28 minute read

De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze

Lesverloop A

Instap1

klasgesprek poster vloeiend lezen

leesraam

Verrekijkerleesboek 1 TIP

TIP

Mini-instructie: organisatie les vloeiend lezen

(Vandaag uitzonderlijk 10 minuten om afspraken te maken)

Omdat dit de eerste les is, besteed je tijdens deze eerste Kijker telkens aandacht aan de organisatie van de leeslessen. Hang de poster vloeiend lezen op. Vertel de leerlingen dat goed kunnen lezen belangrijk is, want het helpt je om goed te leven.

Als je goed wil leren lezen, dan moet je veel oefenen. En lezen wordt dan steeds prettiger. Ik lees ook dolgraag. Ik lees de krant, boeken, mijn kookboek … (vul aan met wat je zelf graag leest).

Door veel te lezen, word je een goede lezer. Ik wil graag dat jullie goede lezers worden dus gaan we veel lezen dit schooljaar. Elke dag lezen we. Dat doen we in ons Verrekijkerleesboek en in boeken uit de klasbieb. Vandaag lezen we in ons Verrekijkerleesboek 1.

Ik heb aan je meester / juf van vorig schooljaar gevraagd hoe goed je al kan lezen. Sommige leerlingen leren snel lezen, andere leerlingen doen er wat langer over. Maar het goede is … iedereen kan het goed leren als je veel leest.

Verdeel de klas in twee groepen. De eerste groep leerlingen mogen in stilte en alleen lezen. Vandaag lezen zij in de klas. Vanaf volgende week mogen ze op een stille plek lezen. Als ze liever mee luidop lezen in de klas, dan mag dat ook. Dan komen ze het gewoon maar vragen.

Maak afspraken op je school over een stille leesplek. Als je de lessen vloeiend lezen gelijktijdig plant met de andere klassen, kan je een klasruimte tot stilleesruimte maken.

De tweede groep leerlingen leest luidop samen met een leesmaatje. Die leerlingen zullen soms nog graag hardop lezen. Ze lezen samen de tekst. Om beurten lezen ze een zinnetje, een regeltje of een stukje tekst. Dat mogen ze zelf kiezen. Spreek wel af: een leerling leest luidop, de andere leerling volgt met het leesraam onder de tekst.

Demonstreer het gebruik van het leesraam.

Vandaag oefen je met je buur. De volgende leesles mag je zelf een leesmaatje kiezen. We bekijken samen het Verrekijkerleesboek.

De eerste tekst is de tekst met als titel In de zoo. Bij deze tekst staat een groene bol met het cijfer 1. De tekst leest gemakkelijk. De tweede tekst is de tekst Het schaap en de pauw. Bij deze tekst staat een oranje bol met het cijfer 2. Deze tekst is een beetje moeilijker. De derde tekst is Meneer Das en Mevrouw Vos. Deze tekst heeft een blauwe bol met het cijfer 3. Deze tekst is de moeilijkste.

Elke week staan er drie teksten in ons leesboek. Van deze teksten lees je er minstens twee. Je mag zelf kiezen. Lees de teksten die het prettigste zijn voor jou om te lezen.

Omdat het vandaag onze eerste leesles is, lezen we allemaal de eerste tekst In de zoo.

Kern2

Verrekijkerleesboek 1

Slot3

leergesprek

Tips voor de leerkracht

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Rond kort af met de organisatie van lezen. Is de informatie duidelijk voor de leerlingen? Heb je afspraken kunnen maken? Heeft iedereen goed gelezen?

Besteed de eerste week veel aandacht aan goede organisatie en afspraken. Eens het systeem duidelijk is, verlopen alle lessen vloeiend lezen gelijkaardig gedurende het hele schooljaar. Een strakke organisatie waarbij alle leerlingen elke dag ononderbroken een kwartier lezen is een krachtige invulling van brede basiszorg (M-decreet).

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt.

Lesverloop B

Instap1

leesraam

boeken Verrekijkerbieb / klasbieb

leesportfolio

poster vloeiend lezen

Kern2

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: organisatie vloeiend lezen

Lees een stukje voor uit een boek uit de Verrekijkerbieb zodanig dat de leerlingen zin krijgen om dit boek te lezen.

Als vrijblijvende suggestie nemen wij het boekje Een nieuwe school uit onze Verrekijkerbieb op. Het boekje is geschreven door Heidi Walleghem. Nog een week … Dan mag Lies naar een nieuwe school. Lies wil nog heel wat doen voor ze naar juf Anna gaat. In het dagboek dat ze van mam kreeg, maakt Lies een lijstje. Op die manier vergeet ze niets. Of toch?

Lees bij voorkeur voor van pagina 3 tot en met pagina 6.

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken: 1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek. 2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam. 3 Wie een boek uit heeft, vult zijn leesportfolio in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen! 4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Hebben we goed gelezen? Geef zelf ook een stukje feedback. Vraag twee leerlingen om hun boek in de lucht te steken en er kort iets over te vertellen. Zorg ervoor dat dit andere leerlingen inspireert om een andere keer dat boek te kiezen. Vraag de leerlingen om goed te onthouden tot waar ze lazen. Vertel hen dat ze tijdens de volgende les verder lezen in het boek.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

In de volgende les bied je het leesportfolio aan zodat de leerlingen kunnen noteren hoeveel ze lazen. Gebruik het Verrekijkermateriaal of pas het eigen materiaal aan zodat je het voor Verrekijkerlezen kan gebruiken.

Lesverloop C

Instap1

eigen leesportfolio

Kern2

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot3

leergesprek leesportfolio

Mini-instructie: boeken kiezen (noteren wat je leest)

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) hoe jij met het lezen van boeken omgaat. bv. Als ik lees, schrijf ik op wat ik lees. Dat doe ik omdat ik dat prettig vindt om nadien nog eens terug te kijken wat ik gelezen heb. Maar ik gebruik het ook wel eens om het aan mijn zus / broer / vriend / vriendin te vertellen. Ik schrijf er ook kort bij wat ik van mijn boek vond. Kijk, hier staat dat ik … (verwijs naar een boek) las. Ik vertelde tegen mijn zus dat ik het boek keigoed vond omdat … Zij heeft het ook gelezen. Nadien hebben we er samen over gepraat en gelachen.

Kortom, vertel de leerlingen vanuit je eigen beleving hoe je omgaat met een noteren wat je leest.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Deel de leesportfolio’s voor de leerlingen uit. Verwijs naar je getuigenis uit het begin van de les. Laat de leerlingen hun leesportfolio personaliseren. Bekijk samen hoe je het invult. Laat de leerlingen hun eerste boek invullen (ook al is het nog niet uit). Vertel hen dat ze bij alle volgende boeken die ze lezen dit leesportfolio aanvullen.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kunt je eigen boek meebrengen.

Lesverloop D

Instap1

klasgesprek

bijlage 1

Verrekijkerleesboek 1

Kern2

Verrekijkerleesboek 1

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: een tekstfragment voorlezen

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) dat je elke dag leest en waarom dat belangrijk voor je is. (Dit doe je elke D-les. Zorg voor variatie in wat je voorleest en geef telkens aan waarom je de tekst leest en wat dat voor je betekent/wat dat met je doet.)

Enkele voorbeelden: – Ik las deze morgen in de krant over … Ik lees de krant, want dan weet ik wat er in de wereld gebeurt. Ik was behoorlijk geschrokken van dit bericht.

– Ik kreeg deze morgen deze brief van de directeur over … Ik lees deze brieven zodat ik weet wat ik moet doen. Ik vind deze brief erg handig. (uitgewerkt voorbeeld)

– Ik kijk al eens in reclamekrantjes en daar las ik een reclame: Spaar mee voor korting op onze handdoeken.

Toon en lees de tekst op bijlage 1. Dat is handig. Ik kom wel eens in die winkel. Mijn dochter / moeder kan nog enkele handdoeken gebruiken. Ik begin nu al te sparen. Dan weet ik meteen wat ik in een pakje kan stoppen voor Nieuwjaar.

Vertel de kinderen dat ze in hun Verrekijkerleesboek 1 vandaag een tekst lezen. Ze mogen kiezen uit deze twee teksten:

Het schaap en de pauw Weet jij wat een schaap en een pauw doen op de boerderij? Wat eet een pauw graag? Wat doet een schaap op de boerderij? Welk geluid maakt een pauw precies? Wat gebeurt er met de wol van het schaap? Deze tekst geeft antwoord op al deze vragen.

Meneer Das en Mevrouw Vos Meneer Das is weduwnaar en mevrouw Vos heeft al een tijd niets meer gehoord van meneer Vos. Daarom besluiten ze samen te gaan wonen. Het nieuwe leven bevalt de ouders uitstekend, maar hun eigen kinderen hebben er moeite mee. Vooral de kleine vos Rossy kan zich moeilijk aanpassen aan de nieuwe situatie.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. De leerling vertelt waarom hij of zij de tekst leuk vindt.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kan je eigen boek meebrengen.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan inhoudsvragen beantwoorden.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen in een verhaal met een eenvoudige structuur de verhaallijn weergeven en het hoofdpersonage en de belangrijkste gebeurtenissen aanduiden. 2 De kinderen kunnen verwoorden welke gevoelens het hoofdpersonage bij hen oproept. 3 De kinderen kunnen in illustraties toestanden, handelingen en gebeurtenissen herkennen en verwoorden. 4 De kinderen begrijpen dat tekst en illustraties elkaar beïnvloeden 5 De kinderen kennen de betekenis van de begrippen spreker, luisteraar en tekst. 6 De kinderen kunnen door een goede articulatie en het juiste stemvolume de verstaanbaarheid van hun spreken verhogen.

Strategiedoelen 7 De kinderen kunnen verkennende inhoudsvragen beantwoorden. 8 De kinderen begrijpen de betekenis van gelezen moeilijke woorden. 9 De kinderen lezen een tekst met als doel vragen over de inhoud te beantwoorden.

Lesmateriaal – werkkatern p. 1-3 – poster stappenplan begrijpend lezen – stappenplan begrijpend lezen

Timing

50 minuten

Wat ging vooraf? Dit is de eerste les van deze Kijker. De leerlingen maken kennis met de tekstsoort en een eerste verhaal.

Wat volgt?

In de volgende les spreken en luisteren vertellen de leerlingen het verhaal aan de hand van de vier illustraties.

Lesverloop

Instap1

werkkatern p. 1

Kern2

klassikaal werk werkkatern p. 2-3

poster stappenplan begrijpend lezen stappenplan begrijpend lezen

TIP

Inleiding op de Kijker

De leerlingen nemen de cover van het werkkatern erbij. Vertel hen dat ze het deze maand over verhalen en prentenboeken zullen hebben. Laat de leerlingen de covers van de prentenboeken bekijken. - Wat staat erop afgebeeld? (verschillende prentenboeken) - Waaraan zie je dat het een prentenboek is? (tekeningen) - Waarover zou elk verhaal gaan? (over fantasie, feeën en geheimen, over een aapje en een dino, over sterren kijken, over dieren)

Vertel de leerlingen dat ze in deze Kijker de verhalen die horen bij de covers zullen lezen of beluisteren. Vandaag starten ze met het verhaal Avond.

2.1 Lezen

De leerlingen nemen hun werkkatern bij het tekstfragment Avond. Naast de tekst staan rode kaders met opdrachten. Leg aan de leerlingen uit dat ze tijdens het lezen even halt houden bij deze vragen en ze oplossen. Die vragen helpen hen om de tekst goed te begrijpen.

Hang de poster van het stappenplan begrijpend lezen uit. Deel ook de stappenplannen begrijpend lezen uit. Vertel de leerlingen dat ze dit stappenplan op A5-formaat het volledige schooljaar zullen gebruiken. Met dit handige overzicht kunnen ze tijdens de lessen begrijpend lezen alle stappen goed volgen.

Lees het verhaal van de slak en het avondlicht door. Doe dit eventueel klassikaal omdat dit de allereerste tekst is voor de leerlingen.

Opdrachten

1 Stop na de eerste alinea met lezen om vraag 1 mondeling te beantwoorden.

2 Na de tweede alinea laat je de leerlingen aankruisen wat bieslook is. Sommigen zullen dit kennen uit de kruidentuin, maar vele leerlingen zegt het woord wellicht niks. Kijk daarvoor onderaan pagina 3 in de verklarende woordenlijst.

3 Bij de derde alinea verklaar je kort het woord piekeren. De leerlingen kruisen het juiste antwoord aan.

4 Laat enkele leerlingen na de vierde alinea zeggen waaraan de rode zon hen doet denken? Zagen ze die de voorbije zomer al eens? Misschien op kamp, op reis, in de tuin …

Hou de tijd in de gaten en laat slechts enkele leerlingen aan het woord. Niet alle leerlingen hoeven het woord te hebben opdat je zeker zou zijn dat ze nagedacht hebben.

5 Hou even halt bij de verklaring van het woord lampion. Bespreek klassikaal.

onderwijsleergesprek werkkatern p. 2-3

klassikaal werk

onderwijsleergesprek

Slot3

leergesprek

2.2 Na het lezen

Na de klassikale leesbeurt laat je enkele leerlingen het verhaal navertellen. Zo ga je na of de leerlingen de essentie van het verhaal beet hebben. Zorg ervoor dat de leerlingen antwoorden geven op deze vragen: – Over wie of wat ging het verhaal? – Wat gebeurde er eerst? Wat gebeurde er telkens daarna?

Los vervolgens oefening 6 en 7 op.

Tijdens het lezen zochten jullie al een verklaring voor enkele moeilijke woorden. Zijn er nog woorden die je moeilijk vindt? Welke? Helpt de zin of de zin ervoor of erna om het woord te begrijpen?

Reflectie

Wat ontbreekt er nog aan dit verhaal (uit een prentenboek)? (de prenten)

Geen verhaal zonder prenten natuurlijk. Vertel de leerlingen dat ze die in de volgende les zullen bekijken en bespreken.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan een verhaal navertellen.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen de kenmerken van een prentenboek als tekstsoort benoemen. 2 De kinderen kunnen in een voorgelezen verhaal het hoofdpersonage en de verhaallijn weergeven. 3 De kinderen kunnen het beluisterde verhaal navertellen. 4 De kinderen kunnen antwoorden formuleren met de juiste articulatie en aangepast stemvolume. 5 De kinderen kennen de betekenis van de begrippen lezer, schrijver, spreker en luisteraar en kunnen ze toewijzen. Strategiedoelen 6 De kinderen oriënteren zich op een beluisterde tekst op basis van titel en illustraties. 7 De kinderen kunnen hun voorkennis rond het thema van een tekst activeren. 8 De kinderen kunnen hun eigen mening op een beluisterde tekst (verhaal, personages) verwoorden. Lesmateriaal – werkkatern p. 4-5 – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – bijlage 2: cover Mijn eerste dierengroeiboek, Ludwien Veranneman – poster Zoem 1

Timing

25 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige les begrijpend lezen hebben de leerlingen het verhaal van de slak en het avondrood gelezen. In deze les vertellen ze het verhaal na aan de hand van de prenten.

Wat volgt?

In de volgende spreek- en luisterles wordt een nieuw verhaal gebruikt om zelf te fantaseren en een (deel van een) verhaal te bedenken.

Lesverloop

Instap1

onderwijsleergesprek

poster Zoem 1

Kern2

onderwijsleergesprek werkkatern p. 1 bijlage 2

klasgesprek

werkkatern p. 4-5

kopieerblad 1

Zoem van de week

Vertel de leerlingen dat je elke week een ‘Zoem van de week’ hebt. Elke week hebben ze een aandachtspunt om in de les spreken en luisteren, maar ook in de andere lessen / vakken, op te letten.

Projecteer Zoem 1 of hang de poster op: ‘Ik spreek luid en duidelijk’. Deze week zullen de leerlingen hun best doen om luid en duidelijk te spreken als ze iets vertellen.

Als je duidelijk spreekt, dan … – spreek je luid genoeg zodat de luisteraar je goed kan horen. – spreek je niet te traag, maar ook niet te vlug. – spreek je niet binnensmonds, maar laat je alle klanken goed naar buiten komen.

2.1 Over schrijvers en lezers

Start een kort gesprek op over het verhaal Avond dat de leerlingen in de vorige les hebben gelezen. De leerlingen nemen de cover van het werkkatern erbij. – Uit welk prentenboek kwam het verhaal dat we de vorige les hebben gelezen? (uit het prentenboek op de boom, onderaan rechts op de cover)

Projecteer of toon bijlage 2. – Wat is de titel van het boek? (Mijn eerste dierengroeiboek – ik lees het zelf! kriebeldieren) – Wie is de schrijver van het verhaal? (Ludwien Veranneman) – Hoe weet je dat? (naast de titel staat ook de schrijver steeds op de kaft van het boek) – Ludwien Veranneman is de schrijver. Zij heeft het verhaal geschreven. Wij hebben het verhaal gelezen. Wat zijn wij dan? (de lezers)

2.2 Het verhaal navertellen

Bespreek verder: – Over wie ging het verhaal weer? (over een slak) – Hoe eindigde het verhaal? (met een feest)

Bij het verhaal horen ook prenten. Aan de hand van de prenten kun je een groot deel van het verhaal lezen. Laat de leerlingen hun werkkatern nemen op pagina 4 en 5. Ze vertellen het verhaal na aan de hand van de vier illustraties.

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het spreken. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer spreken en let daarbij op de vaardigheid Spreekverzorging en articulatie.

Prent 1

– Wat zie je? (We zien een slak die kijkt naar de rode zon.) – Wat gebeurt er? (Er is een probleem. De slak weet niet meer waaraan het rode licht hem doet denken.)

Prent 2

– Wie komt er bij? (de pim pam poen en de bij) – Wat denken de bij en de pim pam poen over het licht? (de bij denkt aan slaap, de pim pam poen denkt aan traag vliegen) – Is de slak daarmee geholpen? (nee)

werkkatern p. 2-3

Slot3

leergesprek

prentenboeken TIP uit de klas- of schoolbieb

Prent 3

– Wie komt er nu bij? (de mier) – Wat denkt de mier over het licht? (Het rode licht doet de mier denken aan feest.) – Is het dat wat de slak zoekt? (Ja, het licht doet hem denken aan rode lampions.

En aan het wit van de maan boven een trage dans.)

Prent 4

– De slak weet nu terug dat het licht hem doet denken aan feest. Wat gebeurt er nu? (Er is feest!)

Reflectie

– Kan dit verhaal echt? (Nee, het is fictie.) – In het verhaal is het ochtend of avond? Hoe weet je dat? (1 de titel ‘Avond’, 2 in de eerste alinea: ‘nog even en de dag is om’, 3 in de tweede alinea: ‘dat het tijd is om te gaan slapen’, 4 in de vijfde alinea: ‘de spin ligt al in bed’) – Wat vond je van het verhaal?

Nabespreking

Rond de les af met een algemeen besluit over prentenboeken. – Hoe noemen we een verhaal met veel prenten? (een prentenboek) – Hebben jullie thuis of ergens anders al prentenboeken gelezen? – Willen jullie nu nog andere prentenboeken lezen?

Selecteer enkele prentenboeken uit de klas- of schoolbieb en leg ze klaar.

Vertel aan de kinderen dat een prentenboek op verschillende manieren gebruikt kan worden: je kunt naar de prenten kijken, je kunt een prentenboek zelf lezen, je kunt een prentenboek voorlezen aan een kleuter of je kunt er naar luisteren als iemand het prentenboek voorleest.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan woorden vormen met klinkers en medeklinkers.

Lesdoelen

1 De kinderen denken na over begin-, midden- en eindklanken in eenlettergrepige klankzuivere woorden. 2 De kinderen kunnen klanken en lettertekens als klinker en medeklinker benoemen. 3 De kinderen kunnen de plaats van klinkers en medeklinkers aanduiden in een woord. 4 De kinderen kunnen vlot de begrippen woord en betekenis gebruiken. 5 De kinderen begrijpen de concrete instructie om naar letters en klanken in een woord te luisteren en kunnen die uitvoeren.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen de betekenis van een gelezen woord achterhalen door verduidelijking in een context. 7 De kinderen lezen en luisteren gericht naar woorden met als doel klinkers en medeklinkers te herkennen en te discrimineren.

Lesmateriaal – werkkatern p. 6 – bijlage 3: klinker en medeklinker – bijlage 4: woorden

Timing

25 minuten

Wat ging vooraf? In het eerste leerjaar werden de begrippen klank, klinker en medeklinker aangebracht. In Verrekijker spelling week 1 wordt geoefend met klinkers en medeklinkers.

Wat volgt?

In de volgende schrijfles gaan de leerlingen zelf ook woorden schrijven in de context van het verhaal van het trotsproduct.

Taalwijzertje p. 5: klinkers en medeklinkers

Lesverloop

Instap1

onderwijsleergesprek

Kern2

onderwijsleergesprek bijlage 3 bijlage 4

werkkatern p. 6

individueel werk

Slot3

leergesprek

Klank – klinker – medeklinker

Tijdens deze les worden de begrippen klank, letter, klinker, medeklinker, woord en betekenis aangebracht. Er worden enkel klankzuivere hoorwoorden als voorbeeld en bij de oefeningen gebruikt. Start de les met een korte instructie rond de verduidelijking van de begrippen ‘klank’, ‘klinker’ en ‘medeklinker’. Een woord bestaat uit klanken. De klanken van woorden schrijf ik met letters. De klanken die we hard kunnen roepen noemen we klinkers. De andere letters kunnen we niet hard roepen, dat zijn medeklinkers. (zie ook Verrekijker spelling Loepje p. 2 en 3)

Laat de kinderen de klinkers a, e, i, o, u roepen in de klas. Laat ze ook eens proberen om een paar medeklinkers te roepen.

2.1 Woorden met klinkers en medeklinkers

Projecteer of toon bijlage 3. Verduidelijk aan de leerlingen dat de K staat voor klinker en de M voor medeklinker. Wijs hen ook op de kleuren. Een klinker is blauw, een medeklinker is rood. Deze kleuren en afkortingen vind je ook terug in Verrekijker spelling.

Projecteer of toon bijlage 4. Overloop één na één de woorden: zon – zee – dans – vuur – fiets – prent. Laat enkele leerlingen in een woord de klinkers en medeklinkers aanduiden.

Vertel aan de leerlingen dat een klank soms uit twee tekens kan bestaan, zoals ee, uu of ie, en dat sommige woorden beginnen of eindigen met twee of zelfs drie medeklinkers. Wijs hen erop dat er ook woorden zijn zonder eind- of beginmedeklinker.

2.2 Aan de slag!

De leerlingen nemen hun werkkatern op pagina 6. Dicteer de woorden bij oefening 1. De leerlingen noteren ze in de hokjes. 1 zon 5 traag 2 slak 6 zwart 3 taart 7 rand 4 spin 8 feest

Laat de leerlingen oefening 2 individueel oplossen. Ze vullen de juiste woorden in en kleuren daarna de vakjes volgens klinkers en medeklinkers in de juiste kleur.

Herhaling

Herhaal nog eens de kern van de les. Een woord bestaat uit klinkers en medeklinkers. – Een klinker kan uit één of twee lettertekens bestaan. – Er kunnen één, twee of drie medeklinkers staan aan het begin en het einde van een woord. – Er zijn woorden zonder medeklinker voor- of achteraan.

Tips voor de leerkracht Ook tijdens deze les wordt er veel gesproken en geluisterd. Verwijs nog eens naar de poster waarop de Zoem van deze week staat: ‘Ik spreek luid en duidelijk.’

Je kunt de leerlingen tijdens het spreken observeren aan de hand van de Kijkwijzer spreken. Let vooral op de vaardigheid ‘spreekverzorging, articulatie’.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan mijn schrijftaak voorbereiden.

Lesdoelen

1 De kinderen tonen voldoende schrijfdurf en inzet om een schrijfopdracht aan te vatten. 2 De kinderen kunnen de begrippen schrijver, lezer en bedoeling gebruiken. 3 De kinderen denken na over de bedoeling en het effect van een gedeeltelijk zelf geschreven verhaal. 4 De kinderen kunnen oriëntatievragen over hun schrijfopdracht zelf beantwoorden of zelf spontaan stellen. 5 De kinderen kunnen gebruikmaken van gegeven illustraties om het verloop van het verhaal vorm te geven.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen zich oriënteren op de schrijftaak door het schrijfdoel te bepalen, namelijk plezier bezorgen aan de lezers van een prentenboek. 7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de verwachtingen van hun lezer(s).

Lesmateriaal – werkkatern p. 7-8 – bijlage 5: schrijvers en lezers – bijlage 6A-6B: prenten verhaal Nel en Ties – bijlage 7: Nel en Ties – poster stappenplan schrijven – stappenplan schrijven

Timing

50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige taalwijsles leerden de leerlingen woorden vormen. In deze les schrijven de leerlingen woorden in de context van het verhaal van het trotsproduct. Ze oriënteren zich op het verhaal en op de schrijftaak.

Wat volgt?

In de volgende schrijfles schrijven de leerlingen verder aan het verhaal. In de laatste schrijfles van deze Kijker verzorgen de leerlingen het verhaal als trotsproduct. In de trotsweek vertellen ze dit verhaal in een andere klas.

Lesverloop

Instap 1.1 Voorstelling trotsproduct

1Tijdens de schrijflessen wordt het trotsproduct van Kijker 1 opgebouwd. Dit wordt een klassikaal prentenboek. In de laatste week van deze Kijker, de trotsweek, worden twee lestijden voorzien om het prentenboek definitief af te werken naar vorm en inhoud om te vertellen in een andere klas. Voor dit trotsproduct is de tekst speciaal geschreven en zijn de illustraties exclusief getekend door An Melis.

Essentieel bij deze schrijfopdracht is dat de leerlingen de kans krijgen om zich in te leven in hun rol als schrijver en dat zij gaandeweg kunnen uitkijken naar de reactie en waardering van door henzelf geselecteerde lezers. Narratieve teksten en prentenboeken bij uitstek worden geschreven zodat de lezer plezier kan beleven. Deze boodschap wordt regelmatig aan de leerlingen duidelijk gemaakt zodat de motivatie om iets unieks te maken van hun trotsproduct aangewakkerd blijft.

Voor de klassikale verwerking is het prentenboek digitaal beschikbaar. Samen met de leerlingen vul je het digitaal prentenboek aan. Op die manier heeft de klas een mooie, ‘vlekkeloze’ versie ter beschikking voor print, projectie in andere klassen of op het schoolfeest … De mogelijkheden daarvoor komen aan bod in de trotsweek.

Kern2

klasgesprek bijlage 5A

bijlage 5B

poster stappenplan schrijven stappenplan schrijven

werkkatern p. 7

1.2 De les in vogelvlucht

Tijdens deze eerste schrijfles oriënteren de leerlingen zich op de globale schrijfopdracht en het verhaal. In de tweede schrijfles vullen de leerlingen een eerste deel van het verhaal aan met woorden en zinnen. In de derde schrijfles gaan ze hun schrijfwerk verzorgen en afwerken.

2.1 Stap 1: Ik denk na

Vertel de leerlingen dat ze vandaag samen starten met het schrijven van een echt prentenboek. Vanaf vandaag zijn wij echte schrijvers! Projecteer of toon bijlage 5A. Voeg op voorhand een klasfoto toe in het daarvoor bestemde vak.

Vooraleer je schrijver kunt worden, moet je over enkele dingen nadenken. Vertel de leerlingen dat het verhaal binnen een tweetal weken afgewerkt zal zijn en dat ze het dan kunnen laten lezen door of voorlezen aan andere kinderen of volwassenen. Vertel dat ze eerst moeten beslissen wie de lezers van hun verhaal zijn. Kies samen aan wie de leerlingen het verhaal in de trotsweek zullen voorlezen. Projecteer of toon bijlage 5B.

Hang de poster van het stappenplan schrijven uit. Deel ook de stappenplannen schrijven uit. Vertel de leerlingen dat ze dit stappenplan op A5-formaat het volledige schooljaar zullen gebruiken. Met dit handige overzicht kunnen ze tijdens de lessen schrijven alle stappen goed volgen en komen ze tot een goed schrijfproduct.

Neem het werkkatern op pagina 7 en vul de vragen bij oefening 1 in.

onderwijs- leergesprek bijlage 6

2.2 Oriëntatie op het prentenboek

De prenten van het prentenboek zijn al gemaakt. Daar zullen jullie het verhaal er stap voor stap bijschrijven.

Projecteer of toon de beginprent van het verhaal. Je vindt ze op bijlage 6A. De leerlingen hebben ze ook in hun werkkatern, maar die laten ze nog even dicht. Zo kunnen ze de verbindoefening nog niet meteen zien.

TIP

klasgesprek bijlage 6A

individueel werk werkkatern p. 7

klasgesprek bijlage 6B

partnerwerk werkkatern p. 8

klassikaal werk bijlage 7

TIP

Slot3

leergesprek Als de woorden ‘sterren’ en misschien ‘vallende ster’ gevallen zijn, ga je verder: – Wie heeft al eens een vallende ster gezien? – Weten jullie wat je dan mag doen? (een wens) – Wie deed al eens een wens bij het zien van een vallende ster? – Waar en wanneer kun je vallende sterren zien? (’s avonds of ’s nachts bij heldere hemel)

Hou dit gesprek kort. De essentie van deze les is kennismaken met het verhaal en de schrijftaak, niet het voeren van een klasgesprek.

Vertel dat het prentenboek over het doen van een wens bij een vallende ster zal gaan.

2.3 Eerste fragment prentenboek

Lees de eerste twee alinea’s van het verhaal voor. Neem hiervoor de voorleestekst op pagina 22.

Bespreek samen. – Wat weten we nu meer over de prent? – In het verhaal wordt er over Dazalea verteld. Wat of wie is dat? (de grote ster waar de elfen leven)

Neem het werkkatern erbij. Het verhaal speelt zich af op verschillende plaatsen. De leerlingen maken individueel oefening 2. Ze maken de juiste verbindingen. Controleer en verbeter.

2.4 Tweede fragment prentenboek

Lees nu de derde alinea van het prentenboek voor. Bespreek samen.

Bespreek samen. – Wie doet mee in het verhaal? – Wat weten we al over hen? – Kan je zelf bedenken hoe deze elfjes eruit zien?

Neem het werkkatern op pagina 8. Laat de leerlingen per twee de elfjes bekijken. Ze beschrijven de elfjes eerst mondeling. Daarna noteren ze drie gepaste woorden bij elke elf.

Bespreek oefening 3 klassikaal. De leerlingen lezen hun woorden voor en lichten ze toe. Je kunt beide elfen ook projecteren vooraan. Je vindt ze op bijlage 7.

Probeer tijdens het partnerwerk zicht te krijgen op de antwoorden van de leerlingen. Laat leerlingen die verschillende woorden noteerden aan het woord. Zo wordt de beschrijving van de personages rijker.

Nabespreking

Sluit de les af met een overzicht dat je in vraag en antwoord met de leerlingen opbouwt:

WIE?

– Wie schrijft samen het verhaal in deze Kijker? (Wij zijn de schrijvers.) – Wie zal luisteren naar ons verhaal? (de luisteraars) – Wie zal ons verhaal lezen? (de lezers)

WAAR?

– Waar speelt het verhaal zich af? (op Dazalea)

WANNEER?

– Wanneer speelt het verhaal zich af? (’s nachts) – Hoe weet je dat? (sterren zie je alleen ’s nachts) – Wie speelt mee in het verhaal? (Nel en Ties)

Voorleestekst

Schrijver An Melis | Tekeningen An Melis

bijlage 6A Op een mooie avond zie je soms een hemel vol sterren. Ben je dan al in het gras gaan liggen? Heb je toen een vallende ster gezien? Kijk maar goed, als je een vallende ster ziet, mag je een wens doen!

Een vallende ster is heel apart! Elfen van Dazalea strooien elke nacht vallende sterren op onze aarde. Ken je Dazalea niet? Dat is de ster waar alle elfen wonen. Ze wonen daar in mooie huizen vol bloemen. Nel en Ties wonen ook op de ster. Ze zijn vrienden. Elke nacht gaan zij op zoek naar kinderen die naar de hemel kijken. Dan strooien ze sterren en doen de kinderen een wens.

bijlage 6B Maar … o wee! Vorige nacht ging het niet goed. De voet van Nel zat vast aan een bloem op de ster. Ze viel op de grond. Haar vleugel is kapot. Nu kan Nel niet meer vliegen. Nel zit stil op een bloem te huilen. Haar vleugel doet pijn. Nu kan ze geen wens meer strooien. Ties moet nu alleen op pad.

Weekoverzicht

Lesdoelen Alle lessen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen. 2 De kinderen lezen met plezier. 3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen. 4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles. 5 De kinderen kunnen enthousiast een zelfgekozen stukje tekst voorlezen uit hun boek. 6 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal Alle lessen

– leesraam – leesgesprek – leesportfolio – poster vloeiend lezen

Specifiek per les

Les A en D – Verrekijkerleesboek 1

Les B en C – boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Les B – boekje uit de Verrekijkerbieb: Een trol in het bos

Les C – tien willekeurige boeken (vijf voor instap en vijf voor slot, zowel boeken voor beginnende lezers als voor volwassenen, zowel fictie als non-fictie)

Timing

Les D – een krantenartikel

Per les vloeiend lezen

– 25 minuten

Lesverloop A

Instap1

klasgesprek poster vijfvingertest

Verrekijkerleesboek 1

Kern2

Verrekijkerleesboek 1

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: vijfvingertest

Introduceer de vijfvingertest. Dit is een eenvoudige manier om een gepast boek te kiezen en dat je vlot zal kunnen lezen. Neem een boek (voor volwassenen) en demonstreer de test hardop. – Stap 1: Bekijk de cover van het boek en lees de titel. Spreekt het boek me aan? Ja. – Stap 2: Lees een bladzijde en tel de moeilijke woorden. Een woord kan moeilijk zijn omdat je het niet vlot kunt lezen, maar ook omdat je het niet begrijpt of niet kent.

Tel je vijf moeilijke woorden of minder? Probeer het boek te lezen.

Tel je meer dan vijf moeilijke woorden? Het boek zal te moeilijk zijn.

Kies een ander boek. – Stap 3: Lees ik verder of niet? Beslis.

De leerlingen nemen hun leesboek. Stel kort de drie teksten van deze week voor en wijs op de leesmoeilijkheid. De leerlingen kiezen zelf welke tekst ze lezen. De teksten tijdens week 2 zijn: – Tekst 4: Meester Zeester in nood – Tekst 5: Vos en Haas – Het kind van Eik – Tekst 6: O Echo

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Vraag de leerlingen om met eigen woorden te antwoorden op deze vragen: – Waarom is de vijfvingertest handig? – Welke stappen zet je? Het is bovendien belangrijk dat de leerlingen weten dat de vijfvingertest alleen iets vertelt over de moeilijkheid van lezen, niets over de inhoud van het boek en de motivatie om het te lezen.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

This article is from: