Verrekijker Taal 2 - Kijker 1 - Handleiding

Page 1

Fictie Genieten van prentenboeken

In de Kijker

“Een prentenboek is een boek waar tekst en illustraties elkaar aanvullen en samen een kort verhaal vertellen. Een prentenboek heeft niet veel tekst en bevat gemiddeld tussen de 24 en 48 bladzijden.

Vooral de illustraties spreken jonge kinderen aan omdat ze daardoor het verhaal goed kunnen begrijpen.”

Prentenboeken vormen een speciale categorie binnen de jeugdliteratuur. Voor kinderen zijn prentenboeken niet alleen leuk en leerzaam, ze vormen ook een essentieel onderdeel van de taalontwikkeling en het leren lezen.

Prentenboeken zijn bovendien één van de mooiste en efficiëntste middelen om te communiceren met kinderen.

Voor oudere kinderen (en zelfs volwassenen!) vormen ze een stimulans om ook leesboeken met minder of zelfs geen illustraties te lezen.

Een goed verhaal is de basis van een geslaagd prentenboek. Samen met de illustraties moet de tekst een spanningsboog creëren. De auteur en de illustrator zijn geslaagd in hun opzet als hun prentenboek een vaste plaats krijgt op het nachtkastje of op de boekenplank in een kinderkamer.

In Kijker 1 van Verrekijker 2e leerjaar nemen we je als leerkracht mee in de wereld van verhalen en prentenboeken en laten we de leerlingen een waaier aan taalvaardigheden ontdekken die via een prentenboek geoefend kunnen worden.

We gaan aan de slag met diverse verhalen en prentenboeken in de lessen. Op die manier brengen we ze in aanraking met een divers aanbod fictie. Deze verhalen en prentenboeken uit de plaatselijke bibliotheek ontlenen of aankopen ter verrijking van de klasbieb, kan een meerwaarde zijn.

Let op: voor les 5 wordt de tekst uit Gebruik je fantasie van Nicola O’Byrne (2015) niet meegeleverd in deze Kijker en moet je dit boek dus in de klas halen.

Als trotsproduct van deze Kijker gaan de leerlingen klassikaal een prentenboek maken. De aanzet wordt hiervoor gegeven tijdens de schrijflessen.

Voor de realisatie van dit trotsproduct werd een nieuwe verhaallijn geschreven en geïllustreerd rond twee elfenfiguren: Nel en Ties. Deze aanzet zal creatieve kansen bieden aan de leerlingen (en aan de leerkracht) om echt trots te zijn op de verworven schrijfvaardigheden.

Het trotsproduct steekt in het midden van het werkkatern. Dit middenkatern haal je eruit voor je aan deze Kijker begint. Zo blijft het nog een verrassing voor de leerlingen.

De fijne tekstfragmenten uit deze Kijker werden gekozen uit deze boeken: – Mijn eerste dierengroeiboek - ik lees het zelf: kriebeldieren, Ludwien Veranneman, Davidsfonds/Infodok, 2008

– Gebruik je fantasie, Nicola O’Byrne, Gottmer, 2015

– Api vindt een dino, Tineke Van der Stelt, Leopold, 2011

– Feeëngeheimen, Philippe Lechermeier, bewerking Ed Frank, Davidsfonds/Infodok, 2013

1 2 KIJKER 1 Kijker 1 – Fictie – In de Kijker
2 Kijker 1 – Fictie

Opbouw vloeiend lezen

1 Overzicht lessen

Per lesweek vind je een lesoverzicht terug van de lessen vloeiend lezen. Tijdens de eerste drie instructieweken zijn er telkens vier lessen vloeiend lezen. In de vierde trotsweek volgen er nog twee lessen vloeiend lezen. Je kunt de lessen zelf inplannen zodat ze gedurende de hele lesweek verspreid aan bod komen.

Week 1

Les A: organisatie lessen vloeiend lezen

Les B: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Les C: boeken kiezen (noteren wat je leest)

Les D: een tekstfragment voorlezen

Week 2

Les A: vijfvingertest

Les B: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Les C: boeken kiezen – de voorkaft

Les D: een tekstfragment voorlezen – de krant

Week 3

Les A: fantasie en realiteit onderscheiden

Les B: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Les C: boeken kiezen – de achterflap

Les D: een tekstfragment voorlezen – karton melk

Week 4

Les A: fantasie en realiteit onderscheiden

Les B: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

2 Leesmoment

Per Kijker worden veertien lessen vloeiend lezen van 25 minuten voorzien. Elke les vloeiend lezen is een les in het oefenen van lezen. Dat wil zeggen dat alle leerlingen 17 van de 25 minuten aan het lezen zijn. Dus nooit klassikaal om beurten lezen! Enkel door veel te lezen, worden je leerlingen goede vloeiende lezers en als ze goed kunnen lezen, vinden ze lezen tof!

De lessen vloeiend lezen zijn geen lessen begrijpend lezen! Niet alle leerlingen hoeven dezelfde tekst te lezen, omdat je met hen in gesprek gaat over algemene zaken. Eigen leeskeuze is belangrijk. Zo sluit Verrekijker aan bij theorieën rond motivatie.

De leesmomenten volgen een bepaalde structuur. Tijdens les A en D lezen de leerlingen in het Verrekijkerleesboek. Tijdens les B en C lezen de leerlingen in een boek uit de Verrekijkerbieb of klasbieb.

Er zijn twee groepen lezers: Leerlingen die AVI E4 lezen, mogen alleen en in stilte lezen. Ze doen dat best in een andere ruimte of op een rustige plek in de klas. Tijdens de leesles wordt er niet door de klas gelopen of van boek gewisseld!

leesraam

Leerlingen die AVI E4 nog niet bereikt hebben, lezen in duo’s om beurten een zin / stukje tekst. De leerling die niet leest, wijst bij. Na een zin of stukje tekst wordt omgewisseld. Als de leerlingen klaar zijn, lezen ze de tekst nogmaals.

3 2 Kijker 1 – Fictie KIJKER
1

TIP

Laat de leerlingen twee boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb kiezen. Als ze klaar zijn of als ze niet tevreden zijn met hun keuze, kunnen ze starten in het tweede boek. Wanneer de leerlingen lezen in het Verrekijkerleesboek, kunnen ze vlot overschakelen naar een andere tekst.

Tijdens de les wandel je rond / lees je zelf ook. Zorg ervoor dat alle leerlingen intensief aan het lezen zijn. Oogcontact of dichter bij de leerlingen gaan staan, is een prima middel om de concentratie te activeren. Ga weinig verbaal in interactie, om de leesflow van de andere leerlingen niet te onderbreken.

Op het einde van de leesles gebruiken de leerlingen een bladwijzer om aan te duiden tot waar ze zijn geraakt. De volgende les lezen ze verder in hun boek.

3 Instap en slot

Iedere leesles start met een instap (4 minuten) en eindigt met een slot (4 minuten). Deze korte activiteiten zijn erop gebaseerd om leesplezier aan te wakkeren en focussen op allerhande strategieën die ons tot goede lezers maken: boeken kiezen, oriënteren op een tekst, thema van een tekst bepalen, voorkennis oproepen, voorspellend lezen, moeilijke woorden verklaren, beoordelen van teksten, enzovoort. De instap en slot volgen tijdens iedere instructieweek de volgende structuur:

Week 1 Week 2 Week 3 Week 4

Les A doel uit les begrijpend lezen

Les B voorlezen uit een boek van de Verrekijkerbieb

Les C gesprek over boeken (leren) lezen

Les D gesprek over leesbeleving

4 Lesmateriaal

Verrekijkerleesboek, boek uit de klasbieb of Verrekijkerbieb poster vloeiend lezen leesportfolio leesgesprek

Leerlingen kunnen vrij lezen in het Verrekijkerleesboek, een zelfgekozen boek uit de klasbieb of uit de Verrekijkerbieb. Het zelf kiezen van boeken stimuleert vertrouwen, motivatie en plezier van leerlingen in lezen. Hang de poster van vloeiend lezen op een centrale plaats in de klas, in de leeshoek of aan de boekenkast.

Als de leerlingen een boek uit hebben, vullen ze het leesportfolio in. Zo weten ze later nog welke boeken ze gelezen hebben. Ze kunnen ook ‘promotie’ maken voor een boek en andere leerlingen overtuigen om het boek ook te lezen. Het leesportfolio vind je op de Leraarskamer.

Per Kijker voer je een leesgesprek met een deel van je leerlingen. Dat is een manier om vloeiend lezen te evalueren. De bedoeling is dat je iedere les met één of enkele leerlingen een leesgesprek voert. Binnen dit gesprek peil je naar: het boek dat ze aan het lezen zijn, welke boeken ze nog willen lezen / al gelezen hebben, wat ze leuk / niet leuk vinden aan lezen … Gebruik hiervoor het leesgesprek als leidraad. Het leesgesprek vind je ook op de Leraarskamer.

2 KIJKER 1
4 Kijker 1 – Fictie

Weekoverzicht

Lesdoelen

Alle lessen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen.

2 De kinderen lezen met plezier.

3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen.

4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles.

5 De kinderen kunnen enthousiast een zelfgekozen stukje tekst voorlezen uit hun boek.

6 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal

Alle lessen

– leesraam – leesgesprek – leesportfolio – poster vloeiend lezen

Specifiek per les

Les A en D – Verrekijkerleesboek 1

Les B en C – boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Les B – boekje uit de Verrekijkerbieb: Een nieuwe school

Les D – bijlage 1: spaaractie handdoeken

Timing

Per les vloeiend lezen – 25 minuten

2 5 Kijker 1 – Fictie – Week 1
KIJKER 1 Week 1

Lesverloop A

1Instap

Mini-instructie: organisatie les vloeiend lezen (Vandaag uitzonderlijk 10 minuten om afspraken te maken)

klasgesprek poster vloeiend lezen TIP leesraam TIP Verrekijkerleesboek 1

Omdat dit de eerste les is, besteed je tijdens deze eerste Kijker telkens aandacht aan de organisatie van de leeslessen. Hang de poster vloeiend lezen op. Vertel de leerlingen dat goed kunnen lezen belangrijk is, want het helpt je om goed te leven.

Als je goed wil leren lezen, dan moet je veel oefenen. En lezen wordt dan steeds prettiger. Ik lees ook dolgraag. Ik lees de krant, boeken, mijn kookboek … (vul aan met wat je zelf graag leest).

Door veel te lezen, word je een goede lezer. Ik wil graag dat jullie goede lezers worden dus gaan we veel lezen dit schooljaar. Elke dag lezen we. Dat doen we in ons Verrekijkerleesboek en in boeken uit de klasbieb. Vandaag lezen we in ons Verrekijkerleesboek 1.

Ik heb aan je meester / juf van vorig schooljaar gevraagd hoe goed je al kan lezen. Sommige leerlingen leren snel lezen, andere leerlingen doen er wat langer over. Maar het goede is … iedereen kan het goed leren als je veel leest.

Verdeel de klas in twee groepen.

De eerste groep leerlingen mogen in stilte en alleen lezen. Vandaag lezen zij in de klas. Vanaf volgende week mogen ze op een stille plek lezen. Als ze liever mee luidop lezen in de klas, dan mag dat ook. Dan komen ze het gewoon maar vragen.

Maak afspraken op je school over een stille leesplek. Als je de lessen vloeiend lezen gelijktijdig plant met de andere klassen, kan je een klasruimte tot stilleesruimte maken.

De tweede groep leerlingen leest luidop samen met een leesmaatje. Die leerlingen zullen soms nog graag hardop lezen. Ze lezen samen de tekst. Om beurten lezen ze een zinnetje, een regeltje of een stukje tekst. Dat mogen ze zelf kiezen. Spreek wel af: een leerling leest luidop, de andere leerling volgt met het leesraam onder de tekst.

Demonstreer het gebruik van het leesraam.

Vandaag oefen je met je buur. De volgende leesles mag je zelf een leesmaatje kiezen. We bekijken samen het Verrekijkerleesboek.

De eerste tekst is de tekst met als titel In de zoo. Bij deze tekst staat een groene bol met het cijfer 1. De tekst leest gemakkelijk. De tweede tekst is de tekst Het schaap en de pauw. Bij deze tekst staat een oranje bol met het cijfer 2. Deze tekst is een beetje moeilijker.

De derde tekst is Meneer Das en Mevrouw Vos. Deze tekst heeft een blauwe bol met het cijfer 3. Deze tekst is de moeilijkste.

Elke week staan er drie teksten in ons leesboek. Van deze teksten lees je er minstens twee. Je mag zelf kiezen. Lees de teksten die het prettigste zijn voor jou om te lezen.

Omdat het vandaag onze eerste leesles is, lezen we allemaal de eerste tekst In de zoo.

2 KIJKER 1 Week 1
6 Kijker 1 – Fictie – Week 1

2 Kern

Verrekijkerleesboek 1

3 Slot leergesprek

Tips voor de leerkracht

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Rond kort af met de organisatie van lezen. Is de informatie duidelijk voor de leerlingen? Heb je afspraken kunnen maken? Heeft iedereen goed gelezen?

Besteed de eerste week veel aandacht aan goede organisatie en afspraken. Eens het systeem duidelijk is, verlopen alle lessen vloeiend lezen gelijkaardig gedurende het hele schooljaar. Een strakke organisatie waarbij alle leerlingen elke dag ononderbroken een kwartier lezen is een krachtige invulling van brede basiszorg (M-decreet).

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt.

2
KIJKER 1 Week 1 7 Kijker 1 – Fictie – Week 1

Lesverloop B

1Instap

Mini-instructie: organisatie vloeiend lezen

Lees een stukje voor uit een boek uit de Verrekijkerbieb zodanig dat de leerlingen zin krijgen om dit boek te lezen.

Als vrijblijvende suggestie nemen wij het boekje Een nieuwe school uit onze Verrekijkerbieb op. Het boekje is geschreven door Heidi Walleghem. Nog een week … Dan mag Lies naar een nieuwe school. Lies wil nog heel wat doen voor ze naar juf Anna gaat. In het dagboek dat ze van mam kreeg, maakt Lies een lijstje. Op die manier vergeet ze niets. Of toch?

Lees bij voorkeur voor van pagina 3 tot en met pagina 6.

leesraam boeken Verrekijkerbieb / klasbieb leesportfolio poster vloeiend lezen

2 Kern

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken:

1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek.

2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam.

3 Wie een boek uit heeft, vult zijn leesportfolio in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen!

4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

leergesprek

Hebben we goed gelezen? Geef zelf ook een stukje feedback. Vraag twee leerlingen om hun boek in de lucht te steken en er kort iets over te vertellen. Zorg ervoor dat dit andere leerlingen inspireert om een andere keer dat boek te kiezen. Vraag de leerlingen om goed te onthouden tot waar ze lazen. Vertel hen dat ze tijdens de volgende les verder lezen in het boek.

Tips voor de leerkracht

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

In de volgende les bied je het leesportfolio aan zodat de leerlingen kunnen noteren hoeveel ze lazen. Gebruik het Verrekijkermateriaal of pas het eigen materiaal aan zodat je het voor Verrekijkerlezen kan gebruiken.

2 8 Kijker 1 – Fictie – Week 1
3
KIJKER 1 Week 1

Lesverloop C

1Instap

eigen leesportfolio

Mini-instructie: boeken kiezen (noteren wat je leest)

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) hoe jij met het lezen van boeken omgaat. bv. Als ik lees, schrijf ik op wat ik lees. Dat doe ik omdat ik dat prettig vindt om nadien nog eens terug te kijken wat ik gelezen heb. Maar ik gebruik het ook wel eens om het aan mijn zus / broer / vriend / vriendin te vertellen. Ik schrijf er ook kort bij wat ik van mijn boek vond. Kijk, hier staat dat ik … (verwijs naar een boek) las. Ik vertelde tegen mijn zus dat ik het boek keigoed vond omdat … Zij heeft het ook gelezen. Nadien hebben we er samen over gepraat en gelachen.

Kortom, vertel de leerlingen vanuit je eigen beleving hoe je omgaat met een noteren wat je leest.

2 Kern

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

3 Slot

leergesprek

leesportfolio

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Deel de leesportfolio’s voor de leerlingen uit. Verwijs naar je getuigenis uit het begin van de les. Laat de leerlingen hun leesportfolio personaliseren. Bekijk samen hoe je het invult. Laat de leerlingen hun eerste boek invullen (ook al is het nog niet uit). Vertel hen dat ze bij alle volgende boeken die ze lezen dit leesportfolio aanvullen.

Tips voor de leerkracht

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kunt je eigen boek meebrengen.

2
9 Kijker 1 – Fictie – Week 1 KIJKER 1 Week 1

Lesverloop D

1Instap

klasgesprek bijlage 1 Verrekijkerleesboek 1

Mini-instructie: een tekstfragment voorlezen

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) dat je elke dag leest en waarom dat belangrijk voor je is. (Dit doe je elke D-les. Zorg voor variatie in wat je voorleest en geef telkens aan waarom je de tekst leest en wat dat voor je betekent/wat dat met je doet.)

Enkele voorbeelden: – Ik las deze morgen in de krant over … Ik lees de krant, want dan weet ik wat er in de wereld gebeurt. Ik was behoorlijk geschrokken van dit bericht.

– Ik kreeg deze morgen deze brief van de directeur over … Ik lees deze brieven zodat ik weet wat ik moet doen. Ik vind deze brief erg handig. (uitgewerkt voorbeeld)

– Ik kijk al eens in reclamekrantjes en daar las ik een reclame: Spaar mee voor korting op onze handdoeken.

Toon en lees de tekst op bijlage 1. Dat is handig. Ik kom wel eens in die winkel. Mijn dochter / moeder kan nog enkele handdoeken gebruiken. Ik begin nu al te sparen. Dan weet ik meteen wat ik in een pakje kan stoppen voor Nieuwjaar.

Vertel de kinderen dat ze in hun Verrekijkerleesboek 1 vandaag een tekst lezen. Ze mogen kiezen uit deze twee teksten:

Het schaap en de pauw Weet jij wat een schaap en een pauw doen op de boerderij? Wat eet een pauw graag? Wat doet een schaap op de boerderij? Welk geluid maakt een pauw precies? Wat gebeurt er met de wol van het schaap? Deze tekst geeft antwoord op al deze vragen.

Meneer Das en Mevrouw Vos Meneer Das is weduwnaar en mevrouw Vos heeft al een tijd niets meer gehoord van meneer Vos. Daarom besluiten ze samen te gaan wonen. Het nieuwe leven bevalt de ouders uitstekend, maar hun eigen kinderen hebben er moeite mee. Vooral de kleine vos Rossy kan zich moeilijk aanpassen aan de nieuwe situatie.

Kern

Verrekijkerleesboek 1

Slot

leergesprek

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. De leerling vertelt waarom hij of zij de tekst leuk vindt.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kan je eigen boek meebrengen.

2
2
3
KIJKER 1 Week 1 10 Kijker 1 – Fictie – Week 1

KIJKER 1 Les 1

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan inhoudsvragen beantwoorden.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen in een verhaal met een eenvoudige structuur de verhaallijn weergeven en het hoofdpersonage en de belangrijkste gebeurtenissen aanduiden.

2 De kinderen kunnen verwoorden welke gevoelens het hoofdpersonage bij hen oproept.

3 De kinderen kunnen in illustraties toestanden, handelingen en gebeurtenissen herkennen en verwoorden.

4 De kinderen begrijpen dat tekst en illustraties elkaar beïnvloeden

5 De kinderen kennen de betekenis van de begrippen spreker, luisteraar en tekst.

6 De kinderen kunnen door een goede articulatie en het juiste stemvolume de verstaanbaarheid van hun spreken verhogen.

Strategiedoelen

7 De kinderen kunnen verkennende inhoudsvragen beantwoorden.

8 De kinderen begrijpen de betekenis van gelezen moeilijke woorden.

9 De kinderen lezen een tekst met als doel vragen over de inhoud te beantwoorden.

Lesmateriaal – werkkatern p. 1-3 – poster stappenplan begrijpend lezen – stappenplan begrijpend lezen

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? Dit is de eerste les van deze Kijker. De leerlingen maken kennis met de tekstsoort en een eerste verhaal.

Wat volgt? In de volgende les spreken en luisteren vertellen de leerlingen het verhaal aan de hand van de vier illustraties.

2 11 Kijker 1 – Fictie – Les 1

Lesverloop

1Instap

werkkatern p. 1

2Kern

Inleiding op de Kijker

De leerlingen nemen de cover van het werkkatern erbij.

Vertel hen dat ze het deze maand over verhalen en prentenboeken zullen hebben. Laat de leerlingen de covers van de prentenboeken bekijken.

- Wat staat erop afgebeeld? (verschillende prentenboeken)

- Waaraan zie je dat het een prentenboek is? (tekeningen)

- Waarover zou elk verhaal gaan? (over fantasie, feeën en geheimen, over een aapje en een dino, over sterren kijken, over dieren)

Vertel de leerlingen dat ze in deze Kijker de verhalen die horen bij de covers zullen lezen of beluisteren. Vandaag starten ze met het verhaal Avond

2.1 Lezen

klassikaal werk werkkatern p. 2-3 poster stappenplan begrijpend lezen stappenplan begrijpend lezen

De leerlingen nemen hun werkkatern bij het tekstfragment Avond Naast de tekst staan rode kaders met opdrachten. Leg aan de leerlingen uit dat ze tijdens het lezen even halt houden bij deze vragen en ze oplossen. Die vragen helpen hen om de tekst goed te begrijpen.

Hang de poster van het stappenplan begrijpend lezen uit. Deel ook de stappenplannen begrijpend lezen uit. Vertel de leerlingen dat ze dit stappenplan op A5-formaat het volledige schooljaar zullen gebruiken. Met dit handige overzicht kunnen ze tijdens de lessen begrijpend lezen alle stappen goed volgen.

Lees het verhaal van de slak en het avondlicht door. Doe dit eventueel klassikaal omdat dit de allereerste tekst is voor de leerlingen.

Opdrachten

1 Stop na de eerste alinea met lezen om vraag 1 mondeling te beantwoorden.

2 Na de tweede alinea laat je de leerlingen aankruisen wat bieslook is. Sommigen zullen dit kennen uit de kruidentuin, maar vele leerlingen zegt het woord wellicht niks. Kijk daarvoor onderaan pagina 3 in de verklarende woordenlijst.

3 Bij de derde alinea verklaar je kort het woord piekeren. De leerlingen kruisen het juiste antwoord aan.

4 Laat enkele leerlingen na de vierde alinea zeggen waaraan de rode zon hen doet denken? Zagen ze die de voorbije zomer al eens? Misschien op kamp, op reis, in de tuin …

TIP

Hou de tijd in de gaten en laat slechts enkele leerlingen aan het woord. Niet alle leerlingen hoeven het woord te hebben opdat je zeker zou zijn dat ze nagedacht hebben.

5 Hou even halt bij de verklaring van het woord lampion. Bespreek klassikaal.

2 12 Kijker 1 – Fictie – Les 1 KIJKER
1 Les 1

onderwijsleergesprek werkkatern p. 2-3 klassikaal werk onderwijsleergesprek

3 Slot leergesprek

2.2 Na het lezen

Na de klassikale leesbeurt laat je enkele leerlingen het verhaal navertellen. Zo ga je na of de leerlingen de essentie van het verhaal beet hebben. Zorg ervoor dat de leerlingen antwoorden geven op deze vragen:

– Over wie of wat ging het verhaal?

– Wat gebeurde er eerst? Wat gebeurde er telkens daarna?

Los vervolgens oefening 6 en 7 op.

Tijdens het lezen zochten jullie al een verklaring voor enkele moeilijke woorden. Zijn er nog woorden die je moeilijk vindt? Welke? Helpt de zin of de zin ervoor of erna om het woord te begrijpen?

Reflectie

Wat ontbreekt er nog aan dit verhaal (uit een prentenboek)? (de prenten)

Geen verhaal zonder prenten natuurlijk. Vertel de leerlingen dat ze die in de volgende les zullen bekijken en bespreken.

13 2 KIJKER
Kijker 1 – Fictie – Les 1
1 Les 1

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan een verhaal navertellen.

1 De kinderen kunnen de kenmerken van een prentenboek als tekstsoort benoemen.

2 De kinderen kunnen in een voorgelezen verhaal het hoofdpersonage en de verhaallijn weergeven.

3 De kinderen kunnen het beluisterde verhaal navertellen.

4 De kinderen kunnen antwoorden formuleren met de juiste articulatie en aangepast stemvolume.

5 De kinderen kennen de betekenis van de begrippen lezer, schrijver, spreker en luisteraar en kunnen ze toewijzen.

Strategiedoelen 6 De kinderen oriënteren zich op een beluisterde tekst op basis van titel en illustraties.

7 De kinderen kunnen hun voorkennis rond het thema van een tekst activeren.

8 De kinderen kunnen hun eigen mening op een beluisterde tekst (verhaal, personages) verwoorden.

Lesmateriaal – werkkatern p. 4-5 – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – bijlage 2: cover Mijn eerste dierengroeiboek, Ludwien Veranneman – poster Zoem 1

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige les begrijpend lezen hebben de leerlingen het verhaal van de slak en het avondrood gelezen. In deze les vertellen ze het verhaal na aan de hand van de prenten.

Wat volgt? In de volgende spreek- en luisterles wordt een nieuw verhaal gebruikt om zelf te fantaseren en een (deel van een) verhaal te bedenken.

2 14 Kijker 1 – Fictie – Les 2
KIJKER 1 Les 2

Lesverloop

1Instap

onderwijsleergesprek poster Zoem 1

Zoem van de week

Vertel de leerlingen dat je elke week een ‘Zoem van de week’ hebt. Elke week hebben ze een aandachtspunt om in de les spreken en luisteren, maar ook in de andere lessen / vakken, op te letten.

Projecteer Zoem 1 of hang de poster op: ‘Ik spreek luid en duidelijk’. Deze week zullen de leerlingen hun best doen om luid en duidelijk te spreken als ze iets vertellen.

Als je duidelijk spreekt, dan … – spreek je luid genoeg zodat de luisteraar je goed kan horen. – spreek je niet te traag, maar ook niet te vlug. – spreek je niet binnensmonds, maar laat je alle klanken goed naar buiten komen.

2 Kern

onderwijsleergesprek werkkatern p. 1 bijlage 2 klasgesprek werkkatern p. 4-5 kopieerblad 1

2.1 Over schrijvers en lezers

Start een kort gesprek op over het verhaal Avond dat de leerlingen in de vorige les hebben gelezen. De leerlingen nemen de cover van het werkkatern erbij.

– Uit welk prentenboek kwam het verhaal dat we de vorige les hebben gelezen? (uit het prentenboek op de boom, onderaan rechts op de cover)

Projecteer of toon bijlage 2.

– Wat is de titel van het boek? (Mijn eerste dierengroeiboek – ik lees het zelf! kriebeldieren)

– Wie is de schrijver van het verhaal? (Ludwien Veranneman)

– Hoe weet je dat? (naast de titel staat ook de schrijver steeds op de kaft van het boek) – Ludwien Veranneman is de schrijver. Zij heeft het verhaal geschreven. Wij hebben het verhaal gelezen. Wat zijn wij dan? (de lezers)

2.2 Het verhaal navertellen

Bespreek verder:

– Over wie ging het verhaal weer? (over een slak) – Hoe eindigde het verhaal? (met een feest)

Bij het verhaal horen ook prenten. Aan de hand van de prenten kun je een groot deel van het verhaal lezen.

Laat de leerlingen hun werkkatern nemen op pagina 4 en 5. Ze vertellen het verhaal na aan de hand van de vier illustraties.

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het spreken. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer spreken en let daarbij op de vaardigheid Spreekverzorging en articulatie.

Prent 1

– Wat zie je? (We zien een slak die kijkt naar de rode zon.)

– Wat gebeurt er? (Er is een probleem. De slak weet niet meer waaraan het rode licht hem doet denken.)

Prent 2

– Wie komt er bij? (de pim pam poen en de bij)

– Wat denken de bij en de pim pam poen over het licht? (de bij denkt aan slaap, de pim pam poen denkt aan traag vliegen)

– Is de slak daarmee geholpen? (nee)

2 15 Kijker 1 – Fictie – Les 2 KIJKER
1 Les 2

Prent 3

– Wie komt er nu bij? (de mier)

– Wat denkt de mier over het licht? (Het rode licht doet de mier denken aan feest.)

– Is het dat wat de slak zoekt? (Ja, het licht doet hem denken aan rode lampions. En aan het wit van de maan boven een trage dans.)

Prent 4

– De slak weet nu terug dat het licht hem doet denken aan feest. Wat gebeurt er nu? (Er is feest!)

Reflectie

– Kan dit verhaal echt? (Nee, het is fictie.)

werkkatern p. 2-3

3 Slot

leergesprek

prentenboeken TIP uit de klas- of schoolbieb

– In het verhaal is het ochtend of avond? Hoe weet je dat?

(1 de titel ‘Avond’, 2 in de eerste alinea: ‘nog even en de dag is om’, 3 in de tweede alinea: ‘dat het tijd is om te gaan slapen’, 4 in de vijfde alinea: ‘de spin ligt al in bed’)

– Wat vond je van het verhaal?

Nabespreking

Rond de les af met een algemeen besluit over prentenboeken.

– Hoe noemen we een verhaal met veel prenten? (een prentenboek)

– Hebben jullie thuis of ergens anders al prentenboeken gelezen?

– Willen jullie nu nog andere prentenboeken lezen?

Selecteer enkele prentenboeken uit de klas- of schoolbieb en leg ze klaar.

Vertel aan de kinderen dat een prentenboek op verschillende manieren gebruikt kan worden: je kunt naar de prenten kijken, je kunt een prentenboek zelf lezen, je kunt een prentenboek voorlezen aan een kleuter of je kunt er naar luisteren als iemand het prentenboek voorleest.

2 16 Kijker 1 – Fictie – Les 2 KIJKER 1
2
Les

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan woorden vormen met klinkers en medeklinkers.

1 De kinderen denken na over begin-, midden- en eindklanken in eenlettergrepige klankzuivere woorden.

2 De kinderen kunnen klanken en lettertekens als klinker en medeklinker benoemen.

3 De kinderen kunnen de plaats van klinkers en medeklinkers aanduiden in een woord.

4 De kinderen kunnen vlot de begrippen woord en betekenis gebruiken.

5 De kinderen begrijpen de concrete instructie om naar letters en klanken in een woord te luisteren en kunnen die uitvoeren.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen de betekenis van een gelezen woord achterhalen door verduidelijking in een context.

7 De kinderen lezen en luisteren gericht naar woorden met als doel klinkers en medeklinkers te herkennen en te discrimineren.

Lesmateriaal – werkkatern p. 6 – bijlage 3: klinker en medeklinker – bijlage 4: woorden

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? In het eerste leerjaar werden de begrippen klank, klinker en medeklinker aangebracht. In Verrekijker spelling week 1 wordt geoefend met klinkers en medeklinkers.

Wat volgt? In de volgende schrijfles gaan de leerlingen zelf ook woorden schrijven in de context van het verhaal van het trotsproduct.

Taalwijzertje p. 5: klinkers en medeklinkers

2 KIJKER 1 Les 3
17 Kijker 1 – Fictie – Les 3

Lesverloop

1Instap

onderwijsleergesprek

Klank – klinker – medeklinker

Tijdens deze les worden de begrippen klank, letter, klinker, medeklinker, woord en betekenis aangebracht.

Er worden enkel klankzuivere hoorwoorden als voorbeeld en bij de oefeningen gebruikt.

Start de les met een korte instructie rond de verduidelijking van de begrippen ‘klank’, ‘klinker’ en ‘medeklinker’.

Een woord bestaat uit klanken. De klanken van woorden schrijf ik met letters

De klanken die we hard kunnen roepen noemen we klinkers. De andere letters kunnen we niet hard roepen, dat zijn medeklinkers (zie ook Verrekijker spelling Loepje p. 2 en 3)

Laat de kinderen de klinkers a, e, i, o, u roepen in de klas. Laat ze ook eens proberen om een paar medeklinkers te roepen.

2 Kern

onderwijsleergesprek bijlage 3 bijlage 4 werkkatern p. 6 individueel werk

Slot

2.1 Woorden met klinkers en medeklinkers

Projecteer of toon bijlage 3. Verduidelijk aan de leerlingen dat de K staat voor klinker en de M voor medeklinker. Wijs hen ook op de kleuren. Een klinker is blauw, een medeklinker is rood. Deze kleuren en afkortingen vind je ook terug in Verrekijker spelling.

Projecteer of toon bijlage 4. Overloop één na één de woorden: zon – zee – dans – vuur – fiets – prent. Laat enkele leerlingen in een woord de klinkers en medeklinkers aanduiden.

Vertel aan de leerlingen dat een klank soms uit twee tekens kan bestaan, zoals ee, uu of ie, en dat sommige woorden beginnen of eindigen met twee of zelfs drie medeklinkers. Wijs hen erop dat er ook woorden zijn zonder eind- of beginmedeklinker.

2.2 Aan de slag!

De leerlingen nemen hun werkkatern op pagina 6. Dicteer de woorden bij oefening 1. De leerlingen noteren ze in de hokjes. 1 zon 5 traag 2 slak 6 zwart 3 taart 7 rand 4 spin 8 feest

Laat de leerlingen oefening 2 individueel oplossen. Ze vullen de juiste woorden in en kleuren daarna de vakjes volgens klinkers en medeklinkers in de juiste kleur.

Herhaling

Herhaal nog eens de kern van de les. Een woord bestaat uit klinkers en medeklinkers.

leergesprek

– Een klinker kan uit één of twee lettertekens bestaan.

– Er kunnen één, twee of drie medeklinkers staan aan het begin en het einde van een woord.

– Er zijn woorden zonder medeklinker voor- of achteraan.

Tips voor de leerkracht

Ook tijdens deze les wordt er veel gesproken en geluisterd. Verwijs nog eens naar de poster waarop de Zoem van deze week staat: ‘Ik spreek luid en duidelijk.’

Je kunt de leerlingen tijdens het spreken observeren aan de hand van de Kijkwijzer spreken. Let vooral op de vaardigheid ‘spreekverzorging, articulatie’.

2 KIJKER 1 Les 3
3
18 Kijker 1 – Fictie – Les 3

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan mijn schrijftaak voorbereiden.

1 De kinderen tonen voldoende schrijfdurf en inzet om een schrijfopdracht aan te vatten.

2 De kinderen kunnen de begrippen schrijver, lezer en bedoeling gebruiken.

3 De kinderen denken na over de bedoeling en het effect van een gedeeltelijk zelf geschreven verhaal.

4 De kinderen kunnen oriëntatievragen over hun schrijfopdracht zelf beantwoorden of zelf spontaan stellen.

5 De kinderen kunnen gebruikmaken van gegeven illustraties om het verloop van het verhaal vorm te geven.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen zich oriënteren op de schrijftaak door het schrijfdoel te bepalen, namelijk plezier bezorgen aan de lezers van een prentenboek.

7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de verwachtingen van hun lezer(s).

Lesmateriaal – werkkatern p. 7-8 – bijlage 5: schrijvers en lezers – bijlage 6A-6B: prenten verhaal Nel en Ties – bijlage 7: Nel en Ties – poster stappenplan schrijven – stappenplan schrijven

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige taalwijsles leerden de leerlingen woorden vormen. In deze les schrijven de leerlingen woorden in de context van het verhaal van het trotsproduct. Ze oriënteren zich op het verhaal en op de schrijftaak.

Wat volgt? In de volgende schrijfles schrijven de leerlingen verder aan het verhaal. In de laatste schrijfles van deze Kijker verzorgen de leerlingen het verhaal als trotsproduct.

In de trotsweek vertellen ze dit verhaal in een andere klas.

19 2 Kijker 1 – Fictie – Les 4 KIJKER
4
1 Les

Lesverloop

1Instap 1.1 Voorstelling trotsproduct

Tijdens de schrijflessen wordt het trotsproduct van Kijker 1 opgebouwd. Dit wordt een klassikaal prentenboek.

In de laatste week van deze Kijker, de trotsweek, worden twee lestijden voorzien om het prentenboek definitief af te werken naar vorm en inhoud om te vertellen in een andere klas.

Voor dit trotsproduct is de tekst speciaal geschreven en zijn de illustraties exclusief getekend door An Melis.

Essentieel bij deze schrijfopdracht is dat de leerlingen de kans krijgen om zich in te leven in hun rol als schrijver en dat zij gaandeweg kunnen uitkijken naar de reactie en waardering van door henzelf geselecteerde lezers.

Narratieve teksten en prentenboeken bij uitstek worden geschreven zodat de lezer plezier kan beleven. Deze boodschap wordt regelmatig aan de leerlingen duidelijk gemaakt zodat de motivatie om iets unieks te maken van hun trotsproduct aangewakkerd blijft.

Voor de klassikale verwerking is het prentenboek digitaal beschikbaar. Samen met de leerlingen vul je het digitaal prentenboek aan. Op die manier heeft de klas een mooie, ‘vlekkeloze’ versie ter beschikking voor print, projectie in andere klassen of op het schoolfeest … De mogelijkheden daarvoor komen aan bod in de trotsweek.

1.2 De les in vogelvlucht

Tijdens deze eerste schrijfles oriënteren de leerlingen zich op de globale schrijfopdracht en het verhaal.

In de tweede schrijfles vullen de leerlingen een eerste deel van het verhaal aan met woorden en zinnen.

In de derde schrijfles gaan ze hun schrijfwerk verzorgen en afwerken.

2 Kern

klasgesprek bijlage 5A bijlage 5B

2.1

Stap 1: Ik denk na

Vertel de leerlingen dat ze vandaag samen starten met het schrijven van een echt prentenboek. Vanaf vandaag zijn wij echte schrijvers!

Projecteer of toon bijlage 5A. Voeg op voorhand een klasfoto toe in het daarvoor bestemde vak.

Vooraleer je schrijver kunt worden, moet je over enkele dingen nadenken. Vertel de leerlingen dat het verhaal binnen een tweetal weken afgewerkt zal zijn en dat ze het dan kunnen laten lezen door of voorlezen aan andere kinderen of volwassenen.

Vertel dat ze eerst moeten beslissen wie de lezers van hun verhaal zijn. Kies samen aan wie de leerlingen het verhaal in de trotsweek zullen voorlezen.

Projecteer of toon bijlage 5B.

poster stappenplan schrijven stappenplan schrijven werkkatern p. 7 onderwijsleergesprek bijlage 6

Hang de poster van het stappenplan schrijven uit. Deel ook de stappenplannen schrijven uit. Vertel de leerlingen dat ze dit stappenplan op A5-formaat het volledige schooljaar zullen gebruiken. Met dit handige overzicht kunnen ze tijdens de lessen schrijven alle stappen goed volgen en komen ze tot een goed schrijfproduct.

Neem het werkkatern op pagina 7 en vul de vragen bij oefening 1 in.

2.2 Oriëntatie op het prentenboek

De prenten van het prentenboek zijn al gemaakt. Daar zullen jullie het verhaal er stap voor stap bijschrijven.

Projecteer of toon de beginprent van het verhaal. Je vindt ze op bijlage 6A. De leerlingen hebben ze ook in hun werkkatern, maar die laten ze nog even dicht. Zo kunnen ze de verbindoefening nog niet meteen zien.

– Wat zien jullie op deze prent? (sterren, een grote ster, elfjes, kindjes in het gras, vallende ster …)

2 20 Kijker 1 – Fictie – Les 4 KIJKER 1 Les 4

klasgesprek bijlage 6A

TIP

Als de woorden ‘sterren’ en misschien ‘vallende ster’ gevallen zijn, ga je verder:

– Wie heeft al eens een vallende ster gezien?

– Weten jullie wat je dan mag doen? (een wens)

– Wie deed al eens een wens bij het zien van een vallende ster?

– Waar en wanneer kun je vallende sterren zien? (’s avonds of ’s nachts bij heldere hemel)

Hou dit gesprek kort. De essentie van deze les is kennismaken met het verhaal en de schrijftaak, niet het voeren van een klasgesprek.

Vertel dat het prentenboek over het doen van een wens bij een vallende ster zal gaan.

2.3 Eerste fragment prentenboek

Lees de eerste twee alinea’s van het verhaal voor. Neem hiervoor de voorleestekst op pagina 22.

Bespreek samen.

– Wat weten we nu meer over de prent?

– In het verhaal wordt er over Dazalea verteld. Wat of wie is dat? (de grote ster waar de elfen leven)

individueel werk werkkatern p. 7 klasgesprek bijlage 6B

Neem het werkkatern erbij. Het verhaal speelt zich af op verschillende plaatsen. De leerlingen maken individueel oefening 2. Ze maken de juiste verbindingen. Controleer en verbeter.

2.4 Tweede fragment prentenboek

Lees nu de derde alinea van het prentenboek voor. Bespreek samen.

Bespreek samen.

– Wie doet mee in het verhaal?

– Wat weten we al over hen?

– Kan je zelf bedenken hoe deze elfjes eruit zien?

partnerwerk werkkatern p. 8

klassikaal werk bijlage 7

3Slot leergesprek

TIP

Neem het werkkatern op pagina 8. Laat de leerlingen per twee de elfjes bekijken. Ze beschrijven de elfjes eerst mondeling. Daarna noteren ze drie gepaste woorden bij elke elf.

Bespreek oefening 3 klassikaal. De leerlingen lezen hun woorden voor en lichten ze toe. Je kunt beide elfen ook projecteren vooraan. Je vindt ze op bijlage 7.

Probeer tijdens het partnerwerk zicht te krijgen op de antwoorden van de leerlingen. Laat leerlingen die verschillende woorden noteerden aan het woord. Zo wordt de beschrijving van de personages rijker.

Nabespreking

Sluit de les af met een overzicht dat je in vraag en antwoord met de leerlingen opbouwt: WIE?

– Wie schrijft samen het verhaal in deze Kijker? (Wij zijn de schrijvers.)

– Wie zal luisteren naar ons verhaal? (de luisteraars)

– Wie zal ons verhaal lezen? (de lezers)

WAAR?

– Waar speelt het verhaal zich af? (op Dazalea)

WANNEER?

– Wanneer speelt het verhaal zich af? (’s nachts)

– Hoe weet je dat? (sterren zie je alleen ’s nachts)

– Wie speelt mee in het verhaal? (Nel en Ties)

21 2 Kijker 1 – Fictie – Les 4
KIJKER 1 Les 4

Voorleestekst

Schrijver

bijlage 6A Op een mooie avond zie je soms een hemel vol sterren. Ben je dan al in het gras gaan liggen? Heb je toen een vallende ster gezien? Kijk maar goed, als je een vallende ster ziet, mag je een wens doen!

Een vallende ster is heel apart! Elfen van Dazalea strooien elke nacht vallende sterren op onze aarde. Ken je Dazalea niet? Dat is de ster waar alle elfen wonen. Ze wonen daar in mooie huizen vol bloemen. Nel en Ties wonen ook op de ster. Ze zijn vrienden. Elke nacht gaan zij op zoek naar kinderen die naar de hemel kijken. Dan strooien ze sterren en doen de kinderen een wens.

bijlage 6B Maar … o wee! Vorige nacht ging het niet goed. De voet van Nel zat vast aan een bloem op de ster. Ze viel op de grond. Haar vleugel is kapot. Nu kan Nel niet meer vliegen. Nel zit stil op een bloem te huilen. Haar vleugel doet pijn. Nu kan ze geen wens meer strooien. Ties moet nu alleen op pad.

2 KIJKER 1 Les 4
22 Kijker 1 – Fictie – Les 4

Weekoverzicht

Lesdoelen

Alle lessen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen.

2 De kinderen lezen met plezier.

3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen.

4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles.

5 De kinderen kunnen enthousiast een zelfgekozen stukje tekst voorlezen uit hun boek.

6 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal

Alle lessen

– leesraam – leesgesprek – leesportfolio – poster vloeiend lezen

Specifiek per les

Les A en D – Verrekijkerleesboek 1

Les B en C – boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Les B – boekje uit de Verrekijkerbieb: Een trol in het bos

Les C – tien willekeurige boeken (vijf voor instap en vijf voor slot, zowel boeken voor beginnende lezers als voor volwassenen, zowel fictie als non-fictie)

Les D – een krantenartikel

Timing

Per les vloeiend lezen – 25 minuten

2 23 Kijker 1 – Fictie – Week 2
KIJKER 1 Week 2

Lesverloop A

1Instap

klasgesprek poster vijfvingertest

Mini-instructie: vijfvingertest

Introduceer de vijfvingertest. Dit is een eenvoudige manier om een gepast boek te kiezen en dat je vlot zal kunnen lezen. Neem een boek (voor volwassenen) en demonstreer de test hardop.

– Stap 1: Bekijk de cover van het boek en lees de titel. Spreekt het boek me aan? Ja.

– Stap 2: Lees een bladzijde en tel de moeilijke woorden. Een woord kan moeilijk zijn omdat je het niet vlot kunt lezen, maar ook omdat je het niet begrijpt of niet kent.

Tel je vijf moeilijke woorden of minder? Probeer het boek te lezen.

Tel je meer dan vijf moeilijke woorden? Het boek zal te moeilijk zijn.

Kies een ander boek.

– Stap 3: Lees ik verder of niet? Beslis.

Verrekijkerleesboek 1

De leerlingen nemen hun leesboek. Stel kort de drie teksten van deze week voor en wijs op de leesmoeilijkheid.

De leerlingen kiezen zelf welke tekst ze lezen. De teksten tijdens week 2 zijn: – Tekst 4: Meester Zeester in nood

– Tekst 5: Vos en Haas – Het kind van Eik – Tekst 6: O Echo

Kern

Verrekijkerleesboek 1

Slot

leergesprek

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Vraag de leerlingen om met eigen woorden te antwoorden op deze vragen: – Waarom is de vijfvingertest handig? – Welke stappen zet je?

Het is bovendien belangrijk dat de leerlingen weten dat de vijfvingertest alleen iets vertelt over de moeilijkheid van lezen, niets over de inhoud van het boek en de motivatie om het te lezen.

Tips voor de leerkracht

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

24 2 Kijker 1 – Fictie – Week 2 KIJKER 1 Week 2
2
3

Lesverloop B

1Instap

klasgesprek boekje uit de Verrekijkerbieb leesraam boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb leesportfolio poster vloeiend lezen

2 Kern

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

3 Slot

leergesprek

Mini-instructie: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Lees een stukje voor uit een boek uit de Verrekijkerbieb zodanig dat de leerlingen zin krijgen om dit boek te lezen.

Als vrijblijvende suggestie nemen wij het boekje Een trol in het bos uit onze Verrekijkerbieb op. Het boekje is geschreven door Joke Guns.

Het verhaal gaat over Wiktor en zijn pa. Zij houden van het bos. Op een dag komt Piet Plank langs. Hij zegt dat het bos weg moet. Dat maakt pa boos en triest. Maar Wiktor geeft niet zo snel op. Hij heeft een plan!

Lees bij voorkeur voor van pagina 1 tot en met pagina 4.

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken:

1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek.

2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam.

3 Wie een boek uit heeft, vult de leeskaart in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen!

4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Een of twee leerlingen lezen een spannend fragment voor uit hun boek of vragen de leraar een stukje hardop voor te lezen dat ze leuk of spannend vonden.

Tips voor de leerkracht

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

25 2 Kijker 1 – Fictie – Week 2
KIJKER 1 Week 2

Lesverloop C

1Instap

klasgesprek vijf willekeurige boeken

Mini-instructie: boeken kiezen – de voorkaft

Vertel de kinderen dat je, wanneer je een boek kiest dat je wil lezen, naar de voorkaft kijkt. Op de voorkaft staat de titel en ook foto’s, tekeningen … Je leest dus de titel en kijkt ook vooral naar die specifieke foto of tekening.

Illustreer dit door vijf boeken te nemen en hardop te denken. Enkele voorbeelden: – Dit boek heeft een mooie foto. Het gaat over Tirza. Mijn buurmeisje heet ook zo. Het spreekt me wel aan.

– Dit boek heeft een sprookjesachtige tekening. Ik hou niet zo van sprookjes, deze kies ik niet.

– Uit de bib zou ik dit boek meenemen, want … (jouw motivatie op basis van de voorkaft: tekening en titel).

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

2 Kern

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

3 Slot

leergesprek

Leesmoment

Geef een leerling vijf andere boeken dan in de instap en vraag om hardop denkend een keuze te maken naar analogie van de intro.

Sluit af met de vaststelling dat lezers bij het kiezen van boeken kijken naar titel en afbeelding op de kaft. Als die je aanstaan, is er een kans dat het boek aansluit ook inhoudelijk bij je interesses.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. Daarna vertelt de leerling waarom hij of zij dit stukje leuk vindt.

Tips voor de leerkracht

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kunt je eigen leesboek meebrengen.

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

26 2 KIJKER 1 Week 2 Kijker 1 – Fictie – Week 2

Lesverloop D

Vooraf

1Instap

klasgesprek krantenartikel

Ga op zoek naar een krantenartikel (op internet) dat jou interesse wekt. Breng het mee naar de klas, toon het aan de leerlingen en bespreek het in deze D-les.

Mini-instructie: een tekstfragment voorlezen - krant

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) dat je elke dag leest en waarom dat belangrijk voor je is.

Ik las vandaag in de krant een nieuwsbericht over sport / politiek / onderwijs / het milieu / de mens / … Het artikel ging specifiek over … Lees het artikel voor. De leerlingen luisteren aandachtig. En ik vind dit een interessant bericht omdat …

Vertel de kinderen dat ze minstens één tekst van week 2 lezen. De stillezers mogen de derde tekst lezen of verder lezen in hun boek. De duolezers herhalen best de vorige tekst een tweede keer.

2 Kern

Verrekijkerleesboek 1

3

Slot

leergesprek

Tips voor de leerkracht

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. Daarna vertelt de leerling waarom hij of zij dit stukje leuk vindt.

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kunt je eigen leesboek meebrengen.

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

27 2
KIJKER 1 Week 2 Kijker 1 – Fictie – Week 2

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan fantaseren rond een gegeven onderwerp

1 De kinderen kunnen fantaseren rond een gegeven onderwerp.

2 De kinderen kunnen een spreekopdracht uitvoeren met een verzorgde taal.

3 De kinderen kunnen door expressieve mimiek en intonatie gevoelens weergeven.

4 De kinderen kunnen eenvoudige instructies voor een spreekopdracht begrijpen.

5 De kinderen kunnen luisteren naar en interpreteren een spreekopdracht van een medeleerling.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen zich oriënteren op het spreekdoel en de realisatie van de spreektaak.

7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de luistertaak.

8 De kinderen zijn zich bewust van de verwachtingen van de luisteraar.

Lesmateriaal – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – poster Zoem 2 – prentenboek: Gebruik je fantasie, Nicola O’Byrne (referenties in de inleiding p. 3)

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? In de eerste spreek- en luisterles vertelden de leerlingen het verhaal uit de leesles na aan de hand van de illustraties.

In deze les zullen ze leren fantaseren rond en bij een nieuw verhaal dat ze eerst beluisteren.

Wat volgt? In de volgende les begrijpend lezen gaan de leerlingen in een ander verhaal met fantasie aan de slag.

28 2 Kijker 1 – Fictie – Les 5 KIJKER 1 Les 5

Lesverloop

1Instap De komende twee weken bekijken de leerlingen diverse verhalen en prentenboeken van dichtbij. Op die manier komen ze in aanraking met een divers aanbod aan fictie.

In deze spreek- en luisterles baseren we ons op het boek Gebruik je fantasie! van Nicola O’Byrne. Want hun fantasie gebruiken is net wat de leerlingen doorheen deze Kijker nog meerdere keren zullen doen. Ze zullen ook ervaren dat dat is wat schrijvers doen als ze fictieverhalen schrijven.

2Kern

onderwijsleergesprek poster Zoem 2 prentenboek Gebruik je fantasie! klasgesprek partnerwerk kopieerblad 1

2.1 Het verhaal

Projecteer Zoem 2 of hang de poster op: ‘Ik vertel een verhaal en pas mijn stem aan.’ Er zijn verschillende manieren om een verhaal te vertellen. Je kunt een verhaal op eenzelfde toon en even luid vertellen, maar je kunt er ook veel meer mee doen en je stem aanpassen aan de sfeer in het verhaal.

Vraag de leerlingen goed te letten op hoe jij het verhaal vertelt en zeg dat zij dit zelf ook zullen proberen toepassen.

Lees het verhaal Gebruik je fantasie! voor. De leerlingen luisteren aandachtig. Toon bij de verschillende passages ook de illustraties. Let bij het voorlezen op de intonatie in je stem en geef zo het voorbeeld aan je leerlingen.

2.2 Gebruik van intonatie en mimiek

Na het voorlezen laat je de leerlingen reageren op het verhaal:

– Wat gebeurde er met Konijn?

– Wat was het plan van Wolf?

– Is het plan van de wolf gelukt? (nee)

– Hoe komt dat? (Het konijn was hem te slim af.)

– Wat deed het konijn? (Hij fantaseerde en stuurde Wolf naar de maan.)

– Wie kan nu ook uitleggen wat fantasie of fantaseren is?

Laat de leerlingen in duo's fantaseren rond deze vraag: Wat zouden zij gedaan hebben als ze Konijn waren? Wat zou er gebeuren? In welke volgorde?

Geef zelf inspiratie. bv. Kan er iets met de bomen in het bos gebeuren? Heeft het konijn een speciale toverkracht? …

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het spreken. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer spreken en let daarbij op deze vaardigheden:

– Intonatie bij het vertellen

– Fantaseren rond een gegeven onderwerp

Laat enkele duo’s hun verzonnen stukje verhaal vertellen. Wijs hen erop dat ze het ook proberen boeiend, spannend … te vertellen.

3 Slot

leergesprek

Reflectie

Reflecteer kort op de Zoem van de week.

– Lukt het om een verhaal met passende intonatie te brengen?

– Wat is er moeilijk aan?

Laat de leerlingen hun ervaringen delen.

29 2 Kijker 1 – Fictie – Les 5 KIJKER 1 Les 5

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan de verhaallijn van het verhaal aangeven.

1 De kinderen kunnen in een kort verhaal de verhaallijn, de hoofdpersonages en de belangrijkste gebeurtenissen aanduiden.

2 De kinderen weten dat een verhaal gefantaseerd is.

3 De kinderen kunnen zich een visueel beeld vormen van het hoofdpersonage.

4 De kinderen kunnen een concrete instructie door de leerkracht begrijpen.

5 De kinderen kunnen de begrippen schrijver en lezer gebruiken.

6 De kinderen kunnen de begrippen woord en betekenis gebruiken.

Strategiedoelen

7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de tekst op basis van voorkennis.

8 De kinderen kunnen gericht informatie zoeken in een leestekst.

9 De kinderen kunnen de betekenis van een gelezen woord en uitdrukking begrijpen of vragen de betekenis aan de leraar (strategie moeilijke woorden).

10 De kinderen kunnen een verhaal beoordelen op basis van een eigen mening en eigen gevoelens.

Lesmateriaal – werkkatern p. 9-11 – poster begrijpend lezen – stappenplan begrijpend lezen

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In de eerste spreek- en luisterles vertelden de leerlingen het verhaal uit de leesles na aan de hand van de illustraties. In vorige les hebben de kinderen gefantaseerd rond het verhaal over de wolf en het konijn. In deze les verwerken ze een verhaal waar ook een portie fantasie in verwerkt zit.

Wat volgt? In de volgende les begrijpend lezen gaan ze zelf actief fantaseren bij een verhaal.

30 2 Kijker 1 – Fictie – Les 6 KIJKER 1 Les 6

Lesverloop

1Instap Introductie

Vorige les hoorden de leerlingen een verhaal over fantasie. Schrijvers van prentenboeken en verhalen gebruiken hun fantasie om het verhaal te schrijven. Vandaag zullen we een nieuw een verhaal lezen waar er ook fantasie in voorkomt.

2Kern

werkkatern p. 9-11 stappenplan begrijpend lezen onderwijsleergesprek werkkatern p. 11

2.1 Lezen

Neem het werkkatern op pagina 9, 10 en 11. Naast de tekst zien de leerlingen opnieuw kaders met opdrachten. Leg ook hier uit dat het de bedoeling is om tijdens het lezen van de tekst af en toe te stoppen en na te denken over de vraagjes in de kaders. Die vragen helpen om de tekst goed te begrijpen. Gebruik het stappenplan begrijpend lezen tijdens de les.

Lees samen het fragment uit Api vindt een dino.

Opdrachten

1 De leerlingen denken na over de betekenis van onkruid wieden. (onkruid wegdoen)

2 Laat de leerlingen antwoorden en meedenken waarom dat ei geen echt ei is. Ze worden zich zo bewust van de fantasie-elementen in het verhaal. Spiek hiervoor al even bij oefening 7.

3 Laat de leerlingen antwoorden en meedenken wat dit wel is. (een wasknijper)

4 De leerlingen denken na over de betekenis van puinhoop. (rommel)

5 Laat de leerlingen antwoorden en meedenken wat dit wel is. (een riek)

2.2 Na het lezen

Na de klassikale leesbeurt laat je enkele leerlingen het verhaal navertellen. Zo ga je na wie de essentie vast heeft.

Stuur met vragen:

– Over wie ging het verhaal? (over Api)

– Wat gebeurde er? (Api denkt dat hij een dino gevonden heeft.)

– Wat denkt Api dat hij gevonden heeft in de tuin? (een ei, een kop en een poot van een dino)

– Denkt Das dat ook? (nee)

– Wat heeft Api echt in de tuin gevonden? (een steen, een wasknijper en een riek)

Los vervolgens opdracht 6 en 7 in het werkkatern op. Laat de leerlingen dit individueel of per twee oplossen, maar lees de opgaven eerst samen door.

Laat de leerlingen daarna ook per twee opdracht 8 en 9 bespreken.

Slot leergesprek

Nabespreking

Bespreek klassikaal opdracht 8 en 9. Verklaar het woord speurneus bij oefening 9. Laat de kinderen hun fantasie gebruiken. Ze kunnen ook voortbouwen op de fantasie van een klasgenoot.

31 2 Kijker 1 – Fictie – Les 6 KIJKER 1 Les 6
3

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan twee woorden samenvoegen tot een nieuw woord.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen met twee bestaande woorden een samenstelling maken en nadenken over de betekenis ervan.

2 De kinderen begrijpen de betekenis van woorden en uitdrukkingen en kunnen ze gebruiken in een zin.

3 De kinderen kunnen de begrippen woord, betekenis en uitdrukking gebruiken.

4 De kinderen kunnen het begrip samenstelling gebruiken.

Strategiedoelen 5 De kinderen kunnen zich oriënteren op de structuur en de betekenis van woorden.

Lesmateriaal – werkkatern p. 12 – kopieerblad 2: samenstellingen (Knip de stroken met de woorden uit.)

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige taalwijsles hebben de leerlingen op klinkers en medeklinkers kunnen oefenen. In deze les maken ze nieuwe woorden door twee woorden aan elkaar te rijgen. De woorden die ze zullen samenstellen, hebben ze in de verhalen uit eerdere lessen al gezien.

Wat volgt? In de volgende taalwijsles gaan de leerlingen met zinnen en zinsdelen aan de slag.

Taalwijzertje p. 7: samenstelling

2 KIJKER 1 Les 7
32 Kijker 1 – Fictie – Les 7

Lesverloop

1Instap

Woorden samenstellen

onderwijsleergesprek klassikaal werk partnerwerk kopieerblad 2

2Kern

partnerwerk werkkatern p. 12 klassikaal werk

Slot leergesprek

Vertel aan de leerlingen dat ze tijdens deze les nieuwe woorden gaan maken door bestaande zelfstandige naamwoorden samen te voegen. Die nieuwe woorden noemen we samenstellingen.

Noteer volgende worden in deze volgorde op het bord: plaats – geld – vogel – zak – speel – nest De leerlingen gaan op zoek naar drie juiste samenstellingen. Noteer ze op het bord. zak + geld = zakgeld, speel + plaats = speelplaats, vogel + nest = vogelnest.

Deel vervolgens per twee leerlingen de woorden op het kopieerblad uit. Laat hen in duo’s de samenstellingen maken met de afzonderlijke naamwoorden. bal + pen = balpen fiets + bel = fietsbel boeken + tas = boekentas school + bank = schoolbank zwem + bad = zwembad sport + schoen = sportschoen

Aan de slag!

Laat de leerlingen hun werkkatern nemen op pagina 12. Ze maken de oefeningen in de duo’s van tijdens de instap.

Bij oefening 1 en 2 maken ze samenstellingen. Eerst door te verbinden, daarna door ze aaneen te schrijven.

Bij oefening 3 linken ze de woorden uit oefening 2 aan de juiste zin en staan zo ook stil bij de betekenis van de nieuwe woorden.

Overloop de opdrachten klassikaal en corrigeer.

Nabespreking

Laat de leerlingen zelf een samenstelling bedenken. Laat hen rondkijken in de klas om woorden te vinden. bv. bloempot, klasdeur, schoolbord, stoelpoot, klasraam, schoolboek …

Laat hen daarna besluiten wat een samenstelling is.

2 KIJKER 1 Les 7
3
33 Kijker 1 – Fictie – Les 7

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan korte zinnen schrijven bij prenten.

Lesdoelen 1 De kinderen kunnen gedeeltelijk en met ondersteuning een kort verhaal met eenvoudige verhaallijn schrijven.

2 De kinderen kunnen gegeven prenten gebruiken om het verloop van het verhaal vorm te geven.

Strategiedoelen 3 De kinderen kunnen zich vragen stellen die essentieel zijn voor het achterhalen van informatie bij een prent of voor het beschrijven van een persoon of een voorwerp.

4 De kinderen kunnen informatie ordenen in functie van persoonlijke voorkeur.

Lesmateriaal – werkkatern p. 13-15 – kopieerblad 3: zinnen Nel en Ties (Kopieer de tabel met de elf zinnen evenveel keer als er duo’s zijn en knip de strookjes met zinnen uit.) – kopieerblad 4: Kijkwijzer schrijven – bijlage 6B-6G: prenten verhaal Nel en Ties – poster stappenplan schrijven – stappenplan schrijven

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige schrijfles startten de leerlingen het verhaal van hun trotsproduct op. In deze les schrijven ze hieraan verder.

Wat volgt? In de laatste schrijfles van deze Kijker verzorgen de leerlingen het verhaal. In de trotsweek vertellen ze dit verhaal aan hun gekozen luisteraars.

34 2 Kijker 1 – Fictie – Les 8 KIJKER 1 Les 8

1Instap

klasgesprek werkkatern p. 13 poster stappenplan schrijven stappenplan schrijven

2 Kern

klasgesprek bijlage 6B bijlage 6C klasgesprek

Herhaling

Vertel de leerlingen dat ze vandaag verder werken aan het verhaal van Nel en Ties. Laat hen vertellen wat ze nog weten:

– Waar speelde het verhaal zich af?

– Over wie ging het? Wat weten we al over de personages.

– Wanneer vond het verhaal plaats?

De leerlingen noteren de antwoorden op deze vragen in hun werkkatern bij oefening 1.

Verwijs naar de poster stappenplan schrijven of hun eigen kaart stappenplan. Gedurende deze les doorlopen de leerlingen de stappen 1, 2 en 3.

2.1 Vervolg van het verhaal: het probleem

Vertel de leerlingen dat er iets gebeurd is in Dazalea. Projecteer of toon bijlage 6B.

Laat de leerlingen beschrijven wat ze zien op de prent.

– Wie zit er op de bloem? (Nel)

– Wat zie je? (Ze weent en haar vleugel is kapot.)

Stel deze vragen en prikkel de fantasie van de leerlingen.

– Wat kan er gebeurd zijn?

– Hoe kan het gebeurd zijn?

Laat de leerlingen fantaseren en zo het verhaal mee vormgeven. Hou het gesprek wel kort. In het verhaal heeft Nel haar vleugel gebroken omdat ze kwam vast te zitten in een bloem. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen dit specifieke antwoord vinden. Ga verder met het lesverloop als je enkele zinvolle redeneringen te horen kreeg.

2.2 Vervolg van het verhaal: de oplossing

Projecteer of toon ook de tweede prent op bijlage 6C. Laat de leerlingen beschrijven wat ze zien. – Wie zie je op de prent? (Ties) – Wat zie je? (Ties is blij, hij heeft een idee!)

Laat de leerlingen nadenken over deze vraag. Prikkel hier opnieuw hun fantasie. – Wat zou Ties kunnen doen om te helpen?

Ook hier mogen de leerlingen even vrij fantaseren. In het verhaal vliegt Ties naar de dokter die een zalfje zal maken. Er is ook hier geen juist antwoord. Ga verder met het lesverloop als je enkele zinvolle redeneringen te horen kreeg.

2.3 Aan de slag

partnerwerk werkkatern p. 13 partnerwerk kopieerblad 3 werkkatern p. 14-15 bijlage 6D-6G

Laat de leerlingen daarna hun werkkatern nemen op pagina 13.

Daar zien ze dezelfde prenten. Laat hen bij elke prent de juiste woorden kleuren die vertellen wat er op de prent gebeurd. Ze kunnen hiervoor opnieuw in de duo’s van daarnet werken.

Geef hen een vijftal minuten de tijd.

Deel kopieerblad 3 uit per twee leerlingen. Ze krijgen elf zinnen die het laatste deel van het verhaal vertellen. Laat hen ook hun werkkatern op pagina 14 en 15 openleggen. De prenten ondersteunen de volgorde van het verhaal. Projecteer of toon de prenten in het groot op bijlage 6D-6G. De leerlingen lezen de zinnen en leggen per twee de strookjes in de juiste volgorde. Geef hen hiervoor enkele minuten de tijd.

35 2 Kijker 1 – Fictie – Les 8 KIJKER
8
1 Les

klassikaal werk kopieerblad 4

3 Slot

klassikaal

Bespreek klassikaal. Laat de zinnen van het kopieerblad in de juiste volgorde tussen de leerlingen liggen. Ze schrijven nu elk de zinnen over bij de juiste prent en in de juiste volgorde.

De leerlingen die nog niet helemaal klaar zijn, kunnen in de volgende schrijfles hun verhaal nog afwerken.

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het schrijven. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer schrijven en let daarbij op deze vaardigheden: – Ideeën uitschrijven – Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven

Stretchoefening

De leerlingen ontspannen hun handen en vingers na het schrijfmoment. Doe enkele oefeningen klassikaal:

werk

– Schud je handen los.

– Maak je polsen los. Draai ze van links naar rechts en van rechts naar links.

– Masseer met je ene hand één voor één de vingers van je andere hand. En omgekeerd. – Maak een knipperlichtbeweging: spreid en sluit je vingers. Doe dit vijf keer. – Draai je polsen van links naar rechts en van rechts naar links. – Schud je handen los.

36 2 KIJKER 1 Les 8 Kijker 1 – Fictie – Les 8

Weekoverzicht

Lesdoelen

Alle lessen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen.

2 De kinderen lezen met plezier.

3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen.

4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles.

5 De kinderen kunnen enthousiast een zelfgekozen stukje tekst voorlezen uit hun boek.

6 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal

Alle lessen

– leesraam – leesgesprek – leesportfolio – poster vloeiend lezen

Specifiek per les

Les A en D – Verrekijkerleesboek 1

Les B en C – boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Les B – boekje uit de Verrekijkerbieb: mier wil groot zijn

Les D – een karton melk

Timing

Per les vloeiend lezen – 25 minuten

2 37 Kijker 1 – Fictie – Week 3
KIJKER 1 Week 3

Lesverloop A

1Instap

klasgesprek Verrekijkerleesboek 1

2 Kern

Verrekijkerleesboek 1

Mini-instructie: fantasie en realiteit onderscheiden

Lees volgend stukje tekst voor. De leerlingen luisteren aandachtig.

Lekker groot

‘Ik ben boos!’ zegt Jolien. ‘Alle grote mensen kunnen stikken!’

Jolien staat op. Ze veegt een zwarte krul uit haar ogen. Met haar kin omhoog loopt ze naar de kamer van papa en mama.

‘Ik ben lekker wél groot!’

Jolien opent de kast met de kleren van mama. ‘Welke jurk kies ik? Die groene jurk hier? Bah, nee. Zo lijk ik net een kikker.’ Met haar handen in haar zij bekijkt Jolien alle jurken.

‘Hee, dié jurk heb ik mama nog nooit zien dragen,’ denkt ze hardop. Ze haalt de jurk uit de kast. Even later staat Jolien in mama’s gele jurk voor de grote spiegel. Fier bekijkt ze zichzelf.

‘Mijn ogen moeten blauw zijn,’ zegt ze. ‘Net zo blauw als de ogen van mijn pop.’ Maar waar laat mama dat spul dat ze elke dag op haar ogen smeert? Ligt dat niet op het kastje boven haar bed? Jolien gaat op haar tenen staan … niets. Maar dan krijgt ze een prima idee. Vrolijk huppelt ze naar de keuken. De jurk glijdt achter haar aan. ‘Net alsof ik ga trouwen,’ denkt ze. Met beide handen graait Jolien in de knutselkist naar haar nieuwe verfdoos. Ze likt aan haar pink en drukt die in de blauwe verf. Zachtjes wrijft ze het blauwe goedje op haar ogen. Beeldig, vindt ze zelf. Er mag best nog wat bij. Jolien tuit haar lippen. Ze drukt een kus op de rode verf. Haar lippen zien nu knalrood. En nu ben ik de prinses van België. Ik trouw met de prins en maak een reis naar elfenland. Daar speel ik met de prinses van Elfenland samen met de poppen. De prinses van Elfenland is mijn beste vriendin.

naar Lekker groot, Els De Jonghe – tekst uit taalmethode Kameleon

Laat de leerlingen nadenken over elementen in het verhaal die echt gebeurd kunnen zijn en wat helemaal verzonnen is. Sommige dingen in dit verhaal kunnen echt. Welke? (Jolien kan echt het kleed van mama aandoen en ze kan haar ogen en lippen schminken.) Maar andere dingen zijn helemaal verzonnen. Welke? (Trouwen met de prins en op reis gaan naar Elfenland.) Grappig hé, dat is fantasie!

Stel kort de drie teksten van deze week voor en wijs op de leesmoeilijkheid. De leerlingen kiezen zelf welke tekst ze lezen. De teksten tijdens week 3 zijn: – Tekst 7: Best eng – Tekst 8: De zeepridder en de heks van heinde en ver – Tekst 9: Hond en Wolf – De rekat

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

38 2
KIJKER 1 Week 3 Kijker 1 – Fictie – Week 3

slot leergesprek

Tips voor de leerkracht

Reflectiemoment

Geef twee leerlingen de kans om te vertellen over fantasie en realiteit in teksten. Vermoedelijk vertelt er een kind dat in de tekst Hond en Wolf – De rekat een stukje informatie en geen fantasie voorkomt. Dat is een kans om aan te geven dat fantasie enkel in verhalen voorkomt.

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen, laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

39 2 3
KIJKER 1 Week 3 Kijker 1 – Fictie – Week 3

Lesverloop B

1Instap

klasgesprek boekje uit de Verrekijkerbieb leesraam boeken Verrekijkerbieb / klasbieb leesportfolio poster vloeiend lezen

Mini-instructie: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Lees een stukje voor uit een boek uit de Verrekijkerbieb zodanig dat de leerlingen zin krijgen om dit boek te lezen.

Als vrijblijvende suggestie nemen wij het boekje Mier wil groot zijn uit onze Verrekijkerbieb op. Het boekje is geschreven door Jonas Boets. Mier wil wel eens iets leuks doen. En op de berg, daar is het leuk. Maar de berg is veel te hoog. Mier is veel te klein. Hoe kan hij toch groot zijn? Mier zoekt het uit.

Lees bij voorkeur voor van pagina 1 tot en met pagina 5.

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken:

1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek.

2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam.

3 Wie een boek uit heeft, vult de leeskaart in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen!

4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

2 Kern

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot

leergesprek

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Een of twee leerlingen lezen ‘een spannend fragment’ voor uit hun boek of vragen de leraar een stukje hardop voor te lezen dat ze leuk of spannend vonden.

Tips voor de leerkracht

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

40 2
3
Kijker 1 – Fictie – Week 3 KIJKER 1 Week 3

Lesverloop C

1Instap

klasgesprek drie willekeurige boeken

Mini-instructie: boeken kiezen – achterflap

Vertel de kinderen dat je, wanneer je een boek kiest dat je wil lezen, ook naar de achterflap kijkt. Op de achterflap staat de korte inhoud en vaak ook foto’s, tekeningen …

Je leest dus de titel en kijkt ook vooral naar die specifieke foto of tekening.

Illustreer dit door drie boeken te nemen, de achterflap te lezen en hardop te denken. Enkele voorbeelden:

– Hier staat dat het een spannend boek is voor kinderen die van dieren houden. Ik hou wel van dieren en ik lees graag spannende boeken. Dit boek zou ik al willen lezen.

– Hier staat dat dit een reisgids is over Parijs. Dit beste gids voor als je Parijs wil bezoeken. Ik plan geen reis naar Parijs, dus ik zal dit boek niet kiezen.

– Uit de bib zou ik dit boek meenemen, want … (jouw motivatie op basis van de achterflap: tekst en eventueel tekeningen of foto’s).

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

2 Kern

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Geef een leerling drie boeken voor beginnende lezers. Vraag om hardop denkend naar de achterflap te kijken. Welk boek zal de leerling kiezen om te lezen?

leergesprek

41 2
3 Slot
KIJKER 1 Week 3 Kijker 1 – Fictie – Week 3

Lesverloop D

Vooraf

1 Instap

klasgesprek

Ga op zoek naar een karton melk of fruitsap. Breng het mee naar de klas, toon het aan de leerlingen en bespreek het in deze D-les.

Mini-instructie: een tekstfragment voorlezen – karton melk

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) dat je elke dag leest en waarom dat belangrijk voor je is.

Ik zat deze ochtend aan tafel en ik las wat er op het karton melk / fruitsap staat.

Toon het karton melk of fruitsap.

Het is toch wel belangrijk te weten wat er allemaal in een product zit. Je kunt bijvoorbeeld op het karton ook vinden of de drank nog goed is. Die moeilijke woorden zoals plantenextracten of cultures van micro-organismen begrijp ik niet zo goed, maar dat is niet zo erg. Ik lees die woorden wat trager en weet dat het voedingsstoffen zijn. Je hoeft niet altijd alles te begrijpen van wat je leest.

Ik ben blij dat ik toch de meeste informatie kan lezen op het karton. Het voelt fijn aan te weten wat je koopt of drinkt.

Verrekijkerleesboek 1

2 Kern

Verrekijkerleesboek 1

3 Slot

leergesprek

Vertel de kinderen dat ze minstens één tekst van week 3 lezen. De stillezers mogen de derde tekst lezen of verder lezen in hun boek.

De duolezers herhalen de vorige tekst best een tweede keer.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. De leerling vertelt waarom hij of zij de tekst leuk vindt.

42 2
KIJKER 1 Week 3 Kijker 1 – Fictie – Week 3

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan dieren uit het verhaal nabootsen in een rollenspel.

1 De kinderen ontdekken in een kort, voorgelezen verhaal de verhaallijn, het hoofdpersonage en de belangrijkste gebeurtenissen.

2 De kinderen kunnen fantaseren rond gebeurtenissen in een verhaal en rond het onderwerp: dierengeluiden.

3 De kinderen kunnen het beluisterde verhaal navertellen en samenvatten.

4 De kinderen geven situaties weer door gebruik te maken van mimiek en pantomimiek en het nabootsen van dierengeluiden.

5 De kinderen begrijpen werkwoorden die dierengeluiden weergeven door afleiding uit de context.

6 De kinderen kunnen mimiek en pantomimiek gebruiken in een rollenspel.

Strategiedoelen

7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de luisteropdracht door hun voorkennis over het onderwerp te dramatiseren.

8 De kinderen kunnen zich oriënteren op een spreekdoel en activeren hun voorkennis over het onderwerp.

Lesmateriaal – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – kopieerblad 5: kaartjes dierengeluiden – bijlage 8: dieren en dierengeluiden – poster Zoem 3 – audio 1: dierengeluiden

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige spreek- en luisterles hebben de leerlingen geleerd wat fantasie is en hebben ze gefantaseerd bij het verhaal van het konijn en de wolf. In deze les luisteren de leerlingen naar het verhaal van Kiki Kakel. Ze fantaseren over het onderwerp en maken met hun eigen woorden een korte dialoog die ze voor de klas opvoeren.

Wat volgt? Ook in de volgende les begrijpend lezen zullen ze verder fantaseren bij een verhaal.

2
KIJKER 1 Les 9 43 Kijker 1 – Fictie – Les 9

Lesverloop

1Instap klasgesprek

2Kern

onderwijsleergesprek poster Zoem 3 onderwijsleergesprek audio 1 bijlage 8

Voorlezen

Lees het speelse, vrolijke verhaal Een babbeltje over van alles en nog wat voor. Je vindt de tekst op pagina 47.

Dit verhaal komt ook uit het prentenboek Feeëngeheimen. De oorspronkelijke versie is licht gewijzigd en ingekort.

2.1 Fantaseren bij het beluisterde verhaal

Projecteer of toon de Zoem van deze week: ‘Ik droom en zeg het met mijn eigen woorden.’

Bespreek de beluisterde tekst klassikaal.

Observeer hierbij de leerlingen die vlot antwoorden. Ondersteun de leerlingen die minder snel tot spreken komen door hen gerichte vragen te stellen:

– Wie weet nog de naam van het meisje? (Kiki Kakel)

– Zij kan iets wat andere kinderen niet kunnen! Wat? (met dieren praten)

– Kun je een paar dieren noemen met wie zij praat? (hond, kat, olifant, panda, kip, slang) – Welk dier heeft een slechte uitspraak? (panda)

– Wat gebeurt er ’s morgens als zij wakker wordt? (Kiki Kakel is humeurig en begint te knorren.)

– Hoe reageert de mama van Kiki? (Ze schrikt.)

– Spreekt Kiki op school nog altijd de dierentaal? (Neen, ze spreekt terug de kindertaal.)

– Kan dit echt gebeuren? (Neen, de schrijver fantaseert.)

De leerlingen fantaseren verder over dit verhaal. Geef hen enkele aanzetten:

– Wie zou ook met dieren willen praten? Met welk dier? En waarom?

– Hoe zou jouw mama reageren als jij begint te knorren in bed?

Laat de leerlingen enkele minuten volop fantaseren. Moedig de zwakke sprekers aan om te antwoorden en bekrachtig hen. Foute antwoorden zijn er niet.

Als je merkt dat heel wat leerlingen in de beginfase van de vraagstelling aarzelen om te antwoorden, herhaal dan enkele passages uit het verhaal of lees het verhaal nog een keer voor.

2.2 Dieren nabootsen

Vertel de leerlingen dat ze nu gaan luisteren naar dierengeluiden. Op het audiofragment staan zes dierengeluiden elk tweemaal in willekeurige volgorde.

Projecteer of toon bijlage 8. Op deze bijlagen staan zes werkwoorden: blaffen, miauwen, brullen, kakelen, sissen en knorren.

Verdeel de klas in duo’s. Laat enkele duo’s de woorden lezen en vraag aan andere duo’s welk dier dit geluid maakt.

Luister samen naar het audiofragment en duid telkens een duo aan dat samen mag antwoorden welk dier ze horen. In totaal kunnen er twaalf duo’s antwoorden. Na deze activiteit mag de ganse klas in een kort moment dierengeluiden nabootsen.

Als ik bijvoorbeeld kat zeg, dan miauwen jullie in koor.

Dit korte inleefmoment dient als ontremming en voorbereiding op de aansluitende spreekactiviteit.

2
KIJKER 1 Les 9 44 Kijker 1 – Fictie – Les 9

Slot leergesprek

2.3 Rollenspel

Geef elk duo een kaart waarop een dierengeluid staat. Verduidelijk de opdracht. Op jullie kaart staat een zin: bv. ‘Kiki Kakel blaft’ met daarbij een afbeelding van het dier dat het geluid maakt. Jullie spelen per twee een heel kort toneelstukje. Eén kind speelt de rol van Kiki en het andere kind speelt de rol van het dier. Jullie beelden uit dat Kiki het dier van op je kaart tegenkomt in het bos en ze elkaar begroeten.

Jullie mogen nog één of twee vraagjes aan elkaar stellen en antwoorden geven. Hiervoor gebruiken jullie je eigen woorden! Je mag zelf verzinnen waarover je praat. Maar opgelet, maak tussendoor de juiste dierengeluiden. Jullie mogen ook je benen, armen, voeten, handen en stem gebruiken om het dier uit te beelden. En vergeet niet dat Kiki ook de dierentaal spreekt, dus zij moet ook de juiste dierengeluiden maken.

Beeld zelf eerst samen met een leerling een scene uit: bv. – Dag hond, ik ben Kiki. Woef. Wat is er aan de hand?

– Dag Kiki, woef, ik ben moe / ik heb honger / ik heb dorst …

– Woef, hoe komt het hond?

– Ik heb, woef, niet goed geslapen.

– Hallo, kip, tok tok, waar woon je?

– Hallo Kiki Kakel, ik tok woon op een tok boerderij.

– Tok tok, waar ga je naar school?

– Ik tok ga niet naar tok school. Ik tok kan al tok heel goed tok rekenen.

– Wat lust je graag, tok tok?

– Tok tok, graantjes!

Spreek af dat iedereen luid en duidelijk spreekt en dat de leerlingen rustig en stil moeten zijn wanneer ze aandachtig naar hun klasgenoten luisteren. Verwijs ook naar de Zoem van vorige week waar de leerlingen hebben geleerd om intonatie te gebruiken.

Geef de leerlingen enkele minuten tijd om de rollen te verdelen en te bedenken wat hun Kiki-figuur en hun dierfiguur aan elkaar vragen of zeggen. Wijs hen nog eens op het belang van fantaseren en het gebruiken van eigen woorden.

Benadruk nog eens dat ze hun dierengeluid niet mogen vergeten na te bootsen.

3.1 Nabespreking

Voorzie een kort evaluatiemoment met de hele klas of enkel met de duo’s die niet aan bod zijn geweest:

– Hebben jullie alles goed begrepen?

– Hebben jullie goed kunnen luisteren?

– Werden de geluiden goed nagebootst?

– Sprak iedereen luid en duidelijk genoeg?

– Werden de dieren goed uitgebeeld?

Rond af met de Zoem van deze week.

– Jullie hebben gefantaseerd over spreken met dieren.

– Jullie hebben dierengeluiden nagebootst.

– Jullie hebben met eigen woorden een dialoog tussen Kiki en een dier bedacht.

2 KIJKER 1 Les 9
partnerwerk kopieerblad 5 TIP
3
45 Kijker 1 – Fictie – Les 9

kopieerblad 1

3.2 Beoordeling

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het spreken. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer spreken en let daarbij op deze vaardigheden: – Vragen stellen en antwoorden geven bij een verhaal – Iets met eigen woorden navertellen – Fantaseren rond een gegeven onderwerp

Tips voor de leerkracht

Als je een grote klas hebt zal het waarschijnlijk niet mogelijk zijn om alle leerlingen hun dialoog te laten opvoeren. Vertel op voorhand niet wie de dialoog wel zal voordragen en wie niet. Zo moeten alle duo’s voorbereid zijn en blijft iedereen gemotiveerd.

Voorleestekst

Een babbeltje over van alles en nog wat

Schrijvers Philippe Lechermeier en Ed Franck | Boek Feeëngeheimen

Kiki Kakel spreekt al van toen ze nog een klein meisje was elke dierentaal. Ze blaft vrolijk met een hond, miauwt regelmatig met de kat. Met de olifant praat ze vlotjes en ook met de panda, maar die heeft zelf een slechte uitspraak.

Ze kakelt met de kip en is goede maatjes met de sissende slang.

Ze blaft, ze miauwt, ze brult, ze kakelt en ze sist !

’s Ochtends, als haar ouders haar wekken om naar school te gaan, is Kiki humeurig en begint ze te knorren. Dat maakt haar mama aan het schrikken!

Gelukkig doet ze al snel weer normaal en spreekt ze opnieuw de kindertaal.

2 KIJKER 1 Les 9
46 Kijker 1 – Fictie – Les 9
naar Feeëngeheimen, Philippe Lechermeier en Ed Franck, Davidsfonds

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan fantaseren bij een verhaal.

1 De kinderen ontdekken in korte verhalen de verhaallijn, het hoofdpersonage en de belangrijkste gebeurtenissen.

2 De kinderen kunnen onderscheid maken tussen fantasie en realiteit en fantaseren over de inhoud van het verhaal.

3 De kinderen begrijpen de betekenis van een gelezen woord of uitdrukking of vragen de betekenis aan de leraar.

4 De kinderen voorspellen de inhoud van de tekst op basis van de eerste tekstregels.

5 De kinderen denken na over en begrijpen de handelingen en het uiterlijk van het hoofdpersonage.

6 De kinderen kunnen illustraties rubriceren volgens de gegeven criteria: flink of ondeugend.

7 De kinderen begrijpen de betekenis van moeilijke woorden in een tekst door ze op te zoeken in een verklarende woordenlijst.

8 De kinderen begrijpen de inhoud en bedoeling van een boodschap via gegeven beeldmateriaal.

Strategiedoelen 9 De kinderen kunnen zich oriënteren op de tekst op basis van de titel en geven daarop hun persoonlijke ideeën weer.

10 De kinderen kunnen antwoorden op inhoudelijke vragen opzoeken in de tekst.

Lesmateriaal – werkkatern p. 16-17

– poster stappenplan begrijpend lezen – stappenplan begrijpend lezen

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige les hebben de leerlingen een eigen dialoog tussen dieren bedacht. Ze gebruikten hiervoor hun fantasie. In deze les gaan de leerlingen fantaseren bij het verhaal hoe het is om een mier te zijn.

Wat volgt? Het inlevingsvermogen dat de leerlingen met de fantasie-oefeningen opgebouwd hebben, kunnen ze gebruiken in de trotsweek wanneer ze hun verhaal vertellen aan anderen.

2 KIJKER 1 Les 10
47 Kijker 1 – Fictie – Les 10

Lesverloop

1Instap

onderwijsleergesprek poster stappenplan begrijpend lezen klasgesprek

Het verhaal voorspellen

Vertel de leerlingen dat ze deze les een nieuw fantasieverhaal zullen lezen. Neem er het stappenplan begrijpend lezen bij. Vertel de leerlingen dat een tekst steeds op dezelfde manier wordt aangepakt. Verwijs hierbij ook naar de voorgaande lessen begrijpend lezen waar je die opbouw reeds volgde.

Lees de titel van het verhaal voor: Voor even een mier zijn. Stel een aantal vragen waardoor de leerlingen zelf het vervolg en de inhoud van het verhaal kunnen raden:

– Waar denk je aan als je die titel hoort?

– Waarover zou het verhaal kunnen gaan?

– Wat zou er gebeuren als jij een mier wordt?

2 Kern

klassikaal werk werkkatern p. 16-17 partnerwerk klasgesprek TIP

2.1 Het verhaal lezen

Neem het werkkatern op pagina 16 en 17. Lees de eerste twee alinea’s klassikaal. Hou even halt bij vraag 1: Waarom moet een mier fit zijn?

Verklaar ‘fit zijn’ aan de hand van de woordverklaring onderaan de pagina. Bespreek de vraag klassikaal. Laat enkele leerlingen aan het woord.

De leerlingen lezen het vervolg van het verhaal in duo’s verder.

2.2 Het verhaal bespreken

Laat de leerlingen vertellen: – Wat doen mieren zoal? (sjouwen, sleuren, duwen, verhuizen, bouwen, herstellen …) – Mieren zijn dapper. Wat bouwen ze, sleuren ze? Welk werk doen ze? Bespreek samen oefening 2. – De mieren komen ook gevaren tegen. Welke twee gevaren komen voor in de tekst? Laat de leerlingen de twee gevaren in de tekst markeren. – Ken je nog andere gevaren dan die in het verhaal?

Wijs de leerlingen tijdens het spreken op de Zoems van deze Kijker. Vooral Zoem 1 en 3 passen bij deze les: ‘Ik spreek luid en duidelijk’ en ‘Ik droom en zeg het met mijn eigen woorden’.

3

Slot klasgesprek

Nabespreking

Rond de les af met enkele vragen, waaronder oefening 3. – Wil jij voor één dag een mier zijn? Waarom wel? Of waarom niet? – Kan dit verhaal echt gebeurd zijn?

Tips voor de leerkracht Denk vooraf na over de samenstelling van de leesduo’s. Loop rond en begeleid zwakke lezers of neem een groepje lezers apart en lees met hen samen het verhaal door.

2 KIJKER 1 Les 10
48 Kijker 1 – Fictie – Les 10

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan zinnen korter en langer maken.

Lesdoelen

1 De kinderen oefenen met zinnen en zinsdelen: zinnen opbouwen en afbreken en zinsdelen verplaatsen.

2 De kinderen kunnen nadenken over de structuur van een zin (korte en lange zin, vragende en mededelende zin, uitroepzin).

3 De kinderen kunnen vlot het begrip zin gebruiken.

4 De kinderen kunnen de betekenis van woorden opzoeken in een verklarende woordenlijst.

Strategiedoelen 5 De kinderen kunnen zich oriënteren op de talige informatie in een zin in functie van de taalsituatie.

Lesmateriaal – werkkatern p. 18 – kopieerblad 6: zinsdelen (Knip de kaartjes uit.)

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? Dit is de eerste les rond dit onderwerp voor de leerlingen. Ze zullen zelf zinnen opbouwen en afbreken binnen de context van de verhalen die ze al lazen.

Wat volgt? In Kijker 3, les 6 gaan de leerlingen opnieuw met zinnen aan de slag.

Taalwijzertje p. 9: spelen met zinsdelen

2 KIJKER 1 Les 11
49 Kijker 1 – Fictie – Les 11

Lesverloop

1Instap

onderwijsleergesprek

2Kern

partnerwerk kopieerblad 6 werkkatern p. 18 onderwijsleergesprek onderwijsleergesprek kopieerblad 6 werkkatern p. 18

Slot

Zinnen

Vertel de leerlingen dat ze het deze les over zinnen zullen hebben.

Ga eerst na of alle leerlingen het begrip ‘zin’ kennen.

Een zin is een verzameling woorden die samen iets zeggen over iets of iemand. We spreken altijd in zinnen. Er zijn korte en lange zinnen, vragende zinnen, zinnen die gewoon iets zeggen of zelfs zinnen die uit één woord bestaan.

2.1 Korte zinnen

Neem de kaartjes van kopieerblad 6. De leerlingen nemen hun werkkatern op pagina 18. Ze zien dezelfde woorden in hun werkkatern als op de kaartjes op het kopieerblad. Toon de kaartjes. Geef de leerlingen de opdracht om met deze woorden vier zinnen te maken die zo kort mogelijk zijn.

De leerlingen overleggen per twee. Ze noteren nog niks. Bespreek de mogelijke oplossingen. Maak aan bord de voorstellen van de leerlingen mee. Laat de leerlingen ook meedenken over de zinnen van anderen of die kort genoeg zijn.

bv. Ik speel. Het regent. De boot vaart. Zij eet.

Bij de laatste zin zullen er wellicht kinderen zijn die vinden dat ‘een appel’ erbij moet, en misschien heb je ook leerlingen die enkel ‘Speel!’ als zin gelegd hebben (als bevelende zin). Laat de leerlingen dit bespreken. Het gaat hier niet om juist of fout maar het aanvoelen van de mogelijkheden.

Laat de leerlingen hun vier zinnen neerschrijven in het werkkatern.

2.2 Langere zinnen

Keer terug naar de zinnen aan bord. Zorg dat de vier zinnen uit het voorbeeld aan bord staan. Neem de overige kaartjes. Vertel dat we zinnen ook langer kunnen maken.

We voegen er informatie aan toe.

Hang het kaartje ‘op zolder’ na ‘Ik slaap’.

Op welke vraag geeft het nieuwe stukje zin een antwoord? (Waar?)

Vraag de leerlingen of zij met de overige kaartjes ook de andere zinnen kunnen aanvullen. Laat hen telkens zoeken op welke vraag ze een antwoord geven.

Laat de leerlingen daarna hun werkkatern opnieuw nemen. Ze maken oefening 2.

Bespreking

onderwijsleergesprek

Overloop de antwoorden op opdracht 2. Kom samen tot het besluit dat er korte en langere zinnen zijn. Hoe langer de zin, hoe meer informatie we krijgen over iets of iemand.

2 KIJKER 1 Les 11
3
50 Kijker 1 – Fictie – Les 11

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan mijn verhaal netjes afwerken.

Lesdoelen

1 De kinderen weten en kunnen verwoorden wat het schrijfdoel van het teksttype is (verhaal in een prentenboek).

2 De kinderen kunnen gedeeltelijk en met ondersteuning een kort verhaal met eenvoudige verhaallijn schrijven.

3 De kinderen kunnen gegeven prenten gebruiken om het verloop van het verhaal vorm te geven.

4 De kinderen kunnen de begrippen tekst en titel gebruiken.

5 De kinderen kunnen de leesbaarheid van hun tekst verhogen door aandacht te hebben voor een verzorgd handschrift.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen zich vragen stellen die essentieel zijn voor het achterhalen van informatie bij een prent of voor het beschrijven van een persoon of een voorwerp.

7 De kinderen ordenen informatie in functie van persoonlijke voorkeur.

Lesmateriaal – werkkatern p. 19 – middenkatern – kopieerblad 4: Kijkwijzer schrijven – poster stappenplan schrijven – stappenplan schrijven

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige schrijfles hebben de leerlingen het verhaal van hun trotsproduct uitgeschreven. In deze les verzorgen ze dit in het middenkatern dat ze zullen gebruiken in de trotsweek.

Wat volgt? In de trotsweek vertellen de leerlingen hun verhaal aan anderen.

2 KIJKER 1 Les 12
51 Kijker 1 – Fictie – Les 12

Lesverloop

1Instap

onderwijsleergesprek

2 Kern

klassikaal werk werkkatern p. 19 partnerwerk middenkatern p. 1 klassikaal werk poster stappenplan schrijven stappenplan schrijven individueel werk werkkatern p. 14-15 TIP middenkatern p. 3 kopieerblad 4

Afwerken trotsproduct

Vertel de leerlingen dat ze het verhaal van Nel en Ties al volledig klaar hebben voor hun trotsproduct. Vertel dat ze deze les het verhaal in het net zullen schrijven.

2.1 Een overzicht

Laat de leerlingen opnieuw in het verhaal komen. Neem het werkkatern op pagina 19 en vul samen oefening 1 in. Zo reconstrueren de leerlingen nog even de grote lijnen van het verhaal.

2.2 Stap 6: Ik verzorg

De leerlingen nemen het middenkatern. Hierin staat het verhaal van Nel en Ties. Op de eerste pagina zien ze echter dat er nog geen titel is ingevuld. Laat de leerlingen in duo’s nadenken. Welke titel kunnen ze aan het verhaal geven?

Overloop daarna de verschillende titels klassikaal. Noteer enkele goeie titels aan bord. Bepaal zelf of elk duo zijn eigen titel mag noteren of je klassikaal de beste titel gebruikt.

Verwijs naar de laatste stap op de poster van het stappenplan schrijven of de leerlingen nemen er zelf hun eigen stappenplan schrijven bij. Vertel de leerlingen dat ze behalve de laatste stap reeds alle stappen hebben doorlopen. Het schrijfproduct is bijna klaar.

Vervolgens gaan de leerlingen individueel aan de slag. Wie nog niet klaar was met het noteren van de zinnen in les 8, werkt dat eerst af.

Je kunt dit ook klassikaal geleid doen. Het is wel de bedoeling dat alle leerlingen het verhaal in hun eigen middenkatern noteren.

De anderen nemen het werkkatern met de gecorrigeerde zinnen en zullen die nu net overschrijven in hun middenkatern. Moedig de leerlingen aan om hun handschrift te verzorgen.

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het schrijven. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer schrijven en let daarbij op deze vaardigheden: – Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven – Verzorgen: lay-out

Slot Afsluiter

Vertel de leerlingen dat ze het verhaal dat ze nu zelf volledig in een boekje gegoten hebben, ook zullen vertellen voor of laten lezen door een publiek. Maak de praktische afspraken die hiervoor nodig zijn.

2 KIJKER 1 Les 12
3
52 Kijker 1 – Fictie – Les 12

Weekoverzicht

Lesdoelen

Alle lessen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen.

2 De kinderen lezen met plezier.

3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen.

4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles.

5 De kinderen kunnen enthousiast een zelfgekozen stukje tekst voorlezen uit hun boek.

6 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal

Alle lessen

– leesraam – leesgesprek – leesportfolio – poster vloeiend lezen

Specifiek per les Les A en D – een informatief boek en een verhalend boek Les B – boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Timing

Per les vloeiend lezen – 25 minuten

2
KIJKER 1 Week 4 53 Kijker 1 – Fictie – Week 4

Lesverloop A

1Instap

klasgesprek een informatief en een verhalend boek

Mini-instructie: fantasie en realiteit onderscheiden

Toon de leerlingen de twee boeken die je selecteerde. Stel enkele vragen aan de leerlingen zodat het onderscheid tussen beide soorten boeken duidelijk wordt.

– In welk boek vind je fantasie? Hoe weet je dat?

In welk boek vind je informatie? Hoe weet je dat?

Laat de leerlingen antwoorden. Lees een stukje voor uit elk boek. Klopt het?

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

2 Kern

Verrekijkerleesboek 1

3 Slot

leergesprek

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Duid twee leerlingen aan. Vraag hen om naar de klasbieb te gaan. De ene leerling kiest een fantasieboek uit en de andere leerling een boek zonder fantasie. Lukt dit?

2
KIJKER 1 Week 4 54 Kijker 1 – Fictie – Week 4

Lesverloop B

1Instap

klasgesprek leesraam boeken Verrekijkerbieb / klasbieb leesportfolio poster vloeiend lezen

2 Kern

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

3 Slot leergesprek

Mini-instructie: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Neem een boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb. Lees er enthousiast een stukje uit voor. Vertel de leerlingen dat ze dit boek kunnen vinden in de klasbieb. Ze kunnen het zelf ook lezen als ze dat willen.

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken:

1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek.

2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam.

3 Wie een boek uit heeft, vult de leeskaart in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen!

4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Wie wil een stukje voorlezen uit een boek waar hij of zij iets leuks of boeiends tegenkwam? Lees het stukje dan ook vrolijk en boeiend voor.

2
KIJKER 1 Week 4 55 Kijker 1 – Fictie – Week 4

KIJKER 1 Les 13A Toets

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen ontdekken de verhaallijn in een prentenboek en duiden het hoofdpersonage en de belangrijke gebeurtenissen aan.

2 De kinderen maken een onderscheid tussen fantasie en realiteit.

3 De kinderen herkennen in illustraties kenmerken van afgebeelde figuren.

4 De kinderen denken na over de handelingen en het uiterlijk van het hoofdpersonage.

Lesmateriaal

– kopieerblad 7: toets begrijpend lezen

Timing 25 minuten

Lesverloop

kopieerblad 7 klassikaal werk individueel werk

Tips voor de leerkracht

Voor deze toets is het verhaal Maanpluimpje uit het prentenboek Feeëngeheimen gekozen. De oorspronkelijke tekst is licht gewijzigd en ingekort.

Vertel de leerlingen dat jullie samen een toets begrijpend lezen gaan maken. Lees het verhaal Maanpluimpje voor en projecteer de tekst. De leerlingen lezen mee op hun kopieerblad. Geef de leerlingen vijf minuten de tijd om het verhaal nog eens individueel te lezen.

Overloop samen de vragen. De leerlingen lossen ze één per één op.

Laat de leerlingen op het einde hun toets evalueren. Hoe hebben ze het volgens zichzelf gedaan? Kleur zelf ook een smiley in na het verbeteren van de toets.

Maanpluimpje is een moeilijk woord. Het komt in veel vragen terug. Je kunt de leerlingen dit woord overal waar het in de vragen voorkomt, in een kleur laten zetten zodat ze dit niet telkens opnieuw moeten lezen. Doe dit samen zodat dit bij iedereen juist uitgevoerd is.

2
56 Kijker 1 – Fictie – Les 13A Toets

Voorleestekst MAANPLUIMPJE

Ze is zo licht als lucht.

Je komt haar tegen en je merkt het niet eens.

Ze draagt haar witte rokje dag en nacht.

Soms zie je haar door de lucht zweven, op de wind.

Je rent, je springt om haar te pakken.

Ook in de nacht kun je haar zien in het bos.

Heel, heel soms landt ze in de holte van mijn hand.

Dan knijp ik mijn hand dicht.

Ik voel haar heen en weer bewegen.

Ik vind het erg voor haar.

Ik open mijn hand en zie haar, in de war.

Snel vliegt ze weg, ver, heel ver weg.

Het is net of ik vlieg zelf!

2 KIJKER 1 Les 13A
Toets
Schrijvers Philippe Lechermeier en Ed Franck | Boek Feeëngeheimen
57 Kijker 1 – Fictie – Les 13A Toets
naar Feeëngeheimen, Philippe Lechermeier en Ed Franck, Davidsfonds

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen in een voorgelezen verhaal de verhaallijn, de hoofdpersonages en de belangrijke gebeurtenissen weergeven.

2 De kinderen kunnen een onderscheid maken tussen fantasie en realiteit.

Lesmateriaal – kopieerblad 8: toets luisteren Timing 25 minuten

Lesverloop

kopieerblad 8 klassikaal werk individueel werk

Voor de toets luisteren werd gekozen voor een fragment uit het prentenboek Muizen van Nannie Kuiper. Muizen is een speels, vrolijk verhaal geschreven in rijm, wat de luisterbereidheid van de leerlingen verhoogt.

Deze toets test de luistervaardigheid van de leerlingen na één, maximum twee voorleesbeurten van de tekst.

Lees het verhaal voor. Je vindt de tekst op het einde van deze les. Wijs de leerlingen erop dat ze heel aandachtig moeten luisteren.

Lees het verhaal een tweede keer voor. Als je een sterke klas hebt, kun je de leerlingen ook na de eerste voorleesbeurt de toets laten oplossen!

Overloop de vragen met de leerlingen. Lees eventueel de zinnen voor zodat zwakkere lezers op die manier een vorm van ondersteuning krijgen.

De leerlingen lossen de toets individueel op.

2 KIJKER 1 Les 13B
Toets
58 Kijker 1 – Fictie – 13B Toets

Voorleestekst Muizen

Schrijver Nannie Kuiper | Boek Muizen

Floortje Flos krijgt een cadeautje! Opa brengt het voor haar mee: witte muizen in een hokje, kijk, het zijn er twee.

Allebei met kralen ogen en een zachte snuffelneus, samen angstig in een hoekje want: wat wil die reus?

Ja, zegt opa tegen Floortje, muizen vinden mensen groot; wees daarom maar heel voorzichtig, anders gaan ze dood.

En ze moeten ook wat wennen aan jouw grote mensenhuis, na een dag of zes of zeven voelen zij zich thuis.

Nou, dat lukt. Die druktemakers zetten alles op z’n kop. Spannend, zoveel mooie spullen. Niet te wild – pas op!

En na een en twintig dagen zijn er kleine muisjes bij: een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, slapen op een rij.

Maar de muizen worden groter en het hokje groeit niet mee. Floortje denkt: één piepklein hokje –had ik er maar twee.

Opa zegt: dat is verstandig, ja, er moet een hokje bij, en dat nieuwe muizenhokje krijg je dan van mij.

uit Muizen, Nannie Kuiper, Zwijsen

2 KIJKER 1 Les 13B Toets
59 Kijker 1 – Fictie – Les 13B Toets

KIJKER 1 Les 14 Herhaling

Remediëring

Lesmateriaal – kopieerblad 9: remediëring begrijpend lezen – kopieerblad 10: remediëring taalwijs

Timing 50 minuten kopieerblad 9 kopieerblad 10

Begrijpend lezen

Leerlingen die een lage score behaalden op de toets begrijpend lezen, maken de oefeningen van kopieerblad 9.

Begeleid de leerlingen bij het oplossen van de oefeningen. Overloop de vragen en verklaar moeilijke woorden. Indien nodig maak je de oefeningen samen.

Taalwijs

Leerlingen die extra inoefening nodig hebben voor taalwijs, maken de oefeningen van kopieerblad 10. Om het niveau van de leerlingen te bepalen, houd je rekening met de algemene taalvaardigheid van de leerlingen, de resultaten in het werkkatern van de drie voorbije lessen taalwijs en de resultaten van de toets taalwijs. Dit niveau is ook inzetbaar bij anderstalige leerlingen en bij leerlingen met een taalachterstand. Verwijs naar het Taalwijzertje, waar de te onthouden afspraken opgelijst staan. De leerlingen hebben het boekje open voor zich liggen tijdens het oplossen van de opdrachten.

Verrijking

Begrijpend lezen

Leerlingen die een gemiddelde tot goede score behaalden op de toets begrijpend lezen, maken de oefeningen van kopieerblad 11.

Taalwijs

Lesmateriaal – kopieerblad 11: verrijking begrijpend lezen – kopieerblad 12: verrijking taalwijs Timing 50 minuten kopieerblad 11 kopieerblad 12

Leerlingen met een vlottere taalvaardigheid en met goede tot zeer goede resultaten bij de lessen taalwijs in het werkkatern en de eventuele extra toets maken de oefeningen van kopieerblad 12.

Overzicht taalwijs

leerinhoud remediëring (Kopieermap) verrijking (Kopieermap) les in deze Kijker oefeningen Kweetet klinkers en medeklinkers oefening 1 en 2 oefening 1 en 2 les 3 oefening 1 samenstellingen oefening 3 en 4 oefening 3 en 4 les 7 oefening 2 zinnen en zinsdelen oefening 5 en 6 oefening 5 les 11 oefening 3

2
60 Kijker 1 – Fictie – Les 14 Herhaling

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen fantaseren rond het onderwerp van hun prentenboek.

2 De kinderen passen gespreksconventies toe in een beoordelingsgesprek met leeftijdsgenoten.

3 De kinderen weten tot wie zij zich richten en wat hun spreekdoel is bij het voorlezen van een prentenboek.

4 De kinderen verhogen de verstaanbaarheid van hun spreken door een verzorgde articulatie.

5 De kinderen controleren hun spreektaal bij het voorlezen van een prentenboek.

6 De kinderen nemen een gepaste luisterhouding aan tijdens een beoordelingsgesprek.

Eindtermen en leerplandoelen Nummer van doel ET GO! OVSG KathOndVla

Lesmateriaal – werkkatern p. 20 – middenkatern – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – kopieerblad 4: Kijkwijzer schrijven – bijlage 6: prenten verhaal

Timing 100 minuten

2
KIJKER 1 Les 15 Toonmoment 61 Kijker 1 – Fictie – Les 15 Toonmoment

Lesverloop

1Instap

klasgesprek

2Kern

middenkatern leergesprek werkkatern p. 20 kopieerblad 1 kopieerblad 4

Toonmoment

Voorstelling toonmoment / trotsproduct

Het toonmoment van Verrekijker Kijker 1 is het moment waarop de leerlingen hun trotsproduct, het maken van een klassikaal prentenboek, afwerken en voorstellen. Tijdens dit moment kunnen de leerlingen tonen wat ze de voorbije Kijker geleerd en geoefend hebben en kunnen ze trots zijn op wat ze hebben bereikt.

Het toonmoment van Kijker 1 verloopt in twee fasen.

1 Tijdens de eerste fase werken de leerlingen de pagina’s van het prentenboek als ze daarmee in les 12 niet klaar waren.

2 De tweede fase start met een reflectiemoment over het totale schrijfproces en eindigt met het eigenlijke toonmoment: het voorlezen van het prentenboek aan de gekozen lezer(s).

Vertel de leerlingen dat jullie vandaag het prentenboek zullen afwerken en voorlezen. Ga na of ze nog steeds weten wie hun lezers of luisteraars zijn en of ze nog altijd hun lezers blij en trots willen maken. Wakker de motivatie van de leerlingen aan.

2.1 Afwerken van het prentenboek

Laat de leerlingen die het schrijfproduct nog niet volledig afgerond hebben hun verhaal eerst rustig afwerken en verzorgen. De andere leerlingen kunnen hun middenkatern doorlezen en nagaan of de tekst correct en verzorgd geschreven is.

2.2 Nabespreking

Vraag aan de leerlingen of zij de realisatie van hun prentenboek moeilijk vonden?

– Wat was het moeilijkst? De zinnen maken? De wensen bedenken?

– Wat denken jullie zelf over het prentenboek? Zijn jullie tevreden met het resultaat? Willen jullie nog meer schrijven?

– Wie kan nu woordjes en zinnen schrijven zonder hulp?

– Wie zou liever nog geholpen worden?

– Wat zouden de lezers denken van ons prentenboek?

Laat de leerlingen uitgebreid aan het woord en observeer hun spreek-en luisterhouding.

Bespreek met de leerlingen wat ze deze Kijker geleerd hebben.

Wie kan de belangrijkste kenmerken van een prentenboek opsommen? Als we een prentenboek schrijven, waar moeten we dan zeker op letten?

2.3 Voorleesmoment

En nu … de kers op de taart! Wij gaan het prentenboek voorlezen!

Je kunt de lezer(s) zelf kiezen (directeur, collega, 3e kleuterklas, 1e leerjaar …) of de klas laten beslissen. Spreek op voorhand af welke leerlingen welke bladzijden voorlezen. Laat deze leerlingen eerst oefenen. De andere leerlingen geven tips en feedback. Nodig de lezer(s) uit in jullie klas. De aangeduide leerlingen lezen het verhaal voor. De lezer(s) zal (zullen) ongetwijfeld enthousiast en lovend reageren!

Proficiat aan de hele klas en aan de juf / meester voor deze prestatie! Hier kunnen jullie terecht trots op zijn!

Tijdens de ganse activiteit wordt er veel gesproken en geschreven. Observeer de leerlingen en beoordeel hen aan de hand van de Kijkwijzers voor spreken en schrijven.

Slot Afsluiter

Laat de leerlingen hun middenkatern meenemen naar huis. Ze mogen terecht trots zijn op hun resultaat na deze eerste Kijker. In Kijker 2 gaan de leerlingen aan de slag met een nieuwe tekstsoort: instructie.

2
KIJKER 1 Les 15
3
62 Kijker 1 – Fictie – Les 14 Herhaling
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.