Algemeen overzicht leerinhouden
Hoorwoorden
Focussen
Woorden met ng en nk Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw Woorden op d en t Woorden met voor- en achtervoegsels Woorden met open en gesloten lettergrepen Woorden met g, ch, gt en cht Woorden met ei en ij Woorden met au, ou, auw en ouw Meervouden
Verkleinwoorden Hoofdletters en leestekens Alfabet Werkwoordspelling Vergeet-mij-nietjes
1 Woorden met wr 2 Woorden op b 3 Moeilijke woorden 4 Woorden als banaan 5 Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
1
Kijker
17 Spelling
leerinhouden
4 Algemeen overzicht
2 3 4 5 6 7 8
18 Spelling 4
Overzicht leerinhouden
Les Focus
1
KIJKER 1
2 3 4 5 6 7
Hoorwoorden en samenstellingen
Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw 8 9 10 Werkwoordspelling 11 12 KIJKER 2
13 14 Werkwoordspelling en woorden met ng en nk 15 16 Woorden met ng en nk 17 18 Woorden op d en t 19 Woorden met g, ch, gt en cht 20 21 22 23 Alfabet en vergeet-mij-nietjes 24
19 Spelling 4 Overzicht leerinhouden
20 Spelling 4
Overzicht overkoepelende lesdoelen
Spelling-eigen 1
De kinderen kennen en begrijpen de pictogrammen in Verrekijker. 2
De kinderen kunnen omgaan met de spellingstrategieën. 3
De kinderen hebben inzicht in de opbouw van een woord. 4
De kinderen hebben inzicht in de etymologie van een woord. 5
De kinderen hebben inzicht in hun spellingvaardigheden. 6
De kinderen ontwikkelen een spellinggeweten. 7
De kinderen zoeken het woord op indien ze twijfelen aan de schrijfwijze. –het Loepje (beperkte lijst) –een woordenboek (ruime lijst) –digitaal (online woordenboek of autocorrectie in WORD) 8
De kinderen kunnen de schema’s van open en gesloten lettergrepen en werkwoordspelling interpreteren en toepassen.
De kinderen kunnen het moeilijke stukje in een woord identificeren. 9
Spelling-overstijgend 10
De kinderen kunnen omgaan met individuele verschillen. 11
De kinderen kunnen zelfstandig werken. 12
De kinderen kunnen werken in niveaugroepen.
De kinderen kunnen samenwerken. 13
De kinderen kunnen zichzelf corrigeren. 15
14
De kinderen kunnen anderen corrigeren. Materiaal 16
De kinderen kennen de kleurcodes in het werkkatern. Blauw is tempodifferentiatie en geel is de plaats om te corrigeren. 17
De kinderen kennen de pictogrammen in het werkkatern (Loepje, overschrijfkaartje en scheurblok). 18
De kinderen kunnen zelfstandig omgaan met het Loepje. 19
De kinderen kunnen zelfstandig omgaan met het scheurblok. 20
De kinderen kunnen zelfstandig omgaan met het overschrijfboekje. 21
De kinderen kunnen zelfstandig omgaan met de woordenhamster.
21 Spelling 4 Overzicht overkoepelende lesdoelen
22 Spelling 4 Kijker 1
Focus
Hoorwoorden
Lesdoelen
1 De kinderen weten dat letters klanken vormen.
2 De kinderen weten dat klanken woorden vormen.
3 De kinderen kunnen de juiste klank-letterkoppeling maken.
4 De kinderen weten dat er medeklinkers en klinkers zijn.
5 De kinderen kennen de codes M (medeklinker) en K (klinker).
6 De kinderen kunnen een letter(groep) als medeklinker of klinker benoemen.
7 De kinderen kunnen horen of er vooraan of achteraan in een woord één, twee of drie medeklinkers staan.
8 De kinderen kunnen met losse letters woorden maken.
9 De kinderen hebben inzicht in de opbouw van woorden.
10 De kinderen kunnen hoorwoorden tot MMKMM schrijven.
11 De kinderen weten wat werkwoorden zijn.
12 De kinderen kunnen woorden schrijven met complexe medeklinkerclusters vooraan: spr, str, sch, schr …
13 De kinderen kunnen woorden schrijven met complexe medeklinkerclusters achteraan.
14 De kinderen kunnen woorden schrijven op a, o en u.
15 De kinderen kunnen hoorwoorden op ee schrijven.
16 De kinderen weten dat woorden op a, o en u afspraakwoorden zijn. Ze horen aa, oo of uu, maar schrijven de klinker enkel.
17 De kinderen kennen de begrippen grondwoord, afleiding en samenstelling.
18 De kinderen kunnen afleidingen schrijven van hoorwoorden.
19 De kinderen kunnen samenstellingen schrijven van hoorwoorden.
20 De kinderen weten dat woorden samenstellingen vormen.
21 De kinderen kennen het stappenplan om samenstellingen correct te schrijven.
23 4 Spelling 4
KIJKER 1
Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
Lesdoelen
22 De kinderen kunnen nadenken over de afzonderlijke woorden in een samenstelling en andere focussen toepassen.
23 De kinderen kunnen samenstellingen schrijven met een dubbele medeklinker.
24 De kinderen kunnen het pictogram van samenstellingen herkennen en interpreteren.
24 4 Spelling
4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
KIJKER 1
Lesdoelen
Lesdoelen 1, 2, 4-6, 8-10, 12, 13
Overkoepelende lesdoelen 1, 3, 10, 11, 14, 16-18, 20
Leermiddelen Basisaanbod
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Extra aanbod
De kinderen kennen de pictogrammen van de spellingstrategieën. De kinderen weten dat het belangrijk is om goed te luisteren. Ze maken de juiste klank-letterkoppelingen en kennen enkele twee- en meertekenklanken.
De volgende vier lessen zullen over hoorwoorden gaan, zowel medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan, als samenstellingen.
Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
25 4 KIJKER 1 Les 1
Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 1 Oefening 1 en 2 Pagina 3 en 4 Pictogram hoorstrategie
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten / 1 / 1 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Lesplan
Ook dit jaar zullen we leren hoe we correct kunnen schrijven. Wat moeten we daarvoor doen? Goed luisteren en goed kijken. Zoals we in de natuur met een loep naar een bloempje kijken, zullen we ook in spelling woorden goed bestuderen.
1Loepje p. 3 en 4
Neem het Loepje erbij. Hierin staat alles wat je moet weten over spelling. Vertel over de onthoudwoorden achteraan in het boekje.
Lees het versje op pagina 3. Er zijn woorden die we kunnen schrijven door vooral goed te luisteren. Er zijn woorden die we kunnen schrijven omdat we een afspraak hebben gemaakt. En er zijn woorden die we kunnen schrijven omdat we stukjes onthouden. Vraag per strategie naar een voorbeeld uit het versje.
Vertel dat de moeilijke stukjes in een woord telkens staan aangeduid.
Wat gebruiken we om woorden te maken? Letters. Welke letters kunnen we gebruiken? Laat ze heel veel letters noemen. Schrijf ze in twee groepen op het bord en laat de kinderen de groepen benoemen: medeklinkers en klinkers. Schrijf de codes M en K erbij.
Er zijn klanken die uit één teken (of letter) bestaan, uit twee tekens en uit meer dan twee tekens. Deze laatste noemen we …? Meertekenklanken. Bespreek de één-, twee- en meertekenklanken op pagina 4 van het Loepje.
Laat ze een voorbeeld zoeken van een MKM- en een MMKM-woord. Bv. soep, jas, pen, mot, kam, kan … en stam, bloem, krom, plak, kras, zwaan, fles …
Instructie
De allereerste oefening is een makkelijke oefening. Jullie kennen de codes M en K? Jullie mogen de codes lezen en op zoek gaan naar het woord dat erbij past.
Daarna lezen jullie de woorden en vormen jullie zelf codes.
2WK p. 1 oef. 1
Correctie
Jullie verbeteren met een groene balpen en schrijven de juiste codes op de gele zone met een blauwe balpen. Jullie doen dat in de klas of thuis. Laat je dan nog fouten staan, dan corrigeer ik met rood. Als je zelf goed verbetert, zal er dus weinig rood in je werkkatern staan!
Instructie
Jullie weten dat woorden uit letters bestaan. Hier krijg je kopjes en staartjes van woorden. Jullie proberen zoveel mogelijk woorden te vormen.
3WK p. 1 oef. 2
Overschrijfkaartje 1
Stimuleer de kinderen om hulp te vragen bij twijfel. Laat ze geenszins nonsenswoorden opschrijven. Dat zijn woordachtige klanken die wel vrij normaal klinken, maar geen betekenis hebben, bijvoorbeeld bulg of sprool. Aan de zwakke spellers geef je het overschrijfkaartje. Ze leggen het omgekeerd op de hoek van hun bank en ze kijken wanneer ze twijfelen. Niet iedereen kan even snel lopen, zwemmen, rekenen of spellen. Dit overschrijfboekje gebruiken sommige kinderen om woorden over te schrijven of om te kijken wanneer ze twijfelen. We zullen het ook af en toe gebruiken om onze oefeningen te verbeteren.
Correctie
Je corrigeert zelf. Kinderen kunnen veel moeilijkheden hebben bij het overschrijven van medeklinkercombinaties.
26 4 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen KIJKER 1 Les 1
Oefening 1 Welke woorden passen bij de codes? Ik schrijf de woorden op de juiste plaats. arts –angst –ma –maan –oom –klomp –melk –straks –straf –tekst –groen –pletst M K
oom melk klomp tekst pletst angst
Bespreek jullie strategie en bespreek per kopje alle mogelijkheden. Zorg dat iedereen volgt vooraleer je ze zelfstandig laat werken.
De gele zone dient om fout geschreven woorden opnieuw te schrijven.
K M M K M
M K MM MM K M
MM K MM MMM K M
M K MMM MMM K MM
MM K MMM K MMM
K MMMM Ik schrijf nu zelf de codes bij de woorden. zwerm
rts lft rfst ks rst nst tst
herfst heks dorst koorts fietst fierst kunst ma maan groen straf straks arts
langst zee
schroef broers
barst
Beklemtoon de betekenis van M en K. Het zijn de eerste letters van de woorden medeklinker en klinker. Maak de eerste opgave samen. Laat ze geen nonsenswoorden opschrijven! Geef als tip dat als ze het woord terugvinden in het woordenboek, het woord bestaat.
MKMMMM MMMMKM KM MKMMM boks borst bonst botst straks arts helft
aap straat
MMKMM MK MMKMM MMMKM
Fout? 1
Oefening 2 Ik vorm zoveel mogelijk woorden. bo stra a he do koo fie ku
Het overschrijfkaartje kan gebruikt worden als compensatiemiddel (de zwakke spellers schrijven over) of als evaluatiemiddel (de kinderen corrigeren zelfstandig hun oefening).
27 Spelling
Naam _____________________________________________________________________________________________ Klas _________ 1 KIJKER 1 Les 1 4 a b c a b c Focus Hoorwoorden
4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
M = M edeklinker K = K linker
Lesdoelen
Lesdoelen 1-4, 7-10, 12, 13, 18
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10, 11, 14, 16-18
Leermiddelen
Werkkatern 1 Pagina 2 Oefening 3 en 4
Basisaanbod
Pagina 7 en 13 Pictogram hoorstrategie
Extra aanbod
Tot en met oefening 4 / / 1 Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
In les 1 werd de leerstof met betrekking tot hoorwoorden en medeklinkerclusters opgefrist.
De volgende drie lessen zullen over hoorwoorden gaan, zowel met medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan, als samenstellingen.
28 4 Spelling 4
–
KIJKER 1 Les 2
Kijker 1
Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
Werkkatern Loepje Extra materiaal
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Lesplan
Hang het pictogram van de hoorstrategie aan het bord. Wie kan me vertellen wat dit betekent?
We schrijven heel vaak correct door gewoon goed te luisteren. Daarom is het belangrijk dat we alles goed uitspreken en dat we heel goed luisteren.
1Loepje p. 13
Woorden kunnen beginnen met enkele medeklinkers. Het is niet zo gemakkelijk om die uit te spreken en te schrijven.
Zoek samen met de kinderen naar woorden die beginnen met spr en spl, daarna met sch en schr. Spreek de woorden traag en duidelijk uit.
Instructie
2WK p. 2 oef. 3
3Loepje p. 7
spr spl sch schr
spring splinter school schram spreek spleet schip schrift
Je krijgt opnieuw verschillende kopjes en verschillende staartjes. Zien jullie al welke woorden jullie kunnen maken?
Correctie
Je corrigeert klassikaal. De snelle kinderen schrijven de woorden op het bord (per kopje). Alle kinderen verbeteren met hun groene balpen en vullen aan met hun blauwe balpen. Nadien worden de fout geschreven woorden in de gele zone opnieuw geschreven.
Ga in de klas op zoek naar drie voorwerpen die een verschillende grootte hebben (bv. pennenzak, lat of krijtje).
Stel vragen en gebruik de trappen van vergelijking.
Welke ... is groter dan deze/dit …?
Welke is het grootst?
Schrijf de begrippen groot, groter en grootst op het bord.
Laat hen de woorden met een medeklinkercluster achteraan (grootst, traagst, kleinst …) goed en traag uitspreken.
Instructie
4WK p. 2 oef. 4
5
groot groter grootst traag trager traagst klein kleiner kleinst leuk leuker leukst
Jullie krijgen de eerste twee woorden zoals groot en groter. Je moet zelf de andere vorm opschrijven, de vorm met een groepje medeklinkers achteraan.
Vertel wat de blauwe zone betekent. Alle kinderen maken de opgaven met een witte achtergrond. Wie tijd heeft, maakt ook de opgaven met de blauwe achtergrond.
Correctie
De woorden schrijf je op het bord. De kinderen corrigeren met hun groene balpen en schrijven de fout geschreven woorden onderaan correct over in de gele zone.
Als er tijd is, geef je de kinderen uitleg over het scheurblok. Die is niet nieuw voor hen. Je deelt het scheurblok uit en je geeft uitleg over de figuurtjes speurder en spion. Je vertelt dat niet iedereen even snel kan zwemmen, lopen, tekenen, rekenen, spellen … Hoe meer je oefent, hoe beter iets gaat. Jullie gaan ofwel als speurder (groene figuurtje, voorzijde van het scheurblaadje) te werk, ofwel als spion (blauwe figuurtje, achterzijde van het scheurblaadje). Soms zal ik zeggen welke oefeningen je moet maken, soms mag je kiezen.
Als er tijd is, mag je hen oefening 1 en/of 2 in het scheurblok laten maken. Geef extra uitleg bij de woordzoeker. De kinderen werken vanaf nu in hun scheurblok wanneer ze tijd over hebben, als huistaak of tijdens de differentiatieweek.
29 4 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen KIJKER 1 Les 2
Fout?
zot zotter Maar opa is het
lief liever Is oma niet het ?
ver verder Janne springt het .
diep dieper Die afgrond is het .
ook de opgaven met de blauwe
achtergrond. Wie tijd heeft, maakt
opgaven maken met een witte
Jullie moeten zeker alle
samen.
achtergrond.. Maak de eerste twee opgaven
rood roder Die kleur lijkt me het
vlug vlugger Wie zwemt het ?
laat later Hij is weer het .
laatst vlugst roodst diepst verst liefst zotst
nat natter Wij zijn het .
en die is het hoog st van al.
maar deze is hog er
traag trager Jij loopt het
traagst natst
Ik vul het derde woord in.
Oefening 4
Fout?
vergelijken. Die toren is hoog,
7 We kunnen van alles
spraak spreuk strip straat stram stroef strik straf school schip schaak schuil schik schram schroef schrik schrijft
spr –str –sch –schr ool –ip –aak –uil –aat –am –oef –ik –ijft –af –euk
Ik vorm zoveel mogelijk woorden.
Oefening 3
Omcirkel bij de correctie de clusters.
op het bord schrijven.
laat je de woorden per kopje
De kinderen die klaar zijn,
30 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
4
b
a b c
2 KIJKER 1 Les 2
a
c
Focus Hoorwoorden 4
Lesdoelen
Lesdoelen 8-10, 12, 13, 17, 19-24
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 11, 14-20
Leermiddelen
Basisaanbod
Werkkatern Loepje Extra materiaal
Werkkatern 1 Pagina 3 Oefening 5 en 6
Pagina 5 en 6 Pictogram hoorstrategie en samenstellingen
Extra aanbod
Tot en met oefening 5 2 / 1 en 18 Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
In les 1 en 2 werd de leerstof met betrekking tot hoorwoorden en medeklinkerclusters opgefrist.
De volgende twee lessen zullen over hoorwoorden gaan, zowel medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan of als samenstellingen.
Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
31 4
KIJKER 1 Les 3
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Lesplan
1WK p. 3 oef. 5
Overschrijfkaartje 2
Instructie
In oefening 5 vind je allerlei letters en lettergroepjes. Het lijkt wel een puzzel. Met die woordstukjes maak je een woord. Het woord past natuurlijk in de zin.
Correctie
Laat de kinderen om de beurt hardop een zin lezen. Schrijf de woorden op het bord. De kinderen corrigeren met hun groene balpen en schrijven de foutief geschreven woorden met hun blauwe balpen opnieuw in de gele zone.
Je gaat in op de term samenstellingen. Met twee woorden kun je soms een nieuw woord maken. Dat woord noemt men een samenstelling.
2Loepje p. 5 en 6
Bekijk de samenstellingen in het Loepje. Laat de kinderen enkele samenstellingen noemen. Schrijf ze op het bord. Suggereer door woorden te geven of door een kind een woord te laten geven.
lees + boek = leesboek voor + lees + boek = voorleesboek voor + deur = voordeur voor + deur + slot = voordeurslot
Herhaal het stappenplan van een samenstelling. Ik hoor een samenstelling, ik verdeel de samenstelling en beluister elk woord en ik kleef de woorden weer aan elkaar. Verwijs naar het pictogram.
Instructie
Kleef de woorden aan elkaar en schrijf de samenstelling in de zin.
3WK p. 3 oef. 6
Wil je zwakke lezers helpen bij spelling, laat hen dan zinnen oefenen die voorkomen in het werkkatern. Je kunt hen de ingevulde oefening geven. Met dit materiaal kunnen ze vooraf hun leestechniek oefenen, al dan niet begeleid.
Twee voordelen: – Het kind kan vlotter mee in de les. – Het kind kan ook al eens zelf een zin hardop voorlezen zonder veel problemen.
Correctie
Laat de vlotte lezers om de beurt hardop een zin lezen. Schrijf de woorden op het bord. De kinderen corrigeren elkaars oefeningen met een groene balpen. Maakten ze veel fouten? Laat ze de samenstellingen opnieuw schrijven in de gele zone of op een schrijvertje (eventueel als huistaak).
Schrijvertjes zijn kladblaadjes die een vaste plaats hebben in de klas. De kinderen gebruiken die om een dictee te oefenen (al dan niet met een klasgenoot), om fout geschreven woorden opnieuw te schrijven (als er geen gele zone is), om mee te nemen naar huis en extra te oefenen, om de woorden van de woordenhamster te noteren, enzovoort.
Zijn ze klaar, dan werken ze verder in hun scheurblok.
32 4 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen KIJKER 1 Les 3
Oefening 5 Ik vorm woorden en ik schrijf ze in de zinnen. i ts spl
Het getal 35
ik in 30 en 5. o sch rs
van de boom voelt ruw aan. e z lfs
splits schors Zelfs fietst
De
opa is kwaad op mij! ie tst f
naar school. nst ge a d
Ferre
Ik heb mijn kamer helemaal alleen
Op het schoolfeest hebben we ge oe tst p
. aa ver pl tst
Maak de eerste twee opgaven samen. Geef aan de zwaksten van je klas het overschrijfboekje en/of duid de eerste letter van het woord aan.
gedanst gepoetst verplaatst barstje plenst
Heb jij die tafel op je eentje
? je a rst b
In die kan is er een
. e pl nst
De regen
naar beneden. Fout? Oefening 6 Ik maak samenstellingen en ik schrijf ze in de zinnen. rots
Maak de eerste opgave samen. Geef hen de tip om eerst de zin te lezen. Welk woord zou in die zin passen?
We wandelen langs een reusachtig
+ blok
. borst
rotsblok borstspier neushoorns Septemberregen weerspreuk havenstad kernramp mantelmeeuwen zeegolven
+ spier
Weet je dat er bijna geen
Papa heeft een scheurtje in zijn neus
‘
+ hoorns
meer zijn? september
is een
+ regen
komt nooit ongelegen’, weer
+ spreuk
. haven
In de Japanse
+ stad
in 2011 een
Fukushima was er kern
+ ramp
. mantel
Dit pictogram herinnert de kinderen aan het stappenplan om samenstellingen correct te schrijven.
Grote
boven de
+ meeuwen
vliegen zee
. Fout? 2 6
+ golven
33
3 KIJKER 1 Les 3 4 a b c a b c Focus
5
Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
Hoorwoorden en samenstellingen
Lesdoelen
Lesdoelen 10, 12, 13, 17, 19-24
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10-12, 14, 16, 17
Leermiddelen
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Extra aanbod
In les 1, 2 en 3 werd de leerstof met betrekking tot hoorwoorden en medeklinkerclusters opgefrist. Ze oefenden het schrijven van samenstellingen van hoorwoorden. Ze kennen het stappenplan en het pictogram.
De volgende twee lessen zullen over hoorwoorden gaan, zowel met medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan, als samenstellingen. In les 6 wordt aandacht gegeven aan de dubbele medeklinker (zoals in achttien).
34 4 Spelling 4 Kijker
– Les
KIJKER 1 Les 4
1
1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
Basisaanbod Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 4 Oefening 7 en 8 Pagina 6 Pictogram samenstellingen
Woordenhamster Woordenlijsten
Scheurblok Overschrijfkaartjes
Tot en met oefening 5 / / 1 en 18 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Lesplan
Hang het pictogram van de samenstellingen op het bord. Duid drie kinderen aan om elk een stap toe te lichten.
Als je de samenstelling verdeelt, is het gemakkelijker om geen medeklinkers te vergeten.
1Loepje p. 6
Duid een kind aan om op het bord de samenstelling ‘herfstkleuren’ te schrijven. Herhaal het woord en laat de kinderen luisteren. Verdeel samen het woord en laat een kind het woord opschrijven. Iedereen kijkt na of alle medeklinkers werden geschreven. Tel ze even.
Hebben je kinderen meer herhaling nodig? Haal het Loepje erbij.
Instructie
In oefening 7 mogen jullie een verhaaltje lezen. In dat verhaaltje staan meerdere samenstellingen. Zoek ze, onderstreep ze en schrijf ze over.
2WK p. 4 oef. 7
Laat ze de samenstellingen onderlijnen met een lat en potlood.
Correctie
Laat de kinderen de gevonden samenstellingen voorlezen. Andere kinderen vullen aan met een blauwe balpen. Je corrigeert achteraf de schrijfwijze, bij fouten schrijven de kinderen de samenstellingen opnieuw in de gele zone.
Met het grondwoord ‘weg’ kan ik meerdere samenstellingen maken. Schrijf het woord op het bord. Het woord kan zowel vooraan staan (het eerste woord) als achteraan staan (het tweede of derde woord). Geef ‘kasseiweg’ en ‘wegdek’ als voorbeelden.
Instructie
3WK p. 4 oef. 8 2
Jullie moeten zoveel mogelijk samenstellingen maken. Een keertje met het woord ‘fiets’ en een keertje met het woord ‘loop’. Per woord heb je een kadertje waarin woorden staan die je kunt gebruiken.
De kinderen mogen samenwerken.
Correctie
Corrigeer achteraf. Wanneer kinderen veel fouten maakten, laat je hen de samenstellingen in de gele zone schrijven.
4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
35 4
KIJKER 1 Les 4
Spelling
herfst + kleuren = herfstkleuren
kinderen samen en begeleid ze.
hebt, neem dan de zwakkere
Als je de praktische mogelijkheid
heeft, zoekt verder.
in de witte zone. Wie tijd over
samenstellingen en schrijven die
Ze zoeken minstens 4
De kinderen mogen samenwerken.
de eerste twee samenstellingen.
Zoek samen met de kinderen naar
samenstelling: voorbij.
Ga samen op zoek naar de eerste
tweede keer in stilte lezen.
keer voorlezen. Laat ze het een
Je kunt het verhaaltje een eerste
looppad
schoenen –geweer –
aan –brug –afstand –
pas –pad loop
loopschoenen, geweerloop, looppas,
fietsbrug, damesfiets, ligfiets aanloop, loopbrug, loopafstand,
dames –lig
fietsschoenen, fietspad, waterfiets,
pad –water –brug –
brom –schoenen –
Probeer nonsenswoorden te vermijden.
fietspomp, fietshelm, bromfiets,
fiets pomp –helm –
Ik maak samenstellingen met de woorden fiets en loop als eerste of als tweede deel.
Oefening 8
Fout?
Fout? voorbij gistermorgen fietspech marktplein fietsbanden fietspomp regendruppels kasseiweg regenjas boekentas opnieuw schoolpoort wegdek turnjuf overeind
Een ongeluk komt nooit alleen!
De turnjuf helpt me overeind. Welke spreuk hoort bij dat verhaal?
Aan de schoolpoort glijd ik weg op het natte wegdek.
regenjas aan, hang mijn boekentas op mijn rug en vertrek opnieuw.
De eerste regendruppels vallen op de kasseiweg. Ik doe mijn
zacht staat. Ik neem mijn fietspomp en begin te pompen. Oei!
Ik fiets langs het marktplein en merk dat één van mijn fietsbande n te
De vakantie is een week voorbij. Gistermorgen had ik fietspech.
Ik onderstreep de samenstellingen en ik schrijf ze over.
Oefening 7
van woorden, bv. waterfiets.
Laat ze vragen naar de betekenis
36 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen 4 KIJKER
4 a b c a b c
5
1 Les 4
Focus Samenstellingen
Lesdoelen
Lesdoelen 17, 19-24
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10, 11, 14-17, 20
Leermiddelen
Basisaanbod
Werkkatern Loepje Extra materiaal
Werkkatern 1 Pagina 5 Oefening 9 en 10
Scheurblok
Pagina 5 en 6
Pictogram samenstellingen Lesspecifieke bijlage: woorden om samenstellingen te vormen
Extra aanbod
Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Tot en met oefening 8 3 / 18
Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
In de voorbije lessen hebben de kinderen geoefend op het schrijven van hoorwoorden met medeklinkerclusters en in samenstellingen. Ze kennen het stappenplan en het pictogram om samenstellingen correct te schrijven.
De volgende les gaat opnieuw over samenstellingen: inoefening en evaluatie. Daarna start een nieuwe focus.
Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
37 4
KIJKER 1 Les 5
Lesplan
1Bijlage woorden om samenstellingen te vormen
Laat enkele kinderen mondeling een samenstelling verdelen. Geef ‘linkervoet’ en ‘badkamerdeur’ als voorbeelden.
Hang enkele kaartjes met woorden op het bord. Per twee gaan ze op zoek naar samenstellingen. Wanneer ze een samenstelling gevonden hebben, steken ze hun hand in de lucht en komen ze naar het bord. De kinderen stellen letterlijk de samenstelling samen. Ze vertellen wat de betekenis is van de samenstelling of vormen er een zin mee. Doe dat tot alle samenstellingen gevormd zijn.
De samenstellingen die gevormd worden: donkerrood, handdoek, dansschool, kruisstraat, melkfles, zakagenda, rekenmachine en leeslamp.
Kijk eens goed naar donkerrood en handdoek. Wijs erop dat, hoewel je maar één medeklinker hoort, je er twee schrijft. Ik hoor ‘handoek’ en ik schrijf hand/doek. Bij samenstellingen met een dubbele medeklinker moet je opletten. Het kan gebeuren dat je een medeklinker vergeet!
Instructie
2WK p. 5 oef. 9
3WK p. 5 oef. 10
Overschrijfkaartje 3
donker + rood = donkerrood hand + doek = handdoek kruis + straat = kruisstraat dans + school = dansschool
Nu zullen we een oefening maken op het schrijven van samenstellingen met een dubbele medeklinker. Onthoud goed dat een samenstelling bestaat uit twee of meer woorden. Gebruik het stappenplan: ik hoor, ik verdeel, ik kleef aan elkaar.
Correctie
De kinderen corrigeren elkaars oefening. Ze gebruiken hun groene balpen. Jij voert later een tweede correctie uit.
Instructie
We hebben samenstellingen uit elkaar gehaald en weer aan elkaar gekleefd. Nu bedenken we samen samenstellingen. Jullie krijgen de woorden.
Herhaal de strategie. Gevangenis, welke samenstellingen kun je maken met gevangenis als eerste woord? Bekijk samen de woorden en kom bij gevangenisstraf en gevangeniscel.
Correctie
Schrijf de samenstellingen op het bord. De kinderen corrigeren met een groene balpen en vullen aan met een blauwe balpen. De fout geschreven samenstellingen schrijven ze onderaan opnieuw in de gele zone. Ze doen dat als huistaak.
Als er tijd over is, kunnen de kinderen oefeningen maken in hun scheurblok.
38 4 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen KIJKER 1 Les 5
Vraag aan de vlugge kinderen om de dubbele medeklinkers te onderstrepen.
Vraag naar de betekenis van woorden, bv. visschotel.
Oefening 9 Ik pas op voor de samenstellingen met een dubbele medeklinker! Ik knip eerst en plak dan.
acht + tien = ach t t ien kerst + dag = kers t d ag zwemmuts
visschotel vissaus visschubben vissmaak vissoep
+
=
= dansschoenen
=
+
+
= fietsslot
=
+
+
=
= teruggaan
= donkerrood
=
+
= handdoek
=
+
muts schoenen slot gaan rood doek dag doekje dag
+
=
= rustdag
= zweetdoekje
zwem dans fiets terug donker hand rust zweet feest
=
=
= feestdag
+
zwemmuts dansschoenen fietsslot teruggaan donkerrood handdoek rustdag zweetdoekje feestdag gevangenisstraf gevangeniscel brooddeeg broodtrommel brooddoos
= Fout? Oefening 10 Ik maak samenstellingen. gevangenis –brood –achter –vis
achterruit achteraan achterlicht achteruit vissalade
+
straf –deeg –ruit –trommel –salade –aan –licht –schotel –uit –saus –cel –schubben –smaak –doos –soep Fout? 6 3
Zoek samen met de kinderen naar de eerste twee samenstellingen. De zwakke spellers kunnen gebruik maken van het overschrijfkaartje. Maak de eerste opgave samen. Wie tijd heeft, zoekt verder.
Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
39
5 KIJKER
Les
a b c a b c Focus Samenstellingen 8
1
5 4
Lesdoelen
Lesdoelen 7, 9, 10, 12, 13, 19-24
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 5, 6, 11, 12, 14, 16, 17, 20
Leermiddelen
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Extra aanbod
In de voorbije lessen hebben de kinderen geoefend op het schrijven van hoorwoorden met medeklinkerclusters en in samenstellingen. Ze kennen het stappenplan en het pictogram om samenstellingen correct te schrijven.
Hoorwoorden komen vanaf nu niet meer systematisch aan bod. Afspraakwoorden en onthoudwoorden hebben uiteraard wel tal van hoorstukjes. Samenstellingen komen aan bod in bijna elke focus.
40 4 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden
KIJKER 1 Les 6
en samenstellingen
Loepje Extra materiaal
/
Basisaanbod Werkkatern
Werkkatern 1 Pagina 6 Oefening 11 en 12 (*)
Pictogram samenstellingen
Scheurblok Overschrijf-
Woordenhamster Woordenlijsten
/
kaartjes
Tot en met oefening 8 4 en 5
1 en 18 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Lesplan
Kennen jullie een kruiswoordraadsel? Vertel dat dit in kranten en tijdschriften staat en meestal bedoeld is voor volwassenen. Het gaat om raadsels die opgelost moeten worden.
Instructie
1WK p. 6 oef. 11
Overschrijfkaartje 4 2
Wij zullen samen ook zo’n kruiswoordraadsel maken. We lezen een zinnetje bij nummer 1 en we kijken dan naar de hokjes bij nummer 1. We gaan op zoek naar de woorden in de zin, waarmee we een samenstelling kunnen maken. Je kent het aantal letters van de samenstelling. In elk hokje hoort één letter.
Lees de eerste zin voor. Met welke woorden in de zin kunnen we een samenstelling maken? Teken op het bord de hokjes en vul tegelijk met de kinderen ‘herfststorm’ in.
Laat nu de kinderen om de beurt een zin lezen. Als het goed lukt, laat ze dan per twee verder werken.
Correctie
De kinderen corrigeren zelfstandig met behulp van een overschrijfkaartje. Ze gebruiken hun groene balpen.
Instructie
We hebben nu al heel veel geoefend op het schrijven van samenstellingen. Ik ben er zeker van dat jullie heel goed kunnen luisteren, verdelen en aan elkaar kleven. We zullen nu een dictee maken.
2WK p. 6 oef. 12 (*)
Overschrijfkaartje 5
Je leest de zin en de samenstelling die de kinderen moeten opschrijven, herhaal je tweemaal.
1 Mijn broer gaat naar de schermschool
2 Elke dag staat er op de kalender een weerspreuk
3 Mijn zakdoek zit in mijn jaszak
4 We werken in een oefenschrift
5 Hij heeft pijn aan een borstspier
6 Dat is een mooie herfstbloem
7 Mijn vriend heeft een polsbreuk
8 Hij draagt steeds zijn fietshelm
9 We slapen in een berghut
10 Elena draagt merkschoenen
De zwakke spellers kunnen de woorden overschrijven van hun overschrijfkaartje. Correct kopiëren is leerzamer dan veel fouten schrijven.
Correctie
De kinderen corrigeren zelfstandig met behulp van een overschrijfkaartje en hun groene balpen. Jij voert een tweede correctie uit. De fout geschreven woorden schrijven de kinderen in de gele zone.
Dit is een signaaloefening. Het dictee geeft informatie over de volgende punten.
– Het al dan niet aan elkaar schrijven van een samenstelling.
– Het schrijven van woorden met complexe medeklinkerclusters, vooraan en achteraan.
– Het schrijven van samenstellingen met een dubbele medeklinker.
Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen
41 4
KIJKER 1 Les 6
Fout?
driemaal.
–Herhaal elke samenstelling
–Dicteer rustig.
–Overdrijf lichtjes.
–Spreek luid en duidelijk.
–Sta vooraan in de klas.
twee werken. Tips bij het dictee:
5 10
4 9
Laat hen opletten voor de dubbele
of, als het goed lukt, laat hen per
medeklinkers. Maak deze oefening volledig samen
3 8
2 7
schermschool weerspreuk jaszak oefenschrift borstspier
1 6
Ik luister goed. Ik schrijf de samenstellingen op.
Oefening 12
Wanneer is het ?
9 10 11
schoolfeest
v o r s t v r i j
v u i l n i s z a k
k e r s t k r i b b e
7 8
t o v e r s p r e u k
w e r k s t r a f
5 6
c e l s t r a f
k e r s t r o o s
3 4
d o o r n s t r u i k
k a p p e r s s c h o o l
2
k r u i s s c h r o e f
1
6 De dief krijgt zes maanden cel als straf. 11 Deze plaats is vrij van vorst.
5 Die roos bloeit met kerst. 10 Het vuilnis mag in deze grijze zak.
4 Dat is een struik met een scherpe doorn. voor Jezus.
4 5 h e r f s t s t o r m
3 Dat is een school voor kappers. 9 Met kerst zetten de katholieken een kribbe
2 De kop van die schroef heeft de vorm van een kruis. 8 Als ik tover, gebruik ik een spreuk.
1 Deze herfst trok een enorme storm over het land. 7 De andere dief krijgt 100 uur werk als straf.
Ik schrijf de samenstellingen in het rooster.
In elke zin staan twee woorden die een samenstelling kunnen vormen.
Oefening 11
1 Les 6
42 Spelling 4 Kijker 1 – Les 1-6 Hoorwoorden en samenstellingen 6 KIJKER
4
a b c
8
a b c
Focus Samenstellingen
herfstbloem polsbreuk fietshelm berghut merkschoenen
SIGNAAL oefening
Focus
Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Lesdoelen
1 De kinderen kennen de meertekenklanken aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en de tweetekenklank uw.
2 De kinderen weten dat de meertekenklanken nooit veranderen.
3 De kinderen kunnen woorden met meertekenklanken schrijven.
4 De kinderen kennen de begrippen grondwoord, afleiding en samenstelling.
5 De kinderen kunnen afleidingen schrijven van woorden met een meertekenklank.
6 De kinderen kunnen samenstellingen schrijven van woorden met een meertekenklank.
7 De kinderen kennen de begrippen enkelvoud en meervoud.
8 De kinderen kunnen woorden schrijven met meertekenklanken, gevolgd door een doffe e.
9 De kinderen kunnen de passende vorm of het meervoud schrijven van woorden met meertekenklanken.
10 De kinderen weten wat een werkwoord en een persoonsvorm is.
11 De kinderen kunnen de +t-vorm schrijven van werkwoorden met een meertekenklank.
Kijker 1
Les 7-9 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
43 4 Spelling
KIJKER 1
4
–
Lesdoelen
Leermiddelen Basisaanbod
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Extra aanbod
Woorden met meertekenklanken aai, ooi, oei, eeuw en ieuw gevolgd door een doffe klinker kwamen aan bod in het tweede en derde leerjaar. De tweetekenklank uw gevolgd door een doffe klinker kwam in het derde leerjaar aan bod. De focus sluit aan bij de hoorstrategie. De kinderen weten dat de meertekenklanken nooit veranderen.
In les 8 wordt geoefend op het schrijven van meertekenklanken, gevolgd door een doffe klinker. In les 9 vormen we samenstellingen en evalueren we het schrijven van woorden met meertekenklanken.
44 4 Spelling 4 Kijker
– Les 7-9 Woorden
KIJKER 1 Les 7
1
met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Lesdoelen 1-5, 7-9
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10, 11, 14, 16-18
Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 7 Oefening 13 en 14 Pagina 4 en 14 Pictogram samenstellingen
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot
/ / 3 Multimedia
en met oefening 9
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Lesplan
1We hebben nu al heel veel geoefend op het schrijven van hoorwoorden. Het zijn woorden die je kunt schrijven door heel goed te luisteren. We gaan nu de meertekenklanken herhalen.
Schrijf het woord ‘meertekenklank’ op het bord. Wat merk je op aan het woord ‘meertekenklank’?
Het is een samenstelling. Welke woorden hoor je?
Ontleed het woord en kom tot de definitie van een meertekenklank. Het is een klank waarvoor je meer dan twee letters of tekens gebruikt, zoals aai, ooi, oei, eeuw en ieuw. Je bespreekt op dezelfde manier tweetekenklank uw.
Let op! Van zodra je weet hoe je die klanken schrijft, moet je alleen nog luisteren.
Instructie
Meertekenklanken zijn niet eenvoudig om te schrijven. Schrijf de meertekenklanken tweemaal mooi over.
Correctie
2WK p. 7 oef. 13
Corrigeer achteraf. Kinderen die problemen hebben met het motorisch schrijven van de meertekenklanken laat je het best nog enkele keren oefenen op een schrijvertje.
Schrijf de volgende woorden op het bord en duid de meertekenklanken aan:
3Loepje p. 4 en 14
een mooi boek mooie bloemen Maar die zijn mooier. Die zijn de mooiste van allemaal. In de brand ben ik heel wat moois verloren.
Dat schelpje is een mooitje.
meertekenklanken aai, ooi, oei, eeuw en ieuw tweetekenklank uw
➔ Die veranderen nooit!
Beklemtoon de onveranderlijkheid van de twee- en meertekenklanken. Herhaal de betekenis van de begrippen grondwoord en afleiding met behulp van de woorden op het bord. Een grondwoord is de kortste vorm van het woord. Wanneer we iets met het grondwoord doen, bijvoorbeeld een meervoud of verkleinwoord van maken, dan noemen we dit een afleiding. Bespreek de meertekenklanken in het Loepje.
Instructie
Links zien jullie allemaal woorden met een meertekenklank. Rechts staan er zinnen met een woord dat ontbreekt. Jullie moeten de zin lezen en het woord in de passende vorm of het meervoud schrijven.
WK p. 7 oef. 14
Correctie
Schrijf de woorden op het bord. Laat de kinderen hun fouten met een groene balpen verbeteren en de woorden opnieuw schrijven in de gele zone.
Les 7-9 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en
45 4 Spelling 4
–
KIJKER 1 Les 7
Kijker 1
uw
4
9
Tijd over? Maak een scheurblokoefening.
deze opgaven zonder instructie.
De kinderen kunnen beginnen aan
Maak de eerste opgave samen.
7
Fout?
ik vern ieuw De buren hun huis.
ik waarsch uw Mijn ouders ons.
ik h uw zij
ik g ooi wij
l eeuw een troep
spr eeuw een vlucht
koe twee
kr aai veel
kraaien koeien spreeuwen leeuwen gooien huwen waarschuwen vernieuwen
Ik schrijf het meervoud.
Het meervoud is hier de afleiding.
n ieuw We luisteren elke avond naar het .
het sn eeuw t Het zal
ik d uw De vaders de slee over de sneeuw.
eeuw Tien is 1 000 jaar.
eeuwen duwen sneeuwen nieuws
ik bespr oei Elke zomeravond we de bloemen.
ik waarsch uw Zijn ouders hem.
waarschuwen besproeien
zen uw In ons lichaam zijn er duizenden
14 mooie
zenuwen
m ooi Ik kreeg een ruiker bloemen.
Ik schrijf de passende vorm van de woorden.
Oefening 14
oei uw
ooi ieuw
aai eeuw
aai ooi oei eeuw ieuw uw
aai ooi oei eeuw ieuw uw
Ik schrijf de meertekenklanken tweemaal over.
Oefening 13
1 Les 7
vorm is hier de afleiding.
woord en afleiding. De passende
Benoem de begrippen grond -
46 Spelling 4
KIJKER
Kijker 4 a b c a b c
1 – Les 7-9 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Lesdoelen
Lesdoelen 1-3, 5, 8, 11
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Extra aanbod
In de vorige les herhaalden we de onveranderlijke schrijfwijze van meer- en tweetekenklanken. Deze focus sluit aan bij de hoorstrategie.
In les 9 vormen we samenstellingen en evalueren we het schrijven van woorden met meertekenklanken. Spelling 4 Kijker 1 – Les 7-9 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en
47 4 KIJKER 1 Les 8
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 11, 14, 16, 17, 19
Extra materiaal
Leermiddelen Basisaanbod Werkkatern Loepje
Werkkatern 1 Pagina 8 Oefening 15 Pagina 14 Pictogram hoorstrategie
Scheurblok
Woordenhamster Woordenlijsten
Overschrijfkaartjes
Tot en met oefening 10 / / 3 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
uw
Lesplan
Schrijf enkele (zinnen met) woorden met meertekenklanken op het bord. Vervang de meertekenklanken door een lijn.
1Loepje p. 14
Laat de kinderen zoeken naar de ontbrekende letters. Wanneer alle ontbrekende klanken ingevuld werden, vraag je hoe we deze klanken benoemen. Het zijn meertekenklanken.
Er staan k____en in de wei Tim g____t een bal. Papeg____en zijn leuke dieren. Wat een m___e sn___man!
Herhaal nog eens de definitie. Haal er eventueel het Loepje bij.
Instructie
We zullen in het werkkatern een interessante tekst lezen! Wie kan me vertellen wat de titel is van dit verhaaltje? Waarover zal het gaan, denk je?
Bespreek de tekeningen.
2WK p. 8 oef. 15
Het lezen zal niet vlot verlopen … Waarom niet? De meertekenklanken ontbreken. Het is aan jullie om de juiste meertekenklank in te vullen.
Correctie
Je laat de kinderen de woorden met de meertekenklanken op het bord schrijven. De kinderen corrigeren met hun groene balpen en schrijven alle woorden achteraf nog eens over.
Als er tijd over is, maken de kinderen een scheurblokoefening.
48 4
Spelling 4 Kijker 1 – Les 7-9
uw KIJKER 1 Les 8
Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en
10
Ik schrijf de woorden nog eens over. oei
koeien hooi haaien leeuwen nieuwe kooien leeuw geeuwt sneeuwen schuwe kieuwen spreeuwen meeuwen meeuw schreeuwen papegaai kraaien nieuws
Oefening 15 Ik vul de woorden aan met aai , ooi , oei , eeuw , ieuw of uw . Allemaal dieren De k
en staan in de weide. Ze eten gras en h Gelukkig zwemmen er geen h
aai ooi eeuw
en in het zwembad. De l
en hebben in de zoo n
ieuw ooi
e k
en gekregen. Is de l _________ moe, dan g
eeuw eeuw
t hij. Straks zal het sn
eeuw uw
en en komen de sch
e vogeltjes op de voederplank. Vissen ademen door k
en. Achter in het bosje slapen honderden spr
Toon eventueel een prent van een roek, kauw en kraai. Vervolledig het eerste woord klassikaal.
en. Aan zee vliegen dan weer allerlei soorten m
ieuw eeuw eeuw
en. Een m _________ kan hard schr
en. De papeg
van onze buren tatert een hele dag. Roeken zijn groter dan kauwen en kr
eeuw eeuw aai aai ieuw
en zijn groter dan roeken. Heb ik nu iets n
s geleerd?
hij Fout? 14
Spelling 4 Kijker 1 – Les 7-9 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
49 8 KIJKER 1 Les 8 4 a b c a b c
Lesdoelen
Lesdoelen 1-6, 8
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10, 11, 14-17, 20
Leermiddelen
Basisaanbod
Werkkatern
Pagina 6 en 14 Pictogram hoorstrategie
Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 9 Oefening 16 en 17 (*)
Extra aanbod
Scheurblok
Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Tot en met oefening 11 6 / 3 Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
In les 7 en 8 herhaalden we het schrijven van grondwoorden en afleidingen van woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw.
De meertekenklanken zijn nu gekend. De focus komt enkel in Kijker 7 nog eens geïsoleerd aan bod. Verder zullen de meertekenklanken sporadisch en geïntegreerd aan bod komen binnen andere focussen. Spelling 4 Kijker 1 – Les 7-9 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Wat volgt?
50 4
KIJKER 1 Les 9
Lesplan
Bespreek samenstellingen met een meertekenklank. Geef bijzondere aandacht aan samenstellingen met een dubbele medeklinker.
Vertrek van het werkwoord ‘ronddraaien’ om nog eens duidelijk te maken dat het toch belangrijk is om eerst de samenstelling te verdelen, dan even na te denken over de schrijfwijze van beide woorden en tenslotte de woorden opnieuw aan elkaar te kleven.
1Loepje p. 6 en 14
2
WK p. 9 oef. 16
Laat de kinderen samenstellingen zoeken met een meertekenklank.
Geef eventueel zelf suggesties:
– Er is erg veel wind en sneeuw. Het is een … (sneeuwstorm).
– We werpen een ... (sneeuwbal) naar elkaar.
– In de winter vervangt papa de banden van de auto door winterbanden of … (sneeuwbanden).
– Heel fijne sneeuw die stuift is … (stuifsneeuw).
– Dat kleed is zo wit als sneeuw. Het is … (sneeuwwit).
Instructie
3WK p. 9 oef. 17 (*)
Overschrijfkaartje 6
sneeuwstorm sneeuwbal sneeuwbanden stuifsneeuw sneeuwwit
Volgens het stappenplan om samenstellingen correct te schrijven, verdelen jullie nu de samenstellingen en kleven jullie daarna de woorden opnieuw aan elkaar. Werk nauwkeurig!
De kinderen kunnen deze oefening zelfstandig maken.
Correctie
Laat de kinderen elkaars oefening nakijken met een groene balpen. Als er veel fouten worden gemaakt, kun je de kinderen de samenstellingen opnieuw laten schrijven in een gele zone. Dat kan eventueel als huistaak.
Instructie
Tijd om eens te kijken hoe goed jullie de woorden met meertekenklanken kunnen schrijven door goed te luisteren. Zijn jullie er klaar voor?
Je leest de zin en herhaalt elk op te schrijven woord tweemaal.
1 Heb je zin in roereieren als ontbijt?
2 Kijk, prachtige zeemeeuwen in de lucht!
3 We kuieren langs het water.
4 Wil je opnieuw beginnen?
5 Dat zijn schuwe kinderen.
6 Bij de buren kwam de ooievaar langs.
7 We eten lekkere vlaaien bij oma.
8 Vossen zijn sluwe dieren.
9 We besproeien het grasveld.
10 Ik moet je waarschuwen voor die spin.
De zwakke spellers kunnen de woorden overschrijven van hun overschrijfkaartje. Correct kopiëren is leerzamer dan veel fouten schrijven.
Correctie
Laat de kinderen zelfstandig met behulp van het overschrijfkaartje hun fouten corrigeren. Ze gebruiken hun groene balpen en schrijven de woorden opnieuw in de gele zone.
Dit is een signaaloefening. Dit dictee geeft informatie over de volgende punten:
– Het correct schrijven van de klanken aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw.
– Het schrijven van de tweetekenklanken ei en ui gevolgd door een doffe e. – Het aan elkaar schrijven van een samenstelling.
Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw
51 4
Spelling 4 Kijker 1 – Les 7-9
uw KIJKER 1 Les 9
en
11
Fout?
–
–
–
woord tweemaal.
–Spreek luid en duidelijk.
–Sta vooraan in de klas.
de slag. Tips bij het dictee:
De kinderen kunnen zelfstandig aan
5 10 we
4 9 we
3 we 8
2 7
9
roereieren zeemeeuwen kuieren opnieuw schuwe ooievaar vlaaien sluwe besproeien waarschuwen Laat hen de foutief geschreven samenstellingen nog eens
een schrijvertje.
schrijven in de gele zone of op
1 6
Ik luister goed. Ik schrijf de woorden op.
Oefening 17
Fout?
We g ooien dat we g
We d raaien ron d
Het kleed is zo w it als sneeu w .
Ik maak van de onderstreepte woorden een samenstelling .
nieuwsbericht = + =
eidooiers = + =
ei nieuws dooiers bericht eidooiers nieuwsbericht sneeuwwit ronddraaien weggooien
haaienvinnen = + =
haaien vinnen haaienvinnen
zwaluwnesten = + =
zwaluw nesten zwaluwnesten
ooievaarssnavel = + =
koeienstallen = + =
sneeuwklokje = + =
6 sneeuw koeien ooievaars klokje stallen snavel sneeuwklokje koeienstallen ooievaarssnavel
Ik verdeel de samenstelling en kleef de woorden weer aan elkaar.
Oefening 16
1 Les 9
SIGNAAL oefening
52 Spelling 4
KIJKER
Kijker 1 – Les 7-9 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw 4 a b c a b c
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Overdrijf lichtjes.
Dicteer rustig.
Herhaal elk op te schrijven
Focus
Werkwoordspelling
1 De kinderen weten wat een werkwoord is.
2 De kinderen vinden de werkwoorden in een zin.
Lesdoelen
3 De kinderen weten wat een onderwerp en persoonsvorm is.
4 De kinderen vinden het onderwerp en de persoonsvorm in een zin.
5 De kinderen kunnen de ja-neevraag gebruiken om het onderwerp en de persoonsvorm in een zin te vinden.
6 De kinderen weten dat het onderwerp en de persoonsvorm samen horen.
7 De kinderen weten dat een persoonsvorm verschillende vormen heeft, afhankelijk van het getal en de persoon van het onderwerp.
8 De kinderen weten wat een infinitief, stam en uitgang is.
9 De kinderen kunnen de stam van een werkwoord schrijven.
10 De kinderen weten dat de stam de persoonsvorm is in een bevelende zin
11 De kinderen kunnen de +t-vorm van een werkwoord schrijven.
12 De kinderen weten dat een zin in de tegenwoordige of verleden tijd kan staan.
13 De kinderen herkennen de tijd van een zin: tegenwoordige of verleden tijd.
14 De kinderen kunnen de persoonsvorm schrijven in de tegenwoordige tijd.
15 De kinderen weten wat klankverandering betekent.
16 De kinderen kunnen nagaan of het een werkwoord met of zonder klankverandering is.
17 De kinderen kunnen de persoonsvorm schrijven in de verleden tijd van werkwoorden met klankverandering.
18 De kinderen kunnen de persoonsvorm schrijven in de verleden tijd van werkwoorden zonder klankverandering.
19 De kinderen kennen de begrippen enkelvoud, meervoud, persoon, onderwerp, persoonsvorm, werkwoord, infinitief, stam, +t-vorm, wij-vorm, uitgang en klankverandering.
20 De kinderen weten dat het werkwoordschema een hulpmiddel is bij werkwoordspelling.
21 De kinderen kunnen het werkwoordschema interpreteren en gebruiken.
53 4 KIJKER 1
Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling
Lesdoelen
Lesdoelen 1-3, 6, 7
Overkoepelende lesdoelen 1, 10-12, 14, 16-18
Leermiddelen
Basisaanbod
Werkkatern Loepje Extra materiaal
Werkkatern 1 Pagina 10 Oefening 18 en 19
Pagina 20 /
Extra aanbod
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Tot en met oefening 12 / / 12
Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
De kinderen weten uit het derde leerjaar wat werkwoorden zijn. In het tweede en derde leerjaar werden de kinderen voorbereid op de systematische werkwoordspelling die volgt in het vierde leerjaar. De kinderen kennen de termen werkwoord, ik-vorm of stam, hij-vorm of +t-vorm, en infinitief. De stam wordt steeds in het rood geschreven en de uitgang in het paars.
Wat volgt?
Gedurende het hele jaar gaan we verder met de leerlijn werkwoordspelling. In les 11 en 12 introduceren we de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm. In les 13 hebben we het over de stam en de stam+t-vorm. Les 14 gaat over de stam+t-vorm, ook bij werkwoorden met ng en nk. Het schrijven van de persoonsvorm (t.t.) komt op het einde van Kijker 2 aan bod en de verleden tijd stellen we uit tot Kijker 6.
54 4
KIJKER 1 Les 10 Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling
Lesplan
Hou een klasgesprek waarbij je de kinderen werkwoorden laat opsommen, zonder de term expliciet te benoemen. Schrijf ze telkens op het bord. Je kunt de volgende vragen stellen:
– Wat kun je doen op school? (lezen, rekenen, tekenen, knutselen …)
1Loepje p. 20
– Wat kun je doen tijdens de speeltijd? (spelen, touwtjespringen, voetballen, klimmen, naar het toilet gaan …)
– Wat kun je doen thuis? (huiswerk maken, televisie kijken, spelen, slapen, eten …)
– Wat kun je doen op straat? (wandelen, fietsen, autorijden, de straat oversteken …)
– Wat gebeurt er buiten? (het regent, de zon schijnt, het waait …)
– Wat kun je overkomen? In bed? (dromen, slapen, slaapwandelen, snurken …)
Je kijkt samen met de kinderen naar het bord en je vraagt aan hen wat voor woorden dit zijn. Het zijn woorden die vertellen wat iets of iemand doet of overkomt. Hoe benoemen we deze woorden? Juist, als werkwoorden.
Je kunt de kinderen het verhaal van deze oefening thuis ter voorbereiding laten lezen. Instructie
We hebben nu herhaald wat werkwoorden zijn. We gaan op zoek naar de werkwoorden in het verhaaltje. Wie kan me vertellen wie het verhaal geschreven heeft?
Als de kinderen het verhaal gelezen hebben als huistaak, vraag je naar hun mening (Wat vonden jullie van het verhaaltje?) en naar de inhoud (Wie kan me vertellen waarover het ging?)
Je laat de tekst eerst hardop voorlezen. Je begeleidt enkele zinnen. Meester Raaf zit op een tak van een eikenboom. Hier staat één werkwoord in, welk?
Laat de kinderen eerst individueel aan het werk. Vertel na enkele minuten dat ze elkaar kunnen helpen om de oefening zo goed mogelijk te vervolledigen. Jij bent stand-by om vragen te beantwoorden.
Correctie
Corrigeer klassikaal. De kinderen gebruiken een blauwe balpen.
Instructie
De volgende oefening maken we samen. Er staan telkens twee zinnen. De eerste zin lezen we. In de tweede zin moeten we het werkwoord in de juiste vorm invullen.
WK p. 10 oef. 19
Er zijn twee zinsdelen in de zinnen die samen veranderen. Die zinsdelen noemen we het onderwerp en de persoonsvorm Het onderwerp is het deel in de zin waarover iets gezegd wordt. De persoonsvorm is het vervoegd werkwoord. Dit betekent dat het een bepaalde vorm is van het werkwoord en dat het kan veranderen. Wanneer het getal van het onderwerp verandert, verandert ook de persoonsvorm. Dus wanneer het onderwerp in de zin van enkelvoud naar meervoud gaat, of van meervoud naar enkelvoud, verandert de persoonsvorm.
Neem het voorbeeld van ‘we vragen’. Het onderwerp we bepaalt hoe we het werkwoord vragen schrijven. Vragen is geen infinitief, maar een vervoegd werkwoord. Het is een persoonsvorm.
55 4 KIJKER 1 Les 10 Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling
2
2 WK p. 10 oef. 18
3
4Loepje p. 20
We vragen het aan de juf. Ik vraag het aan de juf. onderwerp we ik persoonsvorm vragen vraag
➔ Het werkwoord vragen wordt vervoegd. Het vervoegde werkwoord is de persoonsvorm. De persoonsvorm volgt het onderwerp. Wanneer het getal verandert, verandert ook de persoonsvorm.
Correctie
Je maakte deze oefening samen aan het bord. Je kunt later controleren op kopieerfouten.
Je eindigt de les door een deel theorie in het Loepje te bespreken. Wat is het onderwerp? Wat is de persoonsvorm? Wijs op het dubbel of enkel onderstrepen. We maken afspraken om de persoonsvorm in een zin correct te schrijven. Het gaat hier over de afspraakstrategie.
56 4
KIJKER 1 Les 10 Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling
Laat de kinderen een lat en potlood gebruiken.
Oefening 18 Ik onderstreep de werkwoorden . Uit ‘De raaf en de vos’ van Jean de La Fontaine
Werkwoorden zijn woorden die zeggen wat iets of iemand doet, wat gebeurt. Meester raaf zit op een tak van een eikenboom. In zijn bek klemt hij een lekker brokje kaas. Dat heeft mijnheer de vos gezien. De vos heeft erg veel zin om dat stukje kaas te pakken. Hij buigt heel diep en zegt: ‘Meester raaf, je ziet er prachtig uit. Je zwarte veren blinken in de zon. Ik wil weten of jouw stem even mooi klinkt. Ik denk zelfs dat jij mooier kunt zingen dan een nachtegaal.’ Meester raaf is fier. Hij fladdert met zijn vleugel s. Hij springt van tak naar tak. Zijn bek opent en zijn stem krast. De kaas valt en mijnheer de vos grijpt het stukje en eet het op. Nu pas begrijpt de raaf dat de vos hem heeft bedrogen.
Herhaal dat getal het enkelvoud of het meervoud is.
Als het onderwerp van getal verandert, verandert de persoonsvorm ook.
19 Ik lees de zin. Ik schrijf in de nieuwe zin de persoonsvorm .
Oefening
Overloop de eerste zinnen samen, tot wanneer de kinderen het onder de knie hebben of wanneer je meer dan één werkwoord per zin tegenkomt.
Ik
De kinderen van de scouts vertrekken op kamp.
Dit is een begeleide oefening. Laat dit verhaaltje vooraf lezen als huistaak. Laat de kinderen aandacht besteden aan het pictogram van werkwoordspelling.
op kamp. Hun ouders brengen ze met auto’s.
Ik
hen. Maar we vinden niet meteen de weg.
Ik
de weg niet. We vragen het aan een meneer.
Ik
het. We komen natuurlijk weer te laat.
Ik
nog te laat. Maar de bussen vertrekken nog niet.
Ik
nog niet. Straks wandelen we naar het bos.
vertrek breng vind vraag kom vertrek wandel zie
Ik
naar het bos. Tussen de bomen zien we een ree.
ga
Ik
Om vijf uur
een ree tussen de bomen. Om vijf uur gaan we terug naar huis.
ik terug naar huis. Fout? 20 20
57 Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling 10 KIJKER 1 Les 10 4 a b c a b c Focus Werkwoordspelling 12
Lesdoelen
Lesdoelen 1, 3-7
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
aanbod
In Verrekijker 2 en 3 werden de kinderen voorbereid op de systematische werkwoordspelling die nu start. De kinderen weten wat een werkwoord, persoonsvorm, onderwerp, getal, infinitief, stam en +t-vorm is.
In de vorige les werden enkele begrippen herhaald en oefenden ze het schrijven van de persoonsvorm wanneer het getal verandert.
In les 10 gingen we al even in op het onderwerp en de persoonsvorm.
Gedurende het hele jaar gaan we verder met de leerlijn werkwoordspelling. In les 11 en 12 herhalen we de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm. In les 13 hebben we het over de stam en de stam+t-vorm. In les 14 hebben we het over de stam+t-vorm, ook bij werkwoorden met ng en nk. Het schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd komt op het einde van Kijker 2 aan bod. De verleden tijd stellen we uit tot Kijker 6.
58 KIJKER 1 Les 11 4
Overkoepelende lesdoelen 1, 10, 11, 14, 16-18
Leermiddelen Basisaanbod Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 11 Oefening 20 en 21 Pagina 20 en 21 /
Extra
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot en met oefening 14 / / 12 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling
Lesplan
1In deze les ga je in op het stellen van de ja-neevraag om het onderwerp en de persoonsvorm te vinden.
Breng het volgend bordschema aan het bord. Je maakt klassikaal een verbindoefening. Laat kinderen aan het bord komen. Elk kind kan één verbinding maken.
Loepje p. 20 en 21
onderwerp persoonsvorm Ik fiets tijdens de les. Daan brengen van het klimrek. Wij kletst een bezoekje aan de zoo. Marijke valt graag.
Als we zinnen vormen, letten we erop dat de persoonsvorm bij het onderwerp past, zoals ‘ik fiets’ of ‘Daan kletst/valt’.
Waarom is het zo belangrijk dat ik weet wat het onderwerp en de persoonsvorm is?
We moeten weten waar het onderwerp in de zin staat om dan te weten in welke vorm we de persoonsvorm moeten schrijven. Het onderwerp bepaalt hoe je de persoonsvorm schrijft. Staat het onderwerp in het enkelvoud, dan staat ook de persoonsvorm in het enkelvoud. Wanneer het onderwerp verandert van getal, dan verandert de persoonsvorm ook. Maar ook de persoon van het onderwerp bepaalt hoe je de persoonsvorm schrijft. Geef enkele voorbeelden aan de hand van de zinnen op het bord. Neem het Loepje erbij en bespreek het getal en de persoon.
Om het onderwerp en de persoonsvorm te vinden, maken we van de zin een janeevraag. Dat is een vraag met slechts twee mogelijke antwoorden: ja of nee. Wie kan me een voorbeeld geven van een ja-neevraag? Zorg ervoor dat iedereen begrijpt wat een ja-neevraag is. De ja-neevraag is een vraag waarop je met ja of nee kunt antwoorden.
Instructie
We gaan samen op zoek naar het onderwerp en de persoonsvorm in de volgende zinnen. Hoe zullen we dat doen? Door van de zin een ja-neevraag te maken. De persoonsvorm staat vooraan. Het onderwerp komt erna.
2WK p. 11 oef. 20
Beklemtoon dat je steeds het onderwerp en de persoonsvorm op dezelfde manier aanduidt: éénmaal en tweemaal onderstrepen.
Correctie
Laat ze vanaf de vierde zin alleen aan de slag. Voorzie elke zin meteen van feedback. De kinderen gaan pas verder wanneer je klassikaal de ja-neevragen hebt besproken. Schrijf de vragen eventueel op het bord.
Instructie
Deze keer stel je de ja-neevraag in stilte en schrijf je ze niet op. Daarna duid je het onderwerp en de persoonsvorm aan.
3WK p. 11 oef. 21
Laat de kinderen, indien nodig, de vragen op een schrijvertje noteren.
Correctie
Corrigeer klassikaal aan de hand van een bordschema. De kinderen nemen hun groene balpen.
59 4 KIJKER 1 Les 11 Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling
7 Drie euro kost het broodje.
verandert de persoonsvorm ook’.
onderwerp van getal verandert,
Beklemtoon de afspraak ‘als het
6 Een augurkje wil ik wel.
5 Daar hou ik niet zo van.
4 ‘Wil je ook mosterd?’
3 De mevrouw belegt het broodje met jonge kaas.
2 Ik lust wel een broodje met kaas.
1 Op de markt zie ik een kraampje met broodjes.
samen.
Maak de eerste twee opgaven
opgave.
Geef directe feedback per
lezen in het Loepje.
kunnen de kinderen opnieuw
en de persoonsvorm te vinden
de ja-neevraag om het onderwerp
De uitleg over het gebruiken van
schrijvertje.
vinden.
Ik onderstreep het onderwerp eenmaal en
Oefening 21
de persoonsvorm tweemaal. Ik maak van de zin een ja-neevraag om
het onderwerp en de persoonsvorm te
ja-neevragen te noteren op een Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling
Wil ik brandweerman worden?
Ik wil brandweerman worden.
Kijkt mijn zus momenteel naar de tv?
Mijn zus kijkt momenteel naar de tv.
Wil mijn broer leren werken met computers?
Mijn broer wil leren werken met computers.
Begint hij soms midden in de nacht te werken?
Soms begint hij midden in de nacht te werken.
Bestuurt papa een trein?
Papa bestuurt een trein.
21 Werkt mijn mama in de supermarkt?
Mijn mama werkt in de supermarkt.
samen. Geef de kinderen de kans om hun
tweemaal in beide zinnen.
Ik stel de ja-neevraag . Ik onderstreep het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm
Oefening 20
60 11 KIJKER 1 Les 11 4 a b c a b c Focus Werkwoordspelling
14
Maak de eerste drie opgaven
Situering
Wat ging vooraf?
Extra aanbod
Wat volgt?
In les 10 en 11 gingen we in op het gebruiken van de ja-neevraag om het onderwerp en de persoonsvorm terug te vinden.
Ze weten dat we het onderwerp moeten kennen om te weten hoe we de persoonsvorm schrijven.
Gedurende het hele jaar gaan we verder met de leerlijn werkwoordspelling. In deze les herhalen we de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm.
In les 13 hebben we het over de stam en de stam+t-vorm.
In les 14 hebben we het over de stam+t-vorm, ook bij werkwoorden met ng en nk. Het schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd komt op het einde van Kijker 2 aan bod. De verleden tijd stellen we uit tot Kijker 6.
61 KIJKER 1 Les 12 4
4
Werkwoordspelling
Spelling
Kijker 1 – Les 10-13
Lesdoelen Lesdoelen 1, 3-7 Overkoepelende lesdoelen 1-3, 5, 10-12,14,15-18
Werkkatern Loepje Extra materiaal
/
Leermiddelen Basisaanbod
Werkkatern 1 Pagina 12 Oefening 22 Pagina 20, 21 en 22
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot
met oefening 14 / / 12 Multimedia Bekijk
en
het extra oefenaanbod op Kabas!
1Loepje p. 20, 21 en 22
Herhaal het vinden van het onderwerp en de persoonsvorm. Doe dat aan de hand van het Loepje.
Schrijf een zin op het bord en ga klassikaal op zoek naar het onderwerp en de persoonsvorm. Laat een kind de ja-neevraag formuleren.
Elke dag eet Marlies boterhammen bij haar oma en opa. ➔ ja-neevraag Eet Marlies elke dag boterhammen bij haar oma en opa? onderwerp: Marlies persoonsvorm: eet ➔ Marlies eet.
Laat de kinderen samenwerken om zinnen te formuleren. Je duidt een kind aan dat een onderwerp kiest, je duidt een tweede kind aan dat een passende persoonsvorm kiest en je duidt een derde kind aan om de zin af te werken. Schrijf ze eventueel op het bord.
Instructie
In deze oefening zoeken jullie het onderwerp en de persoonsvorm door de ja-neevraag te stellen. Jullie onderstrepen het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal. Overschrijven hoeft nog niet.
2WK p. 12 oef. 22
Correctie
Bespreek de opgaven en laat de kinderen telkens het onderwerp en de persoonsvorm overschrijven met een blauwe balpen. Corrigeer achteraf. Werden er veel fouten gemaakt? Laat hen de onderwerpen en persoonsvormen overschrijven in de gele zone.
Laat de kinderen in eigen woorden vertellen wat een onderwerp is, wat een persoonsvorm is en hoe we die vinden. Vertel dat die steeds samen horen. Verandert het onderwerp van getal? Dan verandert de persoonsvorm. Heb je tijd over? Maak mondeling enkele extra oefeningen of neem ook het scheurblok erbij.
62 4
Lesplan
Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling KIJKER 1 Les 12
Oefening 22
Ik onderstreep het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal. Ik schrijf het onderwerp en de persoonsvorm over. De regen valt met bakken uit de lucht. Lowie en Julie willen fietsen. Vader pompt lucht in de banden. Een koude wind komt uit het noorden. Mama vindt die fietstocht maar niets.
Het overschrijven gebeurt pas na de correctie.
In de gele zone schrijven de kinderen steeds zowel het onderwerp als de persoonsvorm op. Zo ervaren ze opnieuw dat deze samenhoren. Laat hen een potlood en lat gebruiken.
Willen jullie niet liever pannenkoeken eten? Het water komt de meisjes al in de mond. Ze kijken bezorgd naar de lucht.
de regen valt Lowie en Julie willen vader pompt een koude wind komt mama vindt donkere wolken drijven we blijven papa doet we vinden de pannenkoeken smaken willen jullie het water komt ze kijken
Donkere wolken drijven langzaam voorbij. Oké, we blijven lekker thuis. Papa doet de kachel branden. Dat vinden we gezellig. De pannenkoeken smaken heerlijk! Fout?
Beklemtoon de afspraak ‘als het onderwerp van getal verandert, verandert de persoonsvorm ook’. Maak de eerste drie opgaven samen. Volg steeds dezelfde stappen.
63 Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling 12 KIJKER 1 Les 12 4 a b c a b c Focus Werkwoordspelling 14
Lesdoelen
Lesdoelen 1, 3, 4, 6-9, 11
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10, 11, 14-17
Leermiddelen
Situering
Wat ging vooraf?
Basisaanbod
Wat volgt?
Extra aanbod
Deze focus startte in les 10.
In les 10 tot en met 12 gingen we in op het vinden van het onderwerp en de persoonsvorm. De kinderen kennen sinds het tweede leerjaar de ik-vorm (of stam) en de stam+t-vorm. De stam wordt altijd in het rood aangeduid en de uitgang in het paars.
In les 14 hebben we het over de stam+t-vorm, ook bij werkwoorden met ng en nk. In les 22 bespreken we werkwoorden met een stam op g.
64
Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 13 Oefening 23 en 24 Pagina 20, 21 en 22 Pictogram afspraakstrategie
Woordenhamster
Scheurblok Overschrijfkaartjes
Woordenlijsten Tot en met oefening 16 7 / 12 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Spelling 4 Kijker 1 – Les 10-13 Werkwoordspelling 4 KIJKER 2 Les 13
Lesplan
Wie kan me vertellen wat een werkwoord is? Dat is een woord dat vertelt wat iets of iemand doet of overkomt. Vraag concrete voorbeelden van werkwoorden (lopen, spelen, slapen, eten, zich wassen, vallen, fietsen, zwemmen …). Suggereer indien nodig.
1Loepje p. 20, 21 en 22
De kinderen weten wat een werkwoord is. Herhaal nu wat een persoonsvorm is. Een persoonsvorm is een werkwoord dat verandert wanneer het getal van het onderwerp verandert. Met getal bedoelen we enkelvoud of meervoud. Illustreer dit aan de hand van enkele voorbeeldzinnen.
het getal
Ik stap naar de stal. Wij stappen naar de stal. Ik neem de bloempot. We nemen een bloempot. Ik plant twee bloemknollen. We planten twee bloemknollen. van enkelvoud ... naar meervoud ...
Benoem telkens het onderwerp en de persoonsvorm. Herhaal dat deze altijd samen horen. Het onderwerp bepaalt immers hoe je de persoonsvorm schrijft.
Werkwoorden hebben twee belangrijke vormen, namelijk de infinitief en de stam. Beiden moeten we in het vierde leerjaar kennen. De infinitief is de langste vorm van het werkwoord dat je in een woordenboek vindt. Schrijf enkele voorbeelden op het bord, zoals voetballen, springen en vliegen. Vertel dat ze de infinitief kunnen vinden door aan wij … nu te denken. De stam is de kortste vorm van het werkwoord. Schrijf opnieuw enkele voorbeelden op het bord, zoals voetbal, spring en vlieg. Vertel dat ze de stam kunnen vinden door aan ik … nu te denken. Het is heel belangrijk dat jullie weten wat de stam is en dat jullie de stam van elk werkwoord kunnen vinden
Wanneer het onderwerp hij, zij, mama, papa, Joke, Vince, de vogel, iemand, een ander … is, dan kleven we de letter t aan de stam. De letter t is de uitgang van de persoonsvorm. Schrijf opnieuw enkele voorbeelden op het bord, zoals hij voetbalt, zij springt en de vogel vliegt. Deze vorm noemen we de +t-vorm. Wanneer de stam eindigt op de letter t, dan moeten we geen letter t meer toevoegen. Voeg nu het werkwoord testen toe aan jouw bordschema.
Vandaar dat we zeggen dat de persoonsvorm pas verandert, wanneer het onderwerp van getal verandert. Hier verandert het onderwerp, maar blijft het enkelvoud (ik en de juf). De persoonsvorm is gelijk. Wanneer we het onderwerp veranderen naar wij, dan verandert de persoonsvorm (wij testen).
infinitief stam +t-vorm
voetballen ik voetbal nu hij voetbalt nu springen ik spring nu zij springt nu vliegen ik vlieg nu de vogel vliegt nu testen ik test nu de juf test nu
65 4 Spelling 4 Kijker 2 – Les 10-13 Werkwoordspelling KIJKER 2 Les 13
WK p. 13 oef. 23
2
Instructie
Jullie kennen de infinitief van het werkwoord. Dat is de vorm die je terugvindt in het woordenboek. Jullie schrijven de stam van het werkwoord. Hoe vind je die? Door aan ik ... nu te denken.
Correctie
Schrijf de werkwoordsvormen op het bord en laat de kinderen zelfstandig elkaars oefening corrigeren met hun groene balpen. De fout geschreven werkwoordsvormen worden in de gele zone opnieuw geschreven.
Instructie
Het op zoek gaan naar en het vinden van de stam hebben jullie al goed onder de knie. We gaan een stapje verder. Nu schrijven jullie de stam en de stam+t-vorm. Bij de stam kleven we een letter t.
WK p. 13 oef. 24
Overschrijfkaartje 7
Bekijk nog even de voorbeelden die op het bord staan. De zwakke spellers kunnen het overschrijfkaartje omgekeerd op de hoek van de bank leggen en kijken wanneer ze twijfelen.
Correctie
Schrijf de werkwoordsvormen op het bord en laat de kinderen zelfstandig corrigeren met hun groene balpen. Als er veel fouten werden gemaakt, kun je de kinderen de onderwerpen en bijbehorende persoonsvormen laten overschrijven in de gele zone.
66 4 2
3
Spelling 4 Kijker 2 – Les 10-13 Werkwoordspelling KIJKER 2 Les 13
Oefening 23 Ik schrijf de stam van het werkwoord. infinitief
nu
stam werken
Fout? vliegen
Die bokser
ik
nu blazen
ik
nu kijken
ik
nu dromen
ik
nu plagen
ik
nu zoenen
ik
nu sprinten
ik
nu zwemmen
nu
ik
nu rusten
ik
ik
In deze oefening zijn het eenvoudige werkwoorden, geen werkwoorden met een stam op d of t.
nu
7
goed. delen
Wie
nu
ik
Jeroen ________________ het getal door twee. gooien
Papa
nu
ik
de bal? duwen
De baby
nu
ik
de slee. schreeuwen
De buurman
nu
De stam is de kortste vorm van het woord. Ik denk aan ik ... nu. werk vlieg blaas kijk droom plaag zoen sprint zwem rust boks deel gooi duw schreeuw vernieuw durf
ik
elke nacht. vernieuwen
nu
ik
zijn dak. durven
Maar Ahmed KIJKER 2 Les 13
nu 22
meer. Fout ?
ik
67 Spelling 4 Kijker 2 – Les 10-13 Werkwoordspelling 13 4 a b c a b c Focus Werkwoordspelling 16
Oefening 24 Ik schrijf de stam en de stam+ t -vorm van het werkwoord. boksen
ik
bokst deelt gooit duwt schreeuwt vernieuwt durft Wie tijd heeft, maakt ook de opgaven met blauwe achtergrond. Maak de eerste twee opgaven samen.
68 Spelling 4 Kijker 2
Focus
Woorden met ng en nk
Lesdoelen
1 De kinderen kennen de tweetekenklanken ng en nk.
2 De kinderen weten dat de tweetekenklanken ng en nk nooit uit meer dan twee tekens of letters bestaan.
3 De kinderen kunnen woorden schrijven met ng en nk.
4 De kinderen kennen de begrippen grondwoord, afleiding en samenstelling.
5 De kinderen kunnen afleidingen schrijven van woorden met ng en nk.
6 De kinderen kunnen samenstellingen schrijven van woorden met ng en nk.
7 De kinderen kennen de begrippen enkelvoud en meervoud.
8 De kinderen kunnen woorden schrijven met ng en nk, gevolgd door een doffe e, er, en, el of s.
9 De kinderen kunnen de passende vorm of het meervoud schrijven van woorden met ng en nk.
10 De kinderen weten wat een werkwoord en een persoonsvorm is.
11 De kinderen kunnen de +t-vorm schrijven van werkwoorden met een stam op ng of nk.
Spelling 4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
69 4
KIJKER 2
Lesdoelen
Lesdoelen
Werkwoordspelling (p. 53): 1, 3, 6-9, 11 Woorden met ng en nk (p. 69): 1-3, 5, 8, 10, 11
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10, 11, 14, 16, 17
Leermiddelen
Situering
Wat ging vooraf?
Basisaanbod
Extra aanbod
Woorden met ng en nk kwamen aan bod in de vorige leerjaren. Dit is herhaling. Het zijn klanken met twee letters: tweetekenklanken. Ze horen bij de hoorstrategie omdat het om een onveranderlijke klankletterkoppeling gaat. Indien de klanken worden aangeduid, gebeurt dit in het rood.
Wat volgt? In les 15 oefenen de kinderen het schrijven van de persoonsvorm op ngt en nkt.
70 4 Spelling
4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
Werkkatern Loepje Extra materiaal
1
14
21
22 /
Werkkatern
Pagina
Oefening 25 en 26 Pagina 14, 20,
en
Scheurblok Overschrijf-
Woordenhamster Woordenlijsten
2
kaartjes
Tot en met oefening 18 / /
en 12 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
KIJKER 2 Les 14
Lesplan
1Teken op het bord een tabel met drie kolommen: infinitief, stam en stam+t-vorm.
Schrijf het werkwoord feesten in de linkerkolom en duid twee kinderen aan om de stam en de stam+t-vorm op te schrijven. Vertel dat de stam eindigt op t, dus dat we geen t meer kleven in de +t-vorm. We horen tweemaal dezelfde werkwoordsvorm en we schrijven tweemaal dezelfde werkwoordsvorm.
infinitief stam stam+t-vorm feesten drinken schrijven knutselen koken planten duwen bloeden
feest drink schrijf knutsel kook plant duw bloed
feest drinkt schrijft knutselt kookt plant duwt bloedt
Vraag nu om heel goed te luisteren naar een werkwoordsvorm die je zegt. Gebruik de volgende werkwoordsvormen: drinken, schrijft, knutsel, koken, plant en duwen. Bespreek met de klas waarom het daar hoort en vraag naar de andere werkwoordsvormen. Maak telkens een vergelijking tussen de infinitief, de stam en de +t-vorm.
Daarna schrijf je het werkwoord bloeden in de linkerkolom. Je duidt opnieuw twee kinderen aan om de stam+t-vorm op te schrijven. Vertel dat de stam eindigt op d, dus dat we wel een t kleven in de +t-vorm.
Instructie
Jullie kennen de infinitief. Schrijf de stam en daarna de +t-vorm in de zin.
Correctie
2WK p. 14 oef. 25
3
4
WK p. 14 oef. 26
Laat de werkwoordsvormen in drie kolommen op het bord schrijven. De kinderen corrigeren met een groene balpen en schrijven de foutief geschreven werkwoordsvorm opnieuw in de gele zone.
Wanneer het onderwerp jij is, is de plaats van het onderwerp belangrijk. We schrijven de stam van het werkwoord als het onderwerp ik is en wanneer het onderwerp jij is en na de persoonsvorm staat.
Bespreek het grijze kadertje in het werkkatern. Vraag en geef voorbeelden.
Instructie
Lees de zin en schrijf de stam of de stam+t-vorm in de zin. Let goed op het onderwerp.
Correctie
Bespreek de oefening klassikaal met behulp van een bordschema. De kinderen corrigeren elkaars oefening met een groene balpen. De fout geschreven persoonsvormen worden in de gele zone opnieuw geschreven.
71 4
KIJKER 2 Les 14 Spelling 4 Kijker 2 – Les 14-17
met ng en nk
Woorden
mondeling.
je de oefening klassikaal en
Als je een zwakke klas hebt, maak
blauwe achtergrond.
de opgaven met
Wie tijd heeft, maakt ook
samen.
Maak de eerste twee opgaven
Focus Werkwoordspelling en woorden met ng en nk 18
Fout?
schrijven in de gele zone.
persoonsvorm samen te
telkens het onderwerp en de
fluisteren Jij een geheim in mijn oor.
lijken __________________________________ jouw zus op mij?
zoenen Jij mijn moeder.
knippen ________________________________ de schaar goed?
Ik schrijf de + t -vorm.
huppelen __________________________________ jij op de stoep?
oefenen Ik mijn tafels.
smeren jij mijn boterham met choco?
zing jij? jij zing t
trommelen Ik _________________________ hard met mijn potlood.
dans jij? jij dans t
stam + t -vorm
passen jij dat rokje eens?
Ik schrijf de stam
Pas trommel Smeer oefen Huppel Knipt zoent Lijkt fluistert
Oefening 26
Fout?
een gewoonte van maken om
Zorg ervoor dat de kinderen er
onderwerp jij is belangrijk!
De plaats van het
kinderen starten.
Bespreek dit kader alvorens de
bli nk en Papa poetst de auto tot die .
va ng en Ik gooi de bal en Sarie hem.
zi nk en Het bootje botst en .
zi ng en Jij soms een liedje.
verdri nk en De poes bijna in het zwembad.
bede nk en Jakob een verhaaltje.
bre ng en Mama de was naar oma.
verlang breng bedenk verdrink zing zink vang blink
verlangt brengt bedenkt verdrinkt zingt zinkt vangt blinkt
verla ng en Amber naar de vakantie.
infinitief stam stam + t -vorm
+ t -vorm hij ... nu
Ze sluiten aan bij de hoorstrategie. Spelling 4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
tweetekenklanken ng en nk.
Beklemtoon de onveranderlijkheid van
stam ik ... nu
Oefening 25
Ik schrijf de stam en de + t -vorm . infinitief wij ... nu
72
4
a b c
14 KIJKER 2 Les 14
a b c
Lesdoelen
Lesdoelen
Werkwoordspelling (p. 53): 1, 3, 6, 7, 11, 14 Woorden met ng en nk (p. 69): 1-3, 5, 10, 11
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 12, 14, 16-18, 20
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Woorden met ng en nk kwamen aan bod in de vorige leerjaren. Dit is herhaling. De focus sluit aan bij de hoorstrategie.
In deze les oefenen we de persoonsvorm op ngt en nkt in een verhaal. In les 16 zal het nog steeds gaan over de tweetekenklanken ng en nk, maar niet meer over werkwoorden en/of persoonsvormen.
Spelling 4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
73 4 KIJKER 2 Les 15
Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 15 Oefening 27 (*) Pagina 14 en 22 Fotomateriaal ‘Herald of Free Enterprise’ Extra
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot en met oefening 18 8 / 2 en 12 Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Leermiddelen Basisaanbod
aanbod
Lesplan
1Loepje p. 14 en 22
Herhaal de vormen van het werkwoord: de infinitief, de stam en de +t-vorm. Je past dit toe op de werkwoorden zingen en zinken.
Sommige kinderen hebben het moeilijk om het onderscheid te horen tussen ngt en nkt. Neem het Loepje erbij en herhaal de tip om te verlengen.
2Het verhaal in het werkkatern gaat over de scheepsramp in 1997. De naam van het schip is Herald of Free Enterprise. Schrijf de titel op het bord. Vraag aan de kinderen welke taal dat is. Waarom zou deze boot een Engelse naam hebben?
Voorzie wat fotomateriaal en geef een kleine introductie. Vermeld dat het schip van België naar Groot-Brittannië ging. Het was een reusachtig schip met twee grote poorten. In Zeebrugge rijden de auto’s er langs de ene kant binnen en in Engeland rijden ze er langs de andere kant uit. Op het schip waren 600 mensen aanwezig, 80 auto’s, 3 bussen en 50 vrachtwagens.
Kijk eens naar de prent. Wat denk je dat er gebeurde met het schip? Laat ze brainstormen, zoeken naar oorzaken, gevolgen … Benoem het als ‘scheepsramp’. Zet de samenstelling op het bord en vertel dat het woord ‘scheeps’ van het meervoud van ‘schip’ komt.
Vertel dat één van de grote poorten bleef openstaan bij vertrek. Er kwam water binnen en het schip verloor zijn evenwicht. Op enkele minuten is het schip gekapseisd. Vermeld dit werkwoord, maar geef ook een synoniem zoals kantelen. Men kon veel mensen redden, maar voor velen kwam alle hulp te laat.
Instructie
Willen jullie weten wat er juist gebeurde met het schip? Dan zullen we het verhaal in het werkkatern lezen. De persoonsvorm ontbreekt, die vullen jullie in door het onderwerp te lezen en een persoonsvorm te schrijven die erbij past. Het onderwerp staat telkens onderlijnd.
De kinderen lezen de zin, kijken naar het onderwerp en schrijven dan de juiste vorm van de persoonsvorm: stam+t-vorm. Je mag ze laten samenwerken.
Laat de zwakke spellers de persoonsvormen overschrijven van het overschrijfkaartje.
Correctie
De kinderen kunnen zichzelf corrigeren op basis van het overschrijfkaartje en hun groene balpen.
Dit is een signaaloefening. De kinderen moeten het schrijven van de stam+t-vorm ondertussen onder de knie hebben.
74 4 KIJKER 2 Les 15
3
WK p. 15 oef. 27 (*) Overschrijfkaartje 8 2
Spelling
Kijker
4
2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
Oefening 27 Ik schrijf de stam+ t -vorm van de werkwoorden tussen haakjes. Een scheepsramp voor de kust van Zeebrugge 6 maart 1987, 19.05 uur Een ober op de Herald of Free Enterprise (schenken) een glas uit. Een Engelsman (drinken)
Verklaar enkele moeilijke woorden, zoals ober, veerboot, scheepsbel, opvarenden, mast, hellen, kapseizen, zandbank, reddingswerkers …
schenkt
drinkt kijkt
rustig en hij (kijken)
in de verte naar de haven. De veerboot (varen)
nog dicht bij de kust. Ergens (janken)
een hond Een scheepsbel (klinken) De man (verlangen)
naar huis, naar zijn vrouw en zijn zoontje Adam. Hij is één van de 600 opvarenden. De ober (leggen)
een stukje kaas bij het bier. De Engelsman (bedanken)
vaart jankt verlangt klinkt legt bedankt
naar het dek. Het is koud. Een vlag (hangen)
de ober en hij (gaan)
slap aan de mast. Plots (daveren)
gaat hangt davert helt
de boot Het schip (hellen)
De kinderen mogen samenwerken. De zwakke kinderen schrijven eerst de stam op een schrijvertje of nemen het overschrijfkaartje erbij.
opzij. Water (stromen)
naar binnen. Op 90 seconden (kapseizen)
kapseist
het schip Het (zinken)
op een zandbank voor de kust van Zeebrugge. Iemand (springen)
stroomt zinkt springt
in het koude water. Moedige reddingswerkers kunnen veel mensen redden. Maar de man aan de bar (verdrinken)
steekt verdrinkt
, samen met nog 192 slachtoffers. Voor zijn vader en voor al die mensen (steken)
Adam elke dag een kaars aan. Fout? 22 8
75 Spelling 4
2 – Les
Woorden met ng en nk 15 KIJKER 2 Les 15 4 a b c a b c Focus Werkwoordspelling 18
Kijker
14-17
SIGNAAL oefening
Lesdoelen
Lesdoelen
Hoorwoorden (p. 23): 19-22, 24 Woorden met ng en nk (p. 69): 1-9
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10, 11, 14-18
Leermiddelen
Basisaanbod
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Extra aanbod
Woorden met ng en nk kwamen aan bod in de vorige leerjaren. De leerstof werd herhaald in les 14 en 15. Ze werd specifiek toegepast op werkwoorden.
In les 17 sluiten we deze focus af met een korte evaluatie. De focus komt niet meer geïsoleerd aan bod.
76 4 KIJKER 2 Les 16
Extra
Werkkatern Loepje
materiaal Werkkatern 1 Pagina 16 Oefening 28 en 29 Pagina 6 en 14 Pictogram samenstellingen
Scheurblok Overschrijf-
Woordenhamster Woordenlijsten
Multimedia
kaartjes
Tot en met oefening 18 / / 2 en 18
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Spelling 4
–
Kijker 2
Les 14-17 Woorden met ng en nk
Lesplan
1Schrijf op het bord links de tweetekenklank ng en rechts de tweetekenklank nk. Speel een kort spel als introductie.
Jij zegt een woord met de tweetekenklank ng of nk. De kinderen steken hun linkerhand in de lucht als het woord met ng van bang geschreven wordt en hun rechterhand als het woord met nk van bank geschreven wordt.
Loepje p. 6 en 14
Gebruik de volgende woorden: bangerik, anker, ontvangst, ondankbaar, behangen, hinkelen, sprongen, zonsondergang, linkerschoenen en inktvis.
Herhaal elk woord tweemaal. Spreek luid, duidelijk en articuleer.
ng nk bangerik ank er ontvangst ondank baar behangen hink elen sprongen link erschoenen zonsondergang ink tvis
Je schrijft telkens de woorden bij de tweetekenklank die de meerderheid van de klas kiest. Schrijf geen foute woordbeelden op.
Duid de tweetekenklanken in de woorden aan en herhaal dat het heel belangrijk is om te weten dat die nooit veranderen.
Duid de woorden ‘zonsondergang’ en ‘linkerschoenen’ aan. Wat voor woorden zijn dat? Suggereer indien nodig. Het woord kun je verdelen in twee of drie andere woorden. Het is een samenstelling.
Vraag een kind aan het bord om het stappenplan van samenstellingen toe te passen op het woord ‘wipplank’. Laat hem of haar verwoorden wat hij of zij doet bij het schrijven van de samenstelling. Duid de dubbele medeklinker aan.
Instructie
Lees de zin en schrijf een passende afleiding van het woord met ng of nk.
Correctie
2WK p. 16 oef. 28
Je schrijft de woorden ondertussen op het bord. De kinderen corrigeren zelfstandig. Ze gebruiken hun groene balpen en schrijven achteraf de fout geschreven woorden opnieuw in de gele zone.
Instructie
Kleef de woorden aan elkaar en schrijf de samenstelling in de zin.
Correctie
3WK p. 16 oef. 29
De kinderen corrigeren elkaars oefening met behulp van een bordschema en een groene balpen. De kinderen schrijven hun foutief geschreven samenstellingen opnieuw in de gele zone.
77 4 KIJKER 2 Les 16
Spelling
4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
blauwe achtergrond.
de opgaven met
Wie tijd heeft, maakt ook
en meervoud.
vormen kunnen hebben, maar
werkwoorden verschillende
Fout?
drank + winkel Alcoholische dranken koop je niet alleen in een
Kim Clijsters won dikwijls het tennissen.
dames + enkel+ spel
De gevangene draagt speciale
gevangenis + kleding
Wil je het pakje in een ?
geschenk + verpakking
De soldaat in de loopgraaf kreeg een
angst + aanval
Ik maak samenstellingen met de woorden.
Oefening 29
slang Cobra’s en boa’s zijn
klinker De a, e, i, o en u zijn
dwingen De agent de dief mee te gaan.
winkelen Mama liever dan papa.
vink zijn iets groter dan mussen.
bedanken Hij hem voor zijn werk.
flink Jullie zijn kinderen. Fout?
lang Die plank is dan die andere.
eng Spoken zijn wezens.
14 enge langer flinke bedankt Vinken winkelt dwingt klinkers slangen angstaanval geschenkverpakking gevangeniskleding damesenkelspel drankwinkel
Ik schrijf de passende vorm van de woorden.
Oefening 28
afleidingen.
Benoem de ingevulde woorden als
ook naamwoorden, bv. enkelvoud Spelling 4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
78 16 KIJKER 2 Les
4 a b c a b c
16
Focus Woorden met ng en nk 18
Beklemtoon dat niet alleen
Lesdoelen
Lesdoelen
Hoorwoorden (p. 23): 19-24 Woorden met ng en nk (p. 69): 1-6, 8-11
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 10-12, 14, 16, 17, 20
Leermiddelen Basisaanbod
Situering
Wat ging vooraf?
Extra aanbod
Woorden met ng en nk kwamen aan bod in de vorige leerjaren. De leerstof werd herhaald in les 14 tot en met 16. Ze werd specifiek toegepast op werkwoorden.
Wat volgt? De tweetekenklanken zijn gekend. Deze tweetekenklanken komen verder nog aan bod in combinatie met andere spellingitems.
Spelling 4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en
79 4 KIJKER 2 Les 17
Werkkatern Loepje Extra materiaal
1
17
Pagina 6 en 14 Pictogram samenstellingen
Werkkatern
Pagina
Oefening 30 en 31 (*)
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot
met oefening 18 9 / 2 en 18 Multimedia
extra
en
Bekijk het
oefenaanbod op Kabas!
nk
Lesplan
Instructie
1WK p. 17 oef. 30
2
Jullie kunnen al goed overweg met samenstellingen. Bij de volgende oefening zullen jullie twee woorden gebruiken om een samenstelling te maken die past in de zin. Elk woord gebruik je maar eenmaal. Laten we afspreken dat we het woord omcirkelen als we het gebruikt hebben. Als je twijfelt, ga dan door naar een andere zin. De kinderen kunnen samenwerken.
Correctie
Laat de kinderen om de beurt een zin hardop lezen. Schrijf de samenstellingen op het bord. De kinderen corrigeren met een groene balpen. Ze schrijven de foutief geschreven woorden opnieuw in de gele zone.
Instructie
We hebben ondertussen het schrijven de tweetekenklanken ng en nk en het schrijven van samenstellingen al goed geoefend. Het is tijd voor een klein dictee.
2WK p. 17 oef. 31 (*)
Overschrijfkaartje 9
Lees de zin voor en herhaal het in te vullen woord tweemaal. Gaat het om een persoonsvorm, herhaal dan steeds het onderwerp en de persoonsvorm.
1 Nagels trek je uit met een trektang
2 Hij bedenkt een verhaaltje.
3 De man is nog slaapdronken
4 Hij staat links van mij.
5 Het meisje zingt een mooi liedje.
6 De visser had een goede visvangst
7 De diamant in haar ring blinkt
8 Hij rijdt op een jongensfiets
9 Weet je wat een inktvis is?
10 Mama brengt oma thee.
Laat de zwakke spellers het overschrijfboekje omgekeerd op de hoek van de bank leggen. Als ze twijfelen, mogen ze even kijken naar de schrijfwijze van het woord. In het werkkatern plaatsen ze dan een kruisje bij het woord.
Correctie
De kinderen kunnen hun woorden corrigeren met behulp van een overschrijfkaartje en hun groene balpen. Voer achteraf een tweede correctie uit.
Dit is een signaaloefening. De kinderen zouden het schrijven van tweetekenklanken en samenstellingen ondertussen onder de knie moeten hebben. Stuur bij waar nodig.
Heb je tijd over? Haal het scheurblok erbij.
80 4 KIJKER 2 Les 17
Spelling 4 Kijker 2 – Les 14-17 Woorden met ng en nk
Oefening 30 Ik maak samenstellingen en ik schrijf ze op de juiste plaats. inkt –touwtje –zand –gevangenis –spring –langs –aanhang –vliegen –linker
bank –springen –schoen –vis –komen –straf –vanger –wagentje –plank 1 De meisjes zullen tijdens de speeltijd met het koord 2 Een octopus of een
is een heel slim dier. 3 De veter van mijn
+
is los. 4 Een ondiepe plaats voor de kust is een 5 De dief krijgt een
touwtjespringen inktvis linkerschoen zandbank gevangenisstraf vliegenvanger
. 6 Een
is handig als er veel vliegen zijn. 7 Papa haalt zand met zijn
. 8 Ik duik van de
visvangst blinkt jongensfiets inktvis
in het water. 9 Oma en opa willen vanmiddag Fout? Oefening 31 Ik luister goed. Ik schrijf de woorden op. 1
6 2 hij
7 de diamant 3
aanhangwagentje springplank langskomen trektang bedenkt slaapdronken links
8 4
9 5 het meisje
brengt Tips bij het dictee: –Sta vooraan in de klas. –Spreek luid en duidelijk. –Overdrijf lichtjes. –Dicteer rustig. –Herhaal elk op te schrijven woord tweemaal. De kinderen kunnen samenwerken. Dit is geen eenvoudige oefening. Ze oefenen het schrijven van samenstellingen van moeilijke woorden met ng en nk.
10 mama Fout? 9
zingt
81 17 KIJKER 2 Les 17 4 a b c a b c Focus
18
Woorden met ng en nk
Spelling 4
Les 14-17
met ng en nk
SIGNAAL oefening
Kijker 2 –
Woorden
82 Spelling 4 Kijker 2
Focus
Woorden op d en t
Lesdoelen
1 De kinderen kunnen eenlettergrepige woorden op d of t schrijven.
2 De kinderen kennen de verlengingsafspraak. ‘D of t aan het eind van een woord? Ik maak het woord langer, dan hoor ik het.’
3 De kinderen weten bij welke woorden ze de verlengingsafspraak moeten toepassen.
4 De kinderen kunnen een woord (zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord) op d of t langer maken.
5 De kinderen kennen de begrippen enkelvoud en meervoud.
6 De kinderen kennen de begrippen grondwoord, afleiding en samenstelling.
7 De kinderen kunnen afleidingen schrijven van woorden op d of t.
8 De kinderen kunnen samenstellingen schrijven van woorden op d of t.
9 De kinderen kunnen moeilijke woorden op nd en nt schrijven.
10 De kinderen kunnen moeilijke woorden op d schrijven die niet of moeilijk langer te maken zijn.
11 De kinderen weten wat werkwoorden zijn.
12 De kinderen vinden de persoonsvorm in een zin.
83 4
Spelling 4 Kijker 2 – Les 18 Woorden op d en t KIJKER 2
Lesdoelen
Lesdoelen 1-4, 8, 10
Overkoepelende lesdoelen
1-3, 8, 10-12, 14-18, 20
Leermiddelen Basisaanbod
Werkkatern Loepje Extra materiaal
Werkkatern 1 Pagina 18 Oefening 32 en 33 (*)
Pagina 32 Pictogram afspraakstrategie en samenstellingen Bijlage woorden met d en t
Extra aanbod
Tot en met oefening 20 10 / 4 en 18 Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
De kinderen kennen deze afspraak van het tweede en derde leerjaar. ‘Eindletter d of t? Ik maak het woord langer, dan hoor ik het.’ De prent van de man met een baard en een stuk taart wordt bij deze focus gebruikt. De analogiewoorden zijn baard en taart. De letter d of t wordt in het rood aangeduid.
Deze afspraak komt in deze Kijker enkel hier aan bod. In Kijker 3 en Kijker 4 gaan we uitgebreid in op toepassingen: afleidingen en samenstellingen.
84 4 Spelling 4 Kijker 2 – Les 18 Woorden op d en t KIJKER 2 Les
18
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Lesplan
1Bijlage woorden met d en t
Loepje p. 32
Hang de prenten van de man met een baard en een taart aan het bord. Vraag aan de kinderen wat ze zien. Schrijf de woorden eronder.
Opmerkelijk is dat ik aan het eind van beide woorden dezelfde klank hoor, maar dat ze met een andere letter geschreven worden, namelijk d en t.
Je duidt de letters aan.
Stel dat je een woord hoort dat eindigt op de klank t. Hoe weet je dan welke letter je moet schrijven: de eindletter t van taart of de letter d van baard?
Geef voorbeelden zoals vreemd, bedroefd, verbaasd, dierenvriend … Laat de kinderen brainstormen.
Omdat we niet weten welke letter we moeten schrijven, zullen we een afspraak maken. We zullen afspreken dat, als we twijfelen, we het woord langer maken.
Laat de kinderen zoeken naar woorden op d of t. Jij of het kind schrijft het woord op het bord.
– een poes of een … (hond)
– een dier waarop je kunt rijden (paard)
– niet wit, maar … (zwart)
– de beeldhouwer maakt een … (beeld)
– de ridder vecht met zijn … (zwaard)
Maak de woorden mondeling en schriftelijk (op het bord) langer en duid de letter d of t aan.
Je zorgt ervoor dat iedereen begrijpt wat bedoeld wordt met ‘langer maken’. Je neemt het Loepje erbij en je bespreekt nog eens de afspraak.
Instructie
Lees de zin en vul de ontbrekende letter in: d of t? Verleng het woord als je twijfelt. Jullie schrijven de woorden nog niet over.
Correctie
2WK p. 18 oef. 32
Laat de kinderen om de beurt de verlengingsafspraak uitvoeren. Schrijf de woorden op d of t op het bord. De kinderen corrigeren met een groene balpen en schrijven met een blauwe balpen de woorden correct over.
Instructie
We maken nu dezelfde oefening, maar met samenstellingen. We verdelen de samenstelling, denken na over de woorden en kleven de woorden terug aan elkaar. Wat is de laatste letter: d of t? Ik maak beide woorden van de samenstelling langer.
3WK p. 18 oef. 33 (*)
Overschrijfkaartje 10
De zwakke spellers kunnen een overschrijfkaartje gebruiken. Als bijkomende opdracht schrijven ze als huistaak de grondwoorden over op een schrijvertje.
Correctie
De kinderen corrigeren met behulp van hun overschrijfkaartje en groene balpen. De correcte samenstellingen schrijven ze over in de zin. Dit is een signaaloefening. Verder zouden de kinderen het schrijven van samenstellingen onder de knie moeten hebben.
85 4 KIJKER 2 Les 18
Spelling 4 Kijker 2 – Les 18 Woorden op d en t
Focus Woorden op d en t en samenstellingen 20
Fout?
en woorden op t.
twee kolommen: woorden op d
op een schrijvertje. Eventueel in
ze achteraf de grondwoorden over
Als bijkomende opdracht schrijven
opgaven met blauwe achtergrond.
Wie tijd heeft, maakt ook de
De kinderen kunnen samenwerken.
voe pa We stappen op het
stran ma Mama zont op een .
t d t d
groo sta Brussel is een
wil vreem Ik voel me in die streek .
d d d d
han schrif Hij heeft een verzorgd
t d d t
ba sta Oostende is een .
scho won Het hert kreeg een van de jager.
d d t d
ron vaar We maken een op de Leie.
li woor ‘Het’ is een
SIGNAAL oefening
d t d
Oefening 33
t d
hoofdstraat lidwoord rondvaart schotwond badstad handschrift wildvreemd grootstad strandmat voetpad
hoof straa Wij wonen in de van Gent.
Ik vul d of t in en ik schrijf de samenstellingen over.
Fout?
pas over na de correctie.
schrijven de kinderen de woorden
Bij zowel oefening 32 als 33
een maan zonder win
d
het pun aan het potloo
t d
maand wind
punt potlood
een scha in de gron
doo door het zwaar een hon in een man
d d d d d
een beel in de sta
een wi klee
schat grond
hond mand
dood zwaard
d d
een vrien op mijn fees
beeld stad
d
t
d t t
een man met een baar op een paar
32 10 d d
Ik vul d of t in en ik schrijf de woorden over.
Oefening 32
wit kleed
vriend feest
baard paard
a b c a
86 Spelling 4 Kijker 2 – Les 18 Woorden op d en t
KIJKER
4
18
2 Les 18
b c
Focus
Woorden met g, ch, gt en cht
1 De kinderen kunnen woorden schrijven met g.
Lesdoelen
2 De kinderen kennen de ch-woorden van het vierde leerjaar.
3 De kinderen kunnen woorden schrijven met ch.
4 De kinderen kunnen woorden schrijven met cht.
5 De kinderen weten wat een werkwoord en een persoonsvorm is.
6 De kinderen kunnen een persoonsvorm op gt schrijven. Het is de +t-vorm van werkwoorden met een stam op g.
7 De kinderen kunnen enkele moeilijke persoonsvormen schrijven: hij ligt, hij legt en hij zegt.
8 De kinderen kennen de begrippen grondwoord, afleiding en samenstelling.
9 De kinderen kunnen afleidingen schrijven van woorden met g, ch of cht.
10 De kinderen kunnen samenstellingen schrijven van woorden met g, ch of cht.
87 4 KIJKER 2
Spelling 4 Kijker 2 – Les
gt en cht
19-22 Woorden met g, ch,
Lesdoelen
Lesdoelen 2, 3, 5-7, 9
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 7, 11, 14-18, 21
Leermiddelen Basisaanbod
Werkkatern Loepje Extra materiaal
Werkkatern 1 Pagina 19 Oefening 34 en 35
Pagina 16 en 17 Pictogram hoor-, afspraak- en onthoudstrategie Afdekkaartje Bijlage achtergrondinfo woordenhamster Extra
aanbod
Tot en met oefening 21 / Woorden met ch 7 Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
De focus is grotendeels herhaling. Het gaat om een tamelijk uitgebreide focus.
– Woorden met g sluiten aan bij de hoorstrategie.
– De kinderen onthouden woorden met ch. In het tweede leerjaar zijn er vijf woorden met ch en in het derde leerjaar zijn dat er 10. In het vierde leerjaar worden er twee toegevoegd, namelijk goochelen en juichen. Wanneer je instructie geeft, zeg je woorden met c/h.
– Woorden met gt zijn de +t-vorm van werkwoorden met een stam op g. Er zijn drie moeilijke werkwoorden die we vaak oefenen, namelijk leggen, liggen en zeggen. Wanneer je instructie geeft, zeg je woorden met g/t.
– Horen ze een gt/cht-klank na een korte klinker, dan schrijven ze cht. Wanneer je instructie geeft, zeg je woorden met c/h/t.
Wat volgt? In de volgende lessen (tot en met les 22) gaan we verder met woorden op g, ch, cht en gt.
88 4 KIJKER 2 Les 19
Scheurblok
Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
Lesplan
Neem het Loepje erbij.
1Loepje p. 16 en 17
We herhalen woorden met g, ch, gt en cht en daarom krijgen we te maken met alle spellingstrategieën: soms volstaat het goed te luisteren, soms spreken we iets af, soms moet je ook een stukje onthouden. Een strategie is een plan, iets waarover je nadenkt. Wanneer je correct wil schrijven, dan denk je aan een strategie, zoals horen, afspreken, onthouden of opzoeken.
Je hangt het pictogram van de hoorstrategie aan het bord.
Eerst luisteren! Hoor je een ‘g’ in een woord, dan schrijf je een g. Lees het voorbeeld in het Loepje. Je zoekt samen naar andere woorden. Geef indien nodig een suggestie. Je schrijft de woorden onder de hoorstrategie.
Je hangt het pictogram van de onthoudstrategie aan het bord. Je weet dat er woorden zijn waar je ‘g’ hoort, maar c/h schrijft. Die woorden moet je onthouden. Het zijn woorden zoals kachel en pech. In het derde leerjaar waren er tien, nu komen er twee bij: juichen en goochelen.
Lees het verhaaltje met de twaalf ch-woorden. Laat elk kind een zin hardop lezen en de woorden met ch herhalen.
Op het bord schrijf je onder de onthoudstrategie de ch-woorden.
Instructie
Lees het verhaaltje in stilte en schrijf de woorden met c/h op de juiste plaats.
Correctie
2WK p. 19 oef. 34
Loepje p. 17
Laat de kinderen zelfstandig elkaars oefening corrigeren met behulp van hun Loepje en een groene balpen.
De kinderen schrijven als huistaak de woorden over in het werkkatern.
Instructie
Hier schrijf je de juiste vorm van de persoonsvorm. Kijk goed naar het onderwerp. Het onderwerp is belangrijk om te weten hoe je de persoonsvorm schrijft. Je schrijft eerst de stam en daarna de stam+t-vorm.
WK p. 19 oef. 35
Correctie
Schrijf de persoonsvormen op het bord. De kinderen corrigeren met hun groene balpen. De fout geschreven woorden worden opnieuw geschreven in de gele zone.
De kinderen kunnen zelfstandig hun onthoudwoorden oefenen. Dat kan op school of thuis aan de hand van de woordenhamster. Ze hebben daarvoor een oefenblad, een afdekkaartje, een balpen, een groen kleurpotlood en een schrijvertje nodig. Je illustreert de werkwijze.
De kinderen kennen dit uit het tweede en derde leerjaar.
89 4 KIJKER 2 Les 19
3
4
Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
21
Fout?
geven.
persoonsvorm meteen feedback te
ervoor kiezen om per geschreven
veel fouten gemaakt. Je kunt
Bij deze stam+t-vormen worden
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
19
zeggen ik Marie niets.
po ch en ik Bashir met zijn gsm.
leggen ik De juf haar boek weg.
ku ch en ik Olivia omdat ze ziek is.
liggen ik Gianni al in bed.
la ch en ik Milan met zijn broer.
Ik schrijf de stam en de + t -vorm .
Oefening 35
Fout?
lachen, juichen, glimlacht, toch, ach, pochen
zich, lichaam, kucht, kachel, goochelen, pech,
Ik schrijf de ch -woorden nog eens over.
op het werk over zijn prestatie.’
pochen lach lig kuch leg poch zeg lacht ligt kucht legt pocht zegt
toch Ach
Hij is goed in vorm, maar hij is wel erg moe. ‘ ,’ zegt mama, ‘straks kan papa
Daar zijn de lopers. We roepen en . Papa
lachen juichen glimlacht
over als huistaak.
zinnen samen. De kinderen schrijven de woorden
Vervolledig de eerste twee
overschrijven van het Loepje.
kun je de woorden laten
Zwakke spellers en trage schrijvers
Hij kan er niet om , want ze hebben samen veel getraind.
Maar zo’n pil kan ook niet . Dat is tegenslag of
kachel goochelen pech
en heeft koorts. Hij zit dicht bij de . De huisarts gaf hem een medicijn.
zijn . Zijn vriend loopt niet mee. Hij is ziek. Hij hoest en
lichaam kucht
16 zich
Papa loopt de tien mijl van Antwerpen. Hij warmt op. Mama masseert
li ch aam –jui ch en
a ch –la ch en –ka ch el –to ch –goo ch elen –pe ch –zi ch –glimla ch t –po ch en –ku ch t –
Ik schrijf de ch -woorden op de juiste plaats. Woorden met ch
moet ik onthouden!
Oefening 34
90
KIJKER 2 Les 19 4 a b c a b c
Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
Lesdoelen
Leermiddelen
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
Extra aanbod
De leerstof ‘na klinkers a, e, i, o en u schrijf ik cht’ werd aangebracht in het tweede leerjaar en herhaald in het derde leerjaar.
In de volgende lessen (tot 22) gaan we verder met woorden op g, ch, cht en gt. We eindigen met een korte evaluatie.
Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
91 4
KIJKER 2 Les
20
Lesdoelen 4, 9
Overkoepelende lesdoelen 1-13, 11, 12, 14, 16-18
Extra materiaal
Pictogram
Basisaanbod Werkkatern Loepje
Werkkatern 1 Pagina 20 Oefening 36 Pagina 16
afspraakstrategie
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Woorden
7 Multimedia
Tot en met oefening 23 /
met ch
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Lesplan
In het Loepje bespreek je meteen de afspraak ‘na de korte klinker a, e, i, o en u schrijf ik c/h/t’. De woorden, ook de woorden van de voorbeeldzinnen, schrijf je op het bord.
1Loepje p. 16 en 17
a e i o u + cht nacht slecht licht bocht zucht wacht slechts verlicht optocht lucht Slechts twee minuten nog! Dan verlicht het vuurwerk de lucht. Wacht maar. Daarna is er nog een optocht
Vermeld de drie moeilijke werkwoorden: leggen, liggen en zeggen. Lees het versje en bespreek.
2Geef vooraf als huistaak mee om de tekst te lezen. Dat geeft ook als voordeel dat zwakke lezers bij het hardop lezen in de klas aan bod kunnen komen.
Stel vragen naar hun mening (Wat vonden jullie van het verhaal?) en naar de inhoud (Wie kan me vertellen waarover het verhaaltje gaat?) van het verhaaltje.
Lees de tekst nogmaals samen met de kinderen.
WK p. 20 oef. 36
Instructie
Jullie zoeken nu in het verhaal woorden met c/h/t. Omcirkel ze. De woorden moet je in de juiste kolom schrijven. Kijk goed naar de klinker.
Correctie
Laat ze per twee aanvullen. Daarna corrigeer je klassikaal en mondeling. De kinderen gebruiken hiervoor een groene balpen. Ze schrijven de foutief geschreven woorden opnieuw in de gele zone.
Vraag achteraf om de afspraak omtrent deze focus te herhalen. Stel gerichte herhalingsvragen om te controleren of alle kinderen de afspraak onder de knie hebben.
– Als je een woord hoort met ‘gt’, hoe weet je dan of je g/t of c/h/t moet schrijven? Je luistert naar de klinker. Klinkt die kort of lang?
– Welke klinkers klinken kort? A, e, i, o of u.
– Hoor ik na een korte klinker ‘gt’, schrijf ik dan g/t of c/h/t? Je schrijft cht.
– Bij welke werkwoorden letten we op? Bij leggen, liggen en zeggen.
– Waarom? Je hoort na een korte klinker e of i ‘gt’. Je schrijft g/t. Als de stam eindigt op g, dan is het een +t-vorm en voeg je een letter t toe aan de stam.
Als er tijd over is, haal dan de woordenhamster of het scheurblok erbij.
92 4 KIJKER 2 Les 20
Spelling
4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
Na de a , e , i , o of u schrijf ik cht . Mijn papa is agent. Is er een klacht, dan luistert hij steeds aandachtig naar het verhaal van de verdachte en van de slachtoffers. Hij komt overal. In slecht verluchte huizen, in vochtige kelders of in nauwelijks verlichte straten. Soms maakt hij zelfs een tochtje op de rivier. Momenteel rijdt hij met een collega in een achterbuurt van de stad. Het is een warme zomernacht. Er komt een bericht binnen.
Oefening 36 Ik onderstreep de woorden met cht . Ik schrijf ze in het juiste vak.
Zwakke lezers kunnen de tekst als oefenstof voorbereiden. Zo kunnen zij ook aan bod komen bij het hardop lezen in de klas.
Dichtbij wordt een overval gepleegd. Mensen zijn er aan het vechten. Er klinkt een schot. Het is de dochter van een juwelier die heeft gebeld. De agenten doen hun plicht. Ze rijden met gierende banden de bocht om. De dader gaat op de vlucht. Voor de politie is hij berucht. Maar de agenten halen hem in. Hij wordt niet bepaald zachtjes in de boeien geslaan. Straks komt hij voor de rechter. ... a cht ...
... i cht ... ... e cht ...
verlichte bericht dichtbij plicht verluchte vlucht berucht
... o cht ...
vochtige tochtje dochter bocht slecht vechten rechter
klacht aandachtig verdachte slachtoffers achterbuurt zomernacht zachtjes
... u cht ... Fout? 16
Woorden met g, ch, gt en cht
93
KIJKER 2 Les 20 4 a b c a b c Focus
20
23
Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
Lesdoelen
Lesdoelen 4, 8-10
Overkoepelende lesdoelen 1-3, 11, 12, 15-17
Leermiddelen Basisaanbod
Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 21 Oefening 37 en 38
Pagina 16 en 17 Pictogram afspraakstrategie
Extra aanbod
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot en met oefening 23 / Woorden met ch 7 Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
In de vorige twee lessen kwam deze focus al aan bod. In les 19 werden de woorden met ch herhaald, uitgebreid en ingeoefend. In les 20 oefenden we de woorden met cht.
Dit is de voorlaatste les van deze focus. We oefenen woorden met cht, in afleidingen en samenstellingen.
94 4 KIJKER 2 Les 21
–
Spelling 4 Kijker 2
Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
Lesplan
In het Loepje herhaal je de afspraak voor het schrijven van woorden met cht. Je vertrekt van een grondwoord en je past de afspraak toe op afgeleide woorden. Gebruik de termen grondwoord en afleiding.
1Loepje p. 16
2
WK p. 21 oef. 37
Instructie
grondwoord afleidingen zacht zachte zachtjes wasverzachter recht rechts gerecht rechtstreeks zucht gezucht zuchtje zuchten
Deze oefening maken we samen. We lezen de zinnen en vullen het ontbrekende woord in. Eerst gaat het om zeven afleidingen van het grondwoord ‘recht’, bij de laatste zeven zinnen gaat het om afleidingen van het grondwoord ‘licht’
Telkens wanneer de kinderen het woord in het werkkatern schrijven, schrijf jij het ook op het bord. De kinderen zetten een kruisje naast de gebruikte woorden.
Correctie
Corrigeer achteraf op overschrijffouten.
Instructie
3
WK p. 21 oef. 38
2
Laat iemand de woorden hardop lezen. Verklaar enkele moeilijke woorden. Ga op zoek naar de samenstellingen die passen in de zin. De kinderen mogen samenwerken.
Correctie
Corrigeer klassikaal met behulp van een bordschema. De kinderen corrigeren elkaars oefening met een groene balpen. De fout geschreven woorden worden overgeschreven in de gele zone.
95 4 KIJKER 2 Les 21
cht
Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en
23
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
21
de zwakke spellers.
klassikaal.
Deze oefening maak je
7 De zeilschepen liggen in de .
6 Rijd nog een klein beetje
5 Ze zijn met een renners voorop.
4 Ik kijk door de van de auto.
achterruit achttal achteruit jachthaven
3 De soldaat staat boven op een .
2 De fluit een penalty.
scheidsrechter wachttoren
1 We luisteren op de radio naar het .
scheid+s –wacht –jacht –
Ik maak samenstellingen met de woorden.
Oefening 38
lichtst nieuwsbericht
tal –rechter Fout?
nieuws –achter –acht –achter + toren –bericht –ruit –haven –uit –
schrijven.
wanneer je een kleefletter s moet
gebruikt wordt. Meestal hoor je
Vertel dat bij de samenstelling scheidsrechter een kleefletter s
12 Pluimen zijn dan lood en dons is
lichter
Je mag niet rijden zonder
11 Een agent houdt hem tegen.
10 In de straat rijdt een fietser zonder rood
licht er licht st
Indien mogelijk begeleid je Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
licht
9 Ook de van het gemeentehuis is kleurrijk.
8 In de kerstbomen hangen tal van
het van al. licht ver licht licht jes achter licht
ver licht ing
verlichting achterlicht
verlicht lichtjes
7 Onze straat is mooi . Het is kerstdag.
ge recht en
recht recht s
Oefening 37
6 De voetballer speelt .
5 De dief komt voor de .
4 De trein rijdt naar de kust.
3 Het is een om je mening te uiten.
recht rechtstreeks rechter rechtsachter
recht sachter recht streeks recht er 1 Ik sta links en jij staat .
2 In dit restaurant kun je heerlijke eten.
Ik schrijf de woorden met cht op de juiste plaats.
rechts gerechten
96
KIJKER
4
b c
2 Les 21
a b c a
Laat de kinderen samenwerken.
Lesdoelen
Leermiddelen Basisaanbod Werkkatern
Extra aanbod
Situering
Wat ging vooraf?
Sinds les 19 komen woorden met g, ch, gt en cht aan bod. Ze werden geïsoleerd ingeoefend.
Wat volgt? Woorden op g, ch, gt en cht zijn nu gekend en worden later enkel nog geïntegreerd binnen andere spellingitems.
Spelling 4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
97 4 KIJKER 2 Les 22
Lesdoelen 1-10 Overkoepelende lesdoelen 1-3, 8, 10, 11, 14, 16, 17, 20
Loepje Extra materiaal
Pictogram
Werkkatern 1 Pagina 22 Oefening 39, 40 en 41 (*) Pagina 16, 17 en 22
afspraakstrategie
Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot
oefening 24 11 en 12 Woorden met ch 7 Multimedia
en met
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Lesplan
Herhaal de werkwoordsvormen die de kinderen al kennen.
– Wie kan een werkwoord geven? De kinderen zullen waarschijnlijk een werkwoord in de infinitief geven. Schrijf het werkwoord op.
1Loepje p. 16, 17 en 22
– In welke vorm staat dit werkwoord? Als ze het niet weten, zeg dan dat deze vorm in het woordenboek staat. Schrijf ‘infinitief’ boven het werkwoord. Geen inspiratie? Laat ze een werkwoord zoeken in het Loepje. Stel dat rekenen het voorbeeld is.
– Schrijf op dezelfde hoogte als infinitief, ‘stam’. Wie kan me de stam van rekenen geven? Vraag ook hoe je op zoek gaat naar de stam. Door ‘ik’ en ‘nu’ toe te voegen.
– Wie kan me de stam+t-vorm van rekenen geven? Vraag ook hoe je op zoek gaat naar die vorm. Door ‘hij’ en ‘nu’ toe te voegen.
Vul het schema aan, bijvoorbeeld met het werkwoord ‘wegen’.
infinitief stam stam+t rekenen ik reken Sofie rekent wegen ik weeg het varken weegt
Beklemtoon dat de persoonsvorm bij een onderwerp hoort. Verandert het getal van het onderwerp, dan verandert ook het getal van de persoonsvorm. Geef een zin in het enkelvoud (bijvoorbeeld ‘Het kind leest een verhaal.’) en laat een kind de zin in het meervoud zetten.
De persoon van het onderwerp bepaalt hoe je de persoonsvorm schrijft. Geef een zin (bijvoorbeeld ‘Ik val uit een boom.’) en laat een kind de zin in een andere persoon zetten. Help hierbij. Vandaar dat het onderwerp en de persoonsvorm samen horen. Je moet nadenken over het getal en de persoon van het onderwerp om te weten hoe je de persoonsvorm schrijft.
Instructie
Schrijf de juiste persoonsvorm. Opgelet, het is niet altijd dezelfde vorm. Kijk dus goed naar het onderwerp, aangezien het onderwerp en de persoonsvorm beste maatjes zijn.
Correctie
2WK p. 22 oef. 39
Verbeter achteraf.
Instructie
In de tekst ontbreken de g-, c/h-, g/t- en c/h/t-klanken. Lees de zin, denk na over de ontbrekende klank en schrijf de juiste letter of letters op het schrijflijntje tussen de haakjes. Na het corrigeren schrijf je de woorden pas over.
3WK p. 22 oef. 40
Overschrijfkaartje 11
Het overschrijfkaartje leg je op de hoek van de bank van zwakke spellers. Zij nemen een kijkje wanneer ze twijfelen en plaatsen dan een kruisje in het werkkatern.
Correctie
Laat de kinderen om de beurt een zin lezen. Ze vertellen hardop wat ze ingevuld hebben en waarom. Bijvoorbeeld ‘Recht, c/h/t omdat we na een korte klinker c/h/t schrijven.’
98 4 KIJKER 2 Les 22
Spelling
4 Kijker 2 – Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht
4WK p. 22 oef. 41 (*)
Overschrijfkaartje 12
Instructie
We eindigen met een kort dictee. Luister goed en denk aan de hoofdletters en leestekens.
Je dicteert drie zinnen. Je leest de zin helemaal voor, dan stuk per stuk, elk stuk tweemaal. Je eindigt door de zin in zijn geheel te lezen.
Correctie
De kinderen corrigeren met behulp van het overschrijfkaartje en een groene balpen. Je voert achteraf een tweede correctie uit. Je laat de fout geschreven woorden opnieuw schrijven in de gele zone. Dit is een signaaloefening.
99 4 KIJKER 2 Les 22
Spelling 4
2 –
gt
cht
Kijker
Les 19-22 Woorden met g, ch,
en
24
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
leestekens.
–Vermeld de hoofdletters en
Dicteer rustig.
Overdrijf lichtjes.
Spreek luid en duidelijk.
–Sta vooraan in de klas.
Tips bij het dictee:
zwakke spellers.
Indien mogelijk begeleid je de
kijken naar hun overschrijfkaartje.
Als ze twijfelen, mogen ze even
Ze ligt neer en ze doet het lichtje uit.
Schuchter volgt ze zachtjes haar nichtje.
1 _____________________________________________________________________________ 2 3 _____________________________________________________________________________ Fout?
Hij legt zich op zijn rug dicht bij de kachel en hij zucht.
Ik luister goed. Ik schrijf de zinnen op.
Fout? Oefening 41
Het vlammetje (bewee____) (za_____jes)
beweegt
gt cht
cht cht
(A____er) de tv staat een (li____je)
. Kopjes, bordjes, snoep, fruit, zelfs een ijsje.
Vlug goochelen Achter lichtje zachtjes
(Vlu____) tovert hij van alles op tafel. Hij lijkt wel te (goo____elen)
cht g ch
de (to____) ?’, (vraa____) papa. Opa komt binnen.
gt
Oefening 40
cht vraagt
kussen. Oma (ku____) . ‘Je zit (to____) niet op
kucht
ch
tocht toch zacht
gezicht ligt
(li____) de poes op een (za____)
gt cht
cht
(Re____s) van haar
een (glimla____) op haar (gezi____)
Oma zit (re____) in haar zetel met
cht ch cht
recht glimlach Rechts
Ik vul aan met g , ch , g t of cht . Ik schrijf alle woorden na de correctie over.
verzorgen ik dragen hij
zeggen Wie dat? pochen mijn vriend
liggen pa kuchen opa
vluchten de dief zeggen hij
vliegen ik bewegen de slang
11 12 vlieg vlucht ligt zegt verzorg draagt pocht kucht zegt beweegt
Ik schrijf de persoonsvorm.
Oefening 39
100 Spelling 4 Kijker 2 –
KIJKER 2 Les
4 a b c a b c
Les 19-22 Woorden met g, ch, gt en cht 22
22
–
–
–
SIGNAAL oefening
Focus
Alfabet en vergeet-mij-nietje 3
Lesdoelen
1 De kinderen weten wat het alfabet is en dat het gebruikt wordt om woorden of andere gegevens te rangschikken.
2 De kinderen kunnen zelfstandig het alfabet opzeggen.
3 De kinderen kennen de prenten, de kleuren en het versje als geheugensteuntje voor het alfabet.
4 De kinderen weten wat een woordenboek is.
5 De kinderen weten waarvoor een woordenboek dient.
6 De kinderen kunnen woorden opzoeken in een alfabetische woordenlijst of een woordenboek.
7 De kinderen kunnen woorden alfabetisch rangschikken, rekening houdend met de eerste letter.
8 De kinderen kunnen woorden alfabetisch rangschikken, rekening houdend met de tweede letter.
Vergeet-mij-nietje 3: moeilijke woorden
9 De kinderen kunnen de moeilijke woorden schrijven uit ‘Een koningin op avontuur’.
10 De kinderen kennen de begrippen grondwoord, afleiding en samenstelling.
11 De kinderen kunnen afleidingen schrijven van de moeilijke woorden.
12 De kinderen kunnen samenstellingen schrijven van de moeilijke woorden.
13 De kinderen kunnen reflecteren over de moeilijke woorden en aanduiden wat zij moeilijk vinden.
101 4 KIJKER 2
Spelling 4 Kijker 2 – Les 23-24
en vergeet-mij-nietje 3
Alfabet
Lesdoelen
Lesdoelen 1-5, 7, 9
Overkoepelende lesdoelen 1, 8, 11, 14, 16-18, 20
Leermiddelen Basisaanbod
Werkkatern
Werkkatern 1 Pagina 23 Oefening 42 en 43
Loepje Extra materiaal
Pagina 10, 43, 45, 46, 47 en 51
Scheurblok
Tot en met oefening 24 13
Poster alfabet Enkele woordenboeken Bladwijzer
Extra aanbod
Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten
Vergeet-mij-nietje 3 15 Multimedia
Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
In het derde leerjaar werd het alfabet aangeleerd. Er werd geoefend op het schikken van woorden. De kinderen gebruiken een versje, prenten en kleuren als hulpmiddel om het alfabet te memoriseren.
In les 23 en 24 leren de kinderen verder woorden alfabetisch rangschikken. In de volgende Kijker laten we kinderen ook woorden opzoeken in alfabetische lijsten.
102 4 Spelling 4
–
3 KIJKER 2 Les 23
Kijker 2
Les 23-24 Alfabet en vergeet-mij-nietje
Lesplan
Je vertrekt vanuit het Loepje. We gebruiken letters om klanken en woorden te maken. Zo zijn er 26 letters. Die letters staan in een vaste volgorde, de 26 letters van ons alfabet. We zeggen het alfabet op. Doe je ogen dicht. Maar wie de volgorde niet kent, mag kijken.
1Loepje p. 10 en 51
Poster alfabet
Waarom hebben we een alfabet nodig? Laat de kinderen zelf het antwoord zoeken. Illustreer hun antwoorden aan de hand van enkele woordenboeken. Dus ook voor spelling heb je het alfabet nodig. Als je de schrijfwijze van een woord niet kent, ga je ernaar op zoek in het woordenboek. Vertel dat de opzoekstrategie een belangrijke strategie is in spelling, naast de hoor-, afspraak- en onthoudstrategie.
Ook in het Loepje zit een woordenlijstje met alle onthoudwoorden, zoals kachel en trein. Je bekijkt de lijst. Vertel waarom bovenaan het alfabet staat. Zoek samen naar enkele woorden, zoals scheidsrechter of wenkbrauw. Laat de kinderen rustig zoeken en enkele afleidingen geven.
Haal de poster erbij van het alfabet. Wie kan het versje opzeggen aan de hand van de afbeeldingen op de poster?
Instructie
Het is nu aan jullie om het alfabet in te vullen. Als je twijfelt, kijk dan in je Loepje. Dek de prenten af en probeer nogmaals het alfabet op te schrijven. Enkel wanneer je twijfelt, kijk je.
2WK p. 23 oef. 42
3
WK p. 23 oef. 43
Overschrijfkaartje 13
Correctie
Laat de kinderen de oefening corrigeren met behulp van hun Loepje of bladwijzer en hun groene balpen.
Zeg daarna nog enkele keren het alfabet op. Deel de klas in zes groepjes en laat ze volgens de illustraties de letters op volgorde zeggen.
Instructie
Nu gaan we het alfabet gebruiken om deze woorden te rangschikken! Als je twijfelt, kijk dan naar het alfabet bovenaan.
Correctie
De kinderen corrigeren aan de hand van het overschrijfkaartje. Wanneer fouten gemaakt werden, schrijven de kinderen cijfers bij de woorden. Van 1 tot 18. Zo zien ze meteen waar het fout ging.
De kinderen doen niet alleen een correctie op volgorde, maar ook op schrijfwijze. De woorden die ze foutief geschreven hadden, duiden ze aan met een groene balpen en schrijven ze opnieuw in de gele zone.
103 4 KIJKER 2 Les 23
Spelling 4 Kijker 2 – Les 23-24 Alfabet en vergeet-mij-nietje 3
ach bieb dikwijls eb fotograaf goochelen hotel juichen kachels lichaam markt och pech saus toch uniform web zich
bij hun tweede poging.
De kinderen dekken de prenten af
Loepje (pagina 46).
verhaal over koningin Adiba in het
kunnen er steeds bijgenomen
Het Loepje en/of de bladwijzer
10 13 D N G Q
lichaam –dikwijls –eb –hotel –saus –web –markt
goochelen –zich –pech –toch –fotograaf –kachels –bieb –juichen –uniform –ach –och –
Ik schik de woorden alfabetisch. Ik kijk naar de eerste letter van het woord.
Ik schrijf het alfabet op.
Fout? A A K X
B B L Y
E O H R
F P I S J T U V W
C C M Z
D H K O R U X
F G J M Q T W
E I L P S V Y
N Z
worden. De kinderen die klaar zijn, lezen het
Ik schrijf de 26 letters van het alfabet.
Oefening 42
104 Spelling 4 Kijker 2 – Les 23-24 Alfabet en vergeet-mij-nietje 3 23 KIJKER
4 a b c a b c Focus
3
2 Les 23
Alfabet en vergeet-mij-nietje
24
Oefening 43
Lesdoelen
Lesdoelen 1-3, 7-9
Overkoepelende lesdoelen 1, 2, 11, 14, 16-18, 20
Leermiddelen Basisaanbod
Werkkatern Loepje Extra materiaal Werkkatern 1 Pagina 24 Oefening 44 en 45
Pagina 10 Poster alfabet Lesspecifieke bijlage: letters van het alfabet Bladwijzer
Situering
Wat ging vooraf?
Wat volgt?
In het derde leerjaar werd het alfabet aangeleerd. Er werd geoefend op het schikken van woorden. In de vorige les werd het alfabet herhaald. De kinderen gebruiken een versje, prenten en kleuren als hulpmiddel om het alfabet te memoriseren.
In de volgende Kijker laten we kinderen ook woorden opzoeken in alfabetisch geordende lijsten. Spelling 4 Kijker 2 – Les 23-24 Alfabet en vergeet-mij-nietje
105 4 KIJKER 2 Les 24
Extra aanbod Scheurblok Overschrijfkaartjes Woordenhamster Woordenlijsten Tot en met oefening 24 14 Vergeet-mij-nietje 3 / Multimedia Bekijk het extra oefenaanbod op Kabas!
3
Lesplan
Zeg het alfabet op, met en zonder hulp van de prenten op de poster.
1Poster alfabet
Bijlage letters van het alfabet
2
WK p. 24 oef. 44
Loepje p. 10
3
WK p. 24 oef. 45
Overschrijfkaartje 14
Je laat de poster op het bord hangen terwijl je vijf kinderen uitkiest. Op de buik van de kinderen hang je bladen met op elk blad een letter (eerst achtereenvolgende letters bv. mnopq, daarna at random). Zonder iets te zeggen moeten ze op volgorde gaan staan (bv. vooraan in de klas). Je doet dat een paar keer, telkens met enkele kinderen/letters meer (niet meer dan tien). Je zorgt ervoor dat iedereen eens aan de beurt is geweest.
Instructie
Jullie vullen het alfabet nu verder aan in het werkkatern. Telkens als je klaar bent met een opgave, kijk je in je Loepje of op je bladwijzer of je fouten hebt gemaakt. Jullie dekken de opgave af en gaan naar de volgende opgave.
Correctie
Per opgave corrigeren de kinderen zelfstandig met behulp van hun Loepje of bladwijzer en groene balpen.
Instructie
Bij deze oefening gaan jullie woorden rangschikken volgens het alfabet.
Je laat een kind de woorden van de eerste reeks voorlezen. Wat valt jullie op? Alle woorden beginnen met de letter g. We zullen dus niet kunnen rangschikken op basis van de eerste letter. Wat moeten we nu doen? Laat hen zelf de oplossing bedenken dat je nu zult kijken naar de tweede letter. Jullie doen hetzelfde met de tweede reeks. Daar beginnen alle woorden met de letter a.
Correctie
De kinderen corrigeren met behulp van het overschrijfkaartje en een groene balpen. Bij fout geordende woorden schrijven de kinderen cijfers bij de woorden, van 1 tot en met 7. Zo zien ze meteen waar het fout ging. Werden er te veel fouten gemaakt? Laat hen de woorden opnieuw schikken op een schrijvertje.
106 4 KIJKER 2 Les 24
Spelling 4 Kijker 2 – Les 23-24 Alfabet en vergeet-mij-nietje 3
24
Oefening
vul het alfabet aan. Ik dek af wat erboven staat.
S
B V A K
Oefening 45 Ik schik de woorden alfabetisch. De eerste letter is gelijk, dus ik kijk naar de tweede letter. glimlachen –goochelaar –grijpen –gejuich –gauw –grauw –geheim
agent –avontuur –auto –alfabet –aardbeien –antwoord –absoluut
aardbeien absoluut agent alfabet antwoord auto avontuur 2020/518 –Bestelnummer 60 1021 315 –ISBN 978 90 4862 236 8
24 9 789048 622252
Focus Alfabet en vergeet-mij-nietje 3 Herdruk 2020/1079 –Bestelnummer 60 1021 301 –ISBN 978 90 4862 225 2 KB D/2015/0147/280 –NUR 191 –Auteur Erik Billiaert Illustrator Nick Claes, Rocío del Moral, Madeleine van der Raad, An Melis Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge RPR 0405 108 325 –© Copyright die Keure, Brugge B
Spelling 4 Kijker 2 – Les
23-24 Alfabet en vergeet-mij-nietje
107
4 a b c a b c
KIJKER 2 Les
44 Ik
A C O Q D F G R T H J U W K M N X Z A O Q D R H U K X Y Q X Y
Fout? 10 14 24
B
L
Z
C
M D
N E O
F P
G
H R
U I S
V J T
W C
W
Z E F G
I J
L M N P
S T E
I
L
P
V
Y
gauw geheim gejuich glimlachen goochelaar grauw grijpen
3
Let erop dat ze de vorige opgave afdekken voor ze aan de nieuwe opgave beginnen. Laat de zwakke spellers de tweede letters aanduiden. Als de kinderen twijfelen, mogen ze hun Loepje of bladwijzer gebruiken.
108 Spelling 4