijwaren;

3. bijdragen tot sociale rechtvaardigheid en inclusie (‘equity’);

4. meer waarde realiseren in de zorg vanuit het perspectief van de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood;

5. meer waarde realiseren voor zorgverleners zodat zij met voldoening hun werk op een goede manier kunnen doen.

Meer aandacht voor preventie en zelfregie ageert vooral op (2) de aanpak van problematieken op bevolkingsniveau, (3) het bijdragen aan sociale rechtvaardigheid en inclusie en (4) het creëren

10 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

van meerwaarde voor de zorgvrager. Ook de andere doelstellingen zijn hier echter in grote mate mee verweven zoals in volgende onderdelen duidelijk zal worden. Het is een stellingname dat acties op deze assen drukverlagend kunnen werken en de lasten op het zorgsysteem kunnen doen krimpen op lange termijn. In figuur 1 worden deze assen en enkele acties voorgesteld als ventielen die drukverlagend werken. Zoals gesteld, deze zijn pas mogelijk na een radicaal herdenken van en handelen in zorg en welzijn.

Problematieken op bevolkingsniveau aanpakken

Om een zo efficiënt en effectief mogelijke zorg te organiseren, wordt er idealiter niet gewacht tot de bevolking ziek wordt, een kwetsbaarheid zich voordoet of de kans krijgt om te verergeren. Vroegtijdig ingrijpen en aldus meer dan vroeger inzetten op preventie is de boodschap.

Om meer gezonde levensjaren te creëren en dus mensen te helpen gezond ouder te worden, dient te worden ingezet op duurzame gedragsverandering. Leefstijl wordt namelijk gelinkt aan het ontstaan of het verergeren van een groot aantal chronische aandoeningen. Onder deze leefstijlfactoren vallen roken, ongezonde voeding, overgewicht, fysieke sedentariteit, (problematisch) alcoholgebruik en aanhoudende stress (Belloc en Breslow, 1992; Fries, Green en Levine, 1989; Stroebe en Stroebe, 1995). Investeren in acties die gezond gedrag helpen te promoten en ongezond gedrag in te dijken, heeft niet enkel positieve korte- en langetermijngevolgen voor de bevolking (hoger fysiek en psychisch welbevinden), maar helpt ook de druk op het zorgsysteem te minderen. Doordat het mensen langer gezond houdt, verlaagt gezondheidspromotie eveneens de zorgkosten (Van der Vliet et al., 2020). Deze investeringen lonen in elke levensfase en vooral op jonge leeftijd, aangezien gezondheidswinsten zich cumulatief kunnen opbouwen doorheen de levensloop.

Het stimuleren tot het aannemen van een gezonde leefstijl vergt een intersectorale en multistrategieaanpak met oog voor individu én omgeving. Een gezonde leefstijl mag dan een belangrijke protectieve factor zijn, dit realiseren is allesbe-

halve makkelijk. Dit heeft de COVID-pandemie ook duidelijk gemaakt. Het verminderen van de impact en verspreiding van het COVID-19-virus was voor een belangrijk deel gedragsmatig van aard en omhelsde het volgen van een aantal richtlijnen en adviezen (bv. mondmaskerplicht, afstand houden). Een grootschalig onderzoek naar motivatie om deze adviezen en richtlijnen te volgen, toont aan dat de motivatie gedurende de pandemische situatie in golven op en neer ging (Van Oost et al., 2022). Ook in geval van acute dreiging (i.e. virusverspreiding met kans op ziektesymptomen) is er variatie in hoeverre personen gemotiveerd zijn om gedrag te stellen dat de dreiging kan doen dalen. In het kader van leefstijlveranderingen verwachten we nochtans vaak van mensen dat ze hun gedrag aanpassen ook als er zich op dat moment nog geen acuut gevaar voor de gezondheid stelt. Dit is niet evident en de complexiteit hiervan wordt nog al te vaak onderschat. Verandering heeft de meeste kans op slagen als mensen er ook zelf de voordelen van inzien. Daarom is het belangrijk om op maat te werken en de mensen te coachen, eerder dan enkel te informeren en te onderwijzen.

Ook als mensen al ziek of kwetsbaar zijn, is de promotie van een gezonde levensstijl een belangrijke interventiestrategie. Het is vaak een van de cruciale ingangspoorten om een kwaliteitsvol leven op te bouwen. Het maakt deel uit van ziektemanagement gericht op empowerment, eigen regie en veerkracht.

Inzetten op ondersteuning van het individu

Mensen dienen goed en gedegen ondersteund te worden in het stellen van duurzaam gezond gedrag. In een eerste fase betekent dit gemotiveerd worden om oude gewoontes te veranderen. In een tweede fase dienen mensen ook ondersteund te worden in het realiseren en het behouden van nieuw gedrag.

Actoren in de zorg zullen mensen optimaal moeten ondersteunen in de promotie van een gezonde leefstijl. Dit vereist andere competenties van elke zorgverlener, inbreng van gedragsexpertise door hulpverleners die hier specifiek voor opgeleid zijn en samenwerking over disciplines heen.

11
Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving en Chantal Van Audenhove Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid

Ook nieuwe technologie biedt een insteek voor de ontwikkeling van tools en instrumenten om leefstijlaanpassingen te ondersteunen. De ontwikkeling van dergelijke tools zit merkbaar in de lift (bv. wearables, smartwatches, apps). Deze evolutie dient geenszins vertraagd te worden. Maar het is wel van belang dat ze wetenschappelijk onderbouwd is (i.e. dat ze technieken bevatten waarvan aangetoond is dat ze effectief gedragsverandering kunnen verwezenlijken). Indien ze toegankelijk is voor iedereen, kan nieuwe technologie daarenboven bijdragen tot meer sociale gelijkheid en toegankelijkheid van voorzieningen.

In de veelheid aan nieuwe technologie zijn er echter maar bitter weinig tools te vinden die blijvend gebruik stimuleren. Vaak zijn ze niet ontwikkeld met de motieven en de beweegredenen van de gebruiker in gedachten of ontbreekt het deze aan werkzame principes voor gedragsverandering, waardoor ze hun doel missen. Zo bevatten tools gericht op het verhogen van beweging in veel gevallen wel de nodige monitoring en feedbacktechnieken waarmee gebruikers enerzijds zicht krijgen op hun prestaties en anderzijds feedback krijgen rond hoever ze nog van hun doelen verwijderd zitten. Maar om duurzaam fysiek actief te blijven zijn er ook andere principes van belang (bv. steun van sociale omgeving, beloning, overwinnen van obstakels). Dit is vooral een aandachtspunt bij die personen waarvoor fysieke activiteit een opgave is en er tegelijk dus meest nood aan hebben. Interdisciplinaire initiatieven, waarbij gedragsexpertise wordt ingezet en waarbij de focus ligt op de noden van de gebruiker zelf, dienen te worden toegejuicht. Ook initiatieven die de werkzaamheid van bestaande technologie voor zorg- en welzijnsdoelen documenteren en de resultaten aan het praktijkveld ter beschikking te stellen (Over onlinehulp-apps.be · Onlinehulp-apps, z.d.), blijven belangrijk.

Inzetten op aanpassing van de omgeving

Een preventieve aanpak is geen eenzijdig verhaal van individuele leefstijlaanpassingen. Er is evenveel en complementaire nood aan omgevingsinterventies die het gedrag meer automatisch in de gewenste richting sturen (bv. nudg-

inginterventies). De ruimere fysieke omgeving speelt een grote rol in het bevorderen of het net tegenwerken van een gezonde leefstijl. Er bestaan diverse lokale projecten die de publieke ruimte gezond inrichten en de ‘bewandelbaarheid’ van regio’s verhogen.

Specifieke aandacht richt zich op de werkomgeving als setting waar aan gezondheidspromotie kan worden gedaan. Werkstress is daarbij een belangrijk aanknopingspunt, maar ook andere vormen van gezond leven kunnen daar makkelijk ingang vinden (bv. verminderen van sedentair gedrag, bevorderen van fysieke activiteit, gezonde voeding enz.). Werkparticipatie en kwaliteit van werk zijn aantoonbare hefbomen voor psychosociale gezondheid gebleken (De Jaegere et al., 2013; Knaeps en Van Audenhove, 2013). Vroegtijdige preventie alsook duurzame reintegratie zijn belangrijke topics die dienen meegenomen te worden op het niveau van werkgeversorganisaties. De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Stichting Innovatie en Arbeid creëerden zo de website “Werkbaar Werk” waarin informatie, tools en praktijken gedeeld worden om mee aan de slag te gaan.

Ook de overheid zelf vormt een belangrijke omgevingsfactor, aangezien een regelgevend kader dat gezond gedrag aanmoedigt en ongezond gedrag ontraadt van belang blijft om een aantal belangrijke gezondheidsrisico’s in te dijken die zich niet makkelijk via andere maatregelen aangepast zien. Denk daarbij aan de invoer van een suikertaks, het bannen van tabaksreclame, het verplichten tot rookvrije omgevingen enz. Een preventief gezondheidsbeleid dient bovenal intersectoraal gedragen te worden, waarbij ook acties noodzakelijk zijn binnen onderwijs en opleiding, vrije tijd, lokale besturen en werkomgevingen.

Bijdragen tot sociale rechtvaardigheid en inclusie

De gezondheidsongelijkheid is een grote uitdaging, niet alleen in België. Niet iedereen in de samenleving heeft dezelfde kans om gezond te zijn en/of te blijven. De grootste gezondheidswinst kan worden gemaakt bij mensen die in de meest precaire omstandigheden leven.

12 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Mattheuseffecten (het onbedoeld vergroten van ongelijkheid door gelijke middelen te voorzien voor iedereen) dienen vermeden te worden. Om optimale resultaten te bereiken op het vlak van gezondheid en welzijn, gaat het beleid best uit van proportioneel universalisme (De Maeseneer en Willems, 2021). Dit is een aanpak die voortvloeit uit het rechtvaardigheidsprincipe. Proportioneel universalisme pleit voor een universele dienstverlening voor iedereen, doch deze varieert in schaal en intensiteit naargelang de ondersteuningsnoden van de doelgroep. Dit vereist natuurlijk wel een andere manier van denken waarbij niet vanuit de structuren van het zorgsysteem wordt vertrokken, maar wel vanuit de vraag en de behoeften van de zorgvrager.

Zo is er veel meer aandacht nodig voor personen met ernstige en langdurige psychische problemen waarbij de zorgnoden zich doorgaans op meerdere vlakken voordoen, complex, blijvend en structureel van aard zijn. Hoewel ook zij “empowered” kunnen worden, zijn ze in de gezondheids- en welzijnssectoren vaak slachtoffer van stigma en discriminatie. Niet zelden worden hun lichamelijke klachten en symptomen begrepen als deel van hun psychiatrische problematiek. Dit fenomeen van ‘diagnostic overshadowing’ (Thornicroft et al., 2007) draagt ertoe bij dat er sprake is van foute diagnose en onderbehandeling van fysieke problemen. Deze doelgroep heeft een hoger risico op vroegtijdige sterfte (Thornicroft, 2011).

De toegankelijkheid van zorg en welzijn kan worden verhoogd via ‘outreachend’ werk. Tijdens de coronapandemie zijn er tal van lokale initiatieven ontsproten als antwoord op de noden van subgroepen in de populatie, bijvoorbeeld over informatiebehoeftes en over het vaccineren of de kennis en vaardigheden rond aanhouden van hygiëne. In het bijzonder kan worden gedacht aan het betrekken en het inzetten van niet-medisch geschoolde gidsen of ‘community health workers’. Deze vertrouwenspersonen en doorgaans ervaringsdeskundigen gaan samen met een persoon in een meer kwetsbare positie op pad en leiden hem of haar doorheen de sociale kaart en het zorglandschap. Dit model toonde zich reeds succesvol in diverse settings (Masquillier, 2022). Zo bleek ook de gerichte

inzet van deze gidsen tijdens de COVID-pandemie in vergelijking met ‘care as usual’ sterkere positieve verandering te bewerkstelligen in zelf gerapporteerde psychosociale gezondheid bij mensen met een beperkt sociaal opvangnet (Vanden Bossche et al., 2022).

Meer waarde realiseren vanuit het perspectief van de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood

Om de wijze waarop de zorg ervaren wordt door personen met een zorg- en ondersteuningsnood te verbeteren, dienen deze meer dan ooit betrokken te worden in de zorg. Vanuit de idee van gelijkwaardigheid ontstaan triadische zorgmodellen waarin zowel de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood, als de formele en de informele zorg samenwerken om de best mogelijke zorg te realiseren.

Hierbij dient ook stilgestaan te worden bij de zorgnoden van de mantelzorger. Niettegenstaande België reeds sinds 2016 een mantelzorgplan heeft, gaat nog steeds beperkte aandacht uit naar deze directe omgeving van de patiënt. De mantelzorger verdient de nodige aandacht als persoon met eigen zorgnoden i.p.v. deze louter te bekijken vanuit de rol als informele zorgdrager van een naaste binnen de vermaatschappelijking van de zorg (Van Audenhove, 2017). Waar mantelzorg als waardevol en betekenisgevend wordt omschreven, is er tegelijkertijd nog te weinig bewustzijn en begrip dat het opnemen van zorgtaken een grote belasting op mentaal, sociaal en fysiek vlak kan betekenen (chronische stress, slaaptekort, angstgevoelens, depressie, impact op de zorgrelatie, sociale isolatie, stigma …). Het overgrote deel van de mantelzorgers (93 %) rapporteert nood te hebben aan extra ondersteuning voor zichzelf (bv. respijt zorg) en voor de persoon waarvoor ze zorg dragen.

Verder, de ontwikkeling en het gebruik van op wetenschappelijke kennis gebaseerde beslissingshulpen of ‘decision aids’ zouden een belangrijke vooruitgang kunnen betekenen op het vlak van participatie en empowerment. ‘Decision aids’ zijn interventies die tot doel hebben patiënten te helpen bij keuzes tussen behandelingsalternatieven door hen informatie te geven

13
Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving en Chantal Van Audenhove Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid

over de voor- en nadelen van de verschillende therapeutische mogelijkheden relevant voor de gezondheidstoestand van de patiënt in kwestie. Deze tools dragen bij tot een gesprek tussen arts, (formele en informele) zorgverstrekkers en patiënt waarin behandelopties vergeleken en overwogen worden volgens de principes van ‘Shared Decision Making’ (Stacey, 2017). Dit veronderstelt een aanpak waarin de clinicus en de patiënt de beste wetenschappelijke kennis delen in een besluitvormingsproces waarbij de patiënt aangemoedigd wordt om verschillende opties te overwegen, en samen met de clinicus (en, waar van toepassing, de mantelzorger) een eindkeuze te maken waarbij de persoonlijke voorkeuren en levensdoelen van de patiënt centraal staan (Van Audenhove, 2015; Elwyn et al., 2012, 2017).

Vooral bij waardenbepaalde keuzes of bij overbehandeling van een aantal problemen kunnen deze tools een meerwaarde betekenen, zowel voor de persoon zelf als voor de organisatie van de zorg en het beleid. De publiekscampagne van ‘Choosing Wisely’ (www.choosingwisely. org/; Hurley, 2014) focuste bijvoorbeeld op het overgebruik van bepaalde procedures en behandelingen zoals het gebruik van neuroleptica bij ouderen, overgebruik van antibiotica bij verkoudheden, inductie van arbeid bij de bevalling. Het publiek werd hiermee gestimuleerd om na te denken over opties en niet zonder meer procedures of behandelingen als meerwaarde te beschouwen.

De rol van een sterke psychologische eerstelijnsfunctie zou in dit verband in België het verschil kunnen maken indien deze verder reikt dan een “psychotherapeutische” of kortdurende begeleidingsrol. Deze functie kan een sterke verbindende rol spelen tussen de verschillende spelers in het ondersteunend netwerk van informele en formele zorgverstrekkers. Dit zal wellicht bijdragen tot een betere zorg, een versterking van mantelzorg en de buurt door de betere verbinding tussen alle betrokken instanties. Dit faciliteert immers continuïteit en coördinatie (Coppens et al., 2015; Hermans et al., 2021).

Het creëren van meerwaarde voor zorgverleners

Tot slot, en niet het minst, is bijzondere aandacht nodig voor de zorgverlener zelf. Een radicale aanpassing van het zorgsysteem vraagt een herdenken van rollen en het stilstaan bij de veerkracht van het zorgpersoneel. De zorg voor de zorgverlener dient integraal geïmplementeerd te worden, al vanaf de opleiding en doorheen de ganse professionele loopbaan.

De COVID-pandemie toonde de mogelijkheden voor snelle omschakeling, maar ook de breekpunten aan. Drastische aanpassing gaat gepaard met druk en frustratie bij zorgverleners, niet het minst omdat de werkintensiteit maar ook de werkinvulling zelf toeneemt. Het risico hiervan is ontevredenheid en uitval, met negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de zorg en het zorgsysteem. Dit onderstreept het belang van een goede organisatie waarbij zorg naadloos op elkaar is afgestemd, overgebruik en ongepaste zorg wordt vermeden en elke zorgverlener optimaal zijn/haar zorgexpertise kan benutten en voldoende ondersteuning krijgt. Dergelijke optimalisatie zal eveneens de aantrekkelijkheid van het zorgberoep ten goede komen. Dit kan een bevorderlijk effect hebben op de instroom dewelke nu ook suboptimaal loopt.

Efficiëntie maximaliseren

Om een uitgebalanceerd gezondheidszorgmodel te verwezenlijken, waarin zowel systemen als individuele personen veerkrachtig zijn, dient bovenal een gedeelde cultuur van ‘evidence based’ werken centraal te staan. Zoals dit artikel aantoont, is reeds heel wat wetenschappelijk onderbouwde kennis voorhanden, doch wordt deze nog onvoldoende ingezet op het terrein. De effectiviteitswinsten (1ste as uit de quintuple aim) die hiermee verwezenlijkt kunnen worden, zijn nochtans reeds aangetoond. Een positief voorbeeld hiervan is de monitor suïcidepreventie.

De strategische implementatie van ‘evidence based’ principes is een zwak punt binnen het Belgische en Vlaamse gezondheids- en welzijnsbeleid (Knaeps et al., 2012; Helmer et al., 2016). Wetenschappelijke inzichten dienen op

14 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

een weldoordachte manier ingezet te worden in het leven van alledag, gemonitord, geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd of stopgezet vooraleer ze al dan niet verder verankerd worden in de dagelijkse praktijk (o.a. via kwaliteitsindicatoren, decreten etc.). Het beleid heeft hierin een cruciale rol te spelen. Het moge duidelijk zijn dat de politieke context waarbinnen zorg en welzijn zich situeren in België complex is (9 verschillende ministers en 19 administraties) wat het opzetten van een duurzaam geïntegreerde visie niet vergemakkelijkt.

Conclusies en aanbevelingen

Het is altijd, maar zeker in tijden van grote uitdagingen, noodzakelijk dat alle (zorg)sectoren doen wat nodig is om een doelgerichte, toegankelijke en kwaliteitsvolle werking zoveel mogelijk te behouden en verder te ondersteunen. Met het oog op de toekomst is een radicaal anders denken en handelen in zorg en welzijn aangewezen.

Op basis van de Vlaams-Nederlandse denkdag werden preventie en zelfregie geïdentificeerd als de meest cruciale hefbomen om op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze, maar ook op een zo inclusief mogelijk wijze, deze paradigmashift binnen zorg en welzijn te verwezenlijken. Zoals de uitwerking in dit artikel aantoont, past de aandacht voor beide begrippen naadloos in de assen van het ‘quintuple aim’-model. Aan de hand van het model kan dan ook een duurzaam richtinggevend kader worden geschetst waarin het beleid gedeelde ankerpunten kan vinden. Hierbij kunnen volgende adviezen worden geformuleerd:

1. verbeter de gezondheidstoestand op bevolkingsniveau. Het verhogen van het budget voor preventie en in het bijzonder de budgetten voor de geestelijke gezondheidszorg is hiertoe een belangrijke randvoorwaarde. Preventieacties dienen vanaf het begin van de levensloop, maar ook bij volwassenen, de ruggensteun van het gezondheidszorgsysteem te zijn, en geen ‘add-on’. Hierbij kan worden gefocust op een aantal cruciale elementen die een wezenlijk verschil maken zoals voeding, beweging, alcohol en roken; maar ook

arbeidsomstandigheden en omgevingsfactoren;

2. zet in op sociale rechtvaardigheid en inclusie. Maak van het wegwerken van ongelijkheid in gezondheid en toegang tot zorg een beleidsprioriteit. Ook de meest kwetsbare groepen kan men door middel van cocreatieve processen betrekken in de ontwikkeling van interventies en beleid. Proportioneel universalisme is een aangewezen aanpak om Mattheuseffecten terug te dringen. Volgens het rechtvaardigheidsprincipe richt het aanbod zich op iedereen, doch varieert het (extra inspanning, benutte kanalen, toeleiding tot aanbod …) naargelang de ondersteuningsnoden van de doelgroep;

3. realiseer meerwaarde binnen de zorg. Waarde dient te worden getoetst en bevraagd bij alle betrokken actoren in de zorg. Hierbij staan triadische zorgmodellen centraal. Bij de keuzes voor behandeling zouden voorkeuren van patiënten en waardenafwegingen een meer centrale plaats kunnen krijgen door ‘shared decision making’ en het gebruik van ‘evidence based’ beslissingshulpen. Nieuwe technologie heeft hierin zeker een plaats, maar dient steeds ingebed te zijn in een menselijke zorg;

4. maximaliseer efficiëntie binnen de zorgorganisatie. Sterkere samenwerking tussen sectoren, het implementeren van integrale zorg en ondersteuning, alsook het gebruik van interventies waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is aangetoond, leiden tot efficiëntiewinsten. Er bestaan systemen (bv. BelRAI) die kunnen helpen om de overlast van talloze registratiesystemen tegen te gaan, maar ook om continuïteit van zorg en coördinatie binnen de zorg te bevorderen;

5. verhoog de instroom en vermijd de uitstroom van zorgprofessionals. De haalbaarheid van een zorgsysteem is onlosmakelijk verbonden met de gedrevenheid van wie er dagelijks in werkt. Een te hoge werkdruk, administratieve overlast, alsook een veranderend maatschappelijk perspectief op zorgpersoneel maken het beroep minder aantrekkelijk, alsook minder

15
Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving en Chantal Van Audenhove Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid

houdbaar. Oog voor kwaliteit van werk, goede afstemming van de zorg, duurzaam werk en welzijn op en naast de werkvloer maken integraal deel uit van een kwaliteitsvol gezondheidszorgsysteem.

EINDNOOT

1 Emelien Lauwerier*, professor en postdoctoraal onderzoeker Vakgroep ExperimenteelKlinische & Gezondheidspsychologie, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen UGent, Emelien.Lauwerier@UGent.be; Nele Van den Cruyce*, postdoctoraal onderzoeker KU Leuven LUCAS, nele.vandencruyce@kuleuven.be; An De Sutter, professor Centrum voor Huisartsgeneeskunde Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg UGent, an.desutter@ugent.be; Chantal Van Audenhove, emeritus professor met opdracht Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde KU Leuven LUCAS, Chantal.VanAudenhove@kuleuven.be, *shared first authorship.

16 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving en Chantal Van Audenhove Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid

Referenties

Belloc, N.B. en Breslow, L. (1972), “Relationship of physical health status and health practices”, Preventive Medicine, 1(3), 409421, https://doi.org/10.1016/00917435(72)90014-x.

BelRAI (z.d.), Zorg en Gezondheid, https:// zorg-en-gezondheid.be/beleid/ezorgzaamvlaanderen/belrai.

Brooks, S.K., Webster, R.K., Smith, L.E., Woodland, L., Wessely, S., Greenberg, N. en Rubin, G.J. (2020), “The psychological impact of quarantine and how to reduce it: rapid review of the evidence”, The Lancet, 395(10227), 912-920, https://doi. org/10.1016/s0140-6736(20)30460-8.

Coppens, E., Neyens, I. en Van Audenhove, C. (2015), Onderzoek naar de invoering van een eerstelijnspsychologische functie in Vlaanderen: Onderzoeksrapport, Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

de Almeida Mello, J., Hermans, K., Van Audenhove, C., Macq, J. en Declercq, A. (2015), “Evaluations of home care interventions for frail older persons using the interRAI home care instrument: A systematic review of the literature”, Journal of the American Medical Directors Association, 16 (2), 173.e1-173.e10, doi: 10.1016/j. jamda.2014.11.007.

De Jaegere, V., Knaeps, J. en Van Audenhove, C. (2013), “Samen Werk en Opleiding Realiseren voor personen met psychische problemen”, Tijdschrift voor Rehabilitatie, 2, 25-36.

De Maeseneer, J. en Willems, S. (2021), Terugdringen Sociale Gezondheidskloof: van concept naar politieke implementatie, Ghent University, Department of Public Health and Primary Care.

De Stampa, M., Cerase, V., Bagaragaza, E., Lys, E., Alitta, Q., Gammelin, C. en Henrard, J. (2018), “Implementation of a Standardized Comprehensive Assessment Tool in France: A Case Using the InterRAI Instruments”, International Journal of Integrated Care, 2018; 18(2): 5, 1–8, DOI: https:// doi.org/10.5334/ijic.3297.

Elwyn, G., Frosch, D. et al. (2012) “Shared Decision Making: A Model for Clinical Practice”, Journal of general internal medicine, 27, 1361-7.

Elwyn, G., Durand, M.A., Song, J., Aarts, J., Barr, P.J., Berger, Z., Cochran, N., Frosch, D., Galasi´nski, D., Gulbrandsen, P., Han, P.K.J., Härter, M., Kinnersley, P., Lloyd, A., Mishra, M., Perestelo-Perez, L., Scholl, I., Tomori, K., Trevena, L. en Van der Weijden, T. (2017), “A three-talk model for shared decision making: multistage consultation process”, BMJ, j4891, https://doi. org/10.1136/bmj.j4891.

Fries, J.F., Green, L.W. en Levine, S. (1989), “Health promotion and the compression of mortality”, The Lancet, i, 481-483.

GBD (2018), “Global, regional, and national incidence, prevalence, and years lived with disability for 354 diseases 11 and injuries for 195 countries and territories, 1990–2017: A systematic analysis for the Global Burden of Disease Study 2017”, The Lancet, 392(10159), 1789-1858.

Gray, L.C., Berg, K., Fries, B.E., Henrard, J.C., Hirdes, J.P., Steel, K. en Morris, J.N. (2009), “Sharing clinical information across care settings: the birth of an integrated assessment system”, BMC Health Services Research, 9(1), 1-10.

Helmer, E., Vanderhaegen, J., Coppens, E. en Van Audenhove, C. (2016), De ervaringen van hulpverleners, mantelzorgers en patiënten (kuleuven.be).

17

Hermans, S., Sevenants, A. en Van Audenhove, C. (2021), Referentiekader Continuïteit in de zorg voor personen met geestelijke gezondheidsproblemen, Report No. 2020/13 R43, Leuven, Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Huber, M., Knottnerus, J.A., Green, L. et al. (2011), “How should we define health?”, BMJ, 2011;343 (4163):235-7.

Hurley, R. (2014), "Can doctors reduce harmful medical overuse worldwide?", BMJ, 349 :g4289, doi:10.1136/bmj.g4289.

Knaeps, J. en Van Audenhove, C. (2013), Werk Werkt!, Gent, GTB, ISBN: 9789081348775.

Knaeps, J., Desmet, A. en Van Audenhove, C. (2012), “The IPS fidelity scale as a guideline to implement supported employment”, Journal of Vocational Rehabilitation, 37(1),13-23.

Knaeps, J., Neyens, I., Donceel, P., Van Weeghel, J. en Van Audenhove, C. (2014) “Beliefs of Vocational Rehabilitation Counsoler About the Competitive Employment for People With Severe Medical Illness in Belgium”, Rehabilitation Counseling Bulletin, 1-13.

Marmot, M. (2015), The health gap. The challenge of an unequal world, Londen, Bloomsbury Publishing.

Masquillier, C., Cosaert, T. en Wouters, E. (2022), Community health workers in België – rapport 2021, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, 150 p., ISBN: 789057287343.

OECD (2021), Belgium: Country Health Profile 2021, State of Health in the EU, Parijs, OECD Publishing, https://doi. org/10.1787/57e3abb5-en.

Ohrnberger, J., Fichera, E. en Sutton, M. (2017), “The relationship between physical and mental health: A mediation analysis”, Social science & medicine (1982), 195, 42-49, https://doi. org/10.1016/j.socscimed.2017.11.008.

Over onlinehulp-apps.be · Onlinehulp-apps (z.d.), starterskit.nimbu.io, www.onlinehulp-apps.be/over.

Pfefferbaum, B. en North, C.S. (2020), “Mental Health and the Covid-19 Pandemic”, New England Journal of Medicine, 383(6), 510-512, https://doi. org/10.1056/nejmp2008017.

SERV (2020), Cijferrapport Corona – Impact op het sociaal economisch weefsel voorlopige analyse: rode draden, scheuren, knopen en leerstof, 356 p.

Stacey, D. et al., “Decision aids for people facing health treatment or screening decisions”, Cochrane Database of Systematic Reviews 2017, Issue 4, Art. No. CD001431, DOI: 10.1002/14651858.CD001431. pub5.

Stokes, J.E. en Moorman, S.M. (2020), “Sticks and Stones: Perceived Age Discrimination, Well-Being, and Health Over a 20-Year Period”, Research on Aging, 42(3-4), 115-125, https://doi. org/10.1177/0164027519894875.

Stroebe, W. en Stroebe, M.S. (1995), Social psychology and health, Buckingham, Open University Press.

Suikertaks en andere prijsstrategieën | Gezond Leven (z.d.), www.gezondleven.be/ themas/voeding/beleid/suikertaks.

Thornicroft, G., Rose, D. en Kassam, A. (2007), “Discrimination in health care against people with mental illness”, International Review of Psychiatry, 19(2), 113-122, https://doi. org/10.1080/09540260701278937.

18 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Emelien Lauwerier, Nele Van den Cruyce, An De Sutter Efficiënt naar een gezonde post-COVID-samenleving en Chantal Van Audenhove Meer aandacht voor preventie en zelfregie in het relancebeleid

Thornicroft, G. (2011), “Physical health disparities and mental illness: the scandal of premature mortality”, The British journal of psychiatry : the journal of mental science, 199(6), 441-442, https://doi. org/10.1192/bjp.bp.111.092718.

Van Audenhove, C. (2015), Medische keuzes. Praktische gids voor overleg tussen zorgverstrekker en patiënt, Lannoo, p. 248.

Van Audenhove, C. (2015b), Herstellen kan je zelf, Leuven, LannooCampus.

Van Audenhove, C. (2017), "De geestelijke gezondheidszorg: een nieuwe mindset?",

Tijdschrift Klinische Psychologie, Vol. 47, Issue 1, Acco.

Vanden Bossche, D., Lagaert, S., Willems, S. en Decat, P. (2021), “Community health workers as a strategy to tackle psychosocial suffering due to physical distancing : a randomized controlled trial”, International Journal of Environmental Research and Public Health, 18(6), https://doi.org/10.3390/ ijerph18063097.

van der Vliet, N., Suijkerbuijk, A.W., de Blaeij, A.T., de Wit, G.A., van Gils, P.F., Staatsen, B.A., Maas, R. en Polder, J.J. (2020), “Ranking Preventive Interventions from Different Policy Domains: What Are the Most Cost-Effective Ways to Improve Public Health?”, International Journal of Environmental Research and Public Health, 17(6), 2160, https://doi.org/10.3390/ ijerph17062160.

Van Oost, P., Yzerbyt, V., Schmitz, M., Vansteenkiste, M., Luminet, O., Morbée, S., Van den Bergh, O., Waterschoot, J. en Klein, O. (2022), “The relation between conspiracism, government trust, and COVID-19 vaccination intentions: The key role of motivation”, Social Science & Medicine, 114926.

Vranken, R. en Hermans, K. (2009), Zorginnovatie in Welzijn, Leuven, Lucas.

19

Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat

SAMENVATTING Landbouw, klimaat en milieu zijn sterk verweven thema’s. Vlaanderen heeft te kampen met toenemende verdroging door de klimaatwijziging, het heeft te veel stikstof door intensieve veeteelt, het kent relatief hoge grondprijzen en er is een aangroei van consumenten die een meer efficiënte voedselketen nastreven. Het Vlaamse landschap moet een groter waterbergend vermogen hebben, de stikstof moet efficiënter worden benut en de landinrichting moet worden veranderd. Een dynamisch grondwatermodel is nodig om de impact van verdroging beter in te schatten en irrigatie beter te kunnen sturen. De circulariteit van nutriënten kan worden verhoogd door een verschuiving van de productie van dierlijke naar die van plantaardige en microbiële eiwitten. Het beleid kan onderzoek stimuleren naar microbieel eiwit dat inzetbaar is voor menselijke voeding, zonder omweg via het productiedier. De stikstofcrisis mag men niet zien als een belemmering maar kan men aanwenden om een meer optimaal landgebruik te berekenen. Via zonering kan men de doelen van vernatting, milieu en natuur verzoenen en kan men landbouwers een toekomstperspectief geven. We adviseren dat die langetermijnplanning best gebeurt vanuit een nieuw en overkoepelend orgaan. De overheid moet inzetten op communicatie met de burgers om het antitechnologisch sentiment tegen te gaan en moet peilen naar het maatschappelijk draagvlak voor de nodige en ingrijpende wijzigingen. Onderzoek in Nederland toonde verrassend aan dat burgers aanvaarden dat iedereen een bijdrage zal moeten leveren en dat een status quo niet de oplossing kan zijn.

1. Inleiding

De hier beschreven wetenschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor het Vlaams beleid over voeding, milieu en klimaat en, bij uitbreiding, over landbouw, werden geselecteerd op basis van vier belangrijke trends in Vlaanderen. Deze zijn: (1) de klimaatverandering, (2) de stikstofcrisis en de gevraagde aanpassing van de landbouw, (3) de schaarste aan de beschikbare

ruimte, zeg maar de grondprijs en het landgebruik, en (4) de aangroei van consumenten die een kortere en meer efficiënte voedselketen nastreven en/of producten van de biologische landbouw wensen te consumeren. We schetsen eerst de bedreigingen, dan de trends in nieuwe technologieën, relevant voor het beleid, en tot slot een aantal aanbevelingen.

21
Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat

1.1. Klimaatverandering in Vlaanderen: verdroging

Op basis van de klimaatscenario’s van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) kunnen de gewasopbrengsten met 5 % dalen tegen 2050 door klimaatverandering (Porter et al., 2017). In Vlaanderen nam de gemiddelde temperatuur sterker toe dan gemiddeld in de wereld, met momenteel een gemiddelde opwarming van 1,2°C t.o.v. 1961-1990 en 2,1°C t.o.v. 18331863 (KMI, 2022). Volgens het klimaatmodel van het KMI kan de gemiddelde temperatuurstijging voor België tegen 2100 tot meer dan 6°C bedragen, met een grotere stijging in de winter dan in de zomer (KMI, 2022; VMM, 2022a). De evolutie van gemiddelde regenval toont twee duidelijke trends, met meer neerslag in de winter en een daling in de zomer. Voor Vlaanderen nam de neerslag in de 20ste eeuw toe met 6,6 %, terwijl deze in de winter toenam met 25 % (KMI, 2022). De daling in zomerneerslag, in combinatie met de temperatuurstijging, veroorzaken de verdroging en de nood aan irrigatie (Gobin et al., 2008).

Gewasontwikkeling tijdens de zomer wordt geremd wanneer droogte en hitte samenvallen tijdens de bloeifase. Voor de meeste gewassen worden in Vlaanderen gemiddeld minopbrengsten voorspeld tussen 23 en 29 %, met een grotere impact naarmate een sterker klimaatscenario in overweging genomen wordt (Gobin et al., 2008). Enkel winter- en voorjaarsgewassen tonen niet onder alle scenario’s de voorspelde verliezen. Deze zijn daarom de meest interessante gewassen voor de toekomst. De verdroging leidt niet enkel tot minopbrengst maar ook tot lagere

opname van nutriënten en een toename aan reststikstof (nitraat) in de bodem, met een hoger risico op uitspoeling (Nawara et al., 2021).

1.2. Landbouw in Vlaanderen na het stikstofakkoord

Het krokusakkoord en de geplande aanpak van de stikstofcrisis zullen in de volgende jaren een grote verandering in landbouw in Vlaanderen en Nederland veroorzaken (Vlaams Parlement, 2022). De afbouw van de intensieve veehouderij is ingezet in beide landen, in Vlaanderen wellicht eerder in de varkensteelt en de pluimveesector dan in de productie van melk, vleesvee en mestkalveren. Dit zal economische gevolgen hebben. De dierlijke producten zijn belangrijk voor de Vlaamse export met een handelsoverschot van 2,4 miljard euro (anno 2020). De uitvoer heeft een waarde van 7,4 miljard euro terwijl er voor 5 miljard euro wordt ingevoerd (Departement Landbouw en Visserij, 2021). Vandaag ligt de focus van de stikstofcrisis op de uitstoot van ammoniak (landbouw) en stikstofoxides (transportsector en industrie). Die focus op ammoniakuitstoot is uiteraard belangrijk voor de instandhouding van biodiversiteit in de beschermde Natura 2000-gebieden. Even belangrijk zijn de grote verliezen van stikstof naar het grondwater in Vlaamse landbouw door de bijzonder lage efficiëntie in de N-cyclus. Wat reactieve (gebonden) stikstof betreft, staat Vlaanderen nog heel ver af van een circulaire economie. We schetsen dit met de Vlaamse N-balans die recent werd opgesteld en weergegeven wordt in figuur 1 (De Rynck et al., 2022; Smolders en Lauryssen, 2022) en bespreken deze in de globale context.

22 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Figuur 1 De jaarlijkse N-balans in Vlaanderen, berekend op basis van de import-exportbalans en uitgedrukt per eenheid landbouwoppervlak (Smolders en Lauryssen, 2022).

Totale input: 298 kg N ha-1 per jaar

52 ±41 kg N ha-1

±16 kg N ha-1

Vlaanderen heeft een positieve N-balans, de import van reactieve stikstof is groter dan export en verwerking. Het geïmporteerde veevoeder dat vandaag in Vlaanderen gebruikt wordt, zorgt voor belangrijke N-input en vereist een landbouwareaal dat tweemaal groter is dan het Vlaamse. Het overschot op de balans leidt tot verlies van stikstof als N2O (broeikasgas) en tot uitspoeling; ruwweg 30 % van de waterlopen bevatten te veel nitraat. Dit overschot moet worden gehalveerd om het aantal overschrijdingen naar een aanvaardbaar niveau te brengen. Het overschot op de N-balans daalt door de stijging in mestverwerking. De intensieve veehouderij (varkens, rund en pluimvee) is uiteraard de belangrijkste oorzaak van de lokaal hoge verliezen aan ammoniak maar, minder gekend, ook van een regionaal groot verlies aan energie via het verlies aan nitraat (uitspoeling) en N2 (denitrificatie bij mestverwerking en waterzuivering). Daarom adviseren wij niet om dit te realiseren door een nog hogere mestverwerking omwille van het verlies van grondstoffen en energie bij die verwerking.

Reactieve stikstof wordt chemisch gemaakt via het Haber-Boschprocedé (kunstmest) of biologisch door vlinderbloemigen zoals soja. Het eer-

Totale output: 246 kg N ha-1 per jaar

ste vertegenwoordigt, op wereldvlak, 60-75 % van de stikstof die in de landbouw wordt gebruikt (Fowler et al., 2013; Matassa et al., 2015). Het Haber-Boschprocedé vraagt veel energie, is daarom vandaag bijna een factor driemaal duurder dan voorheen (nu meer dan 2 euro/kg N) en is verantwoordelijk voor 1-2 % van het wereldwijd energieverbruik (Matassa et al., 2015). Daarbij komt dat de flux van gebonden stikstof in landbouw, gevolgd door veeteelt, zeer inefficiënt is. Slechts 16 % van de jaarlijks gebonden N eindigt in de menselijke voeding. Veel stikstof gaat verloren door uitspoeling (32 %, NO3-), als gas uit de bodem (32 %, N2O en N2) of als verliezen uit dierlijke mest (17 %, NH3 of N2O en N2 bij verwerking van mest) (Fowler et al., 2013; Matassa et al., 2015).

Van de 16 % N die in de menselijke voeding terechtkomt, gaat een grote fractie finaal naar het afvalwater en wordt omgezet naar N2 via denitrificatie (Matassa et al., 2015). De denitrificatie bij de mest- en afvalwaterbehandeling (NO3- of NO2- naar N2) vraagt quasi evenveel energie per eenheid stikstof als de chemische synthese. Ruwweg gebruikt men voor elke kg stikstof die men chemisch synthetiseert uit N2 én die men verder bij verwerking terug omzet naar N2, een

23
Erik Smolders, Florian Lauryssen Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat
Kunstmest 32% Bijproducten voedingsindustrie 29% Import soja 23% Import graan 9% Andere 7% Geslachte dieren 35% Export + verwerking dierlijke mest 30% Atm. Verliezen buitenl 12% Zuivel 12% Gewassen 11% IN OUT
Bodembalans
40
NEMO-VMM 50
Input –Output
VLM
kg N ha-1

energie die twee keer zo groot is als de synthese alleen (Spiller et al., 2022). De mestverwerking in Vlaanderen (30 % van de “export” van stikstof) vertegenwoordigt dus een meer dan gemiddeld verlies aan energie. Dit kan en moet anders door veranderd landgebruik maar ook door een globale paradigmashift (zie verder).

1.3. Situatie Vlaanderen: relatief hoge grondprijzen en sterkere stijging t.o.v. buurlanden

De grondprijs heeft een belangrijk effect op de competitiviteit van de landbouw. De gemiddelde prijs van landbouwgrond in België is hoger dan die van Frankrijk (factor 5) of Duitsland (factor 2). De prijzen in Vlaanderen zijn gemiddeld iets lager dan in Nederland maar het verschil is klein, zeker in de provincies West-Vlaanderen en Antwerpen. Daarnaast stijgen de laatste jaren de prijzen van landbouwgrond; de stijging is sneller in Vlaanderen dan in omringende landen. In 2021 alleen al steeg de gemiddelde prijs in Vlaanderen met 10,3 %; over de periode 2016-2021 steeg de gemiddelde prijs gecorrigeerd voor inflatie met 27,2 %. Een gemiddeld Vlaams landbouwbedrijf heeft een oppervlakte van 27 ha. Aan een gemiddelde pachtprijs van 391 euro/ha, komt dit neer op 10.557 euro pacht per jaar (Departement Landbouw en Visserij, 2021). Gemiddeld is 40 % van de cultuurgrond in Vlaanderen eigendom van de landbouwer.

1.4. De consument kiest meer voor bioproducten en de kortere voedselketen

De Belgische consument eet minder vlees; in 5 jaar tijd daalde de consumptie met 13 % (Belgian meat office, 2018; Ministerie van Landbouw, 2019). Daarnaast is een deel van de consumenten bereid een meerprijs te betalen voor of biologische producten (Future of Food institute, 2022).

Biologische en agro-ecologische landbouw kan op lokaal niveau een gunstig effect hebben op het milieu en op de biodiversiteit. Echter, biologische landbouw heeft lagere opbrengsten dan de conventionele landbouw en hierdoor is extra

landbouwgrond nodig. In 2021 steeg het areaal voor biologische landbouw met 8 % ten opzichte van het vorige jaar (Departement Landbouw & Visserij, 2022). De bio-oppervlakte besloeg 9.823 hectare, maar is nog steeds beperkt: 1,6 % van de totale oppervlakte voor Vlaamse landbouw (Timmerman en Van Bellegem, 2020). Daarnaast zorgen korteketeninitiatieven voor een rechtstreekse relatie tussen producent en consument. Korteketeninitiatieven hebben voordelen voor de landbouwer, het milieu en de consument. De landbouwer krijgt een betere prijs, afhankelijk van de productiewijze en het aanbod; vaak gaat het om milieuvriendelijke of biologische teelt. Daarnaast is de milieubelasting lager door verminderd transport en opslag en duurzame consumptie van lokale seizoensgebonden producten. De consument is meer betrokken, met een sterke lokale verankering van de producten.

2. Trends voor de Vlaamse landbouw

We halen drie thema’s naar voor die actie vereisen tegen bovenstaande bedreigingen voor landbouw van klimaatverandering en nutriëntencrisis: (2.1) de vernatting van het landschap en hergebruik van water, (2.2) hogere stikstofefficiëntie in de Vlaamse landbouw en (2.3) het veranderend landgebruik in Vlaanderen.

2.1. Vernatting van het landschap, hergebruik water en verhoogde irrigatie

De klimaatvoorspellingen wijzen op drogere zomers en nattere winters. Bufferen van hemelwater in de bodem gedurende de winter kan onze watervoorraden onderhouden. De Vlaamse Milieumaatschappij schat het aandeel in het totale waterverbruik van de Vlaamse landbouw in 2020 op 72 miljoen m³ (VMM, 2022b). In 2019 werd 39 % daarvan verbruikt voor veeteelt, 17 % voor gemengde bedrijven, 15 % door tuinbouw in open lucht en 27 % door glastuinbouw (VMM, 2022b). Veeteelt en glastuinbouw zijn de grootste verbruikers, maar glastuinbouw maakt voor 62 % gebruik van opgevangen hemelwater (Departement Landbouw en Visserij, 2022). Veeteeltbedrijven maken voornamelijk gebruik van grondwater of leidingwater; dat water wordt vooral gebruikt als drinkwater en om stallen te

24 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

reinigen (Departement Landbouw en Visserij, 2022; Messely et al., 2008).

De verdroging en de daling van de veestapel zullen wellicht het landgebruik sturen richting teelten met hoge toegevoegde waarde waarbij de nood aan irrigatie stijgt. Wanneer irrigatie belangrijker wordt, moet meer water worden opgeslagen in het (freatisch) grondwater tijdens periodes met een neerslagoverschot. Op perceelniveau kan er echter nog meer worden gerealiseerd door peilgestuurde drainage en regelbare stuwen. Bij peilgestuurde drainage kan de afwateringshoogte flexibel worden ingesteld zodat water tijdens drogere periodes in de grond kan worden vastgehouden (Departement Landbouw en Visserij, 2022).

In Vlaanderen zijn reeds grote infrastructuurwerken aan de gang om meer infiltratie te realiseren (Sigmaplan). Het aanleggen van waterbekkens stroomopwaarts van de grote rivieren (Schelde, Maas en IJzer) heeft weinig zin, omdat het vanggebied bij die bekkens beperkt is. Daarom is het hydrologisch meest zinvol om water beter te bufferen in het landschap of het hergebruik binnen een bedrijf te stimuleren. Daarnaast kan worden ingezet op de infiltratie van gezuiverd afvalwater en zal het belangrijk zijn om in verstedelijkte gebieden meer hemelwater, dat op verharde oppervlaktes valt, te laten infiltreren. In Vlaanderen is 15 % van de oppervlakte verhard. Dat water gaat bijna integraal naar het oppervlaktewater. Via de gemeenten, Aquafin en particulieren starten de eerste initiatieven maar hier is nog ruimte voor verbetering. De Blue Deal wil werken aan structurele oplossingen in de strijd tegen waterschaarste en droogte via wetgeving, onderzoek, monitoring, communicatie en sensibilisering (Vlaamse Overheid, 2022).

Het ontbreekt in Vlaanderen echter aan een dynamisch grondwatermodel en een economische analyse die nodig is om het potentieel voor irrigatie beter in te schatten. Er zijn initiatieven om hergebruik van water uit industrie of waterzuivering toe te passen in de irrigatie; echter hier blijft de waterkwaliteit het hoofdprobleem, zowel accumulatie van zouten als de sporen van organische contaminanten (PFAS, farmaceutische stoffen) blijven een bezorgdheid. Een oplossing

hiervoor is het gebruik van bodeminfiltratie als laatste zuiveringsstap. Het infiltratiebekken Aquaduin van Oostduinkerke is een uniek voorbeeld; de lokale drinkwatermaatschappij is een pionier op het vlak van hergebruik. Sinds 2002 laat men het effluent van een waterzuiveringsstation in de bodem infiltreren, waarna het grondwater terug hergebruikt wordt als drinkwater. Een uitbreiding van dit systeem op grotere schaal is een mogelijkheid om hergebruik van water in landbouw te stimuleren, maar de toepasbaarheid zal afhangen van de lokale grondwaterhydrologie (Dewettinck et al., 2001).

2.2. Een hogere stikstofefficiëntie in de voedingsketen

De lage globale efficiëntie van de stikstofkunstmest en/of biologische gefixeerde stikstof, alsook de verspilling van energie en grondstoffen bij mestverwerking in Vlaanderen vragen een nieuwe aanpak op verschillende vlakken. Een ervan is streven naar meer grondgebonden veeteelt, d.w.z. een afbouw van de veestapel, de lokale verankering van meststoffen en diervoeders door samenwerking tussen verschillende bedrijven en sectoren in dezelfde regio. Het veevoeder moet worden aangepast zodat de dierlijke mest een N/P-waarde krijgt die hoger is dan en dichter aanleunt bij die van de behoefte voor de plant. Een andere aanpak is uiteraard een verschuiving van consumptie van dierlijke eiwitten naar die van plantaardig eiwit of microbieel eiwit op basis van N-rijke stromen. Twee benaderingen worden hieronder besproken: (i) hergebruik van reactieve stikstof en aanmaak van microbiële proteïne en (ii) verlaagde nitraatuitspoeling door betere meststoffen en inhibitie van biologische nitrificatie.

2.2.1. De eiwittransitie

De eiwittransitie, vervat in de Vlaamse eiwitstrategie en de Green Deal eiwitshift, trekt de kaart van zo divers (en liefst lokaal) mogelijke eiwitbronnen: plantaardig, microbieel, dierlijk, aquatisch (Departement Landbouw en Visserij, 2022). De partners in deze eiwitstrategie willen tegen 2030 een meer duurzame, diverse en toekomstgerichte eiwitvoorziening bereiken én de Europese zelfvoorziening in eiwitten verhogen.

25
Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat

Dit betekent dat zowel producent als consument richting plantaardige microbiële eiwitten moeten evolueren (Departement Landbouw en Visserij, 2022).

Hier leggen we de focus op microbiële eiwitten omdat ze efficiënt aan te maken zijn. Microbiële proteïne in combinatie met zonne-energie kan per eenheid land tien keer meer proteïne opbrengen en twee keer zoveel calorieopbrengst tegenover een gewas (Leger et al., 2021). Die kwantitatieve analyse toont aan dat microbieel voedsel veel potentieel heeft om conventionele landbouwproductie aan te vullen en om de eiwitvoorziening op wereldschaal te ondersteunen.

De microbiële eiwitproductie zet in op herwinning van gebruikte stikstof en de vermindering van de veeteelt (figuur 2). In plaats van hoofdza-

kelijk eiwit aan te maken met Haber-Boschstikstof via planten en productiedieren, kan biologische stikstoffixatie in reactoren veel efficiënter eiwit produceren (figuur 2). Het microbieel eiwit kan dan, al naargelang de aard en de kwaliteit, worden benut als voeding, veevoeder, traag werkende organische meststof of als grondstof voor verpakkingen. De herwinning van N moet uiteraard gebeuren op een wijze die de kwaliteit van de voedselketen waarborgt. De herwonnen meststof moet zowel toepasbaar zijn te velde als in de reactor waar ze dient als grondstof voor de aanmaak van microbieel eiwit. Door het aanmaken van microbieel eiwit dat rechtstreeks inzetbaar is in de menselijke voeding, en niet via de omweg van productiedier, komt er een zeer significante hoeveelheid landbouwareaal vrij voor andere doeleinden.

Valorisatie dierlijke mest als grondstof voor microbieel eiwit. De anaerobe vergisting van dierlijke mest kan methaan (CH4) leveren; uit het digestaat kan men zowel stikstof als ammoniak winnen. De combinatie van het CH4 en ammoniak kan in een aerobe bioreactor microbieel eiwit genereren voor toepassingen in veevoeder. Re-

cent onderzoek met varkensdrijfmest toont aan dat anaerobe vergisting, in combinatie met 30 % energietoevoeging (bv. groene waterstof), veevoeder kan genereren voor 37 % van de dieren die het drijfmest produceren (Verbeeck et al., 2021).

26 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage
Figuur 2 Verminderd verbruik van Haber-Boschstikstof in de landbouw door gebruik van gerecupereerde nutriënten en ook door bevordering van gebruik van biologische gefixeerde stikstof, zowel te velde als in reactoren (Matassa et al., 2022).

Er is echter dringend overleg nodig tussen de regelgevers die circulariteit promoten en de autoriteiten die de voedselveiligheid bewaken om tot heldere standpunten te komen. Daarbij zijn nog vele andere hordes te nemen in afvalwetgeving en in logistiek rond hergebruik van hoogwaardigere nevenstromen, vooraleer er sprake kan zijn van de valorisatie van dierlijke mest als grondstof voor microbiële proteïne voor veevoeder/humane voeding. Andere interessante bronnen zijn supermarktafval (met minder risico op contaminatie), groente- en fruitresten en nevenstromen uit voedingsindustrie. Daarnaast zijn er nog vele andere en op beleidsvlak makkelijkere (controleerbaar) laagwaardige nevenstromen zoals afvalgassen van staalindustrie die eveneens kunnen dienen als voedingsbron voor microbieel eiwit.

Valorisatie ammoniak uit gaswassing. Een van de processen om stikstof te recupereren uit afvalstoffen is de gaswassing van ammoniak uit de veeteelt. De ammoniakemissie in Vlaanderen bedraagt vandaag 35 miljoen kg stikstof/jaar, dat is minder dan de totale ammoniakproductie in de veeteelt omdat er reeds een aanzienlijk deel ammoniak gecapteerd wordt bij gaswassing. De prijs per kg stikstof is op dit moment hoger dan 1 euro/kg, dus het verlies van ammoniak vertegenwoordigt reeds >35 miljoen euro.

Gaswassing uit stallen wordt traditioneel uitgevoerd met zwavelzuur waarin ammoniak (NH3) gecapteerd wordt als ammoniumsulfaat [(NH4)2SO4]. De totale energetische kost van gaswassing is echter hoog: deze bedraagt per eenheid stikstof tweemaal de prijs van kunstmeststof (Matassa et al., 2015). Bovendien is het opgelost ammoniumsulfaat aanwezig in te lage concentraties om efficiënt gevaloriseerd te worden als meststof; daarnaast is het gebruik vaak lastig omdat er aangepaste machines nodig zijn. Recent onderzoek (J. Martens, KU Leuven en A. Bogaert, UA; octrooi in aanvraag) maakt gebruik van salpeterzuur (HNO3) om ammoniak te capteren; hierdoor kan men ammoniumnitraat (NH4NO3) in hoge concentraties bekomen dat direct toepasbaar is als vloeibare meststof in de landbouw. Het salpeterzuur maakt men met plasmatechnologie uit N2 en O2. Dit kan op het land-

bouwbedrijf met de energie van H2, gemaakt met zonnepanelen.

Stikstof in het waswater valoriseren als kunstmeststof is technisch mogelijk, maar de Europese regels laten dit nog niet toe. De EU-wetgeving beschouwt gerecupereerde ammoniak uit mest, compost en digestaat van de waterzuiveringsinstallaties als fecaal besmet, m.a.w. als dierlijk. De EU-nitraatrichtlijn (1991) beperkt het gebruik van dierlijke mest (170 kg N/ha) en de nieterkenning van de gerecycleerde stikstof als kunstmeststof beperkt dus de circulaire economie. De wetgeving van RENURE (REcovered Nitrogen from manURE) ligt nu echter op de onderhandelingstafel van de Europese Unie.

2.2.2. Betere werking van de meststoffen door inhibitie van nitrificatie en inzet van traag werkende meststoffen

Wereldwijd gaat ongeveer 2/3 van alle stikstof uit kunstmest verloren in bodem en grondwater (Matassa et al., 2015); dit verlies is duidelijk groter dan het verlies in de voedselketen. De belangrijkste oorzaken zijn de hoge mobiliteit van nitraat (omdat het gemakkelijk uitspoelt) en de omzetting naar N2 in diepere lagen (denitrificatie). De klassieke techniek om met nitrificatieinhibitoren de oxidatie van het niet-mobiele ammonium (NH4+) naar nitraat (NO3-) te vertragen, wordt weinig toegepast. De inhibitoren zijn duur en breken af. Recent onderzoek gaat uit naar biologische nitrificatie-inhibitie: sommige grassen kunnen in de rhizosfeer inhibitoren afscheiden (Subbarao et al., 2009).

Belangrijk is ook de ontwikkeling van traag werkende meststoffen. De agronomische gebruiksefficiëntie van stikstof in de bodem (N in gewas/N toegepast) kan in de gematigde streken bij adequate bemesting 60 tot 70 % bedragen. Zoals hierboven vermeld, kan door het opwerken van de ammoniak tot microbiële biomassa de minerale stikstof worden omgezet tot een traag werkende organische meststof. Dit concept is reeds beproefd en in termen van efficiëntie en wetenschappelijk onderbouwd (Spanoghe et al., 2020). Het is dus zeer aangewezen dat deze wegen verder worden geëxploreerd en bij suc-

27
Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat

ces tot wetgevende initiatieven aanleiding geven.

2.3. Veranderend landgebruik in Vlaanderen

De aanpak van de stikstofcrisis in Vlaanderen wordt bemoeilijkt door het feit dat het vele kleine natuurgebieden omvat. Het is bijzonder moeilijk om intensieve veeteelt te plaatsen in dat landschap en bovendien de depositie van stikstof te reduceren. Meer dan één denkgroep of opiniemaker heeft gepleit voor zonering in het landgebruik (Scholten et al., 2021). Er kan bijvoorbeeld een ruimtelijke gebiedsindeling worden gemaakt in vier zones: zone A, voor intensieve maar duurzame en emissiearme kringlooplandbouw, zone B, voor gebieden met beperkingen voor landbouw, waarvan de functies geïntegreerd kunnen worden met andere functies op het vlak van landschap, natuur, recreatie en wonen, zone C, in de omgeving van beschermde gebieden en daardoor tevens met beperkingen voor de landbouw en, als laatste, zone D, de natuurgebieden, die zoveel mogelijk moeten worden beschermd tegen omgevingsdruk (Scholten et al., 2021).

De stikstofcrisis zorgt voor sluitingen van landbouwbedrijven, maar opent ook perspectieven om landbouwareaal in te zetten voor nieuwe teelten die bestand zijn tegen het toekomstig klimaat in Vlaanderen, die plantaardige eiwitten produceren en die winstgevend zijn. Omdat landbouwbedrijven met hoge emissies hun activiteiten moeten stoppen dicht bij de natuur, zijn teelten met minder emissies van stikstof nodig. Productie van fruit en groenten en maailanden kunnen een alternatief bieden. Mogelijk bestaat er wel een trade-off effect met waterverbruik en uitspoeling van nutriënten bij groenteteelt. Daarom moet productie van groenten samengaan met verhoogde efficiëntie van stikstofbemesting. De beste garantie hierop is niet meer te streven naar maximale productie per eenheid oppervlakte maar naar een beredeneerde fractie ervan (bv. 90 % van het maximum) mét hierbij gebruik van precisiebemesting en dronetechnologie. Dit vraagt uiteraard beleidsmatige keuzes die afgezet worden tegen het huidige landbouwbeleid (inkomenssteun).

De teeltkalenders moeten worden aangepast aan het veranderende klimaat en worden aangevuld met nieuwe soorten en variëteiten. Op proefvelden in Vlaanderen brachten kikkererwten gemiddeld 3,3 ton/ha op, met maximum van 5,6 ton/ha. Het zaaitijdstip is hierbij van belang en in noordelijke streken wordt in het voorjaar gezaaid (Claeys et al., 2021). Het toevoegen van tuinbonen in de rotatie kan de vraag voor minerale N-bemesting, en bijhorende CO2-emissies, doen afnemen (Jensen et al., 2010). Een bijkomend voordeel is dat de tuinboon groeit in een koel klimaat en geplant kan worden, vroeg in het seizoen, en relatief vorstbestendig is. Een andere benadering is het uitbreiden van het areaal aan maaiweiden en deze te koppelen aan bioraffinaderijen. Maailanden zijn meerjarig, vergen minder meststof en nauwelijks of geen gewasbeschermingsmiddelen Het is niet aangewezen maaigras te verwerken via het rund want dit haalt slechts een omzettingsrendement van hoogstens 25 %. Een aanzienlijk deel (312 %) van de grasbiomassa wordt omgezet tot het broeikasgas methaan en de rest (ca. 70 %) wordt uitgescheiden (Ritchie et al., 2020). Het concept van maaiweide, met tevens opslag van organische koolstof in de bodem en aanmaak van zuiver grondwater onder de graszode, is milieukundig interessant. De toelevering van deze biomassa aan een reeks (bio)reactoren opent perspectieven voor een duurzamer type landbouw en groengebaseerde economie; de reactoren gebruiken de processen van stikstoffixatie en conversie van cellulose naar hoogwaardige producten zoals microbiële proteïne, vezels en biogas (zie 2.2.1). Als model voor het opwerken van de koolhydraten in de vezels in reactoren kan men het verteringssysteem van de termiet voor ogen houden: dit insect haalt een rendement van 73 % aan benutting van de cellulose en heeft enkel 1 % aan methaangas en 26 % aan excrementen. Tevens fixeert dit type digestief systeem de stikstof uit de lucht en legt deze vast in microbiële biomassa, die rijk is aan goed verteerbare proteïne. Ook hiervoor is verder onderzoek nodig.

28 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

3.

Prijsstijgingen en prijsvolatiliteit van landbouwproducten houden verband met de snel gestegen energieprijzen en het feit dat de agrovoedingsketen een aanbodgedreven markt is en onderworpen is aan prijsfluctuaties. Uiteraard bepaalt ook speculatie de grondstofprijzen. De prijs van energie heeft sterke sprongen gemaakt. De prijzen van ureum stijgen met deze voor olie en gas, maar fluctueren ook mee met het seizoen. De prijs van graan en melk verdubbelde bijna in de periode 2019-2022. De COVID-pandemie en het conflict in Oekraïne vallen samen met het stijgen van de prijzen voor energie, meststof en voedingsproducten. De stijging is het grootst voor elektriciteit en fossiele brandstoffen, maar de landbouwproducten lijken te volgen. Ook kan niet worden ontkend dat het COVIDgebeuren de consument extra alert maakte voor de verspreiding van besmettingen. De consument is hierdoor erg bewust van ziekteverwekkende kiemen en kan mogelijk kritischer staan tegen de hierboven geschetste nieuwe microbiologische technologieën in de voedingsketen.

4. Discussie met het oog op beleid

Langetermijnvisies met bijhorende aanbevelingen moeten een betere plaats krijgen in het beleidsapparaat. Om wetenschappelijk onderbouwd beleid op te stellen, is verzamelen en integreren van kennis noodzakelijk. De huidige werking is verkokerd en verschillende adviesorganen werken meer naast dan met elkaar. Contact tussen wetenschapskringen en beleidsmakers bestaat, maar is niet openbaar. Een overkoepelend adviesorgaan kan afzonderlijke beleidsdomeinen samenbrengen en coherentie waarborgen. Het resultaat kan leiden tot interdisciplinaire studies die een brede basis en meer impact hebben door meerdere commissies samen te brengen. Daarnaast is het belangrijk om duidelijk gericht onderzoek te voeren met aandacht voor burgercommunicatie. De implementatie van het beleid kan men niet los zien van het landbouwbeleid, m.a.w. de inkomenssteun moet worden herzien om de doelstellingen in landbouw, klimaat en milieu te bereiken.

4.1. Urgente beleidsopgaven

De huidige stikstofcrisis in Vlaanderen en bij uitbreiding in Nederland en Noord-Duitsland, maakt een shift in het landbouwsysteem in die regio’s noodzakelijk. De intensieve veeteelt moet worden verminderd en plaatsmaken voor duurzame alternatieven. Het is cruciaal deze shift te organiseren en daarbij rekening te houden met de klimaatverandering (droogte, extreme weersomstandigheden) en de veranderende vraag van de consument. De verschillende stressoren staan met elkaar in verband en vragen een overkoepelende interdisciplinaire en gebiedsgerichte aanpak. Ter illustratie: de toenemende droogte zal het belang van irrigatie doen toenemen. Tegelijk maakt intensere regen aanleg van overstromingsgebieden noodzakelijk, vaak ten koste van landbouwgronden. De afbouw van de veestapel zal de plantaardige productie doen stijgen. Groenteproductie zal de vraag naar irrigatiewater doen stijgen. Daarnaast moeten natuurgebieden verder worden beschermd. Agro-ecologie en biologische landbouw kunnen een buffer vormen rond beschermde gebieden. Hieronder bespreken we enkele belangrijke beleidsopgaven.

4.1.1. Bereken een nieuw landgebruik voor Vlaanderen, werk sturend voor de implementatie en gebruik de stikstofcrisis als vertrekbasis

Zie de stikstofcrisis niet als een belemmering maar juist als de basis voor het introduceren van nieuw landgebruik in Vlaanderen. Gebruik hiervoor een landevaluatie met duidelijke einddoelen, die rekening houdt met de economische en milieukosten en -baten van elk landgebruik. Evalueer ook opbrengst van het land voor verschillende ecosystemen en diensten. Veranderend landgebruik om verschillende doelen tegelijkertijd te bereiken, is uiteraard het meest complex, duur en botst op praktische bezwaren. Dit kan echter wél transparant en onderbouwd gebeuren. Om dit grondig uit te werken, wordt best een adviescomité opgericht. Vandaag zijn er verschillende adviescomités rond de thema’s water, klimaat en landbouw. Maar voor deze uitdaging is een overkoepelende visie nodig die informatie uit de bestaande initiatieven samenbrengt.

29
Erik Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat De invloed van COVID-19 en andere mondiale trends op deze langetermijnontwikkelingen

4.1.2. Verhoog het waterbergend vermogen van het Vlaamse landschap en het hydrologisch onderzoek hiernaar

Neem meer initiatieven voor wateropslag in het landschap, overweeg recyclage van gezuiverd afvalwater via infiltratiebekkens en stel een dynamisch grondwatermodel op van Vlaanderen. Dit zal duurzame irrigatie van landbouw ten goede komen. Daarnaast is een economische analyse nodig van de waarde van bijkomende irrigatie. De veranderingen in het klimaat vergen een nadrukkelijke verhoging van de veerkracht ten aanzien van droogte en overstroming (Catley-Carlson et al., 2016). Het creëren van meer ruimte voor wateropslag en bodems en het aanmoedigen van teelten die meer koolstof opslaan en beter water ophouden, moeten in het beleid met stip ten uitvoer worden gebracht. Hiervan zijn er al verschillende initiatieven in Vlaanderen in het kader van Water-land-schap en Blue Deal (Vlaamse Overheid, 2022).

4.1.3. Verminder milieubelasting door stikstof en reduceer de mestverwerking

De productie van levensmiddelen moet directer, efficiënter en meer grondgebonden. Door niet langer te streven naar maximale productie per eenheid oppervlakte maar naar een relatief hoge fractie ervan, kunnen we milieudoelstellingen wel bereiken. Om dit te realiseren, zal de inkomenssteun aan de landbouwer hervormd moeten worden. De huidige vorm van mestverwerking is niet duurzaam en moet grondig worden herzien. Daarom moet ondersteuning komen voor de afbouw van de veehouderij. Die afbouw zal land vrijmaken dat kan worden ingezet als ‘natuur’ die instaat voor diverse ecosysteemdiensten (zuiveren van lucht, productie van kwaliteitsvol grondwater, biodiversiteit, insecten, aanmaken van reactieve stikstof door bacteriën …).

4.1.4. Stimuleer productie en onderzoek naar microbieel eiwit inzetbaar voor menselijke voeding, zonder omweg via het productiedier

De productiedieren (varkens, pluimvee, rundvee) als schakels in de voedselvoorziening zijn erg milieubelastend, inefficiënt en komen onder druk te staan. De omslag naar een meer milieu- en klimaatvriendelijkere veeteelt is nodig en die zal sowieso gepaard gaan met minder dieren. Alternatieve technologieën voor eiwitproductie zullen conventionele landbouwproductie aanvullen.

Microbieel voedsel heeft veel potentieel; het kan N-rijke afvalstromen valoriseren en biomassa omzetten in hoogwaardige eindproducten. Vlaanderen kan een pionier zijn en deze nieuwe, hoog efficiënte technologie naar voren dragen. Op die wijze kan het opvangen van emissies van ammoniak uit diverse afvalstromen (ook de huishoudelijke) leiden tot het hergebruik als volwaardige meststof (dus buiten de afvalcontext). Er moet hiertoe een zeer nadrukkelijk actieplan worden ontwikkeld zodat de aanslepende impasse rond hergebruik wordt doorbroken.

De Europese Unie moet in haar regelgeving een passende proportionaliteit nastreven tussen het vermijden van risico’s en kans op nieuwe ontwikkelingen die steunen op positieve ervaringen uit de voorbije jaren. De EU-regelgeving is bijzonder stremmend met betrekking tot hergebruik van afvalstromen, waardoor het doorvoeren van kringsluiting moeilijk maakt. Ze dient te worden aangepast vanuit de visie dat de kwaliteit van het product bepalend is, niet de oorsprong ervan. Vandaag zijn er beleidsmakers mee bezig zoals de circulaire meststoffen via RENURE-wetgeving.

4.1.5. Duidelijk en rechtvaardig klimaatbeleid

De Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) toonde aan dat de Nederlandse burgers waarde hechten aan verdere responsabilisering van de vervuilers en dat ze het vrijwaren van de economisch zwaksten een prioriteit vinden. Opmerkelijk is ook dat de burgers aanvaarden dat iedereen een bijdrage

30 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

zal moeten leveren en dat een status quo niet de oplossing kan zijn (Davidson, 2021).

Het onderzoek van de WRR leert ook dat specifieke steunmaatregelen zoals stimulering van nieuwe installaties voor duurzame energieproductie en klimaattransitie vaak neerkomen op een financiering van de industrie met middelen verworven bij kmo’s en burgers. De steunmaatregelen voor particulieren komen in de praktijk ook vaak terecht bij beter gegoede burgers die initiële investeringen kunnen betalen en de ongelijkheid zo vergroten (Davidson, 2021). Daarom is er aandacht nodig voor een rechtvaardige verdeling van de middelen.

4.1.6. Informeer de consument

Een bezorgdheid is het toenemen van een antitechnologisch sentiment en irrationale denkbeelden onder de bevolking. Dit punt hangt samen met het gebrek aan vertrouwen van de burgers in de overheid. De communicatietaak is dus doorslaggevend en zeer omvangrijk.

De vraag van de consument naar levensmiddelen van topkwaliteit en dit in harmonie met de Sustainable Development Goals (SDG) van de Verenigde Naties vergt een nadrukkelijke herdenking van de eiwitvoorziening (UN, 2016). Zeer belangrijk is ook tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar voedingsproducten, geteeld zonder de inbreng van industrieelchemische middelen. Lever bijzondere inspanningen om de consument te voorzien van goed onderbouwd feitenmateriaal en voorbeelden van goede voedselketens en degelijk uitgewerkte kringlopen van water, energie en nutriënten. De hedendaagse consument is erg bewust van de betekenis van contaminanten en ziekteverwekkende kiemen in zijn voeding en het leefmilieu. Hierbij dreigt de proportionaliteit tussen “risicowering” en “kans op nieuwe ontwikkelingen” in disbalans te komen (Verstraete et al., 2022).

5. Belangrijkste onzekerheden betreffende de urgente beleidsopgaven

De samenleving staat voor grote en complexe problemen, met een hoge onzekerheid. Het is niet duidelijk in welke mate en met welke snel-

heid de verdroging zich zal doorzetten. De toekomstige Europese regelgeving voor nieuwe producten, gebaseerd op recyclage zoals microbiële proteïne, is onduidelijk. Daarbij wordt het succes ook bepaald door de reactie van de consument op nieuwe producten zoals microbiële proteïne. De evolutie van de voedselprijzen en de afhankelijkheid van deze laatste van de energieprijzen en de wereldpolitiek is onvoldoende gekend. De energieprijzen stegen sterk door de COVID- en de Oekraïne-crisissen en als gevolg stegen de prijzen voor landbouwproducten mee. Momenteel is een groot deel van de omzet in de landbouw afkomstig van de intensieve veeteelt. De afbouw van de veestapel vraagt een alternatieve productie, verwerking en afzetmarkt. De hoge melkprijzen zullen de afbouw van de veestapel in de weg staan. De prijzen van landbouwgrond stijgen sterk in Vlaanderen. De hoge instapkost bemoeilijkt het instappen van nieuwe landbouwers in de sector maar ook een shift in de landbouwproductie. Daarnaast is de houding van de grootindustrie (voedingsindustrie, toeleveringsbedrijven, retail) cruciaal om de economie te verduurzamen. In het kader van een markteconomie is de grootindustrie niet gericht op hergebruik en kringloopsluiting, wel op het activeren van meer consumptie.

6. Conclusies

Bovenstaande voorbeelden mikken op winst voor het geheel van de samenleving – een verbetering van een “common good” – en niet op winst of voordelen van een bepaalde actor. Dit vraagt een nieuwe denkwijze.

De meest relevante beleidsthema’s en rollen van de overheid zijn a) de creatie van een adviesorgaan dat boven de afzonderlijke beleidsdomeinen coherentie verzorgt en waarborgt en b) de creatie van een landgebruiksplan waarbij de overheid optreedt als de landschapsregisseur. Om wetenschappelijk onderbouwd beleid op te stellen, is verzamelen en harmoniseren van kennis noodzakelijk. De huidige werking is verkokerd en verschillende adviesorganen werken te veel naast elkaar.

Een overkoepelend adviesorgaan kan afzonderlijke beleidsdomeinen samenbrengen en cohe-

31
Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat

rentie waarborgen. Het concept is niet nieuw en werd al uitgewerkt in het Manifest tot oprichting van een Vlaamse Wetenschappelijke Raad voor de Toekomst, het equivalent van de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (De Groof en Tegenbos, 2019). Dit kan leiden tot interdisciplinaire studies die een brede basis hebben. De overheid moet de taak opnemen om samenwerkingen te faciliteren en betrokken partijen samenbrengen. Als facilitator kan ze interdisciplinaire samenwerkingen stimuleren voor het oplossen van de urgente beleidsopgaven. Het herstel- en klimaatbeleid heeft draagvlak nodig; met oog voor de kwetsbare mensen is duidelijke communicatie noodzakelijk. Een burgeronderzoek leert waar de burgers waarde aan hechten en hoe draagvlak te creëren.

EINDNOTEN

1 KU Leuven, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Kasteelpark Arenberg 20, 3001 Leuven (Erik.smolders@kuleuven.be, florian.lauryssen@kuleuven.be, jan.delcour@kuleuven.be).

2 UGent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Coupure Links 653, 9000 Gent, Belgium (willy.verstraete1@gmail.com).

32 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Erik Smolders, Florian Lauryssen

Referenties

Belgian meat office (2018), Vleesconsumptie: Belg gaat steeds bewuster om met vlees | Vlees [WWW Document], www. belgianmeat.com/nl/news/vleesconsumptie-belg-gaat-steeds-bewuster-om-met-vlees (accessed 11.3.22).

Catley-Carlson, M., Daigger, G.T. en Van Steendam, C. (2016), A BETTER WATER FUTURE FOR FLANDERS: A Thinking Exercise in Flanders KVAB Thinkers in residence programme 2016, Brussel.

Claeys, J., Baeyens, J., Cnops, G., Muylle, H. en Waegebaert, S. (2021), Kikkererwt: een potentieel nieuw eiwitgewas voor Vlaanderen? - Landbouwleven [WWW Document], www.landbouwleven.be/10553/ article/2021-03-31/kikkererwt-een-potentieel-nieuw-eiwitgewas-voor-vlaanderen (accessed 5.25.22).

Davidson, M. (2021), Verdelende rechtvaardigheid in het klimaatbeleid

De Groof, J. en Tegenbos, G. (2019), Utopie voor Realisten De verrekijker voor toekomstdenkers

De Rynck, F., Voets, J., Janssens, G., Everaert, K., Vancampenhout, K., Smolders, E., Lauryssen, F., Keulemans, W., Mathijs, E. en Buysse, J. (2022), Toekomstvisie landbouw en milieu: Synthese van de verschillende elementen aangebracht door Vlaamse academici, Opdrachtgever VLM, Brussel.

Departement Landbouw & Visserij (2022), Biolandbouw: areaal | Landbouw & Visserij [WWW Document], https://landbouwcijfers.vlaanderen.be/landbouw/totale-landbouw/biolandbouw-areaal (accessed 11.21.22).

Departement Landbouw en Visserij (2022), WATER TEGEN DE DROOGTE Met resultaten van een bevraging bij LMN-landbouwers.

Departement Landbouw en Visserij (2022), Eiwitstrategie | Landbouw en Visserij [WWW Document], https://lv.vlaanderen. be/beleid/vlaamse-kost/eiwitstrategie (accessed 11.21.22).

Departement Landbouw en Visserij (2021), De Vlaamse agrohandel in 2021

Departement Landbouw en Visserij (2021), Landbouwrapport 2020 (LARA), Brussel.

Dewettinck, T., Van Houtte, E., Geenens, D., Van Hege, K. en Verstraete, W. (2001), HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Points) to guarantee safe water reuse and drinking water production - a case study, Water Sci. Technol. 43, 31-38, https://doi. org/10.2166/WST.2001.0708.

Fowler, D., Coyle, M., Skiba, U., Sutton, M.A., Cape, J.N., Reis, S., Sheppard, L.J., Jenkins, A., Grizzetti, B., Galloway, J.N., Vitousek, P., Leach, A., Bouwman, A.F., Butterbach-Bahl, K., Dentener, F., Stevenson, D., Amann, M. en Voss, M. (2013), The global nitrogen cycle in the twenty-first century, Philos. Trans. R. Soc. B Biol. Sci. 368, https:// doi.org/10.1098/RSTB.2013.0164.

Future of Food institute (2022), Increasing demand for organic food - Future of Food institute [WWW Document], www.futureoffood.institute/portfolio/articles/increasing-demand-for-organic-food/ (accessed 11.3.22).

Gobin, A., Van De Vreken, P., Van Orshoven, J., Keulemans, W., Geers, R., Diels, J., Gulinck, H., Hermy, M., Raes, D., Boon, W., Muys, B. en Mathijs, E. (2008), Adaptatiemogelijkheden van de Vlaamse landbouw aan klimaatverandering

Jensen, E.S., Peoples, M.B. en Hauggaard-Nielsen, H. (2010), Faba bean in cropping systems, F. Crop. Res. 115, 203-216, https://doi.org/10.1016/J. FCR.2009.10.008.

33
Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat

KMI (2022), KMI - De vooruitzichten voor 2100 volgens verschillende klimaatscenario’s [WWW Document], www.meteo.be/nl/ info/nieuwsoverzicht/de-vooruitzichten-voor2100-volgens-verschillende-klimaatscenarios (accessed 5.20.22).

Leger, D., Matassa, S., Noor, E., Shepon, A., Milo, R. en Bar-Even, A. (2021), Photovoltaic-driven microbial protein production can use land and sunlight more efficiently than conventional crops, Proc. Natl. Acad. Sci. U. S. A. 118, e2015025118, https:// doi.org/10.1073/PNAS.2015025118/ SUPPL_FILE/PNAS.2015025118.SD02.

XLSX.

Matassa, S., Batstone, D.J., Hülsen, T., Schnoor, J. en Verstraete, W. (2015), Can Direct Conversion of Used Nitrogen to New Feed and Protein Help Feed the World?, Environ. Sci. Technol. 49, 5247-5254, https://doi.org/10.1021/es505432w.

Matassa, S., Boeckx, P., Boere, J., Erisman, J.W., Guo, M., Manzo, R., Meerburg, F., Papirio, S., Pikaar, I., Rabaey, K., Rousseau, D., Schnoor, J., Smith, P., Smolders, E., Wuertz, S. en Verstraete, W. (2022), How can we possibly resolve the planet’s nitrogen dilemma?, Microb. Biotechnol, https://doi. org/10.1111/1751-7915.14159.

Messely, L., Lenders, S. en Carels, K. (2008), Water in de Vlaamse land- en tuinbouw: gebruik, kostprijs en besparingstechnieken. Inventarisatie en alternatieven, Beleidsdomein Landbouw en Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, Brussel.

Ministerie van Landbouw (2019), De Belgische vleessector in cijfers (20142018) | Nieuwsbericht | Agroberichten Buitenland [WWW Document], www. agroberichtenbuitenland.nl/actueel/nieuws/2019/12/11/belgische-vleesmarkt (accessed 11.3.22).

Nawara, S., Vanden Nest, T., Odeurs, W., Janssens, P., Tits, M. en Elsen, A. (2021),

Platteland en mestbeleid Klimaatadaptieve praktijken voor het terugdringen van nutriëntenverliezen: een gerichte verkenning

Porter, J.R., Howden, M. en Smith, P. (2017), Considering agriculture in IPCC assessments, Nat. Clim. Change, 710 7, 680-683, https://doi.org/10.1038/nclimate3404.

Ritchie, H., Roser, M. en Pablo, R. (2020), CO2 and Greenhouse Gas Emissions [WWW Document], https://ourworldindata.org/co2-and-other-greenhouse-gas-emissions (accessed 7.1.22).

Scholten, M., Bakker, M. en Jongeneel, R. (2021), Perspectieven voor landbouw in een gebiedsgerichte benadering 2021

Smolders, E. en Lauryssen, F. (2022), De landbouw, milieu en nutriënten in de toekomst: wetenschappelijke onderbouwing voor een beleidsvisie. In opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij.

Spanoghe, J., Grunert, O., Wambacq, E., Sakarika, M., Papini, G., Alloul, A., Spiller, M., Derycke, V., Stragier, L., Verstraete, H., Fauconnier, K., Verstraete, W., Haesaert, G. en Vlaeminck, S.E. (2020), Storage, fertilization and cost properties highlight the potential of dried microbial biomass as organic fertilizer, Microb. Biotechnol. 13, 13771389, https://doi.org/10.1111/17517915.13554.

Spiller, M., Moretti, M., De Paepe, J. en Vlaeminck, S.E. (2022), Environmental and economic sustainability of the nitrogen recovery paradigm: Evidence from a structured literature review, Resour. Conserv. Recycl. 184, 106406, https://doi. org/10.1016/j.resconrec.2022.106406.

Subbarao, G.V., Nakahara, K., Hurtado, M.P., Ono, H., Moreta, D.E., Salcedo, A.F., Yoshihashi, A.T., Ishikawa, T., Ishitani, M., Ohnishi-Kameyama, M., Yoshida, M., Rondon, M., Rao, I.M., Lascano, C.E.,

34 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Berry, W.L. en Ito, O. (2009), Evidence for biological nitrification inhibition in Brachiaria pastures, Proc. Natl. Acad. Sci. U. S. A. 106, 17302-17307, https://doi. org/10.1073/pnas.0903694106.

Timmerman, I. en Van Bellegem, L. (2020), De biologische landbouw in Vlaanderen, Departement Landbouw en Visserij.

UN (2016), THE 17 GOALS | Sustainable Development [WWW Document], https:// sdgs.un.org/goals (accessed 9.26.22).

Verbeeck, K., De Vrieze, J., Pikaar, I., Verstraete, W. en Rabaey, K. (2021), Assessing the potential for up-cycling recovered resources from anaerobic digestion through microbial protein production, Microb. Biotechnol. 14, 897-910, https://doi. org/10.1111/1751-7915.13600.

Verstraete, W., Yanuka-Golub, K., Driesen, N. en De Vrieze, J. (2022), Engineering microbial technologies for environmental sustainability: choices to make, Microb. Biotechnol. 15, 215-227, https://doi. org/10.1111/1751-7915.13986.

Vlaams Parlement (2022), Verslag plenaire vergadering woensdag 23 februari 2022, 14.00u | Vlaams Parlement

Vlaamse Overheid (2022), Blue Deal [WWW Document], https://bluedeal. integraalwaterbeleid.be/over-blue-deal (accessed 11.21.22).

VMM (2022a), Klimaat in Vlaanderen — Vlaamse Milieumaatschappij [WWW Document], www.vmm.be/klimaat/klimaat-in-vlaanderen (accessed 11.21.22).

VMM (2022b), Waterverbruik landbouw — Vlaamse Milieumaatschappij [WWW Document], www.vmm.be/sectoren/landbouw/waterverbruik-landbouw (accessed 11.3.22).

35
Erik Smolders, Florian Lauryssen Jan Delcour en Willy Verstraete Vlaanderen vooraan op de brug tussen landbouw, milieu en klimaat

Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen

SAMENVATTING Artificiële Intelligentie – AI – dient zich aan als een nieuwe systeemtechnologie, omdat wordt verwacht dat de impact ervan onze samenleving in de toekomst in al haar dimensies drastisch zal veranderen.

Dit hebben we ook gezien bij vorige golven van impactvolle systeemtechnologieën, zoals energie-, kwantum-, informatie- en communicatie- en biotechnologieën. Dergelijke systeemtechnologieën co-evolueren volgens nieuwe wetenschappelijke inzichten en technologische innovaties en induceren, op een mondiale schaal, talloze maatschappelijke en sociale veranderingen. De systeemtechnologieën versnellen mekaar in toenemende mate en op deze manier wordt AI een volgende logische multidisciplinaire ontwikkeling. Door de ontwikkeling van AI in een historische, meer incrementele context te kaderen, temperen we ook enigszins de torenhoge, te hoog gespannen verwachtingen die in AI gesteld worden. Dit contextualiseren draagt ook bij tot verdere demystificatie van AI, omdat we de geleidelijkheid van de nieuwe ontwikkelingen beschrijven.

Deze bijdrage is opgebouwd als volgt: vooreerst beargumenteren we dat de notie van intelligentie absoluut niet voor de hand liggend is. We doen dit aan de hand van voorbeelden uit de kosmologie, de natuur en de techniek, die tot nadenken stemmen. We beschrijven ook enkele prille voorbeelden van AI in de praktijk van vandaag. Vervolgens tonen we aan hoe, door de ontwikkeling van wetenschap en technologie de laatste 300 jaar, de eerder geciteerde systeemtechnologieën de mogelijkheidsvoorwaarden hebben geschapen voor de groei van AI die we vandaag waarnemen. Verwacht wordt dat AI de trein van de andere systeemtechnologieën zal vervoegen, waardoor we in alle domeinen nieuwe versnellingen zullen zien, zowel in wetenschappelijke als technologische doorbraken. Vanuit deze historische beschouwingen, formuleren we tot slot verschillende beleidsadviezen.

37
Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman*

Wat is intelligentie?

Wat is intelligentie? Al eeuwen buigen filosofen zich over deze vraag. Als er al antwoorden zijn, zijn deze eerder beschrijvend en kwalitatief van aard. Ook wetenschappers en ingenieurs uit alle mogelijke disciplines trachten bepaalde deelaspecten van intelligentie te begrijpen en te kwantificeren, maar een allesomvattende wetenschappelijke theorie ontbreekt tot nader order. Dus nadenken en spreken over intelligentie, laat staan Artificiële Intelligentie (AI), is nog altijd bijzonder speculatief.

Zijn dieren intelligent? Hoe slagen mieren erin om een georganiseerd pad te maken naar een interessant stukje voedsel, communicerend via feromonen en alles wat daarmee samenhangt? Is dit iets wat collectief wordt aangeleerd of zit het ingebakken in hun genetisch materiaal? En wat met emergentie, het fenomeen waarbij individuele gedragingen en acties op microniveau leiden tot synergetische eigenschappen op macroniveau: de bolvormige nesten van wespen, in een soort papier-maché, met binnenin zeer geometrische raten, de metershoge torennesten van termieten, absoluut hightech, met incorporatie van fundamentele thermodynamische principes van airconditioning om de temperatuur te regelen of nog, de indrukwekkende camouflagetechniek van sommige octopussen, die in een fractie van een seconde hun uiterlijke textuur aanpassen aan deze van de achtergrond.

Deze indrukwekkende realisaties zijn genetisch voorgeprogrammeerd in het DNA van de soort, gedreven door Darwins ‘survival-of-the-fittest’. Door middel van genetische mutaties doet de natuur op elk moment in parallel miljoenen experimenten, waarvan sommige succesvol zijn en andere een complete ramp. Eigenlijk gebruikt de natuur hier een soort probabilistisch algoritme, door miljoenen probeersels elke dag, gespreid over duizenden, zo niet, miljoenen jaren, waardoor mieren, wespen en termieten leren om hun indrukwekkende nesten te bouwen. Het is een voorbeeld van natuurlijk ‘leergedrag’ door ‘vallen en opstaan’, maar dan over duizenden generaties lang en met tijdsschalen in de orde van grote van millennia. De nesten van mieren, wespen en termieten zijn wat ze zijn, omdat andere

variaties en probeersels minder goed bleken te zijn, wat leidde tot het verdwijnen van bepaalde genetische variaties ten voordele van de huidige. Het probabilistisch leeralgoritme dat Darwin beschreef, is trouwens een rechtstreekse inspiratiebron van wat in machine learning ‘evolutionaire algoritmen’ wordt genoemd.

Maar er zijn nog talloze andere voorbeelden van leergedrag. Waarom vliegen eenden in hun tocht naar het Noorden in een V-vorm? Begrijpen zij intuïtief de notie van waaiervorming? ‘Begrijpen’ is wellicht te kort door de bocht: feit is dat zij gebruikmaken van een ander principe dat tot leergedrag kan leiden, namelijk ‘de weg van de minste weerstand’. In het geval van de eenden gaat het om aerodynamica, elk individu maakt optimaal gebruik van de ‘slipstream’ van zijn voorganger, net zoals wielrenners dat ook doen.

Het principe van ‘minimale weerstand’ is echter universeel: systemen en gedragingen in de natuur streven naar een minimum van (potentiële) energie. Dat de wetten van de kosmos, van materie en energie, heel complex zijn, hoeft geen betoog. Maar de notie van energieminimalisatie is er een essentiële hoeksteen van. Op die manier wordt met de Algemene Relativiteitstheorie verklaard wat de kortste afstand is tussen twee punten. Dat is over het algemeen geen rechte, maar wel een ‘geodeet’, een gekromde curve in het ruimtetijd continuüm, dat vervormd wordt door grote massa’s, zoals sterren en zwarte gaten. Ook in het zogenaamde Standaardmodel van de deeltjesfysica, dat het elektromagnetisme unificeert met de sterke en zwakke kernkracht, volgt alle dynamica van de elementaire deeltjes uit het minimaliseren van de zogenaamde Lagrangiaan, die gevormd wordt uit alle bijdragen van kinetische en potentiële energieën. De enorme complexiteit van de bouwstenen van het Universum bracht grote wetenschappers, zoals Einstein, ertoe om te filosoferen over een soort van kosmische intelligentie: het Universum is zo intelligent dat wij het niet (nog niet?) kunnen verstaan!

Feit is dat dit principe van energieminimalisatie ook de basis vormt van heel wat ‘leeralgoritmen’ in AI, die gebaseerd zijn op de minimalisatie van energie en daardoor de beste keuzes maken in alle mogelijke oplossingen die zich aanbieden.

38 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Er zijn echter nog andere vormen van leren, naast de genetische ‘survival-of-the-fittest’ of het universele principe van energieminimalisatie. Is een hond, die een weggegooide stok leert terugbrengen, intelligent? Is hij daartoe genetisch voorgeprogrammeerd of is het eerder een soort bekrachtigingsleren, zoals bijvoorbeeld een Pavlovgewijze conditionering? Door een proces van straffen en belonen kunnen we ongewenst gedrag ontraden en gewenst gedrag stimuleren. Deze vorm van bekrachtigingsleren, ook wel ‘operante conditionering’ genoemd, vormt de inspiratie voor ‘reinforcement learning’, een leeralgoritme dat vandaag de dag heel veel wordt gebruikt in de ingenieurspraktijk.

Wij mensen, ‘leren’ rechtop staan, stappen, fietsen, behendigheidssporten letterlijk met vallen en opstaan. Wellicht is de periode van ‘prevolwassenheid’ van de mens, in tegenstelling tot die bij andere dieren, zo lang (bijna 20 jaar), omdat we zoveel complexe situaties moeten leren modelleren en dan ook nog leren er navenant naar te handelen.

Maar door de technologie die we ontwerpen, versnellen we ook nog de natuurlijke evolutie van onze soort. Net als apen, en vele andere dieren, maken wij werktuigen die uit verschillende onderdelen bestaan. Volgens sommigen zijn op die manier technologie en techniek ‘transbiologische’ versnellingen van de ‘natuurlijke’ evolutie. Voor sommige technieken laten we ons inspireren door de natuur (dit wordt ‘biomimetiek’1 genoemd), maar andere ontspruiten aan ons creatief brein. Ergens in de menselijke evolutie is onze hersencapaciteit zienderogen toegenomen, waardoor ons leergedrag niet enkel genetisch bepaald wordt, of door fysische natuurwetten, dan wel door bewustzijn, inventiviteit, creativiteit en uiteraard ook door expliciete kennisoverdracht.

Ook de technische oplossingen waarmee we voor de dag komen, vertonen een speciale vorm van intelligentie. Is het doorspoelmechanisme van een toilet, uitgevonden door de oude Grieken, intelligent? Neen, natuurlijk niet. Maar hoe ‘weet’ dat ding dat de watertoevoerkraan moet worden afgestopt? Is de centrifugaalregelaar van Watt, de twee ronddraaiende bollen die

gemonteerd werden op stoommachines, intelligent? Neen, natuurlijk niet. Maar toch wordt de rotatiesnelheid van de machine constant gehouden door een intelligent samenspel tussen druk, snelheid en middelpuntvliedende kracht. Is het servostuur van een wagen intelligent? Neen, natuurlijk niet. Maar hoe ‘weet’ dit systeem, dat bestaat uit elektronische, mechanische, hydraulische en algoritmische componenten, dat het kracht moet bijzetten om de wielen naar links of rechts te laten draaien, wanneer de chauffeur, zonder enige merkbare fysieke inspanning, het stuur die richting opdraait?

De systemen die we hier als voorbeeld nemen, zijn op zich niet intelligent, maar bevatten een ander belangrijk basisprincipe van AI-systemen: automatisatie! De etymologie van dit woord is terug te brengen naar het Grieks, waar het zoiets betekent als ‘handelen volgens de eigen wil’. De gegeven voorbeelden zijn mechanische, elektrische of ‘software’-constructies die voorgeprogrammeerd zijn om te doen wat ze moeten doen, namelijk bepaalde objectieven, doelstellingen, richtwaarden, nastreven. Dit doen ze door gebruik te maken van terugkoppeling (‘feedback’), waarbij een bepaalde meting (‘sensing’ door ‘sensoren’) wordt vergeleken met een gewenste waarde en dan omgerekend wordt in een bepaalde actie die moet worden uitgevoerd (‘actuating’ via ‘actuatoren’). In de ‘voorprogrammatie’ zit altijd een wiskundig model vervat van het systeem dat moet worden geregeld. Al deze componenten samen vormen het basisschema van ‘automatic control’ (regeltechniek), een ingenieursdiscipline die soms wel omschreven wordt als de ‘hidden technology’. Deze verborgen technologie is aanwezig in talloze toepassingen en is vaak behoorlijk ingewikkeld en geavanceerd: de automatische piloot in een vliegtuig, de ‘control rooms’ in de grote industriële chemiebedrijven, de volledige technologie van een zelfrijdende auto, de besturing van een opstijgende raket in de bemande ruimtevaart, het internationale elektriciteitsnet (‘smart grid’) met zijn productie, transmissie, distributie, consumptie van elektrische energie. Het zijn allemaal voorbeelden van gigantische interactieve regelsystemen die autonoom hun opdrachten tot een goed einde brengen en die alle gebaseerd

39
Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen

zijn op (wiskundige) modellen door ingenieurs en/of domeinexperten gemaakt.

Misschien nog het meest indrukwekkende voorbeeld van een geautomatiseerd systeem is de mens zelf. Heel onze regeltechniek bestaat uit een indrukwekkende hiërarchie van honderden regellussen (terugkoppelingen) op macroscopisch en microscopisch (cel) niveau. Elk van deze systemen heeft eigen specifieke objectieven (stabiliteit, volgzaamheid, robuustheid enz.), sensoren die metingen verrichten (ogen, evenwichtsorgaan …), actuatoren (bv. spieren), rekenmodules (modellen leren of reactiepatronen bepalen via onze hersenen, of een beroep doen op ons voorgeprogrammeerd DNA). Hoe we groeien als embryo. Hoe we onze lichaamstemperatuur constant houden. Hoe ons immuunsysteem bacteriën en virussen aanvalt en (hopelijk) elimineert. Hoe we terug gezond worden. Hoe we kunnen stappen en lopen, en ondertussen een bal naar mekaar gooien. Hoe we kunnen fietsen en in de sprint toch rechtop blijven niettegenstaande een elleboogstoot.

De vele voorbeelden uit kosmologie, natuur en technologie hebben ons toegelaten enkele basisingrediënten van AI te beschrijven: leergedrag, minimalisatie van energetische objectfuncties, automatisatie. Verderop komen er nog enkele andere, maar nu eerst even een flash forward.

Vandaag de dag associëren velen AI vooral met de grote en zeer visibele bedrijven zoals Google, Facebook, Amazon. Google investeert veel middelen in het bouwen van een ‘general purpose AI’, dat niet getraind wordt op één taak (bv. een liedje herkennen, het vertalen van een tekst, het interpreteren van een CT-scan enz.), maar dat enkele honderden verschillende taken zou aankunnen. Ook andere huidige, reeds bestaande verwezenlijkingen van AI zijn behoorlijk knap: AI-taalmodellen die een taal kunnen aanleren en schrijven, ‘creatieve’ AI die een familiefoto omzet in een schilderij in de stijl van Van Gogh … Is dit intelligentie? Neen, het is eerder automatisatie, maar dan wel van een (nieuwe) soort die ons aangenaam kan verrassen. Toch staan we nog nergens. Een pasgeboren veulen is nog vele malen ‘intelligenter’ dan de meest geavanceerde Tesla. Maar toch. Het platform ‘AlphaFold’2

van het bedrijf DeepMind presteert het om, via ‘deep learning’, de complexe driedimensionale structuur van ongeveer 200 miljoen proteïnen te bepalen, van ongeveer elk gekend levend organisme op aarde. Dit probleem staat bekend als de ‘heilige graal’ van de biotechnologie, omdat elke proteïne verschillende ruimtelijke vormen kan aannemen en de functionaliteit van de proteïne bepaald wordt door de precieze vorm ervan (‘docking’ als ‘targets’ voor medicijnen). De resultaten van AlphaFold zullen vrij kunnen worden geraadpleegd en de publieke beschikbaarheid van de hele database zal een revolutie teweegbrengen in de ontwikkeling van nieuwe therapieën of in het begrijpen van het proteoom (de verzameling van alle proteïnes van een organisme) van bijvoorbeeld pathogenen.

Dit brengt ons bij nog een ander belangrijk ingrediënt van (toekomstige) AI-systemen, namelijk de grootschaligheid ervan. Het is duidelijk dat de resultaten behaald door AlphaFold nooit door mensen zouden kunnen worden bereikt. Er is grootschalige automatisatie nodig en ook een ‘intelligente’ manier om bijvoorbeeld de driedimensionale structuren voor te stellen, gemeenschappelijke kenmerken te ontdekken en gestructureerd te beschrijven enz. Omgaan met ‘big data’ en ‘high-throughput’ zijn daarom ook essentieel voor vele toekomstige AI-systemen.

De wortels van AI

Er bestaan talloze boeken en referenties over de huidige stand van AI, maar enkele boeken3,4 met Stuart Russel als (co)auteur zijn een aanrader. Soms wordt het begin van AI gedateerd in 1956 met de organisatie van het Dartmouth Summer Research Project, dat volgende doelstelling voor ogen had:

“The study is to proceed on the basis of the conjecture that every aspect of learning or any other feature of intelligence can in principle be so precisely described that a machine can be made to simulate it. An attempt will be made to find how to make machines use language, form abstractions and concepts, solve kinds of problems now reserved for humans, and improve themselves. We think that a significant advance can be made in one or more of these problems if

40 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

a carefully selected group of scientists work on it together for a summer.”

Een meer flexibele definitie van AI wordt gehanteerd door CLAIRE (Confederation of Laboratories for Artificial Intelligence Research in Europe):5 “AI encompasses algorithms and systems that can replicate, support or surpass human perceptual, linguistic and reasoning processes; learn, draw conclusions and make predictions based on large or small quantities of data; replicate or enhance human perception; support humans in diagnosis, planning, scheduling, resource allocation and decision making; and cooperate physically and intellectually with humans and other AI systems.”

De “Dartmouthformulering” refereert eerder aan een symbolische benadering van AI, waar men kennis en redeneerprocessen expliciet modelleert, en Artificiële Intelligentie de processen van de menselijke intelligentie simuleert. De focus is ook op problemen die een vorm van expertise vereisen, zoals medische diagnose (het zoeken van de oorzaak van de symptomen) of schaken (een plan bedenken om een doel te bereiken). De eerste benadering is jarenlang de dominante stroming geweest, met in het bijzonder de zogenaamde expertsystemen, die populair waren in de jaren 1990. Eigen aan deze benadering was de mogelijkheid om de redenering die gevolgd werd, uit te leggen. Ook de mogelijkheid tot zelfreflectie werd als belangrijk gezien. Het onderzoek richtte zich dan ook naar algemene architecturen die dit konden realiseren. Het effectieve bouwen van een expertsystem voor een bepaalde toepassing gebeurde dan op basis van een geschikte architectuur, die het gewenste redeneerproces kon ondersteunen. De meeste expertsystemen zijn gebaseerd op ‘regels’ (‘rulebased’, bv. ‘Als dit … dan dat …’). Deze benadering heeft sterke linken met logica. Het effectief bouwen van een expertsystem was arbeidsintensief, aangezien de kennis en het redeneerproces via interviews met domeinexperten diende gedocumenteerd te worden. De tweede generatie expertsystemen liet al meer toe om de kennis gedeeltelijk ‘autonoom’ aan te leren.

De tweede benadering heeft een moeilijke start genomen, maar is vandaag, samen met wat

men de statistische AI noemt, de dominantere. Hier is een en ander in een snelle evolutie terechtgekomen door de exponentiële toename van data in alle mogelijke domeinen en ook door grote vooruitgang op het gebied van numerieke algoritmen, geïnduceerd door steeds krachtiger computers.

AI-algoritmen en -toepassingen dienen echter niet noodzakelijk binnen één benadering te vallen, de ‘symbolische’ of de ‘numeriek statistische’, maar kunnen ook combinaties ervan zijn, wat wel eens hybride AI wordt genoemd.

Het ontstaan van AI is echter niet zomaar terug te brengen tot één enkel moment in de geschiedenis van wetenschap en technologie, maar zoals veelal het geval is, is het eerder een evolutief gegeven met een incrementele ontstaansgeschiedenis en heeft het domein meerdere AI-zomers gekend, periodes van toenemend ‘belief’, en AI-winters van ‘disbelief’, waarin scepticisme de bovenhand nam.

Reeds eeuwen geleden werden allerlei ‘automaten’6 ontwikkeld die intelligent lijken: ja of nee knikkende beelden, het mysterieuze Antikytheramechanisme, wat misschien de eerste analoge computer is, mechanische klokkenluiders, dieren-, schaak- en schrijfautomaten enz. Maar de huidige ‘zomer’ van nieuwe AI-ontwikkelingen is diepgeworteld in de exponentiële vooruitgang van wetenschap en technologie sinds pakweg 300 jaar, in verschillende disciplines. Deze hebben de mogelijkheidsvoorwaarden geschapen waardoor AI de dag van vandaag snel naar een nieuwe systeemtechnologie evolueert.

Zonder al te filosofisch te worden, zouden we wetenschap kunnen beschrijven als een door nieuwsgierigheid gedreven drang van de mens om de natuur beter te begrijpen. Tegelijkertijd wordt ons individueel en collectief menselijk bewustzijn gekenmerkt door een quasi ongebreidelde creativiteit, die ons toelaat om machines, apparaten, systemen, technieken, methodes … te ontwerpen. Wetenschap gaat over analyseren en begrijpen en technologie over ontwerpen en design. Het zijn de doorbraken en de realisaties in andere systeemtechnologieën die nu ook cul-

41
Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen

mineren in AI en, zeer in het bijzonder, in de vele toepassingen ervan.

Zonder het belang van logica te vergeten, vertrekken we voor onze systeemtechnologieschets toch eerst en vooral bij de wiskunde. Hoewel meetkunde en algebra tot ons zijn gekomen via de Grieken en de Arabieren, is het toch vooral Isaac Newton, met zijn werken over Optica en de Principia Mathematica, die de mathematisering van de wetenschap heeft ingeluid. Hij bevestigde hierbij het adagio van Galileo Galilei, namelijk dat ‘het boek van de natuur geschreven is in de taal van de wiskunde’. Newton ontdekte de taal (‘analyse’) om dynamische systemen te beschrijven door middel van differentiaalvergelijkingen (‘systeemtheorie’). Ook in de 17de-18de eeuw werd het volledige formalisme uitgedacht van optimale trajecten van minimale energie, door wiskundigen zoals Euler, Lagrange en Hamilton, het soort wiskunde waarmee tot op de dag van vandaag niet alleen de fysische werkelijkheid wordt beschreven, maar waarmee ook AI-systemen optimaal worden aangestuurd. Niet zo lang na Newton begon de Eerste Industriële Revolutie, met haar stoommachines aangedreven door steenkool.

Dit resulteerde dan weer in belangrijke wetenschappelijke doorbraken in de 19de eeuw, in disciplines zoals chemie (de tabel van Mendeljev) en de thermodynamica, in een succesvolle poging om de fundamentele werking van machines (energie, warmte, arbeid, dissipatie, entropie) beter te begrijpen en, zo ook, uiteindelijk betere ontwerpen te maken. Toen kwam Maxwell, met zijn geünificeerde wetten van elektromagnetisme, niet weg te denken uit alle energie-, informatica- en communicatie-toepassingen van vandaag. De Tweede Industriële Revolutie initieerde de massaconsumptie, met als energiebronnen olie en gas.

Begin de 20ste eeuw kwam de draaiende motor van wetenschap en technologie pas goed op dreef. In de eerste helft ervan met de spectaculaire ontwikkeling van de kwantumtheorie, die leidde tot de uitvinding van de transistor in 1948. Dit was het startschot van een Derde Industriële Revolutie, deze van de Informatie- en Communicatietechnologieën (ICT), gekenmerkt door het gebruik van kernenergie als energiebron, steeds krachtiger computers, met steeds meer geheugen

en rekenkracht, mondiale communicatienetwerken (Internet, World Wide Web) en nieuwe wiskundige disciplines zoals (kwantum)informatietheorie, numerieke optimalisatie, cryptografie en de volledige ontwikkelingen van de computerwetenschappen (algoritmen, programmeren).

Vanaf de 2de helft van de 20ste eeuw zien we ook spectaculaire doorbraken in de biologie, de wetenschap van het leven: de ontdekking van de dubbele helixstructuur van het DNA, de basismechanismen van het leven en van erfelijkheid, de ontrafeling van het menselijk genoom enz. Hierdoor krijgen we een steeds gefundeerder zicht op de menselijke geneeskunde, oorzaken van ziekte en gezondheid, en groeien we ook stilaan van een ‘analyse’-fase naar een ‘design’-fase, waarin ook nieuwsoortige biologische systemen zullen worden ontworpen (immunotherapie, ‘synthetische biologie’).

Kenmerkend voor deze systeemtechnologieën is dat ze blijvend evolueren. Neem nu energie. Vanuit doorgedreven wetenschappelijk onderzoek begrijpen we er steeds meer van en technologisch evolueerden de energiebronnen sinds de Eerste Industriële Revolutie van steenkool, over olie en gas in de Tweede Industriële Revolutie, naar kernenergie in de Derde Industriële Revolutie, en de grote doorbraak van hernieuwbare energieën vandaag. Neem ook ICT. De vooruitgang in de fysica induceerde een dramatische evolutie van mechanische, over elektromechanische rekentuigen naar transistorgedreven computers die de wetten van de kwantumfysica exploiteren, waarbij we nu stilaan evolueren naar nieuwe generaties (kwantum)computers, gebaseerd op de notie, niet van bits, dan wel van qubits, die met mekaar ‘vervlochten’ zijn (‘entangled’).

De evolutie van deze systeemtechnologieën speelt zich af zowel op microscopisch niveau als op macroscopisch niveau. Neem de biotechnologie. De doorbraken op microscopisch niveau (genomics, proteomics, transcriptomics, singlecell enz.) volgen mekaar op in een razendsnel tempo, maar ook op macroscopisch niveau (het lichaam, biotopen, interacties tussen organismen enz.) zijn nieuwe inzichten legio.

42 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Door de chronologie in de ontstaansgeschiedenis van de verschillende systeemtechnologieën maakt elke nieuwe systeemtechnologie dankbaar gebruik van de realisaties van de vroegere golven. Zo bijvoorbeeld vergde het verkrijgen van diepere inzichten in het Standaardmodel van de deeltjesfysica, de organisatie van talloze botsingsexperimenten in gigantische deeltjesversnellers. Voortbouwend op deze inzichten werden dan transistorgedreven computers ontwikkeld. Vooruitgang in de biotechnologie is enkel mogelijk door steeds krachtiger lab-faciliteiten (‘wet lab’) in combinatie met geavanceerde ICT en software.

Elke systeemtechnologie brengt ook nieuwe wetenschappelijke disciplines met zich mee die toelaten een dieper theoretisch inzicht op de werkelijkheid te ontwikkelen. Hieruit ontstaan dan weer nieuwe mogelijke toepassingen en technologieën. Deze evoluties zijn geen lineaire processen, maar eerder circulaire. Ze werken versterkend binnen een systeemtechnologie zelf, maar de kruis- en interdisciplinariteit neemt ook steeds meer de bovenhand. Binnen een bepaalde systeemtechnologie is het ook niet nodig om voor alles een sluitend wetenschappelijk kader te hebben, vooraleer een en ander technologisch kan worden uitgewerkt. We konden bruggen en kastelen bouwen, lang voor Newton. Watt perfectioneerde de stoommachines, lang voor we de thermodynamische werking ervan konden uitleggen. De gebroeders Wright konden vliegen vooraleer we de basiswetten van de aerodynamica doorgrond hadden. De transistor zat al twintig jaar in onze computers vooraleer we de basiswetten van het Standaardmodel hadden ontdekt. En nu ontwikkelen we AI, lang vooraleer we zelf het concept van ‘intelligentie’ doorgrond hebben.

Het is duidelijk dat AI schatplichtig is aan elk van de wetenschappelijke doorbraken die we hierboven kort opsomden, als aan elk van de systeemtechnologieën die we beschreven. We hadden het al over de noties van ‘leren’, van optimalisatie, van automatisatie en van de opportuniteiten geboden door de tsunami aan ‘big data’. De mogelijke toepassingen zijn onuitputtelijk en zijn te vinden in alle domeinen waarin steeds meer data ter beschikking zijn. Denk maar

aan alles wat met ‘nutsvoorzieningen’ te maken heeft: netwerken voor communicatie, voor elektriciteit, voor gas, voor water, voor mobiliteit. Denk maar aan diepere inzichten in de ‘levende’ planeet en het klimaat. Denk aan de verdere ontsluiting van cultureel erfgoed, door AI-algoritmen los te laten in de ‘digital humanities’ (schilderijen, retabels, muziek, incunabelen enz.). Denk ook aan nieuwe doorbraken in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: het verder ontrafelen van de geheimen van de kosmos (donkere materie via de Webb-telescoop), diepere inzichten in de biotechnologie (het voorbeeld van AlphaFold), het experimenteel bewijzen van een ‘Grand Unified Theory’ in de fysica door met AI de petabytes aan experimentele data te doorploegen enz.

De wortels van AI gaan diep en het potentieel ervan lijkt gigantisch. Het heeft er alle schijn van weg dat AI zal uitgroeien tot een nieuwe systeemtechnologie waarvan de impact pervasief is in alle takken van de wetenschap en de technologie, en die diep zal doordringen in alle menselijke activiteiten. Toch staan we met AI, zowel wetenschappelijk als technologisch, nog maar in onze kinderschoenen. Alleen al de naamgeving zelf, ‘Artificiële Intelligentie’, is een bijna krampachtige vorm van ‘wishful thinking’. Neem nu de definitie die de ‘Europese High-Level Group on AI’ hanteert: “AI bestaat uit systemen die intelligent gedrag vertonen door hun omgeving te analyseren en – met enige graad van autonomie – actie ondernemen om specifieke doelen te bereiken.” Dit is natuurlijk een vrij algemene en generische, en daardoor bijna nietszeggende omschrijving. Zoals we eerder betoogden, bestaan verschillende ingrediënten van deze omschrijving al lang. En de echt fundamentele vragen blijven tot nader order onbeantwoord: Wat is intelligentie? Wat is het vermogen tot analyseren? Wat is autonomie tot actie?

De graad van autonomie van AI-toepassingen vandaag is zeer relatief en is eerder gebaseerd op voorgeprogrammeerde automatisatie, weliswaar soms zeer complex of op een metaniveau. En wat bedoelen we dan precies met ‘artificieel’? Bedoelen we ‘nagebootst’, zoals het geval was bij de automaten, die we eerder beschreven, of expliciet geformaliseerd, zoals bij symbolische

43
Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen

AI? Of bedoelen we een soort intelligentie die de menselijke overtreft, zoals in het voorbeeld van AlphaFold? Maar daar lag de doorbraak nu net niet op het niveau van intelligentie, dan wel op een doorgedreven algoritmische automatisatie.

Wijzend op de chronologische ontstaansgeschiedenis van de systeemtechnologieën, lijkt het momenteel ook wel zo dat we de biologie nog niet volwaardig meenemen in het nadenken over AI. Een toenemend aantal wetenschappers is ervan overtuigd dat we niet de juiste weg volgen om ‘externe’ intelligentie te ontwikkelen. Nochtans zijn de originele ideeën voor ‘artificiële neurale netwerken’ biomimetisch geïnspireerd door ‘echte’ neurale netwerken in onze hersenen.7 Een vlugge vergelijking tussen de werkingsprincipes van onze menselijke hersenen, enerzijds, en het menu waarmee we vandaag AI-oplossingen uitwerken, anderzijds, spreekt boekdelen: onze hersenen bestaan uit miljarden geïnterconnecteerde neuronen, die met mekaar interageren via analoge elektrochemische signalen. AI-oplossingen vandaag werken digitaal, transistorgebaseerd, in een algoritmische wereld die binair is, gebaseerd op Booleaanse algebra. Zelfs de zogenaamde neurale netwerken, die zo succesvol geïmplementeerd zitten in ‘deep learning’algoritmes, zijn maar vagelijk biomimetisch geinspireerd op de echte neurale netwerken van onze menselijke hersenen. Ze danken hun succes aan de miljarden rekenstappen per seconde via VLSI-chips, in schril contrast met de eerder trage snelheden van onze hersenen, die eigenlijk analoge computers zijn. In tegenstelling tot de digitale AI-systemen, zijn onze hersenen ‘plastisch’, ze kunnen zich gemakkelijk aanpassen aan fouten of onnauwkeurigheden, zijn relatief robuust m.b.t. een onnauwkeurig model van de werkelijkheid en vooral: ze kunnen leren en ze hebben ‘leren leren’, dit in tegenstelling tot onze huidige AI-systemen die nog altijd top-down moeten worden geprogrammeerd door de AI-ontwikkelaars.

En dan hebben we het nog niet gehad over de notie van bewustzijn. Wat is dat eigenlijk? Is dat een vorm van intelligentie die via een interne feedbacklus zelfrefererend kan zijn, dus naar zichzelf kan verwijzen, zoals de baby die bewust wordt van zichzelf wanneer zij in de spie-

gel haar eigen neus aanraakt? Zijn bewustzijn, creativiteit en vrije wil manifestaties van eenzelfde onderliggend fundamenteel principe? Is bewustzijn een soort ‘emergent fenomeen’, dat zijn oorsprong vindt in de interactie van de miljarden neuronen? Ontstaat bewustzijn via kwantumeffecten in zogenaamde microtubules (kleine holle tubetjes gemaakt van de proteïne tubulin) in onze hersenen, waar de delicate kwantumsuperpositie van elementaire deeltjes verstoord wordt door een gravitationele instabiliteit in het ruimtetijdcontinuüm, een hypothese die al in 1990 door de latere Nobelprijswinnaar Roger Penrose werd geopperd?8 Deze hypothese brengt verschillende wetenschappen (biologie, kwantumfysica, gravitatie) samen om, wie weet, ooit, een wetenschappelijke verklaring te vinden voor de notie van echte intelligentie, bewustzijn, creativiteit en vrije wil.

Maar het antwoord op de vraag wat bewustzijn precies is, ligt niet onmiddellijk in het verschiet. Het antwoord is zelfs zo ver weg dat een ingenieur, die werkzaam was bij Google, ontslagen werd omdat hij bij hoog en bij laag volhield dat één van hun chatbots, tekenen van bewustzijn toonde.9 Hij zou hebben ontdekt dat de chatbot een ziel heeft!

Om al deze redenen is het misschien beter om het woord ‘artificieel’ in AI te vervangen door ‘Automated’ of ‘Assisted’: ‘Assisted Intelligence’ is dan die technologie die de mens in toenemende mate ondersteunt bij het nemen van beslissingen, en door verregaande ‘intelligente’ automatisatie vervelend en repetitief werk kan overnemen (‘Decision-support’-systemen). Of misschien ook ‘Augmented Intelligence’, waarbij de AI-technologie ons toelaat om meer ‘evidence-based’ beslissingen te nemen, omdat we geholpen worden om de meest heterogene databronnen te integreren zodat onze beslissingen meer gefundeerd zijn.

AI: beleidsaanbevelingen voor Vlaanderen

De snelle wetenschappelijke en technologische evoluties van systeemtechnologieën stellen de samenleving, en bijgevolg ook de overheid, voor welbepaalde uitdagingen die ze moet incorporeren en implementeren en ook, gezien het permanente karakter van hun evolutie, systematisch

44 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen

en recurrent moet monitoren en opvolgen en, waar relevant, aanpassen en verfijnen. Door alle stakeholders in onze samenleving wordt AI als systeemtechnologie een grote impact toegedicht: bron van economische groei, het verbeteren van de dienstverlening en de klantvriendelijkheid en -efficiëntie, het verbeteren van de levenskwaliteit (gezondheidsmonitoring, medicijnen, ondersteuning van mindervaliden (bv. exo-skeletons, een mooi voorbeeld van ‘assisted intelligence’) enz.

De Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid10 formuleerde in zijn advies ‘Opgave AI: de nieuwe systeemtechnologie (WRR, 2021)’11 vijf aanbevelingen, die onverminderd van toepassing zijn op de Vlaamse context, omdat de ontwikkelingen en de impact van AI nu eenmaal mondiaal en globaal zijn. Mutatis mutandis zijn onze aanbevelingen echter iets meer toegespitst op de Vlaamse situatie.

Aanbeveling 1. Fundamenteel onderzoek

We hebben heel in het kort de geschiedenis van de circulaire dynamiek tussen wetenschap en technologie uit de doeken gedaan, vooral om nu te beargumenteren dat doorgedreven investeringen in fundamenteel onderzoek absoluut noodzakelijk zijn. Overheden hebben soms de neiging om verwezenlijkingen op korte termijn na te streven, dat is ook goed, maar vele innovaties zijn uiteindelijk terug te brengen tot nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek uit het verleden. Specifiek voor AI hebben we ook aangetoond dat de opportuniteiten en de doorbraken multidisciplinair zijn. Zeker in een toegepaste systeemtechnologie als AI zijn er nog heel veel fundamentele wetenschappelijke open problemen, waarvan we er al enkele hebben opgesomd. Hoe en waarom leiden bepaalde AI-algoritmen tot bepaalde (voorstellen van) oplossingen? Hoe kunnen we die interpreteren, uitleggen en verantwoorden? Waarom is onze ‘natuurlijke’ intelligentie op totaal andere (biologische) werkingsprincipes gebaseerd dan de ‘artificiële’ en kunnen we daaruit iets leren? Wat zijn de fundamentele wiskundige en biologische grondslagen van ‘leren’ en van ‘intelligentie’?

Aanbeveling 2. Mix van top-down en bottom-up, van fundamenteel en strategisch basisonderzoek

Op elk van de systeemtechnologieën waaraan we refereerden, heeft Vlaanderen adequaat ingespeeld. Voor alles wat met nanotechnologie in brede zin te maken heeft, hebben we imec, dat veertig jaar na de oprichting uitgegroeid is tot het grootste onafhankelijke onderzoekscentrum inzake nanotechnologie ter wereld. Voor wat betreft biotechnologie, werd het Vlaams Instituut voor Biotechnologie opgericht in 1994. Voor wat betreft energie, is er Energyville, een samenwerkingsverband tussen imec, VITO en de KU Leuven. En in 2019 keurde de Vlaamse Regering een uitgebreide beleidsagenda goed, zowel voor Artificiële Intelligentie als voor Cybersecurity.

Deze verschillende initiatieven hebben kenmerken die het succes en de impact ervan verklaren:

ze spelen elk in op de belangrijke systeemtechnologieën van vandaag;

– ze worden substantieel financieel ondersteund door de Vlaamse Regering;

– ze zijn eigenlijk allemaal ‘bottom-up’ ontstaan, dus op initiatief van een reeds aanwezige kritische massa van onderzoekers: imec onder impuls van de visionair prof. dr. Roger Van Overstraeten, het VIB onder impuls van vooraanstaande biotechnologen van de verschillende universiteiten, Energyville in een coalitie van experten rond energie, en het AI en Cybersecurityprogramma via een gezamenlijke bottom-up strategieoefening van onderzoekers, bedrijven en de overheid zelf. Deze bottom-up initiatieven worden gecapteerd en ondersteund door de overheid, die echter ook wel, door middel van vijfjaarlijkse beheerovereenkomsten, duidelijke performantiecriteria naar voor schuift. Deze spelen een belangrijke rol bij een verlenging van de financiering. Deze performantiecriteria stimuleren het behalen van excellentieniveaus naar internationale standaarden;

een belangrijk deel van de middelen gaat naar vraaggedreven en valoriseerbaar onderzoek, ‘strategisch basisonderzoek’, in samenwerkingsverbanden met gemengde

45

teams van kennisinstellingen, bedrijven of andere partners (zoals overheid zelf, ziekenhuizen, non-profitinstellingen enz.). Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn ook een essentieel ingrediënt in het zogenaamde ‘quadruple helix’-model;

– de managementstructuur van deze initiatieven wordt afgesproken met, niet opgelegd door de overheid en is gebaseerd op een evenwichtige samenstelling vanuit alle stakeholders;

– in toenemende mate is er sprake van kruisbevruchting tussen deze initiatieven, wat zeker verder gestimuleerd moet worden. De toekomst zal BANG zijn: de combinatie van Bits, Atomen, Neuronen en Genen!

Het behoud en de verdere consolidatie van deze kenmerken is dan ook wat wij expliciet zouden willen bepleiten voor de toekomst van het Vlaamse innovatiebeleid. Budgettair, voor wat betreft overheidsinvesteringen in Onderzoek en Ontwikkeling (O&O), staat Vlaanderen trouwens aan de kop van het Europese peloton: we investeren meer dan 3 % van het brp (bruto regionaal product) in O&O. Het is de absolute verantwoordelijkheid van de overheid om dit investeringsritme aan te houden, zeker ook en bijna vooral in tijden van economische crisis, en ervoor te zorgen dat de investeringsmix evenwichtig blijft, tussen fundamenteel onderzoek, strategisch basisonderzoek en O&O in de bedrijven.

Niet onbelangrijk voor de overheid is ten slotte ook de vertegenwoordiging van Vlaanderen op het internationale politieke niveau, in Europa en wereldwijd. In het federale België leidt dit tot paradoxen, waarbij politiek Vlaanderen dient te worden vertegenwoordigd door de federale overheid, maar waarbij wetenschappelijk, technologisch en budgettair het innovatiebeleid zich afspeelt op het niveau van het gewest en de gemeenschap. Hiervoor zijn tot nader order nog onvoldoende goede afspraken gemaakt, hoewel het belang van bijvoorbeeld het Europees niveau voor de regelgeving inzake AI, en ook voor wat betreft budgetten, alleen maar toeneemt.

Voor wat betreft AI, besliste de Vlaamse Regering in 2019 tot een evenwichtig plan (Vlaamse Regering, 2019),12 dat aan vele van de hierboven opgesomde criteria voldoet of in de toekomst zal

voldoen. Het jaarbudget bedraagt 32 miljoen euro, en is opgesplitst in 3 luiken: 12 miljoen euro voor strategisch basisonderzoek, 15 miljoen euro voor subsidies aan AI-ontwikkelingen in de industrie en 5 miljoen euro voor flankerend beleid dat bestaat uit budgetten voor outreach en communicatie, een Kenniscentrum voor Data en Maatschappij (ethiek, wetgeving), een Vlaamse AI-Academie die zich toespitst op de uitbouw van een aanbod Levenslang Leren (LLL) en ondersteuning van verschillende projecten in het onderwijs.

Aanbeveling 3. Eigen niches relevant voor Vlaanderen

Veelgehoorde (Europese) jeremiades komen hierop neer dat we zelf geen eigen Google of Amazon hebben, dat succesvolle Vlaamse bedrijven vroeg of laat voor veel geld verkocht worden aan buitenlandse spelers (het verankeringsdebat van de jaren 1990) of dat te veel slimme koppen zouden verdwijnen naar het buitenland (de ‘brain-drain’ uit de jaren 1980, die nu wel is opgedroogd). We moeten ons natuurlijk wel internationaal positioneren in een mondiale kennismarkt, maar dat kunnen we doen door welbepaalde toepassingsniches uit te kiezen. Enkele voorbeelden: een verregaande ondersteuning van de gezondheidzorg met AI en automatisatie (bv. in intensive care, in kankerdiagnose, -therapiemonitoring, in thuisopvolging met draagbare sensoren enz.), de verdere uitbouw van strategisch belangrijke ‘smart grids’ van water, gas, elektriciteit en communicatienetwerken, doorgedreven intelligente automatisatie van de exploitatie van onze havens, de spoorweg- en intermodale verkeersnetwerken, het bewaken en het verbeteren van de milieu- en leefomstandigheden (microklimaat, fijn stof, stikstofproblematiek enz.), veiligheidstoepassingen, AI-ondersteunde opsporings- en reddingoperaties, voorspellen en voorkomen van kritieke situaties bij massaevenementen, en het verder ontsluiten van ons cultureel erfgoed met AI en ‘digital humanities’. De verzameling van voorbeelden is onuitputtelijk.

Aanbeveling 4. De quadruple helix en opleidingen

In het kader van het innovatiebeleid slaat de quadruple helix op vraag van en aanbod door

46 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

de verschillende stakeholders: kennisinstellingen, bedrijven, overheid en niet het minst de burgers zelf. We moeten samen nadenken met welke instrumenten we een democratisch, op wetenschappelijke gronden gebaseerde, interactie tussen en besluitvorming met deze stakeholders beter kunnen organiseren. Veel misverstanden ontstaan door onvoldoende kennis van zaken, zelfs bij politici. Voor vele technologische gerelateerde uitdagingen leidt dit tot een democratisch deficit, waarbij enerzijds burgers eenzijdig worden geïnformeerd en anderzijds beleidsmakers (soms drastische) beslissingen nemen die onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.

Er is een groot tekort aan AI-expertise. In opdracht van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) van de Vlaamse overheid werd de AI-barometer geïnstalleerd,13 die de adoptie van AI bij Vlaamse bedrijven monitort. Hieruit blijkt dat slechts een kwart van de Vlaamse bedrijven AI-technologie inzet. De belangrijkste knelpunten zijn het gebrek aan kennis, vaardigheden en expertise binnen de onderneming, maar ook bij de rekrutering van werknemers. Een belangrijke hinderpaal is ook het onvermogen om het potentieel van AI en ook de ‘return-on-investment’ voor de bedrijfsactiviteiten in te schatten. Hoewel niet onbelangrijk, lijkt het regulatief kader, zoals mogelijke inbreuken op databescherming, onduidelijke juridische gevolgen (bv. problemen van verantwoordelijkheid) of ethische overwegingen, een eerder beperkte rol te spelen bij de adoptie van AI.

Al deze knelpunten zijn duidelijk gerelateerd aan een tekort aan breed AI-opgeleiden op de arbeidsmarkt. Dit kwam ook al naar voor in een eerdere benchmarkstudie (EWI, 2018).14 In Vlaanderen en Brussel staan er meer dan 1.000 vacatures in AI open.15 Alleen al de website van de VDAB geeft permanent meer dan 100 vacatures in AI weer.16 Te weinig studenten met specialisatie AI studeren af aan de Vlaamse universiteiten. Met uitzondering van de MaNaMa AI aan de KU Leuven (meer dan 300 (internationale) afstudeerders per jaar), zijn AI-specialisaties zonder uitzondering ingebed in een opleiding Ingenieurs- of Computerwetenschappen en trekken ze vooral mannelijke stu-

denten aan. Dit in tegenstelling tot Nederland, waar men toch een meer gendergebalanceerde verhouding ziet, wellicht ook omdat daar specifieke AI-bachelor als masteropleidingen worden aangeboden.

Ongetwijfeld zijn adequate opleidingen voor alle mogelijke doelgroepen essentieel. Hierbij is de notie van ‘levenslang leren’ (LLL) van vitaal belang. Immers, wetenschappelijke inzichten en technologische realisaties evolueren aan een razendsnel tempo, waardoor zelfs de grootste specialisten in ademnood komen. Een permanente en recurrente aandacht voor STEAM-opleidingen is noodzakelijk (STEAM = Science, Technology, Engineering, Arts, Mathematics, waarbij ‘Arts’ slaat op de menselijke en de artistieke creativiteit). Niemand zal nog afstuderen met een diploma, uitgereikt voor kennis, die een carrière lang geldig blijft. We hebben geen eenmalige diploma’s nodig, maar wel abonnementen om op tijd en stond bij te scholen.

Door de razendsnelle evoluties voelen vele mensen zich ook in hun beroepsontwikkeling bedreigd. De Oostenrijkse econoom Schumpeter had het in deze context over ‘Creatieve Destructie’: door nieuwe technologieën verdwijnen bepaalde jobs of worden ze overbodig, maar worden er elders andere bij gecreëerd: de centrifugaalregelaar van Watt maakte een einde aan een bepaalde vorm van kinderarbeid, namelijk kinderen die de stoomdruk visueel in het oog moesten houden en bijregelen door aan allerlei ventielen te draaien. Maar er ontstond wel een industrie van bedrijven die zich toelegden op regelaars. Manueel werken aan een lopende band werd gerobotiseerd, met een uitstoot van bandwerkers als gevolg. Maar de robotten moeten wel worden gefabriceerd. De arbeidsintensieve permanentie in een ‘intensive care unit’ kan op termijn worden geautomatiseerd. Het aantal loketbedienden in banken neemt zienderogen af. Maar de benodigde AI-software moet wel worden ontwikkeld. En zo zijn er talloze voorbeelden. De beste garantie op nieuwe werkkansen voor de ‘getroffen’ werknemers is de capaciteit tot aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden via LLL.

47
Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen

Aanbeveling 5. Cui bono? Democratische, ethische en juridische deficits

Onder de vorige aanbeveling wezen we al op de uitdagingen die een democratisch deficit met zich meebrengt. Een adequate vorming en wetenschappelijk onderbouwde informatiedoorstroming naar regeringsleden en parlementairen is absoluut noodzakelijk. AI als systeemtechnologie zal immers een belangrijke impact hebben op de samenlevingsdimensies van veiligheid, levenskwaliteit en gezondheid, autonomie en vrijheid, individuele rechten versus de rechtstaat en rechtvaardigheid en inclusie.

Maar er zijn ook ethische en juridische deficits. Ethische deficits ontstaan in het zog van een razendsnel evoluerende dynamiek van wetenschap en technologie, waarbij de vraag niet langer is hoe we iets moeten oplossen, maar wel welke keuzes we hierbij moeten maken. Ethische vraagstukken die uit deze evoluties ontstaan, zijn echter niet uniek aan AI, maar ontstaan in alle systeemtechnologieën (energieproductie en -consumptie versus klimaat; privacy en security in ICT; genetische modificatie van levende wezens bij biotechnologie). Bij AI-toepassingen bijvoorbeeld is het de toenemende mate van automatisatie, en de daaruit voortvloeiende autonomie, die vele ethische vraagstukken opwerpt. In het geval van pure automatisatie zijn deze bedenkingen niet nieuw en meer dan 60 jaar geleden werden er al geformuleerd17 door Norbert Wiener, de vader van de cybernetica,18 een directe voorganger van AI. Een gedetailleerde analyse van alle ethische uitdagingen rond AI en automatisatie, en ook de problematiek van (gedeelde) verantwoordelijkheid, vindt men in het recente boek (Lauwaert, 2021)19 (een absolute aanrader!).

Als systeemtechnologie zal AI ons nieuwe manieren leveren om te leren, te werken, te interageren, te ontspannen en te spelen. Het kan onze levens absoluut gemakkelijker en veiliger maken, maar er kunnen ook keerzijdes ontstaan. Wat te denken van AI-toepassingen waarbij met gezichtsherkenning verkeersovertreders automatisch worden geïdentificeerd, waarna dan sancties kunnen volgen in de omgang met de overheid (bestraffing door verlies aan ‘social credits’, waardoor het bijvoorbeeld onmogelijk wordt om leningen aan te gaan)? Er zijn ook al eerste pu-

blicaties waarin besproken wordt hoe bepaalde vormen van rechtspraak via AI zouden kunnen worden geïmplementeerd.20

In de huidige internationale context laat het zich raden dat er een geopolitieke wapenwedloop van AI en Cybersecurity zit aan te komen, als die al niet in volledige ontwikkeling is. Ook dit is niet specifiek voor AI: in alle systeemtechnologieën leiden bijna alle vindingen en realisaties tot dual use, wat impliceert dat ze zowel militair als civiel kunnen worden aangewend (chemie en dynamiet, nucleaire energie en kernwapens, biologische wapens, cyberattacks enz.). Er is echt een breder maatschappelijk en parlementair debat nodig hoe een regio als Vlaanderen zich hierin moet opstellen, waarbij we wellicht onze te naieve en goedgelovige instelling (“Daar doen wij niet aan mee!”) zullen moeten herdenken.

Ten slotte, op het gebied van regelgeving en afdwingbaarheid, ontstaan er door systeemtechnologieën soms juridische deficits. Dit zijn lacunes in de wetgeving waarbij ‘wat niet verboden is, toegelaten moet zijn’, en in sommige gevallen een beroep moet worden gedaan op de rechtspraak. Dat technologieën zoals AI mondiaal uitgerold worden, is dan natuurlijk een bijkomende complicatie voor regionale en nationale wetgevers. Zaak is hier ook om een goed evenwicht te vinden tussen regulering, enerzijds, en toch positieve toepassingen van AI te faciliteren, anderzijds. De Europese Commissie levert intensieve inspanningen om ‘Thrustworthy and Human Centered AI’ te promoten en er is ook een heuse Europese AI Act in wording. Maar, met een boutade wordt wel eens gezegd dat de Verenigde Staten innoveren, dat de Chinezen kopiëren en dat de Europeanen reguleren. Wat dat laatste betreft, wil Europa soms krampachtig de beste leerling van de klas zijn, waardoor een volledige uitrol van wat AI vermag, onmogelijk wordt gemaakt. Een voorbeeld is het delen van medische gegevens (‘You share, we care’), wat omwille van o.a. GDPR, quasi onmogelijk is geworden. Nochtans hebben de meeste AI-systemen vele data nodig, omdat bijvoorbeeld het trainen van een neuraal netwerk om een kankerdiagnose te stellen, altijd gebaseerd is op grote populaties. Tot overmaat van ramp spitst de meeste regelgeving zich toe op ‘opting-in’ keuzes, waarbij de

48 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

(vaak niet voldoende geïnformeerde) burger vrijwillig moet kiezen voor het ter beschikking stellen van de eigen medische gegevens. Het gevolg is dat weinigen dit spontaan doen. Beter ware uit te gaan van een ‘opting-out’ systeem, naar analogie van de wetten op orgaandonatie in België. Dat hierbij de persoonlijke privacy en anonimiteit absoluut moet worden gegarandeerd, is een ‘nobrainer’, waarvoor technisch trouwens adequate oplossingen bestaan.

Aanbeveling 6. Toekomstdenken

We zijn deze bijdrage begonnen met beschouwingen over intelligentie. Die hebben ons toegelaten belangrijke ingrediënten van AI-systemen te identificeren: leergedrag, minimalisatie van doelfuncties, automatisatie, autonomie, omgaan met complexiteit (bv. high-throughput). We hebben ook beargumenteerd dat elke nieuwe systeemtechnologie voortbouwt op de realisaties van de vorige, dat er een circulaire dynamiek en interactie is tussen wetenschap en technologie en dat de verschillende systeemtechnologieën mekaar wederzijds bevruchten, zo niet, compleet zullen convergeren. Niemand heeft een glazen bol, maar toch zijn er duidelijke trends te identificeren uit de evoluties van de laatste 300 jaar, die ons veel vertellen over onze huidige samenleving(en) en de toekomstige evoluties ervan (in de geest van het Wereldbeeldenproject21). Het behoud van een vogelperspectief, met oog voor “lessons learned, do’s and don’t’s” uit het verleden, een overzicht houden op alle ontwikkelingen van wetenschap en technologie nu en in de nabije toekomst en de impact ervan op alle dimensies van de samenleving inschatten: dit zijn zeker uitdagingen die een Vlaamse Raad voor Toekomstdenken ter harte zou kunnen nemen.

EINDNOTEN

* Prof. dr. Bart De Moor, bart.demoor@kuleuven.be; prof. dr. Maarten De Vos, maarten.devos@kuleuven.be; prof. dr. Celine Vens, celine.vens@kuleuven.be; prof. dr. Ann Nowe, ann.nowe@vub.be; dr. Rob Heyman, rob.heyman@vub.be. Alle auteurs zijn betrokken in verschillende onderdelen van het Vlaamse AI-programma, waaronder het Onderzoeksprogramma, de Vlaamse AI-Academie en het Kenniscentrum Data en Maatschappij.

1 https://en.wikipedia.org/wiki/Biomimetics.

2 www-nature-com.kuleuven.e-bronnen.be/articles/d41586-022-02083-2.

3 www.amazon.com/Artificial-IntelligenceA-Modern-Approach-dp-0134610997/ dp/0134610997/ref=dp_ob_title_bk.

4 https://play.google.com/store/books/details/ Stuart_Russell_Human_Compatible?id=GgTDwAAQBAJ.

5 https://claire-ai.org/what-is-ai/#Def.

6 https://en.wikipedia.org/wiki/Automaton.

7 https://link.springer.com/article/10.1007/ BF02478259.

8 https://en.wikipedia.org/wiki/Orchestrated_ objective_reduction.

9 www.nytimes.com/2022/07/23/technology/ google-engineer-artificial-intelligence.html.

10 www.wrr.nl.

11 www.wrr.nl/publicaties/rapporten/2021/11/11/opgave-ai-de-nieuwesysteemtechnologie.

12 www.ewi-vlaanderen.be/onze-opdracht/excellerend-onderzoek/ai-voor-vlaanderen.

13 www.vlaio.be/nl/media/1959.

14 www.ewi-vlaanderen.be/nieuws/artificieleintelligentie-en-cybersecurity-benchmark-studies.

15 www.computable.be/artikel/achtergrond/loopbaan/6660640/5594136/visterin-verdieptduizend-vacatures-in-ai.html.

16 www.vdab.be/vindeenjob/ vacatures?sort=standaard.

17 https://nissenbaum.tech.cornell.edu/papers/ Wiener.pdf.

18 https://en.wikipedia.org/wiki/Cybernetics.

19 https://ai.kuleuven.be/news/lode-lauwaertwrites-new-book-wij-robots-een-filosofische-blik-optechnologie-en-artificiele-intelligentie-lanoo.

20 https://scholarship.law.columbia.edu/faculty_ scholarship/2598/.

21 https://homes.esat.kuleuven.be/~bdmdotbe/ bdmt/publications.php?p=worldviews.

49
Bart De Moor, Maarten De Vos, Celine Vens, Ann Nowe en Rob Heyman Artificiële Intelligentie: een nieuwe systeemtechnologie, ook in Vlaanderen

Ive Marx, Ninke Mussche, Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie Stijn Baert en Brecht Neyt van migranten in Vlaanderen – uitdagingen & opportuniteiten

Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie van migranten in Vlaanderen –Uitdagingen

& opportuniteiten

Ive Marx, Ninke Mussche, Stijn Baert en Brecht Neyt1

SAMENVATTING Migratie in Vlaanderen kent vandaag een structureel maar ook een heel verscheiden karakter. Vlaanderen heeft migranten nodig wegens een extreem krappe arbeidsmarkt. Een van de urgente beleidsopgaven voor Vlaanderen betreft de betere arbeidsmarktintegratie van vooral asiel- en familiemigranten. Een bijzondere kwetsbaarheid voor Vlaanderen hierbij betreft de hoge inactiviteitsgraden van vrouwen met een migratieachtergrond. Een belangrijke aanbeveling voor de Vlaamse arbeidsmarkt is dan ook het verhoogd inzetten op persoonsgerichte aanpakken voor migranten waarin werken en leren beter gecombineerd worden. Ook kan Vlaanderen zorgen voor een sterk verhoogde instroom in beloftevolle programma’s zoals de individuele beroepsopleiding. Maar ook arbeidsmarktdiscriminatie kan beter worden aangepakt.

Daarnaast is het van belang voor Vlaanderen om een goed zicht te houden op de feitelijke en de toekomstige arbeidsmigratieinstroom in de regio. Hierbij is de instroom van derdelanders die in Vlaanderen werken op basis van detachering (vrij verkeer van diensten) vaak onderbelicht. Derdelanderdetachering, maar ook andere vormen van migratie, brengen zowel opportuniteiten als kwetsbaarheden met zich mee.

INLEIDING

Dit artikel is een reflectie over arbeidsmarkt en integratie in Vlaanderen met als achtergrond het rapport van de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) –“Samenleven in Verscheidenheid” (2020). We reflecteren vanuit het perspectief van de Vlaamse arbeidsmarkt en diens beleidsopgaven, opportuniteiten en kwetsbaarheden.

ARBEIDSMARKTINTEGRATIE IN NEDERLAND VERSUS VLAANDEREN

We starten bij de vaststelling dat migratie in Vlaanderen vandaag een structureel maar ook een heel verscheiden karakter heeft. Vandaag heeft een op drie personen in België een migratieachtergrond en spreekt het beleid en de literatuur van superdiversiteit (Agentschap Integratie en Inburgering, 2021). Vlaanderen ziet ook reeds enige tijd een toename aan verscheidenheid naar herkomst en migratiemotief. Migratie

51

is ook meer ‘vlottend’ geworden: migranten stromen niet steeds meer in om zich permanent te vestigen. Ze kunnen worden gezien als passanten die na verloop van tijd weer uit het land vertrekken (WRR, 2020, p. 67).

Vlaanderen is niet alleen een regio die veel migratie-instroom kent, het heeft migranten ook nodig wegens een extreem krappe arbeidsmarkt, die zonder (tijdelijke) arbeidsmigranten niet meer kan draaien. Ondanks de krapte, stellen we vast dat Vlaanderen het niet goed doet qua duurzaam integreren: Vlaanderen kent een hoger percentage inactieven met een niet-EU-nationaliteit dan om het even welk ander Europees land op landniveau (Baert et al., 2022).

Een van de belangrijkste langetermijnontwikkelingen op de Vlaamse en Nederlandse arbeidsmarkt betreft inderdaad een blijvende instroom van asiel-, familie-, en arbeidsmigranten. Zoals het Nederlandse WRR-rapport aangeeft, kunnen we op lange termijn een eerder stagnerende instroom van EU-burgers verwachten. Door demografische ontwikkelingen (vergrijzing en ontgroening in Europa) en arbeidsmarktnoden (de Vlaamse arbeidsmarkt is een van de krapste van de OESO), zullen arbeidsmarktnoden op korte én lange termijn in groeiende mate worden gelenigd door instroom uit derde landen.

In de komende paragrafen bespreken we enkele beleidsopgaven betreffende twee ‘soorten’ instroom: enerzijds asiel- en familiemigratie en anderzijds arbeidsmigratie. We bespreken vervolgens ook de beleidsopgaven betreffende discriminatie op de arbeidsmarkt.

1. Asiel- en familiemigranten en de arbeidsmarkt

Een van de urgente beleidsopgaven voor zowel Vlaanderen als Nederland betreft de betere arbeidsmarktintegratie van vooral asiel- en familiemigranten. Recent onderzoek voor België (en indirect ook voor Vlaanderen) toonde aan hoe groot de kwetsbaarheid van asielmigranten op de arbeidsmarkt is, ook op lange termijn (Lens et al., 2019). Asielmigranten zijn gedurende de eerste twee jaar van hun verblijf in overgrote meerderheid afhankelijk van sociale bijstand. Nadien

verbeteren ze hun positie op de arbeidsmarkt. Echter, van zodra vluchtelingen een beperkt arbeidsverleden hebben opgebouwd, lopen ze een groter risico om hun eerste baanperiode (terug) te verlaten en terug te vallen in bijstand en werkloosheid. Lens et al. (2019) berekenden dat na 1 jaar werk ongeveer 45 % terug uitstroomt. Erger nog, na 3 jaar werk is 68 % uitgestroomd uit werk. De lage arbeidsparticipatie van vluchtelingen weerspiegelt dus ook een onevenredig risico om de arbeidsmarkt te verlaten nadat ze geïntegreerd leken. Een belangrijke verklaring voor de hoge uittredingspercentages van vluchtelingen is het soort banen dat ze opnamen. Deze banen zijn vaak van slechte kwaliteit, onzeker en onaantrekkelijk, met een te klein verschil tussen inkomen uit werk en inkomen uit een uitkering. Een urgente beleidsopgave voor Vlaanderen en Nederland ligt dus in het duurzaam integreren van asielmigranten in de arbeidsmarkt.

Maar belangrijk is dat de bovenstaande bevindingen van Lens et al. (2019) er eveneens op wijzen dat gezinsmigranten niet veel beter af waren dan vluchtelingen: ook hun participatiegraden liggen heel laag. Een bijzondere kwetsbaarheid voor Vlaanderen hierbij betreft de hoge inactiviteitsgraden van vrouwen met een migratieachtergrond. Bijna 57 % van vrouwen met een niet-EU 27-nationaliteit tussen de 25 en 64 jaar is inactief in Vlaanderen. Voor België ligt het cijfer nog hoger (59,3 %; Baert et al., 2022).

Een centrale op lange termijn gerichte aanbeveling van het Nederlandse WRR-rapport betreft hieromtrent de ontwikkeling van persoonsgerichte aanpakken waarin werken en leren beter gecombineerd worden. Het wijst op succesvolle programma’s die gekenmerkt worden door een “individuele, op maat gerichte aanpak, met face-to-facecontacten met adviseurs, begeleiders of klantmanagers” (WRR, 2020, p. 217). Het rapport stelt dat migranten met een slechte arbeidsmarktpositie baat hebben bij langdurige programma’s waarbij scholing op de werkplek plaatsvindt. Belangrijk is hierbij preventief te werken om uitval uit het arbeidsproces te voorkomen: “Duale trajecten waarbij het opdoen van werkervaring en leren samenkomen, zijn daarbij het meest beloftevol” (WRR, 2020, p 219).

52 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Deze aanbevelingen zijn essentieel omdat de doelstelling om te zorgen voor een snelle toegang tot de arbeidsmarkt voor allochtone nieuwkomers hoog op de sociale en politieke agenda van België staat (Europese Commissie, 2017). Ook voor Vlaanderen is dit een belangrijke urgente beleidsopgave die op de agenda staat. Uit een recente evaluatie van Vlaamse activerings- en integratiebeleidsmaatregelen blijkt immers dat allochtonen ondervertegenwoordigd zijn in de meest effectieve algemene actieve arbeidsmarktbeleidsprogramma’s, zoals werkpleken individuele beroepsopleidingen2 (Wood en Neels, 2020). Vlaanderen ontwikkelde ook individuele beroepsopleidingen met taalondersteuning3 (IBOT) alsook een programma Nederlands op de opleidingsvloer (NODO+). Een belangrijke aanbeveling voor Vlaanderen is dan ook om te zorgen voor een sterk verhoogde instroom in beloftevolle programma’s zoals de individuele beroepsopleiding, IBOT en NODO+. Dergelijke programma’s kunnen een groot verschil maken voor de werkzaamheidsgraden van kwetsbare nieuwkomers.

2. Arbeidsmigratie

Arbeidsmigratie heeft een sterke evolutie gekend in de loop van de laatste decennia. Net zoals in Nederland, bestaat het huidige arbeidsmigratielandschap in Vlaanderen in recentere tijden vooral uit EU/EER-burgers, die instromen op basis van het vrij verkeer van personen, zoals vergrendeld in de EU-verdragen. In deze sectie focussen we op een andere belangrijke langetermijnontwikkeling. Vlaams onderzoek naar feitelijke arbeidsmigratiestromen toont verschillende parallelle stromen. We vinden niet alleen de gekende instroom van derdelanderarbeidsmigranten op basis van een gecombineerde vergunning en de gekende instroom van EU-onderdanen op basis van het vrij verkeer van personen. De

laatste jaren zien we ook een sterk groeiende instroom van derdelanders als gedetacheerde werknemers en dit op basis van het vrij verkeer van diensten in de Europese Unie. We bespreken deze evolutie hier kort omdat dit het arbeidsmigratielandschap dermate aan het hertekenen is, dat het een belangrijke beleidsopgave voor het beleid geworden is (met zowel opportuniteiten als potentiële kwetsbaarheden).

Detachering van werknemers, op basis van het vrij verkeer van diensten van de Europese Unie, betreft het uitzenden van een werknemer door diens werkgever naar een andere EU-lidstaat om daar op tijdelijke basis een dienst te verrichten. Het is een vorm van arbeidsmobiliteit waarbij de band met het gastland losser is. Er is geen arbeidsovereenkomst met een werkgever in het gastland. De detachering is tijdelijk, vaak van korte duur en er is geen perspectief van permanent verblijf voor de werknemer. De werkgever betaalt de socialezekerheidsbijdragen voor de gedetacheerde in het land waar de werkgever is gevestigd. Belangrijk is dat detachering vaak circulair is: dezelfde personen komen verschillende projecten per jaar uitoefenen in het gastland en keren dan terug naar het herkomstland.

Veel EU-landen zagen een sterke en gestage toename van het aantal gedetacheerden. Cijfers voor België tonen dat het aantal gedetacheerden steeg van ongeveer 115.000 gedetacheerde werknemers en zelfstandige dienstverleners in 2008 tot ongeveer 212.000 gedetacheerden in 2020. Deze 212.000 gedetacheerden voerden in 2020 ongeveer 500.000 dienstverleningen uit, wat goed was voor 107.000 voltijdse equivalenten! Vlaanderen neemt het grootste deel van de detacheringen voor zijn rekening.

53
Ive Marx, Ninke Mussche, Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie Stijn Baert en Brecht Neyt van migranten in Vlaanderen – uitdagingen & opportuniteiten

Ongeveer de helft van de detacheringen komt uit de EU 15-lidstaten, met Nederland op kop, gevolgd door Portugal, Duitsland en Frankrijk. Het wijdverspreid idee dat detachering enkel goedkope Oost-Europese arbeidskrachten betreft, klopt dus maar deels. Detachering is inderdaad ook een kwestie van sterke economische integratie tussen de (oudere) Europese lidstaten (al zal de goedkopere sociale zekerheid in Nederland en Portugal ook wel een rol spelen).

Wel moet er voor de lange termijn op worden gewezen dat voor algemene detachering er een zekere stabilisatie heeft plaatsgevonden gedurende de laatste jaren. Detachering uit EU 28 is enigszins gedaald, met een sterke terugval van het aantal Nederlanders, Polen, Bulgaren en Roemenen en een stabilisatie van Portugezen, Fransen en Duitsers. Zoals ook aangegeven in het WRR-rapport, kampen Centraal- en OostEuropese landen met erg krappe arbeidsmarkten en sterke economische groei en wordt het dus

steeds minder interessant voor Oost-Europese EUburgers om de stap naar detachering te zetten. Bovendien ontwikkelden diezelfde landen erg soepele arbeidsmigratiewetgeving voor Europese niet-EU-landen, zoals Polen deed voor de Oekraïners. Dit met het oog op het lenigen van de eigen arbeidsmarktnoden. Interessant genoeg zijn het deze laatste ontwikkelingen die de snelste groeifactor zijn wat arbeidsinstroom betreft op lange termijn: de detachering van niet-EUwerknemers (derdelanders) door EU-werkgevers.

In de loop van de laatste 10 jaar observeren we een stijgend aantal derdelanders die mobiel zijn binnen Europa als gedetacheerde werknemer of zelfstandige. Derdelanders worden doorgaans geassocieerd met de ‘traditionele’ vorm van arbeidsmigratie op basis van een vergunning. Echter, als gevolg van de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie (Van der Elst,5 1994, recent bevestigd in het arrest-Daniëli, 14 november 2018, nr. C-18/17) kunnen derdelanders die

54 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage
Figuur 1 Aantal unieke gedetacheerde personen per nationaliteitsgroep – Vlaams Gewest4 Bron: LIMOSA.

Ive Marx, Ninke Mussche, Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie Stijn Baert en Brecht Neyt van migranten in Vlaanderen – uitdagingen & opportuniteiten

in één lidstaat een geldige werk- en verblijfsvergunning hebben, vrij worden gedetacheerd naar andere EU-lidstaten (Mussche en Lens, 2019).6 Deze evolutie heeft geleid tot een stijgende instroom van derdelanders via het kanaal van intraEU-dienstverrichting (detachering). Het Belgische LIMOSA7 registreerde in 2019 20.000 derdelanders die naar België gedetacheerd werden vanuit andere EU-lidstaten, d.w.z. zonder een Belgische vergunning (of beroepskaart voor zelfstandigen) (zie instroom voor Vlaanderen in figuur 2). Deze 20.000 gedetacheerde derdelanders voerden in 2019 bijna 70.000 dienstverleningen uit. Zelfs gedurende de COVID-epidemie bleven de instroomcijfers hoog. De top 6 (qua instroom) bestaat uit Oekraïners, Turken, Bosniërs, Brazilianen, Kosovaren en Serviërs. Polen is het belangrijkste zendland voor Oekraïense gedetacheerden, al worden deze ook uitgestuurd vanuit Litouwse en Portugese ondernemingen. Bosnische, Kosovaarse en Servische personen worden voornamelijk vanuit Sloveense onderne-

mingen gedetacheerd. Turkse personen worden voornamelijk vanuit Duitsland en Nederland gedetacheerd, terwijl Brazilianen voornamelijk vanuit Portugese ondernemingen gezonden worden. De associatie van deze derdelanders met het zendland verklaart zich onder andere door oude koloniale banden (Portugal-Brazilië), etnisch-culturele banden (Polen-Oekraïne/Bosnië-Slovenië) en gevestigde migratienetwerken (Turkije/Duitsland-Nederland).

Detachering betekent een heel gemakkelijk alternatief kanaal voor derdelanders om werkzaam te zijn op het Belgisch grondgebied en dit zonder de klassiek vereiste vergunning. Belangrijk voor het beleid rond arbeidsmigratie is dat de detachering van derdelanders zo populair is geworden voor laag- en middengeschoolde profielen dat het qua grootteorde evenwaardig is geworden aan de klassieke arbeidsmigratieinstroom van vooral hooggeschoolden.

55
Figuur 2 Aantal unieke gedetacheerde derdelanders per zendingsland – Vlaams Gewest Bron: LIMOSA.

Ook Nederland ziet zich geconfronteerd met een groeiende instroom gedetacheerde derdelanders. Een recente studie van de Vrije Universiteit Amsterdam rapporteerde een instroom van 94.417 gedetacheerde derdelanders, op een totaal van 315.230 gedetacheerden van maart tot december 2020 (Kramer et al., 2022). Gelijklopend met België en Vlaanderen, gaven de auteurs bovendien aan dat het aantal gedetacheerde derdelanders ‘aanzienlijk groter is dan de groep derdelanders die rechtstreeks op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt toegelaten met een in Nederland afgegeven werkvergunning’; voor de categorie ‘arbeid’ is dat slechts 2.000. Kramer et al. (2020) wezen tevens in de richting van Polen, dat in 2019 maar liefst 625.120 tewerkstellingsvergunningen aan derdelanders gaf, en in 2020 502.342. Ook Litouwen is een groei-uitzendland wat derdelanderdetachering betreft.

Een belangrijke opportuniteit voor zowel Vlaanderen als Nederland betreft het feit dat toekomstige arbeidsmigratie in grote mate circulair en tijdelijk zal zijn. De snelst stijgende arbeidsinstroom van derdelanders betreft immers gedetacheerde werknemers die instromen op basis van het vrij verkeer van diensten. Gedetacheerden blijven gemiddeld enkele maanden per jaar en behouden hun arbeidsovereenkomst en sociale zekerheid in het EU-zendland. De tijdelijkheid van de arbeidsinstroom is een opportuniteit omdat het Vlaanderen en Nederland ‘ontlast’ van de verantwoordelijkheid voor inburgering, taalverwerving, volgmigratie etc. Zoals het WRR-rapport stelt, is het onwaarschijnlijk dat arbeidsmigratie in de toekomst sterke uitkeringsafhankelijkheid zou veroorzaken.

De toekomstige instroom van arbeidsmigranten als gedetacheerde werknemers zal bovendien worden gecomplementeerd door een – beter gecontroleerde – instroom op basis van klassieke tijdelijke vergunningen. Hierbij heeft Vlaanderen reeds een toekomstgerichte stap gezet door arbeidsmigratie niet meer te beperken tot alleen kennismigratie (hooggeschoolden), maar door ook middengeschoolde instroom mogelijk te maken voor functies, opgelijst in een dynamische knelpuntberoepenlijst. Het WRR-rapport gaf reeds aan dat ook laag- en middengeschoolde

instroom nodig zal zijn om de noden op de arbeidsmarkt te lenigen (WRR, 2020, p. 237). Daarbovenop zullen Vlaanderen en Nederland blijvend instroom (en uitstroom) kennen op basis van het vrij verkeer van personen; in 2020 kende het Vlaamse Gewest 34.000 immigraties op die basis. Deze migratie kan weliswaar permanent zijn en kan druk geven op sociale voorzieningen. Ook de omzetting van de EU-richtlijn voor ICT- (intra-company transfers) werknemers8 en de mogelijkheid om tijdelijk in verschillende landen werk te verrichten op die basis, kan ook worden gezien als de juridische ondersteuning van een feitelijke evolutie naar tijdelijke en snelle arbeidsmigratiestromen, ook van derdelanders.

De detachering van derdelanders naar Nederland en België toe brengt ook enkele kwetsbaarheden met zich mee. Ten eerste is er het verlies aan soevereiniteit voor de ontvangende lidstaat. Traditioneel hebben landen volledige controle gehad over wie op hun arbeidsmarkt wordt toegelaten, hoelang arbeidsmigranten uit derde landen mogen verblijven met een tijdelijke werkvergunning en de voorwaarden voor een eventuele verlenging van hun werkvergunning (McDowell, 2008; Pemberton en Stevens, 2010). Maar met derdelanderdetachering werd de migratiesoevereiniteit deels onttrokken en geliberaliseerd ten dienste van het vrij verkeer. Derderlanderdetachering is door de arresten van het Europees Hof van Justitie aan de lidstaten opgelegd, buiten enig democratisch debat om. Verschillende arresten in de 21ste eeuw9 bevestigden het vrij verkeer voor gedetacheerde derdelanders en vernietigden alle door de lidstaten opgeworpen belemmeringen voor gedetacheerde onderdanen van derde landen (Hatzopoulos, 2010). Door dit gebrek aan controle op de instroom kunnen in de toekomst voor deze groep ook geen collectieve maatschappelijke kosten bij arbeidsmigratie in rekening worden genomen bij de besluitvorming, zoals de WRR suggereert.

Een andere kwetsbaarheid is dat ‘Vanderelst-derdelanders’ (zoals gedetacheerde derdelanders vaak genoemd worden) erg vatbaar zijn voor sociale uitbuiting vanwege hun dubbel statuut: arbeidsmigrant en gedetacheerde.

56 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Ten slotte verwijzen we naar het WRR-rapport dat aangeeft dat de mogelijkheid van werkgevers om goedkope migrantenarbeid in te zetten, een drukkend effect heeft op de noodzaak om te innoveren en om lokale werknemers op te leiden. Uit Vlaams onderzoek blijkt bovendien dat hele economische sectoren afhankelijk zijn van gedetacheerde werknemers, zoals de bouw-, de transport- en de vleessector (Mussche et al., 2021). Het aanbod van gedetacheerde werknemers reduceert de prikkel voor sectoren en beleidsmakers om hun inspanningen op het gebied van opleiding van bepaalde profielen te vergroten. Dit is vooral voor Vlaanderen een heikel punt: Vlaanderen heeft een grote arbeidsreserve van inactieven en werklozen, die ondanks de hoge uitgaven voor actief arbeidsmarktbeleid, heel moeilijk op de arbeidsmarkt integreren.

3. Arbeidsmarktdiscriminatie

Recent wetenschappelijk onderzoek naar het vaststellen van discriminatie op onze arbeidsmarkt, steunt hoofdzakelijk op de beproefde methode van het correspondentie-experiment (Baert et al., 2022). Dat wil zeggen: paren van fictieve cv’s worden verstuurd naar echte vacatures. Vacature per vacature wordt dan een bepaald minderheidskenmerk aan één van de twee kandidaten toegevoegd. Vervolgens worden de reacties van de werkgevers op deze cv’s vergeleken om de aanwervingsdiscriminatie te meten. Dergelijk onderzoek is in de afgelopen 15 jaar wereldwijd en op tal van discriminatiegronden uitgevoerd. In totaal ging het om meer dan 900.000 fictieve sollicitaties (Lippens et al., 2022).

Wat vertellen de uitgevoerde studies ons over discriminatie op basis van migratieachtergrond in Vlaanderen? Baert et al. (2015) toonden aan dat in Vlaanderen anno 2012, om even vaak uitgenodigd te worden voor een jobgesprek, Turkse schoolverlaters de helft meer sollicitaties dienden uit te sturen dan Vlaamse jongeren. De mate van discriminatie bleek echter sterk samen te hangen met de arbeidsmarktkrapte in het beroep, wat eerder in de literatuur theoretisch werd geopperd, maar nog nooit was getest. In verdere correspondentie-experimenten op Vlaams niveau omtrent etnische discriminatie, werd gevonden dat de mate van deze ongunstige behandeling

duidelijk lager was wanneer kandidaten konden bogen op vrijwilligerswerk of veel werkervaring hadden (Baert en Vujic, 2016; Baert et al., 2017).

Recente metingen op stedelijk niveau, i.e. in Gent en Antwerpen in 2021, stellen opnieuw duidelijke etnische discriminatie vast.10 Deze blijkt wel (iets) lager te zijn dan voordien, wat echter niet noodzakelijk hoeft te wijzen op een structurele positieve evolutie, gegeven de voornoemde samenhang tussen arbeidsmarktdiscriminatie en arbeidsmarktkrapte.

Discriminatie vaststellen is evenwel één ding, de problematiek aanpakken een andere. In het WRR-rapport argumenteert men omstandig dat de piste van anoniem solliciteren (i.e. persoonsgegevens worden weggelaten of onherkenbaar gemaakt bij rekrutering) een heilloos pad is en bevelen ze onderbouwd beleid aan dat gericht is op (i) handhaving van de wetgeving, (ii) het werken aan bewustwording, (iii) het structureren van het sollicitatiegesprek en het (iv) toevoegen van aanvullende objectieve informatie bij sollicitaties.

CONCLUSIE

Het WRR-rapport Samenleven in Verscheidenheid is een rijk werkstuk dat verschillende gegronde aanbevelingen doet. We verwijzen hier bijvoorbeeld naar de aanbeveling om te erkennen dat instroom heel verscheiden is en dat gemeenten ook verschillende soorten instroom kennen, waardoor verschillende soorten beleidsinterventies nodig zijn. De noodzaak om die diversiteit te erkennen staat niet in de weg van de noodzaak tot het uitbouwen van permanente voorzieningen voor de incorporatie van alle migranten. Ook staat het verhoogd inzetten op de arbeidsdeelname van migranten hoog op de agenda en dit via wetenschappelijk onderbouwd actief arbeidsmarktbeleid dat focust op een parallelle aanpak van simultaan werk en opleiding. Naast de noodzaak om discriminatie aan te pakken op een wetenschappelijk onderbouwde manier, is er ook het voorstel om het maatschappelijk incorporatievermogen te laten meewegen in het Nederlandse immigratiebeleid. Zo zou de overheid bij de beoordeling van arbeidsvergun-

57
Ive Marx, Ninke Mussche, Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie Stijn Baert en Brecht Neyt van migranten in Vlaanderen – uitdagingen & opportuniteiten

ningen voor niet-EU-migranten rekening kunnen houden met de beschikbaarheid van adequate voorzieningen voor huisvesting, onderwijs en inburgering. Hierbij zouden werkgevers kunnen bijdragen aan de bekostiging van inburgering.

Ook Vlaanderen is een migratiesamenleving, zij het nog steeds een samenleving in een hoge graad van ontkenning van dat feit. De kloof tussen de feitelijke tendensen enerzijds en het politiek discours anderzijds is vaak merkwaardig groot als men de debatten zo beluistert.

Aan de ene kant zijn we nu al een knelpunteconomie die verregaand afhankelijk is geworden van mensen die uit het buitenland komen om hier te werken. We zouden anders nog meer welvaart verliezen door een tekort aan arbeidskrachten. Omwille van demografische redenen zal dat probleem alleen maar toenemen en niet in kleine mate. Bij ongewijzigd uittredebeleid en praktijk zullen meer dan 400.000 mensen de arbeidsmarkt verlaten in Vlaanderen alleen al in de komende vijf jaar (Vansteenkiste en Theunissen 2022).

We maken dus nu al massaal gebruik van arbeidsmigranten, via de route van arbeidsvergunningen en via de route van detacheringen. Het gaat om letterlijk honderdduizenden mensen. Die mensen maken nu al een groot aandeel van onze werkende bevolking uit. Verrassend genoeg blijven ze in veel opzichten buiten de radar van het maatschappelijke en politieke debat. Ze ondervinden problemen op het vlak van treffelijke huisvesting en toegang tot voorzieningen. Er zijn aanwijzingen dat ze vaak niet treffelijk betaald en behandeld worden. Die problemen kunnen we niet blijven negeren, zeker als we aantrekkelijk willen blijven voor de vele arbeidsmigranten die we vermoedelijk hoognodig zullen hebben.

Anderzijds, en paradoxaal genoeg, zijn te veel (nieuwe) Vlamingen met een migratieachtergrond niet aan de slag. Dat is niet gewoon een kwestie van welvaartsverlies voor Vlaanderen. Het treft in de eerste plaats die mensen zelf. Werk is om tal van reden belangrijk: voor hun welbevinden, identiteit, sociale mobiliteit en uiteraard voor hun inkomen, huisvesting en materiële welvaart. Er spelen hier meerdere factoren

een rol. Discriminatie is een aangetoonde factor, waarvoor remedies bestaan die aantoonbaar werken. Daarnaast speelt gebrekkige taalkennis, zwakke sociale netwerken en cultureel kapitaal. Het is wel opvallend dat al deze factoren blijkbaar minder een rem zijn op de tewerkstelling van arbeidsmigranten.

Het tewerkstellingsdeficit bij mensen met een migratieachtergrond komt tegen de achtergrond van een even immense kloof in het onderwijs. Leerlingen met een migratieachtergrond presteren aanzienlijk slechter en nemen nog altijd te weinig deel aan hoger onderwijs. Daarenboven hebben we een onthaal- en integratiebeleid dat nog sterk stoelt op de gedachte dat nieuwkomers moeten convergeren naar een referentiecultuur en naar “Vlaamse” normen en waarden, hoewel het niet steeds makkelijk blijkt echt gemene delers, buiten de wettelijke, consensueel te definiëren. We zien het spreken van Nederlands als een belangrijke voorwaarde voor integratie. We zien kennis van plaatselijke gewoonten als belangrijk. We verwachten ook dat mensen tot op zekere hoogte daaraan conformeren, zoals het verbod op de hoofddoek in scholen of in publieke functies illustreert. Het debat daarover is een perfect legitiem debat maar het is slechts één aspect van een breder en hoognodig debat van hoe we onszelf als een migratiesamenleving zien. Dat is een debat dat in al zijn complexiteit en veelzijdigheid de nodige wetenschappelijke reflectie en onderbouwing vergt. Wetenschap kan zeker niet in de plaats treden van het maatschappelijk en politiek debat, maar het kan het wel voeden. Dat is exact wat WRR-rapporten doen. Dat is ook exact wat Vlaanderen nodig heeft.

58 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Ive Marx, Ninke Mussche, Een krappe arbeidsmarkt, maar toch moeilijke arbeidsmarktintegratie Stijn Baert en Brecht Neyt van migranten in Vlaanderen – uitdagingen & opportuniteiten

EINDNOTEN

1 Ive Marx, professor Sociaal-Economische Wetenschappen Universiteit Antwerpen, ive.marx@uantwerpen.be; Ninke Mussche, postdoctoraal onderzoeker Centrum voor Sociaal Beleid Universiteit Antwerpen, ninke.mussche@uantwerpen.be; Stijn Baert, professor Empirische Arbeidseconomie, stijn.baert@UGent.be en Brecht Neyt, coördinator interdisciplinair onderzoeksconsortium 'UGent @ Work', brecht.neyt@UGent.be

2 www.vdab.be/ibo.

3 https://werkgevers.vdab.be/ibo/taalcoaching.

4 EU 15 = Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. EU 13 = Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië, Roemenië, Bulgarije en Kroatië.

5 Arrest HvJ, nr. C-43/93, Vander Elst v Office des Migrations Internationales [1994] ECR I-3803.

6 Zonder dat de werkgever of de zelfstandige wordt belemmerd in zijn recht op vrij verkeer van diensten via een vereiste van arbeidsvergunning of arbeidskaart/verblijfsvergunning voor de gedetacheerde persoon.

7 België ontwikkelde in 2007 een verplichte detacheringsregistratie met databank over detacheringsinstroom – LIMOSA genaamd – als instrument om sociale fraude te bestrijden. Elke werkgever die werknemers (en elke zelfstandige) wil detacheren om een tijdelijke economische activiteit in België uit te oefenen, moet deze werknemers vooraf registreren. LIMOSA is het acroniem voor ‘Landenoverschrijdend Informatiesysteem ten behoeve van Migratie Onderzoek bij de Sociale Administratie’. Zie www.limosa.be/.

8 Directive 2014/66/EU of the European Parliament and of the Council of 15 May 2014 on the conditions of entry and residence of third-country nationals in the framework of an intra-corporate transfer, OJ L 157, 27.5.2014, p. 1-22.

9 Arrest, nr. C-445/03, Commissie/Luxemburg, gedetacheerde werknemers I, Jurispr. 2004, p. I-10191; zie ook de veroordeling van Luxemburg in 2006, arrest, nr. C-319/06, Commissie/Luxemburg, gedetacheerde werknemers II, Jurispr. 2008, p. I-4323; arrest, nr. C-244/04, Commissie/Duitsland, Jurispr. 2006, p. I-00885; arrest, nr. C-168/04, Commissie/ Oostenrijk, gedetacheerde werknemers, Jurispr. 2006, p. I-9041.

10 https://users.ugent.be/~sbaert/policy.htm.

Referenties

Agentschap Integratie en Inburgering (2021), Migratie als Constante, www.integratie-inburgering.be, geconsulteerd 14 mei 2022.

Baert, S., Albanese, A., du Gardein, S., Ovaere, J. en Stappers, J. (2017), “Does Work Experience Mitigate Discrimination?”, Economics Letters, 155, 35-38, https://ideas.repec.org/a/eee/ecolet/ v155y2017icp35-38.html.

Baert, S., Cockx, B., Gheyle, N. en Vandamme, C. (2015), “Is There Less Discrimination in Occupations Where Recruitment Is Difficult?”, Industrial & Labor Relations Review, 68, 467-500, https://ideas.repec. org/a/sae/ilrrev/v68y2015i3p467-500. html.

Baert, S. en De Pauw, A.-S. (2014), “Is Ethnic Discrimination due to Distaste or Statistics?”, Economics Letters, 125, 270-273, https://ideas.repec.org/a/eee/ecolet/ v125y2014i2p270-273.html.

Baert, S., Derous, E., George, B., Lippens, L., Van Hoye, G., Neyt, B. en Van Hoof, S. (2022), Inactiviteit onder migranten in België: uitgediept via cijfers en studiewerk, Stories @ UGent @ Work, nummer 5, woensdag 25 mei 2022.

Baert, S. en Vujic´, S. (2016), “Immigrant Volunteering: A Way Out of Labour Market Discrimination?”, Economics Letters 146, 95-98, https://ideas.repec.org/a/eee/ ecolet/v146y2016icp95-98.html.

Boot N., Driessen, Z., Huisman, C., Verschuren, L. en Verschuren, S. (2020), Asiel en integratie 2020. Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders, Den Haag, Centraal Bureau voor de Statistiek.

European Commission (2017), Integration Through Work, https://ec.europa.eu/so-

59

cial/BlobServlet?docId=18524&langId=en. Accessed on 11/10/2021.

Hatzopoulos, V. (2010), “Liberalising trade in services: creating new migration opportunities”, JFT, vol. 1-2/2010, 39-68.

Kramer, D., van Gardingen, I. en Boonstra, K. (2022), “De Europese Detachering van Derdelanders”, Nederlands Juristenblad, 2022(18), 1442.

Lens, D., Marx, I. en Vujic´, S. (2019), “Double jeopardy: How refugees fare in one European labor market?”, IZA Journal of Development and Migration, 10(1).

Lens, D., Marx I. en Mussche, N. (2020), “De initiële effecten van de COVID-19 pandemie op de Belgische arbeidsmarkt – opkomende ongelijkheden”, COVIVAT beleidsnota, 6 december, Leuven/Antwerpen, https://sites.google.com/view/covivat/ publicaties.

Lippens, L., Vermeiren, S. en Baert, S. (2023), “The state of hiring discrimination: A meta-analysis of (almost) all recent correspondence experiments”, European Economic Review, 151, 104315.

McDowell, L. (2008), “Old and new European economic migrants: whiteness and managed migration tools”, Journal of Ethnic and Migration Studies 35(1), 19-36.

Mussche, N. en Lens, D. (2019), “The CJEU’s Construction of an EU Mobility Regime - Judicialization and the Posting of Third-Country Nationals”, Journal of Common Market Studies, 56(7).

Mussche, N., Lens, D. en Marx, I. (2021), “The Different Faces of International PostingWhy Do Companies Use Posted Workers?”, European Journal of Industrial Relations, juli 2021, 1-19.

Pemberton, S. en Stevens, C. (2010), “The recruitment and retention of Central and Eastern European Migrant Workers in the United Kingdom: a Panacea or a problem under the new policies of ‘Manage Migration’?”, Regional Studies 44(9), 1289-1300.

Vansteenkiste, S. en Theunissen, G. (2022), "Naar 80% werkzaamheid op de Vlaamse arbeidsmarkt in 2030?! Een kloof te dichten", Over Werk 1/2022.

Wood, J. en Neels, K. (red.) (2020), Wegwijs naar werk. Longitudinale analyse en evaluatie van inburgerings- en activeringstrajecten in Vlaanderen, 2005-2016, Antwerpen, Universiteit Antwerpen.

WWR (2020), “Samenleven in verscheidenheid”, Rapport over de maatschappelijke kansen en knelpunten die migratie naar Nederland met zich meebrengt en de daaruit voortvloeiende verscheidenheid in de bevolkingssamenstelling, www.rijksoverheid. nl/documenten/rapporten/2021/03/24/ samenleven-in-verscheidenheid.

60 VTOM / 2022 / 04 Verkennende bijdrage

Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen

INTERVIEW MET PROF. DR. DAVID CRIEKEMANS EN MICHAEL PEETERS1

Inleiding

In september van 2022 organiseerde het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken (DKBUZA) van de Vlaamse overheid een VlaamsNederlandse denkdag over het langetermijnbeleid inzake gezondheidszorg, voeding, milieu, klimaat, Artificiële Intelligentie, arbeidsmarkt, strategische belangen en internationale veiligheid. Zowel Michael Peeters, directeur bij DKBUZA, als professor David Criekemans, verbonden aan de Universiteit Antwerpen, participeerden in de sessie over strategische belangen en internationale veiligheid. Vandaag gaan we met hen in gesprek over de verschillende aspecten van het thema strategische belangen en de uitdagingen voor Vlaanderen.

Professor Criekemans, u promoveerde in 2005 aan de Universiteit Antwerpen met uw doctoraat over het geografisch geweten van de buitenlandse politiek. Dit werk is nog altijd een standaard binnen de geopolitieke theorie. Kan u kort het geografisch geweten toelichten?

Professor Criekemans: Geografisch geweten komt uit een citaat van een eerder controversiële geopolitieke Duitse denker van de jaren 1930, Karl Haushofer, die stelde dat de geopolitieke analyse zich moest ontwikkelen tot het “geogra-

fisch geweten van de buitenlandse politiek”. Geopolitiek probeert een inzicht te krijgen in hoe territorialiteit, de locatie van landen, een rol speelt. Voor Vlaanderen is dat bijvoorbeeld de toegang tot de zee of het feit dat Vlaanderen strategisch gelokaliseerd is. Naast locatie spelen ook grondstoffen, aanvoerlijnen, zoals havens, en wijzigende invloedssferen een rol. Dat zijn allemaal geopolitieke factoren.

Bijkomend moet je ook naar de menselijk geografische dimensie kijken, naar verschillende bevolkingsgroepen, religie, achtergrond, taal en cultuur. Hoe al die territoriaal ingebedde factoren een impact hebben op het buitenlands beleid en omgekeerd hoe dat je een strategie moet ontwikkelen als regio, land of territoriale entiteit in een bredere geopolitieke omgeving die aan het veranderen is.

Vandaag bevinden we ons in een tijdperk van grote geopolitieke transitie. Op veiligheidsvlak zien we de machtsstrijd tussen de Verenigde Staten en China. Je ziet ook een Rusland dat op basis van haar eigen analyse in Oekraïne is binnengevallen en een Oekraïense identiteit ontkent. Maar ook op geo-economisch en technologisch vlak verandert er veel. Als gevolg wordt de relevantie van het geopolitieke denken binnen de internationale betrekkingen groter.

61
Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen Door Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt2

Toen ik ermee begon, midden jaren 1990, was geopolitiek een verre uithoek van de internationale betrekkingen dat werd gezien als iets van het verleden, van de 19de eeuw. Post-Koude Oorlog geloofden we in een wereld die zich zou verenigen maar vandaag is er het besef dat er geen sprake is van een verenigde wereld en dat elk land zich meer moet focussen op strategieën van veiligheid, economie, energie en andere, om zich aan te passen aan dit nieuwe tijdperk. Vandaag is geopolitiek dus helemaal terug.

Michael, wat is uw rol binnen het departement Kanselarij & Buitenlandse Zaken met betrekking tot strategisch belangen? Heeft u het doctoraat van de professor gelezen en wat is uw visie hierop?

Michael: Ik heb het boek nog niet gelezen, waarvoor mijn excuses. Dat zal nog wel komen, wees gerust (lacht). Maar het is inderdaad, zoals de professor zegt: geopolitiek is helemaal terug van weggeweest uit die donkere hoek waar het in beland was. Ik ben van dezelfde generatie als de professor en ook ik was toen gefascineerd door al die geopolitieke theorieën uit de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw; ik denk dan aan namen als Morgenthau (1948) en Mackinder (1904). Maar het is pas tegen het einde van de jaren 1990 weer onder de aandacht gekomen. Kaplan (2013) heeft er trouwens enkele jaren geleden nog een erg toegankelijk boek over geschreven: ‘De wraak van de geografie’. Op het moment dat ik dat vastnam, werd ik weer even naar mijn studententijd gekatapulteerd. Nu is het dus helemaal terug, met nieuwe theorieën, maar af en toe lees ik in een artikel nog eens verwijzingen naar die oude geopolitieke theorieën. Recent las ik nog iets over het conflict in Afghanistan. Daarbij werd een verband gelegd tussen enerzijds het huidig beleid van enkele wereldmachten en anderzijds de rol die Pakistan en Afghanistan opnemen als strategische pivot voor het meesterschap over Eurazië, volgens een van die geopolitieke theorieën (Brzezinski, 1997). Alleszins is die geopolitiek dus opnieuw brandend actueel. Het is al strategische belangen, strategische autonomie, strategische afhankelijkheden en vitale belangen wat de klok slaat.

Persoonlijk vind ik het onderzoek naar strategische belangen voor Vlaanderen heel belangrijk. Het begrip wordt als zodanig ook vermeld in de Beleids- en Begrotingstoelichting 2022 en die van 2023 (Vlaamse Regering, 2022 & 2023).

Daarin gaf de minister-president aan dat hij wil nagaan op welke manier Vlaanderen zijn strategische belangen kan identificeren, kan analyseren en op lange termijn kan veiligstellen. Dat is een duidelijke offensieve keuze: een overheid kan reactief optreden tegen een specifiek probleem, bijvoorbeeld de controle op de internationale handel van strategische goederen. Dat wordt gemanaged door een exportcontrolebeleid, maar dat is reactief. De keuze voor een specifiek strategisch belang is een offensieve beleidskeuze, die bescherming biedt voor een specifieke problematiek waarvan men veronderstelt dat die op langere termijn een impact heeft.

Voor een dergelijke oefening heb je wel een kader nodig want de vraag wat een strategisch belang juist is, is een complex gegeven. Ik vergelijk het graag met een protoconcept, hetgeen betekent dat je dit op eender welke manier kan invullen, prescriptief of descriptief, of als een mix van doelen en middelen. Verder mag je het ook niet verwarren met al bestaande beleidsdoelstellingen, dat is beleid dat een reactie is op fenomenen die al vastgesteld zijn, maatschappijbreed. Belangrijk is duidelijk na te gaan wat we juist bedoelen met onze strategische belangen. De begripsomschrijving moet dus duidelijk zijn, zodat elke vorm van discretionaire invulling vermeden wordt. En zodat ook de keuzes die nadien op basis van dit begrip worden gemaakt, voldoende gemotiveerd kunnen worden. En bovendien moet het zo gebeuren dat elke betrokken entiteit binnen de Vlaamse overheid zich comfortabel genoeg voelt met de begripsomschrijving en het gebruikte kader.

Voor DKBUZA zie ik vier rollen. Zoals ik al aangaf, is er een inhoudelijke rol. Hoe moeten we dit inschatten? Er is een veelheid aan belanghebbenden, aan visies en aan contexten. Dus wij spelen een inhoudelijke rol om dat kader verder te analyseren. Daarnaast is er een coördinerende rol, het ondersteunen van het interne draagvlak binnen de Vlaamse overheid ten aanzien van andere beleidsdomeinen. Dat doen we

62 VTOM / 2022 / 04 Interview

trouwens nu al op andere domeinen en staat zo ook ingeschreven in onze opdracht: DKBUZA is verantwoordelijk voor de coördinatie van het internationale en Europese optreden van Vlaanderen. Formeel, bijvoorbeeld via het Strategisch Overlegorgaan voor Internationale Aangelegenheden, maar dat kan evengoed informeel. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de Europese chipwet (Europese Commissie, 2022a). Ik coördineer daarvoor een ambtelijke werkgroep, met collega’s van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, Flanders Investment & Trade, en het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen. Via zo’n coördinatie weten we wat de stand van zaken is van bijvoorbeeld de besprekingen van deze chipwet op Europees niveau. Of we houden elkaar op de hoogte van initiatieven die binnen de bevoegdheid van die respectieve entiteiten worden ondernomen. Zo spelen we er efficiënter op in en kunnen we er beleid aan koppelen.

Verder is er een diplomatieke rol, gezien de intra-Belgische context: de bevoegdheidsverdeling binnen de strategische belangen. Dit betreft dan de relatie ten aanzien van die andere bestuursniveaus. En tot slot is er een methodologische rol. Welke methodologie gebruiken we en hoe behouden we de samenhang in heel de analyse van wat onze Vlaamse strategische belangen zijn? Die methodologie moet ons richten naar een analysekader dat voldoende objectief is, dat ook een antwoord biedt op de rol van de overheid hierin, en de politieke keuzes nadien om hierop in te grijpen. Want niet bij elk strategisch belang zullen wij als overheid aan zet zijn, maar we kunnen wel waken over coherentie.

Als we kijken naar de wereld van vandaag, lijken we te evolueren naar nieuwe evenwichten. Klopt het dat we naar een multipolaire wereld gaan?

En welke trends hebben hier volgens jullie een invloed op?

Michael: Het is een heel complexe orde waar we momenteel mee geconfronteerd worden. Wat allianties en samenwerkingsverbanden betreft, zijn er heel wat dynamieken die spelen op zowel geografisch als beleidsmatig vlak. Het kan bijvoorbeeld zijn dat landen A en B met elkaar

samenwerken op domeinen X en Y, maar politiek gezien compleet tegengesteld zijn. Die relaties zijn bovendien niet statisch, maar naar mijn aanvoelen neigen we nu wel meer naar polarisering, fragmentatie en protectionisme. Het is heel moeilijk om nu al uit te maken of we die richting ook structureel uitgaan, maar we zien toch wel een aantal belangrijke trends die hierop wijzen.

Wat ik interessant vind, zijn die externe drivers die dat mee bepalen. En dan kijk ik vooral naar die planetaire grenzen waarbinnen de mensheid moet navigeren. Hoe kunnen we duurzaam gebruik blijven maken van de hulpbronnen van de planeet Aarde? Wat is de impact op voeding, klimaat, biodiversiteit, schaarste van energiebronnen, water, kritische grondstoffen enzovoort? In een eerdere publicatie verwees u al eens, professor Criekemans, naar het koppel Harold en Margaret Sprout (1971) die de nadruk juist op deze planetaire grenzen legde als externe drivers. Deze zullen op hun beurt gevolgen hebben voor andere drivers zoals technologie, digitalisering en data.

Ik refereer hierbij aan een ander boek dat op mijn boekenlijst staat, dat van Brad Smith (2019), de CEO van Microsoft, met de titel ‘Tools and Weapons: The Promise and the Peril of the Digital Age’. Hierin gaat Smith om met technologische hulpbronnen die een instrument zijn, maar tegelijkertijd ook een gevaar zijn voor onszelf. Een heleboel dynamieken zitten hierin vervat, zoals de impact van maatschappelijke ideologieën. Dergelijke drivers maken dat het niet alleen moeilijk in te schatten is of we in een overgang zitten, maar ze maken het nog moeilijker om te bepalen welke richting we precies dienen uit te gaan.

Professor Criekemans: Gaan we naar een multipolaire wereld? Ik denk van wel, maar deze zou er wel eens heel anders kunnen uitzien dan we denken. Wie weet gaan we toch nog naar een bipolaire wereld met China en de Verenigde Staten als dé twee blokken. In die machtsverhoudingen spelen technologische ontwikkelingen zoals Artificiële Intelligentie, internetwerken of andere innovaties duidelijk een rol.

Je voelt daarnaast wel dat die strijd tussen de blokken mondiaal wordt. Dat zie je bijvoorbeeld

63
Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen

op het vlak van investeringen in infrastructuurwerken. Verschillende initiatieven zoals het Amerikaanse ‘Build Back Better’ (Witte Huis, 2020) en Europa’s ‘Global Gateway’-strategie (Europese Commissie, 2021) zijn immers duidelijk een reactie op China’s ‘Belt and Road’ (Wereldbank, 2018). Dat houdt natuurlijk ook gevaren in voor ons. Kunnen we als Europeanen relevant blijven in de wereldpolitiek en hoe moeten we dat dan doen? Die vraag staat in verbinding met strategische belangen en autonomie, en stelt zich zowel op Europees, als op Vlaams en Belgisch niveau. Hierbij denk ik aan aanvoerlijnen, industriële knowhow, de energiecrisis met het gevaar op de-industrialisatie, technologische ontwikkelingen, alsook de klimaatverandering en de wijziging dat dit dan met zich meebrengt in de ombouw van onze economie.

Wereldeconomieën lijken in afnemende mate afhankelijk te zijn van elkaar. Hoe deze evolutie van een globale naar een meer regionale wereld zich dan precies zal veruitwendigen, valt nog af te wachten.

Die verschillende trends creëren veel onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Hoe kunnen we ons in de toekomst beter voorbereiden op steeds complexere uitdagingen?

Professor Criekemans: We zouden hier in de toekomst beter op voorbereid kunnen zijn door zulke uitdagingen beter te bestuderen. Dat kan bijvoorbeeld door scenarioanalyse of door de drivers van bepaalde onzekerheden in kaart te brengen. Om grote vraagstukken te bevatten, moet je deze immers uitvoerig analyseren. Neem nu de aanvoerlijnen die hoe langer hoe meer regionaal georganiseerd worden. In het afgelopen tijdperk investeerden actoren in de havensector in steeds grotere containerschepen, waarvan de productie plaatsvindt in China. Maar de vraag is of dit met het oog op de toekomst als businessmodel nog levensvatbaar zal zijn.

Een ander voorbeeld is het vraagstuk van energie. Ik ben als academisch beleidsanalist bezorgd wanneer onze politici energietransitie louter reduceren tot het plaatsen van zonnepanelen en windenergie. Door de elektrificatie van de

wagen, bijvoorbeeld, gaan we te maken hebben met een enorme vraagtoename van bepaalde grondstoffen zoals kobalt en lithium. Om een antwoord te bieden op mogelijke tekorten, moeten er scenario’s worden uitgedacht zodat we kunnen nagaan wat voor beleid er nodig is om dit op te vangen. Onze wijzigende vraag inzake grondstoffen voor hernieuwbare energie kan tot nieuwe schaarste leiden en dient doorvertaald te worden in onze externe partnerschappen via functionele en geografische diversificatie. De Duitsers, bijvoorbeeld, hebben zich al gerealiseerd dat ze hun buitenlands beleid moeten herdenken. Ze zijn dan ook banden beginnen te ontwikkelen met Bolivia met het oog op stabiele toegang tot lithiumvoorraden. Gelijkaardige strategieën zijn nodig voor kobalt, koper, zilver en schaarse aardmetalen, ingebed in een bredere Europese strategie. Die strategie moet competitie met de Verenigde Staten vermijden via meer trans-Atlantische beleidsafstemming op het vlak van de energietransitie.

Dat zijn mooie voorbeelden om aan te geven dat je de zaken kleiner en bevattelijker moet maken. Je moet een geopolitieke analyse maken, maar ook een scenarioanalyse. Daaruit kan je dan mogelijke beleidsaanbevelingen of routes naar een gewenste toekomst deduceren.

In zo’n onzekere wereld als de onze moet je daarnaast ook werken aan diversificatiestrategieën. Je moet je eieren in meerdere manden leggen op het vlak van geopolitiek in termen van partners. Er kan altijd een grote crisis ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan het landbouwvraagstuk dat door de Oekraïnecrisis op de voorgrond is getreden. We leerden hieruit dat het belangrijk is dat voedsel ook vanuit andere locaties komt. Weerbaarheidsstrategieën zijn dus nodig om op dergelijke situaties voorbereid te zijn.

Michael: Ik volg u helemaal wanneer u zegt dat we alles bevattelijker moeten maken en dat we daar scenarioplanning rond moeten doen. Methodologisch gezien, kijk ik als ambtenaar vooral naar twee aspecten. Om te beginnen is dat langetermijndenken dat scenarioplanning impliceert, zeer belangrijk. Het helpt om risico-inschattingen te kunnen verdiepen en te verbreden.

64 VTOM / 2022 / 04 Interview

Daarnaast is ook een meer geïntegreerde benadering nodig. Er wordt nog te vaak gekeken naar binnenlands en buitenlands beleid als twee aparte domeinen. Maar we zouden veel meer naar een integratie van die twee moeten gaan.

Ik heb dat in het verleden zelf ervaren als hoofd van de dienst Controle Strategische Goederen. Je kan exportcontrole niet als domein apart zien. Je moet dat in een breder kader zetten en kijken welke nevendomeinen daar betrekking op hebben. Vervolgens ga je kijken naar de uitdagingen van research funding, naar FDI (Foreign Direct Investment), naar visascreening, naar economische handelsbevordering enzovoort. Je moet alle verschillende domeinen gaan koppelen om een meer geïntegreerd, kwalitatief beleid te kunnen ontwikkelen dat kan inspelen op de stresstest die ons systeem momenteel ondergaat. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik mag samenwerken met collega’s die dezelfde visie zijn toegedaan.

Jullie verwezen eerder al naar de Verenigde Staten en China. Maar welke rol zien jullie dan voor Europa ten opzichte van die grootmachten? Of zijn er andere landen met een sleutelpositie die we zeker in de gaten moeten houden?

Michael: De ontkoppeling van de markten speelt een grote rol in dit vraagstuk. Je ziet bijvoorbeeld dat India zichzelf als ‘zelfredzaam’ proclameert. Maar gelijkaardige trends doen zich ook voor in het Verenigd Koninkrijk, in Japan en ook in Europa waar ‘strategische autonomie’ een belangrijk sleutelwoord is.

In het Verenigde Staten-Chinaverhaal heb je die economische interdependency die losgekoppeld dient te worden. De Verenigde Staten gaat hiervoor op zoek naar bondgenoten op het gebied van veiligheid, zodat het strategisch nog sterker staat dan China. Dat is iets waar Europa voor moet oppassen, want zo’n economische interdependency is altijd asymmetrisch. Je ziet dat bijvoorbeeld met betrekking tot de Amerikaanse chipindustrie. Enerzijds proclameren de Amerikanen in de Trade & Technology Council dat ze willen samenwerken met Europa, om samen koploper te blijven in heel dat chipsgebeuren (Euro-

pese Commissie, 2022b). Maar anderzijds zie je een beweging binnen de Verenigde Staten die Europa volledig wil isoleren.

Wat betekent dat voor Europa? Ik denk dat Europa hier heel realistisch in moet zijn. Het zal met een eigen geo-economisch verhaal moeten komen waarin het niet volledig afhankelijk is van de Verenigde Staten. Daartegenover kunnen we het ook niet allemaal volledig naast ons neerleggen en enkel naar China kijken. In de plaats daarvan moet Europa achterhalen wat ons eigen belang in dit verhaal is.

Professor Criekemans: Als je een zelfstandige pool in de wereldpolitiek wil worden, dan ga je goed moeten nadenken over wat precies die belangen zijn. In de sanctiepolitiek ten aanzien van Rusland zijn we bijvoorbeeld heel ver meegegaan met de Amerikaanse sancties, wat grote gevolgen voor ons heeft gehad. Ik had het dit weekend nog over de energieprijzen met een Amerikaanse vriendin. Deze zouden in België vier tot vijf keer hoger zijn. Alle acties die genomen worden, moeten dus worden gelinkt aan die Europese belangen. We kunnen daartegenover uiteraard niet goedkeuren wat Rusland doet.

Omdat Michael het net had over technologie en chips, verwijs ik graag ook naar een ander voorbeeld. Denk hierbij aan ASML in Noord-Brabant, waar IMEC ook intensief mee samenwerkt3. Die bedrijven worden binnenkort misschien in een bepaald kader gedwongen dat niet zozeer de Europese belangen dient. Die extraterritoriale sanctiepolitiek is iets waar we heel omzichtig mee aan de slag moeten gaan. Dat is natuurlijk niet eenvoudig, want we zijn binnen de Europese Unie met 27 landen met allemaal een eigen agenda.

Daarnaast ben ik het er mee eens dat militaire allianties grote gevolgen kunnen hebben. Neem nu het AUKUS-verdrag, dat begonnen is met de Verenigde Staten die aan Australië onderzeeërs aanboden (Australische overheid, 2021). Australië had voor de dieselonderzeeërs eigenlijk een contract met Frankrijk, maar dat heeft het dan opgegeven. In ruil gaven de Amerikanen atoomonderzeeërs. Maar het is eigenlijk meer dan dat. Het is een platform met het Verenigd Koninkrijk,

65
Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen

Nieuw-Zeeland en andere landen, met als doel om samen te investeren in nieuwe technologieën. Daardoor vormen ze een “clubje” dat sterk genoeg zou zijn om China in te dammen. Dat zijn zo van die veiligheidsallianties die bij ongewijzigd beleid hun eigen leven gaan leiden. Merk hierbij trouwens op dat de Europese landen hier niet bijzitten. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de Europese Unie in snelheid gepakt wordt op een aantal technologische ontwikkelingen.

Het gaat niet altijd over de technologieën als zodanig, maar wel over diegene die de standaarden zet voor die nieuwe technologieën. We moeten het kapitaal dat we hebben daarom strategischer inzetten. Snelheid is hierbij belangrijk, want dat kapitaal is aan een snel tempo aan het wegdeemsteren in een omgeving van 10 % inflatie. Er is enorm veel spaargeld in Europa, zeker ook in Vlaanderen, dat begeleid moet worden in de richting van nieuwe projecten. Alleen dan zullen we in deze snel veranderende wereld relevant kunnen blijven. Diegene die Artificiële Intelligentie, de quantumcomputer of nieuwe cybertoepassingen verder kan uitrollen, zal een bepaald productiviteitsvoordeel hebben ten opzichte van de andere blokken. Dat zijn zaken waar we heel aandachtig voor moeten zijn.

Michael: Kijk bijvoorbeeld naar Quantum Delft. Dat is een heel nieuw ecosysteem van onderzoek en bedrijven die vooroplopen in quantumtechnologie. En van daaruit zijn er dan linken naar de onderzoekswereld in Vlaanderen. Maar we moeten ook zelf voortdurend aandachtig zijn voor dergelijke evoluties en, waar gepast, mee op de kar springen of mee de kar in gang zetten. Anders heb je het risico dat je snel achter de feiten aanholt en de kar volledig mist.

Professor Criekemans: Tegelijkertijd heeft Vlaanderen met een onderzoekscentrum als IMEC en structurele partnerschap met ASML in Noord-Brabant in deze sectoren een strategische uitgangspositie, die bewaakt en verder uitgebouwd moet worden. Maar tegelijkertijd merk ik dat we vaak in het straatje zitten van een harde benadering door te focussen op dimensies zoals technologie. Maar er is natuurlijk ook die menselijke dimensie die we niet uit het oog mogen verliezen. Ik denk dat dit een kracht is waar we zeker nog iets

mee kunnen doen. Vlaanderen is bijvoorbeeld een gebied waar een enorme diasporagemeenschap woont. We hebben dus eigenlijk een unieke positie. In de toekomst zouden we deze troef veel meer moeten uitspelen door in dialoog te gaan met andere wereldgebieden of door op te treden als ontmoetingsforum voor leiders uit conflictgebieden.

Tijdens de Vlaams-Nederlandse denkdag gingen onderzoekers in dialoog met beleidsmakers om te komen tot concrete beleidsaanbevelingen. Jullie waren er aanwezig als experten strategische belangen en internationale veiligheid. Wat viel er op in de gesprekken met onze noorderburen? Kunnen we van hen iets leren op het vlak van strategische belangen en veiligheidsbeleid?

Michael: Wat mij persoonlijk opviel tijdens die Vlaams-Nederlandse denkdag, is dat Nederland een stuk verder staat in dat geïntegreerd denken. Hiermee bedoel ik dan die nexus tussen, enerzijds, die academische input en, anderzijds, de ontwikkeling van een langetermijnvisie. Persoonlijk vind ik dat we als Vlaanderen daar toch nog een paar stappen in kunnen zetten. Dat is niet gemakkelijk. Strategische belangen gaan immers niet enkel Vlaanderen aan, maar heel België en in zekere zin ook heel Europa.

In België is er sowieso een zeer complexe bevoegdheidsverdeling. Ik wil niet zeggen dat we zoals in Nederland een Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) moeten oprichten4. We moeten niet hetzelfde doen, maar we kunnen dit wel als inspiratiebron gebruiken. Het zal voor ons niettemin zoeken zijn hoe we dat intern willen aanpakken, net omwille van die complexe bevoegdheidsverdeling en omwille van die spanning die op dat interfederaal bestel zit. De gewesten worden niet altijd even gemakkelijk betrokken als het gaat over beleidsvoering voor bepaalde onderwerpen op federaal niveau. Dit zorgt meteen voor spanning, zeker als het gaat over onderwerpen met een directe impact op Vlaanderen of waar we misschien zelf voor bevoegd zijn.

66 VTOM / 2022 / 04 Interview

De Vlaams-Nederlandse denkdag was in dit opzicht heel interessant, omdat onderzoek naar strategische belangen voor Vlaanderen een mooie uitdaging is.

Professor Criekemans: Er zijn ook cultuurverschillen. In Nederland gaan ze formalistischer te werk op het vlak van beleidsvorming. Dat creëert natuurlijk ruimte voor een WRR om daarin te participeren op een ‘niet-emotionele’ manier. Er is met andere woorden gewoon debat mogelijk over de feiten en de getallen. Dit maakt bovendien ruimte voor agendasetting, wat het beleid misschien niet altijd even leuk vindt. De WRR mag je trouwens echt niet onderschatten op het vlak van agendasetting. Met hun onderzoek wijzen de wetenschappelijke medewerkers op bepaalde punten die de Nederlandse regering anders zou moeten aanpakken. Terwijl dit wel past in de Nederlandse cultuur, weet ik niet of dat bij ons zou werken. Ik vind dat we onze eigen Vlaamse variant daarin moeten vinden.

In de voorbije 25 jaar dat ik samenwerk met de Vlaamse overheid, hebben we wel verschillende zaken geprobeerd. Begin jaren 2000 werden er steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek opgericht. De bedoeling daarvan was dat rond verschillende bevoegdheden van de Vlaamse overheid structureel wetenschappelijk onderzoek zou worden verricht, ter ondersteuning van het beleid. Ik heb zelf een aantal projecten gedaan voor het Steunpunt Buitenlands Beleid.

Toch denk ik dat we iets nodig hebben tussen academia en beleid in. Misschien hebben we in Vlaanderen meer die denktankcultuur nodig, waarbij dat er naar mijn mening meerdere naast elkaar kunnen bestaan. Daarnaast zouden we ook op transnationale wijze academici en beleidsmakers kunnen samenbrengen om rond specifieke thema’s te werken. Zelf ben ik niet het type academicus dat enkel en alleen in de ivoren toren zit. Omdat ik buitenlands beleid bestudeer, moet ik continu in contact komen en blijven met praktijkbeoefenaars en omgekeerd.

Dat spanningsveld met het federale niveau zal trouwens altijd zo blijven. Er zijn denktanks, zoals bijvoorbeeld een Itinera,5 die meer gericht zijn op de federale overheid. Maar los daarvan, zijn

er rond geopolitiek ook andere initiatieven. Denk hierbij aan het Brussels Institute for Geopolitics6 of het Geneva Institute of Geopolitical Studies.7

De noodzaak groeit bovendien om actief banden te creëren tussen verschillende Europese landen om van elkaar te leren. Binnen Europa worden we immers allemaal op een of andere manier met dezelfde vraagstukken geconfronteerd. Terwijl je het wiel maar één keer kan uitvinden, kan je er misschien wel een andere carrosserie rond maken.

Michael: We zouden inderdaad veel meer in interactie moeten gaan om te kijken hoe andere Europese landen bepaalde zaken oplossen. We moeten dat misschien niet op dezelfde manier gaan doen. We kunnen natuurlijk onze eigen manier daarin vinden. Maar het is zeker wel interessant om eens over de grenzen heen te kijken.

Je ziet dat ook in enkele Scandinavische landen. In Denemarken, Noorwegen en Finland is men intens bezig met foresight en de link tussen technologie, industrie en beleid. Ze gaan kijken hoe verschillende actoren, die in elk van die domeinen actief zijn, elkaar vinden en ze geven dat dan beleidsmatig verder richting.

Professor Criekemans: Het is ook van belang om niet enkel top-down te denken, maar ook bottomup. In mijn werk kijk ik naar verschillende actoren zoals banken, maar ook de havens. Het is belangrijk om ook met hen de connectie te maken. In een wereld die gespecialiseerd is, hebben we elkaar nodig. Neem nu de mensen die werken bij VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek). We hebben hen echt wel nodig om op basis van hun input vanuit onze discipline dan weer de geopolitieke consequenties van bepaalde technologische keuzes te kunnen doorgronden.

De meerwaarde van de dialoog tussen beleidsmakers en academici is door jullie al meermaals bevestigd. Welke aandachtspunten zien jullie nog voor deze dialoog?

Michael: Ik denk dat we sowieso moeten uitgaan van een multidisciplinaire en beleidsdomeinoverschrijdende aanpak om ervoor te zorgen dat je

67
Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen

effectief naar een eenduidig beleidskader gaat: consequent, helder, vanuit een langetermijnperspectief en strategisch. Je wil als beleidsmaker niet gewoon een waslijst van crisissen of risico’s opsommen. En je hebt voor een stuk academische achtergrond nodig om dit te kaderen.

Professor Criekemans: Wat volgens mij voor ons als academici ook heel belangrijk is, is het duidelijker declareren van onze assumpties. Wanneer wij bepaalde analyses maken, hebben wij vooraf bepaalde assumpties en gebruiken wij een bepaald analytisch kader. In mijn vakgebied heb je zo de realisten, de idealisten, de constructivisten … Zeker in de humane wetenschappen, zoals de internationale politiek, is soms één plus één min twee maar evengoed is soms één plus één drie. Het hangt er dus van af welke analyses we in onze scenarioanalyse gebruiken en zo komen we misschien zelfs tot andere vaststellingen. En dat declareren is ook voor het beleid belangrijk: die groep van analisten komt tot conclusie X, maar wat waren hun assumpties? Want als je de assumpties verandert, kan je tot helemaal andere conclusies komen.

Dat is iets wat ik ook in de media vaak zie. Je hebt een bepaald rapport dat wordt opgepikt en dat rapport wordt dan als de ultieme waarheid naar voor geschoven, maar dan moet je kritisch zijn: wat waren de assumpties, wie zat er aan tafel? Is dat een interdisciplinair probleem, wat in de internationale politiek vaak het geval is? En was er bijvoorbeeld een economisch expert aanwezig of niet? Als we dat in de komende jaren gaan concipiëren, hoe we die strategische belangen gaan organiseren, dan is het declareren van assumpties en methoden heel belangrijk.

Veiligheid wordt doorgaans niet los gezien van (klassieke) defensie. Wanneer je kijkt naar de huidige situatie, is dit misschien achterhaald; zo illustreren onder andere energie- en informatietechnologie die offensief worden ingezet. Welke invulling zien jullie voor het beleid rond veiligheid? Welke rol kan onderzoek hierin spelen?

Professor Criekemans: Ik doceer het vak ‘internationale politiek en internationale veiligheid’ aan

het University College Roosevelt. Daar gebruik ik het werk Contemporary Security Studies van Alan Collins (2022), die stelt dat, toen we veiligheid doceerden tijdens de Koude Oorlog, we het vooral over militaire veiligheid hadden. Maar ondertussen is ons denken over veiligheid gewijzigd en moet je uitgaan van een brede definitie van veiligheid, welke ook heel relevant is voor Vlaanderen.

Er bestaat zoiets als economische veiligheid, energieveiligheid en ecologische veiligheid. Maar er is ook zoiets als maatschappelijke veiligheid. Wat betreft de eerste categorie – economie, energie en milieu – zijn deze drie aan elkaar verbonden. De energietransitie die we momenteel doormaken, stelt ons voor bepaalde keuzes, zoals technologieën, die op hun beurt gevolgen hebben voor onze grondstoffen. De keuze voor bepaalde grondstoffen heeft dan weer een impact op onze partnerschappen, op macroniveau dus. Die partnerschappen moeten we vertalen in onze internationale diplomatieke verhoudingen. En hierbij moeten we ook rekening houden met klimaatverandering en biodiversiteit.

We zitten daarnaast in een tijdperk van de huidige inflatie, één van postcorona en één van aanvoerlijnen die worden hertekend. De voorgaande crisissen zijn tijdelijk opgelost door veel geld in het systeem te pompen en daar betalen we nu een factuur voor want de economie is maar beperkt gegroeid. Dat zijn allemaal inflatoire elementen en daarbovenop drukt de Europese Commissie op het gaspedaal op het vlak van energietransitie. Er is een toegenomen vraag voor een beperkt aanbod. Het maatschappelijk gevolg daarvan is een groep mensen die niet meer mee kan: de huurprijzen stijgen, de bouwnormen stijgen, de globale woonkost is toegenomen. We zitten in een tijdperk van meerdere snelheden en het groeiend aantal samenzweringstheorieën illustreert dit evenzeer.

Het idee van maatschappelijke veiligheid is dus gelinkt aan de andere dimensies van veiligheid en je moet opletten dat – hoe uiteenlopend de meningen ook zijn – we toch nog een gezamenlijk forum hebben om hierover te praten. Dat we het met elkaar eens zijn over wat de realiteit is. Want in de Verenigde Staten is men al zo ver

68 VTOM / 2022 / 04 Interview

dat er in de media geen consensus meer is over de werkelijkheid en welke problemen er zijn. En dan ga je heel ver afglijden. Dat alles vraagt meer dialoog en debat. We moeten ook vermijden dat groepen zich gaan opsluiten in hun eigen “echokamers”. Tegelijkertijd moeten ook het beleid en de politiek aandachtig zijn om maatschappelijke verzuchtingen voldoende te detecteren, de dialoog te blijven aangaan en daar beleidsmatig ook iets mee te doen.

Met de bredere definitie van veiligheid is het dus niet alleen mogelijk om academisch-conceptueel de huidige problemen te beschrijven en te analyseren. Ook beleidsmatig kan je hier veel mee doen omdat je de interacties tussen alle elementen blootlegt en vervolgens nagaat hoe je hier op beleidsmatig niveau het best op kan inspelen.

Michael: Inderdaad, je kan vandaag niet meer zonder die brede definitie en daarvoor ga je ook nieuwe kaders moeten uitwerken. Als overheid moeten we mogelijks nieuwe wetgevende kaders en sowieso nieuwe overlegmechanismen creëren. We moeten het beleid synergetisch maken over en doorheen de verschillende beleidsdomeinen. Onze secretaris-generaal Julie Bynens haalde ook al op denkdag aan dat wij een nieuw beleidssectoroverschrijdend denken nodig hebben.

Professor Criekemans: En dat kader is misschien meer horizontaal daar waar het vroeger verticaal was. Het zit bijvoorbeeld over meerdere ministers die andere politieke accenten willen leggen. Het is niet eenvoudig om daarin de coherentie te behouden. Misschien pleit dat er nog meer voor om ook op politiek vlak aandacht te vragen voor beleidscoherentie. Het concept van een brede definitie van veiligheid zal onze beleidsmakers, lees ook politici, zowel in de uitvoerende als in de wetgevende macht, helpen om de interacties te zien. De politiek is vaak op deeldossiers gericht; we leven ook in een tijdperk van sociale media, wat de dynamieken tussen politiek en administratie gewijzigd heeft. We hebben een aantal overkoepelende concepten nodig die ons helpen. Ja, men kan politiek iets naar voor schuiven als zijnde de oplossing, maar wat zijn de consequenties daarvan op maatschappelijk vlak?

Ik ben bijvoorbeeld bezorgd dat de enorme energietransitie zal leiden tot een stuk van de Vlaamse samenleving die niet meer mee kan en zich zal afkoppelen. Denk aan het wonen dat niet meer betaalbaar is, een elektrische auto die te duur wordt. Daar moeten we voor opletten en we moeten dus de maatschappelijke veiligheid meenemen in hoe we dat beleid concipieren. Dat is zeker complexer om georganiseerd te krijgen en dat is dan ook een van de grote uitdagingen.

Vlaanderen werd door jullie al beschreven als een ontmoetingsforum. Waar kan Vlaanderen nog verder op inzetten om de ambitie van sterke regio in een multipolaire wereld waar te maken? En met wie kan Vlaanderen hiervoor samenwerken?

Michael: Je hebt belangen die enkel voor Vlaanderen gelden en dan zijn er belangen die op regionaal, Europees of op internationaal niveau gelden of verdedigd worden omdat ze in het verlengde liggen van de eigen Vlaamse belangen. Veel van de Vlaamse belangen zijn dus verknoopt en maken deel uit van een groter collectief. De grotere verknoopte belangen raken aan de grote mondiale vraagstukken. Vlaanderen moet dus op zoek naar een oplossing die Vlaanderen overstijgt. Ondanks dat we een kleine regio zijn, telt Vlaanderen echt wel mee en dragen wij wel degelijk bij aan de systeemcrisissen en de mondiale vraagstukken. Als beleidsmaker is het dus van belang om het Europees beleid mee op te volgen, ongeacht of je daarvoor bevoegd bent. Het is op die manier dat je als Vlaanderen het strategisch beleid van de Europese Unie mee kan sturen. Voor mij is een blik naar buiten dus heel belangrijk.

Als tweede punt is er het regionalisme waarbij je als Vlaanderen gaat kijken naar wie je partners zijn. En dat in al die vraagstukken die spelen, zoals het energievraagstuk, het technologievraagstuk, R&D enzovoort. Je moet banden leggen en sector- en domeinoverschrijdend denken, de eigen strategische troeven versterkend. Je ziet dat nu bijvoorbeeld al in North Sea Port, GentTerneuzen-Vlissingen; die fysieke versterking en regionale samenwerking is er al en het kan niet

69
Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen

anders dan op die regionale samenwerking sterk in te zetten.

En dan is er het menselijke aspect. Hoe wil je als Vlaanderen in de wereld staan? Welke klemtonen wil je leggen op maatschappelijk vlak waardoor je effectief de waarden in het beleid mee kan uitdragen? Daarin kan Vlaanderen ook een rol in spelen.

Professor Criekemans: Wat ook meespeelt, zijn bottom-up factoren, de ideeën van onderaf. Ik vermeldde al de havens en denk ook aan de petrochemische sector, de sectoren die in ontwikkeling zijn rond de energietransitie en de uitdagingen in de stedelijke context. Verder zijn er een aantal sectororganisaties die trends uit de sector kunnen aankondigen en voor een stuk mee aan agendasetting kunnen doen. Om dus te stellen dat we de samenwerking met land X of regio Y moeten aangaan, is moeilijk. We kunnen van iedereen wel iets leren én ook niet leren.

Er blijft ook het spanningsveld met de federale overheid. Idealiter geeft Vlaanderen binnen België haar gewicht aan op dossiers waarover zij dossierkennis te bieden heeft. Verder is er het overleg met Nederland; zij zijn bekend met het Belgisch federalisme en weten dat op een aantal dossiers niet het federale maar het gewestelijke van tel is. Zij weten ook dat je die partnerschappen kan ontwikkelen en als kleiner land zal Nederland misschien ook meer en meer die traditie van partnerschappen overnemen. Dat is ook een van de problemen, als je het zo zou kunnen noemen. Ik herinner mij een ambassadeur en die maakte de analyse van het Europa van 1995 ten opzichte van vandaag en hoe we op heden minder soortelijk gewicht hebben om aan agendasetting te doen in een steeds meer uitdijende Europese Unie. Meer structurele partnerschappen, bijvoorbeeld met Nederland, zijn daarom van groot belang.

We moeten dus strategisch denken over wat we willen bereiken en met wie; is dat nu de Benelux, Nederland of Duitsland of andere landen. Om allianties aan te gaan om toch nog te kunnen wegen. Het is Europa dat uiteindelijk op veel dossiers het kader zet en je moet ervoor zorgen dat je mee de Europese spelregels kan maken op

een manier die gunstig is voor je eigen welvaart en welzijn. Het sociaal contract tussen overheid en bredere maatschappij staat in verschillende domeinen onder druk, niet alleen bij ons maar ook in andere delen van de wereld. Aan de ene zijde rekening houden met maatschappelijke bekommernissen in een snel veranderende wereld én aan de andere zijde dit verbinden met strategische doelstellingen voor de samenleving en de economie op de middellange tot langere termijn, dat is een permanente oefening.

Als jullie een samenvattende boodschap zouden willen meegeven aan onze lezers, wat zou die dan zijn?

Michael: De recente geopolitieke ontwikkelingen maken duidelijk dat er zich voor Vlaanderen met een open economie, zowel opportuniteiten als kwetsbaarheden aandienen. De noodzaak groeit bovendien om actief banden te creëren tussen verschillende Europese landen en regio’s om van elkaar te leren en op een slimme manier een gepast blok of een gepaste alliantie te vormen. Binnen Europa worden we immers allemaal op een of andere manier met dezelfde geopolitieke uitdagingen en veiligheidskwesties geconfronteerd. Voor het beleid is het essentieel dat we analyseren wat onze belangrijkste strategische belangen zijn, hoe we die op korte en lange termijn kunnen veiligstellen en met wie we hiervoor effectief samenwerken en coalities aangaan. Dit interview maakt eveneens duidelijk dat overheid en academia elkaars essentiële gesprekpartner zijn voor een onderbouwd en effectief toekomstgericht buitenlandbeleid.

Hartelijk dank voor dit interview.

70 VTOM / 2022 / 04 Interview

EINDNOTEN

1 Prof. dr. David Criekemans is hoofddocent ‘internationale politiek’ aan de Universiteit Antwerpen (België), docent ‘internationale politiek en internationale veiligheid’ aan het University College Roosevelt in Middelburg (Nederland) en senior lecturer ‘geopolitics’ aan het Geneva Institute of Geopolitical Studies (Zwitserland).

Contact: david.criekemans@uantwerpen.be. Michael Peeters is directeur belanghebbendenmanagement aan het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken (DKBUZA). Contact: michael.peeters@vlaanderen.be.

2 Flo Van den Broeck is beleidsmedewerker strategische inzichten & analyses (DKBUZA).

Contact: flo.vandenbroeck@vlaanderen.be. Julie Dehing is beleidsmedewerker strategische inzichten & analyses (DKBUZA).

Contact: julie.dehing@vlaanderen.be. Sofie Nuyts is beleidsmedewerker strategische inzichten & analyses (DKBUZA). Contact: sofie.nuyts@vlaanderen.be. Peter De Smedt is teamverantwoordelijke strategische inzichten & analyses (DKBUZA). Contact: peter.desmedt@vlaanderen.be.

3 ASML is een producent van lithografiesystemen die cruciaal zijn voor de productie van microchips. IMEC is een Vlaams onafhankelijk onderzoekscentrum voor nano-elektronica en digitale technologie.

4 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (www.wrr.nl/).

5 Itinera (https://itinera.team/nl).

6 Brussels Institute for Geopolitics (https://big-europe.eu/).

7 Geneva Institute of Geopolitical Studies (https://geopolitics-geneva.ch/).

Referenties

Australische overheid, Joint leaders statement on AUKUS, september 2021, https://web. archive.org/web/20210927191438/ https:/www.pm.gov.au/media/joint-leadersstatement-aukus).

Brussels Institute for Geopolitics, https://bigeurope.eu/.

Brzezinski, Z.A., “Geostrategy for Eurasia”, Foreign Affairs, 76(5), 50-64, 1997.

Collins, A., Contemporary Security Studies, Oxford, Oxford University Press, 2022.

Criekemans, D., Geopolitiek, ‘geografisch geweten’ van de buitenlandse politiek?, Antwerpen/Apeldoorn, Garant, 2007.

Criekemans, D., “Invloedssferen in theorie en praktijk: hoe geopolitiek nooit is weggeweest”, Internationale Spectator, 63:10, 488-490, 2009.

Criekemans, D., “Ecoles géopolitiques: une brève historiographie”, Revue militaire suisse, 154:3, 8-12, 2009.

Criekemans, D., Geopolitieke kanttekeningen 2011-2018, en daarna. Een wereld in volle geopolitieke transitie, Oud-Turnhout/ ’s-Hertogenbosch, Gompel&Svacina, 2018.

Criekemans, D., Geopolitics and International Relations. Grounding World Politics Anew, Leiden/Boston, Brill Nijhoff, 2022 (eerste inleidende boek van een boekenserie die de komende jaren verder wordt uitgebouwd onder leiding van David Criekemans als book series editor, zie www.brill.com/ geop).

Europese Commissie, Global Gateway, 2021, https://ec.europa.eu/info/strategy/ priorities-2019-2024/stronger-europeworld/global-gateway_en.

71
Flo Van den Broeck, Julie Dehing, Sofie Nuyts en Peter De Smedt Geopolitieke uitdagingen voor Vlaanderen

Europese Commissie, Europese chipwet: Mededeling, verordening, gemeenschappelijke onderneming en aanbeveling, 2022a, https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/europe-fit-digital-age/ european-chips-act_en.

Europese Commissie, EU-US Trade and Technology Council, 2022b, https://ec.europa. eu/info/strategy/priorities-2019-2024/ stronger-europe-world/eu-us-trade-and-technology-council_en.

Geneva Institute of Geopolitical Studies, https://geopolitics-geneva.ch.

Itinera, www.itinera.team/nl.

Kaplan, R.D., De wraak van de geografie, Houten, Spectrum, 2013.

Mackinder, H.J., Democratic Ideals and Reality: A Study in the politics of Reconstruction, Londen, Constable and Company, Ltd, 1919.

Mackinder, H.J., “The Round World and the Winning of the Peace”, Foreign Affairs, 21(4), 595-605, 1943.

Mackinder, H.J., “The Geographical Pivot of History” from Geographical Journal (1904) in G.Ó. Tuathail, S. Dalby en P. Routlegde, The Geopolitics Reader, Londen, Routledge, 27-31.

Morgenthau, H., Politics Among Nations: The Struggle for Power and Peace, New York, Alfred A. Knopf, 1948.

Smith, B., Tools and Weapons: The Promise and the Peril of the Digital Age, Londen, Penguin Press, 2019.

Sprout, H. en M., Toward a politics of the planet earth, New York, Van Nostrand Reinhold Company, 1971.

Vlaamse Regering, Beleids- en begrotingstoelichting 2022, https://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1764285.

Vlaamse Regering, Beleids- en Begrotingstoelichting 2023, https://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1887086.

Wereldbank, Belt and Road Initiative, 2018, www.worldbank.org/en/topic/regionalintegration/brief/belt-and-road-initiative.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, www.wrr.nl/.

Witte Huis, The Build Back Better Framework, 2020, www.whitehouse.gov/buildback-better/.

72 VTOM / 2022 / 04 Interview

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.