50 minute read

minuten

Lesverloop B

Instap1

klasgesprek boekje uit de Verrekijkerbieb

leesraam

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

leesportfolio

poster vloeiend lezen

Kern2

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Lees een stukje voor uit een boek uit de Verrekijkerbieb zodanig dat de leerlingen zin krijgen om dit boek te lezen.

Als vrijblijvende suggestie nemen wij het boekje Een trol in het bos uit onze Verrekijkerbieb op. Het boekje is geschreven door Joke Guns. Het verhaal gaat over Wiktor en zijn pa. Zij houden van het bos. Op een dag komt Piet Plank langs. Hij zegt dat het bos weg moet. Dat maakt pa boos en triest. Maar Wiktor geeft niet zo snel op. Hij heeft een plan!

Lees bij voorkeur voor van pagina 1 tot en met pagina 4.

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken: 1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek. 2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam. 3 Wie een boek uit heeft, vult de leeskaart in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen! 4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Een of twee leerlingen lezen een spannend fragment voor uit hun boek of vragen de leraar een stukje hardop voor te lezen dat ze leuk of spannend vonden.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

Lesverloop C

Instap1

klasgesprek

vijf willekeurige boeken

Kern2

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: boeken kiezen – de voorkaft

Vertel de kinderen dat je, wanneer je een boek kiest dat je wil lezen, naar de voorkaft kijkt. Op de voorkaft staat de titel en ook foto’s, tekeningen … Je leest dus de titel en kijkt ook vooral naar die specifieke foto of tekening.

Illustreer dit door vijf boeken te nemen en hardop te denken. Enkele voorbeelden: – Dit boek heeft een mooie foto. Het gaat over Tirza. Mijn buurmeisje heet ook zo.

Het spreekt me wel aan. – Dit boek heeft een sprookjesachtige tekening. Ik hou niet zo van sprookjes, deze kies ik niet. – Uit de bib zou ik dit boek meenemen, want … (jouw motivatie op basis van de voorkaft: tekening en titel).

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

Geef een leerling vijf andere boeken dan in de instap en vraag om hardop denkend een keuze te maken naar analogie van de intro. Sluit af met de vaststelling dat lezers bij het kiezen van boeken kijken naar titel en afbeelding op de kaft. Als die je aanstaan, is er een kans dat het boek aansluit ook inhoudelijk bij je interesses.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. Daarna vertelt de leerling waarom hij of zij dit stukje leuk vindt.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kunt je eigen leesboek meebrengen.

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

Lesverloop D

Vooraf

Instap1

klasgesprek

krantenartikel Ga op zoek naar een krantenartikel (op internet) dat jou interesse wekt. Breng het mee naar de klas, toon het aan de leerlingen en bespreek het in deze D-les.

Mini-instructie: een tekstfragment voorlezen - krant

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) dat je elke dag leest en waarom dat belangrijk voor je is.

Ik las vandaag in de krant een nieuwsbericht over sport / politiek / onderwijs / het milieu / de mens / … Het artikel ging specifiek over … Lees het artikel voor. De leerlingen luisteren aandachtig. En ik vind dit een interessant bericht omdat …

Kern2

Verrekijkerleesboek 1

Slot3

leergesprek Vertel de kinderen dat ze minstens één tekst van week 2 lezen. De stillezers mogen de derde tekst lezen of verder lezen in hun boek. De duolezers herhalen best de vorige tekst een tweede keer.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. Daarna vertelt de leerling waarom hij of zij dit stukje leuk vindt.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je kunt je eigen leesboek meebrengen.

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan fantaseren rond een gegeven onderwerp

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen fantaseren rond een gegeven onderwerp. 2 De kinderen kunnen een spreekopdracht uitvoeren met een verzorgde taal. 3 De kinderen kunnen door expressieve mimiek en intonatie gevoelens weergeven. 4 De kinderen kunnen eenvoudige instructies voor een spreekopdracht begrijpen. 5 De kinderen kunnen luisteren naar en interpreteren een spreekopdracht van een medeleerling.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen zich oriënteren op het spreekdoel en de realisatie van de spreektaak. 7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de luistertaak. 8 De kinderen zijn zich bewust van de verwachtingen van de luisteraar.

Lesmateriaal – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – poster Zoem 2 – prentenboek: Gebruik je fantasie, Nicola O’Byrne (referenties in de inleiding p. 3)

Timing

25 minuten

Wat ging vooraf? In de eerste spreek- en luisterles vertelden de leerlingen het verhaal uit de leesles na aan de hand van de illustraties. In deze les zullen ze leren fantaseren rond en bij een nieuw verhaal dat ze eerst beluisteren.

Wat volgt?

In de volgende les begrijpend lezen gaan de leerlingen in een ander verhaal met fantasie aan de slag.

Lesverloop

Instap De komende twee weken bekijken de leerlingen diverse verhalen en prentenboeken van

1dichtbij. Op die manier komen ze in aanraking met een divers aanbod aan fictie. In deze spreek- en luisterles baseren we ons op het boek Gebruik je fantasie! van Nicola O’Byrne. Want hun fantasie gebruiken is net wat de leerlingen doorheen deze Kijker nog meerdere keren zullen doen. Ze zullen ook ervaren dat dat is wat schrijvers doen als ze fictieverhalen schrijven.

Kern2

onderwijsleergesprek poster Zoem 2

2.1 Het verhaal

Projecteer Zoem 2 of hang de poster op: ‘Ik vertel een verhaal en pas mijn stem aan.’ Er zijn verschillende manieren om een verhaal te vertellen. Je kunt een verhaal op eenzelfde toon en even luid vertellen, maar je kunt er ook veel meer mee doen en je stem aanpassen aan de sfeer in het verhaal.

Vraag de leerlingen goed te letten op hoe jij het verhaal vertelt en zeg dat zij dit zelf ook zullen proberen toepassen.

prentenboek Gebruik je fantasie! Lees het verhaal Gebruik je fantasie! voor. De leerlingen luisteren aandachtig. Toon bij de verschillende passages ook de illustraties. Let bij het voorlezen op de intonatie in je stem en geef zo het voorbeeld aan je leerlingen.

klasgesprek

partnerwerk

kopieerblad 1

Slot3

leergesprek

2.2 Gebruik van intonatie en mimiek

Na het voorlezen laat je de leerlingen reageren op het verhaal: – Wat gebeurde er met Konijn? – Wat was het plan van Wolf? – Is het plan van de wolf gelukt? (nee) – Hoe komt dat? (Het konijn was hem te slim af.) – Wat deed het konijn? (Hij fantaseerde en stuurde Wolf naar de maan.) – Wie kan nu ook uitleggen wat fantasie of fantaseren is?

Laat de leerlingen in duo's fantaseren rond deze vraag: Wat zouden zij gedaan hebben als ze Konijn waren? Wat zou er gebeuren? In welke volgorde?

Geef zelf inspiratie. bv. Kan er iets met de bomen in het bos gebeuren? Heeft het konijn een speciale toverkracht? …

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het spreken. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer spreken en let daarbij op deze vaardigheden: – Intonatie bij het vertellen – Fantaseren rond een gegeven onderwerp

Laat enkele duo’s hun verzonnen stukje verhaal vertellen. Wijs hen erop dat ze het ook proberen boeiend, spannend … te vertellen.

Reflectie

Reflecteer kort op de Zoem van de week. – Lukt het om een verhaal met passende intonatie te brengen? – Wat is er moeilijk aan? Laat de leerlingen hun ervaringen delen.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan de verhaallijn van het verhaal aangeven.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen in een kort verhaal de verhaallijn, de hoofdpersonages en de belangrijkste gebeurtenissen aanduiden. 2 De kinderen weten dat een verhaal gefantaseerd is. 3 De kinderen kunnen zich een visueel beeld vormen van het hoofdpersonage. 4 De kinderen kunnen een concrete instructie door de leerkracht begrijpen. 5 De kinderen kunnen de begrippen schrijver en lezer gebruiken. 6 De kinderen kunnen de begrippen woord en betekenis gebruiken.

Strategiedoelen 7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de tekst op basis van voorkennis. 8 De kinderen kunnen gericht informatie zoeken in een leestekst. 9 De kinderen kunnen de betekenis van een gelezen woord en uitdrukking begrijpen of vragen de betekenis aan de leraar (strategie moeilijke woorden). 10 De kinderen kunnen een verhaal beoordelen op basis van een eigen mening en eigen gevoelens.

Lesmateriaal – werkkatern p. 9-11 – poster begrijpend lezen – stappenplan begrijpend lezen

Timing

50 minuten

Wat ging vooraf? In de eerste spreek- en luisterles vertelden de leerlingen het verhaal uit de leesles na aan de hand van de illustraties. In vorige les hebben de kinderen gefantaseerd rond het verhaal over de wolf en het konijn. In deze les verwerken ze een verhaal waar ook een portie fantasie in verwerkt zit.

Wat volgt?

In de volgende les begrijpend lezen gaan ze zelf actief fantaseren bij een verhaal.

Lesverloop

Instap Introductie

1Vorige les hoorden de leerlingen een verhaal over fantasie. Schrijvers van prentenboeken en verhalen gebruiken hun fantasie om het verhaal te schrijven. Vandaag zullen we een nieuw een verhaal lezen waar er ook fantasie in voorkomt.

Kern2

werkkatern p. 9-11 stappenplan begrijpend lezen

2.1 Lezen

Neem het werkkatern op pagina 9, 10 en 11. Naast de tekst zien de leerlingen opnieuw kaders met opdrachten. Leg ook hier uit dat het de bedoeling is om tijdens het lezen van de tekst af en toe te stoppen en na te denken over de vraagjes in de kaders. Die vragen helpen om de tekst goed te begrijpen. Gebruik het stappenplan begrijpend lezen tijdens de les.

Lees samen het fragment uit Api vindt een dino.

onderwijsleergesprek

Opdrachten

1 De leerlingen denken na over de betekenis van onkruid wieden. (onkruid wegdoen)

2 Laat de leerlingen antwoorden en meedenken waarom dat ei geen echt ei is.

Ze worden zich zo bewust van de fantasie-elementen in het verhaal. Spiek hiervoor al even bij oefening 7.

3 Laat de leerlingen antwoorden en meedenken wat dit wel is. (een wasknijper)

4 De leerlingen denken na over de betekenis van puinhoop. (rommel)

5 Laat de leerlingen antwoorden en meedenken wat dit wel is. (een riek)

werkkatern p. 11

Slot3

leergesprek

2.2 Na het lezen

Na de klassikale leesbeurt laat je enkele leerlingen het verhaal navertellen. Zo ga je na wie de essentie vast heeft. Stuur met vragen: – Over wie ging het verhaal? (over Api) – Wat gebeurde er? (Api denkt dat hij een dino gevonden heeft.) – Wat denkt Api dat hij gevonden heeft in de tuin? (een ei, een kop en een poot van een dino) – Denkt Das dat ook? (nee) – Wat heeft Api echt in de tuin gevonden? (een steen, een wasknijper en een riek)

Los vervolgens opdracht 6 en 7 in het werkkatern op. Laat de leerlingen dit individueel of per twee oplossen, maar lees de opgaven eerst samen door. Laat de leerlingen daarna ook per twee opdracht 8 en 9 bespreken.

Nabespreking

Bespreek klassikaal opdracht 8 en 9. Verklaar het woord speurneus bij oefening 9. Laat de kinderen hun fantasie gebruiken. Ze kunnen ook voortbouwen op de fantasie van een klasgenoot.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan twee woorden samenvoegen tot een nieuw woord.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen met twee bestaande woorden een samenstelling maken en nadenken over de betekenis ervan. 2 De kinderen begrijpen de betekenis van woorden en uitdrukkingen en kunnen ze gebruiken in een zin. 3 De kinderen kunnen de begrippen woord, betekenis en uitdrukking gebruiken. 4 De kinderen kunnen het begrip samenstelling gebruiken.

Strategiedoelen 5 De kinderen kunnen zich oriënteren op de structuur en de betekenis van woorden.

Lesmateriaal – werkkatern p. 12 – kopieerblad 2: samenstellingen (Knip de stroken met de woorden uit.)

Timing

25 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige taalwijsles hebben de leerlingen op klinkers en medeklinkers kunnen oefenen. In deze les maken ze nieuwe woorden door twee woorden aan elkaar te rijgen. De woorden die ze zullen samenstellen, hebben ze in de verhalen uit eerdere lessen al gezien.

Wat volgt?

In de volgende taalwijsles gaan de leerlingen met zinnen en zinsdelen aan de slag.

Taalwijzertje p. 7: samenstelling

Lesverloop

Instap1

onderwijsleergesprek klassikaal werk

partnerwerk kopieerblad 2

Kern2

partnerwerk werkkatern p. 12

klassikaal werk

Slot3

leergesprek

Woorden samenstellen

Vertel aan de leerlingen dat ze tijdens deze les nieuwe woorden gaan maken door bestaande zelfstandige naamwoorden samen te voegen. Die nieuwe woorden noemen we samenstellingen.

Noteer volgende worden in deze volgorde op het bord: plaats – geld – vogel – zak – speel – nest De leerlingen gaan op zoek naar drie juiste samenstellingen. Noteer ze op het bord. zak + geld = zakgeld, speel + plaats = speelplaats, vogel + nest = vogelnest.

Deel vervolgens per twee leerlingen de woorden op het kopieerblad uit. Laat hen in duo’s de samenstellingen maken met de afzonderlijke naamwoorden. bal + pen = balpen fiets + bel = fietsbel boeken + tas = boekentas school + bank = schoolbank zwem + bad = zwembad sport + schoen = sportschoen

Aan de slag!

Laat de leerlingen hun werkkatern nemen op pagina 12. Ze maken de oefeningen in de duo’s van tijdens de instap.

Bij oefening 1 en 2 maken ze samenstellingen. Eerst door te verbinden, daarna door ze aaneen te schrijven. Bij oefening 3 linken ze de woorden uit oefening 2 aan de juiste zin en staan zo ook stil bij de betekenis van de nieuwe woorden.

Overloop de opdrachten klassikaal en corrigeer.

Nabespreking

Laat de leerlingen zelf een samenstelling bedenken. Laat hen rondkijken in de klas om woorden te vinden. bv. bloempot, klasdeur, schoolbord, stoelpoot, klasraam, schoolboek …

Laat hen daarna besluiten wat een samenstelling is.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan korte zinnen schrijven bij prenten.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen gedeeltelijk en met ondersteuning een kort verhaal met eenvoudige verhaallijn schrijven. 2 De kinderen kunnen gegeven prenten gebruiken om het verloop van het verhaal vorm te geven.

Strategiedoelen 3 De kinderen kunnen zich vragen stellen die essentieel zijn voor het achterhalen van informatie bij een prent of voor het beschrijven van een persoon of een voorwerp. 4 De kinderen kunnen informatie ordenen in functie van persoonlijke voorkeur.

Lesmateriaal – werkkatern p. 13-15 – kopieerblad 3: zinnen Nel en Ties (Kopieer de tabel met de elf zinnen evenveel keer als er duo’s zijn en knip de strookjes met zinnen uit.) – kopieerblad 4: Kijkwijzer schrijven – bijlage 6B-6G: prenten verhaal Nel en Ties – poster stappenplan schrijven – stappenplan schrijven

Timing

50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige schrijfles startten de leerlingen het verhaal van hun trotsproduct op. In deze les schrijven ze hieraan verder.

Wat volgt?

In de laatste schrijfles van deze Kijker verzorgen de leerlingen het verhaal. In de trotsweek vertellen ze dit verhaal aan hun gekozen luisteraars.

Instap1

klasgesprek

werkkatern p. 13

poster stappenplan schrijven stappenplan schrijven

Kern2

klasgesprek bijlage 6B

bijlage 6C klasgesprek

partnerwerk werkkatern p. 13

partnerwerk kopieerblad 3 werkkatern p. 14-15 bijlage 6D-6G

Herhaling

Vertel de leerlingen dat ze vandaag verder werken aan het verhaal van Nel en Ties. Laat hen vertellen wat ze nog weten: – Waar speelde het verhaal zich af? – Over wie ging het? Wat weten we al over de personages. – Wanneer vond het verhaal plaats?

De leerlingen noteren de antwoorden op deze vragen in hun werkkatern bij oefening 1.

Verwijs naar de poster stappenplan schrijven of hun eigen kaart stappenplan. Gedurende deze les doorlopen de leerlingen de stappen 1, 2 en 3.

2.1 Vervolg van het verhaal: het probleem

Vertel de leerlingen dat er iets gebeurd is in Dazalea. Projecteer of toon bijlage 6B.

Laat de leerlingen beschrijven wat ze zien op de prent. – Wie zit er op de bloem? (Nel) – Wat zie je? (Ze weent en haar vleugel is kapot.)

Stel deze vragen en prikkel de fantasie van de leerlingen. – Wat kan er gebeurd zijn? – Hoe kan het gebeurd zijn?

Laat de leerlingen fantaseren en zo het verhaal mee vormgeven. Hou het gesprek wel kort. In het verhaal heeft Nel haar vleugel gebroken omdat ze kwam vast te zitten in een bloem. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen dit specifieke antwoord vinden. Ga verder met het lesverloop als je enkele zinvolle redeneringen te horen kreeg.

2.2 Vervolg van het verhaal: de oplossing

Projecteer of toon ook de tweede prent op bijlage 6C. Laat de leerlingen beschrijven wat ze zien. – Wie zie je op de prent? (Ties) – Wat zie je? (Ties is blij, hij heeft een idee!)

Laat de leerlingen nadenken over deze vraag. Prikkel hier opnieuw hun fantasie. – Wat zou Ties kunnen doen om te helpen?

Ook hier mogen de leerlingen even vrij fantaseren. In het verhaal vliegt Ties naar de dokter die een zalfje zal maken. Er is ook hier geen juist antwoord. Ga verder met het lesverloop als je enkele zinvolle redeneringen te horen kreeg.

2.3 Aan de slag

Laat de leerlingen daarna hun werkkatern nemen op pagina 13. Daar zien ze dezelfde prenten. Laat hen bij elke prent de juiste woorden kleuren die vertellen wat er op de prent gebeurd. Ze kunnen hiervoor opnieuw in de duo’s van daarnet werken. Geef hen een vijftal minuten de tijd.

Deel kopieerblad 3 uit per twee leerlingen. Ze krijgen elf zinnen die het laatste deel van het verhaal vertellen. Laat hen ook hun werkkatern op pagina 14 en 15 openleggen. De prenten ondersteunen de volgorde van het verhaal. Projecteer of toon de prenten in het groot op bijlage 6D-6G. De leerlingen lezen de zinnen en leggen per twee de strookjes in de juiste volgorde. Geef hen hiervoor enkele minuten de tijd.

klassikaal werk

kopieerblad 4 Bespreek klassikaal. Laat de zinnen van het kopieerblad in de juiste volgorde tussen de leerlingen liggen. Ze schrijven nu elk de zinnen over bij de juiste prent en in de juiste volgorde.

Slot3

klassikaal werk De leerlingen die nog niet helemaal klaar zijn, kunnen in de volgende schrijfles hun verhaal nog afwerken.

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het schrijven. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer schrijven en let daarbij op deze vaardigheden: – Ideeën uitschrijven – Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven

Stretchoefening

De leerlingen ontspannen hun handen en vingers na het schrijfmoment. Doe enkele oefeningen klassikaal: – Schud je handen los. – Maak je polsen los. Draai ze van links naar rechts en van rechts naar links. – Masseer met je ene hand één voor één de vingers van je andere hand. En omgekeerd. – Maak een knipperlichtbeweging: spreid en sluit je vingers. Doe dit vijf keer. – Draai je polsen van links naar rechts en van rechts naar links. – Schud je handen los.

Weekoverzicht

Lesdoelen Alle lessen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen. 2 De kinderen lezen met plezier. 3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen. 4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles. 5 De kinderen kunnen enthousiast een zelfgekozen stukje tekst voorlezen uit hun boek. 6 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal Alle lessen

– leesraam – leesgesprek – leesportfolio – poster vloeiend lezen

Specifiek per les

Les A en D – Verrekijkerleesboek 1

Les B en C – boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Les B – boekje uit de Verrekijkerbieb: mier wil groot zijn

Timing

Les D – een karton melk

Per les vloeiend lezen

– 25 minuten

Lesverloop A

Instap1

klasgesprek

Verrekijkerleesboek 1

Kern2

Verrekijkerleesboek 1

Mini-instructie: fantasie en realiteit onderscheiden

Lees volgend stukje tekst voor. De leerlingen luisteren aandachtig.

Lekker groot

‘Ik ben boos!’ zegt Jolien. ‘Alle grote mensen kunnen stikken!’ Jolien staat op. Ze veegt een zwarte krul uit haar ogen. Met haar kin omhoog loopt ze naar de kamer van papa en mama. ‘Ik ben lekker wél groot!’ Jolien opent de kast met de kleren van mama. ‘Welke jurk kies ik? Die groene jurk hier? Bah, nee. Zo lijk ik net een kikker.’ Met haar handen in haar zij bekijkt Jolien alle jurken. ‘Hee, dié jurk heb ik mama nog nooit zien dragen,’ denkt ze hardop. Ze haalt de jurk uit de kast. Even later staat Jolien in mama’s gele jurk voor de grote spiegel. Fier bekijkt ze zichzelf. ‘Mijn ogen moeten blauw zijn,’ zegt ze. ‘Net zo blauw als de ogen van mijn pop.’ Maar waar laat mama dat spul dat ze elke dag op haar ogen smeert? Ligt dat niet op het kastje boven haar bed? Jolien gaat op haar tenen staan … niets. Maar dan krijgt ze een prima idee. Vrolijk huppelt ze naar de keuken. De jurk glijdt achter haar aan. ‘Net alsof ik ga trouwen,’ denkt ze. Met beide handen graait Jolien in de knutselkist naar haar nieuwe verfdoos. Ze likt aan haar pink en drukt die in de blauwe verf. Zachtjes wrijft ze het blauwe goedje op haar ogen. Beeldig, vindt ze zelf. Er mag best nog wat bij. Jolien tuit haar lippen. Ze drukt een kus op de rode verf. Haar lippen zien nu knalrood. En nu ben ik de prinses van België. Ik trouw met de prins en maak een reis naar elfenland. Daar speel ik met de prinses van Elfenland samen met de poppen. De prinses van Elfenland is mijn beste vriendin.

naar Lekker groot, Els De Jonghe – tekst uit taalmethode Kameleon

Laat de leerlingen nadenken over elementen in het verhaal die echt gebeurd kunnen zijn en wat helemaal verzonnen is. Sommige dingen in dit verhaal kunnen echt. Welke? (Jolien kan echt het kleed van mama aandoen en ze kan haar ogen en lippen schminken.) Maar andere dingen zijn helemaal verzonnen. Welke? (Trouwen met de prins en op reis gaan naar Elfenland.) Grappig hé, dat is fantasie!

Stel kort de drie teksten van deze week voor en wijs op de leesmoeilijkheid. De leerlingen kiezen zelf welke tekst ze lezen. De teksten tijdens week 3 zijn: – Tekst 7: Best eng – Tekst 8: De zeepridder en de heks van heinde en ver – Tekst 9: Hond en Wolf – De rekat

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

slot3

leergesprek

Tips voor de leerkracht

Reflectiemoment

Geef twee leerlingen de kans om te vertellen over fantasie en realiteit in teksten. Vermoedelijk vertelt er een kind dat in de tekst Hond en Wolf – De rekat een stukje informatie en geen fantasie voorkomt. Dat is een kans om aan te geven dat fantasie enkel in verhalen voorkomt.

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen, laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

Lesverloop B

Instap1

klasgesprek boekje uit de Verrekijkerbieb

leesraam

boeken Verrekijkerbieb / klasbieb

leesportfolio

poster vloeiend lezen

Kern2

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Lees een stukje voor uit een boek uit de Verrekijkerbieb zodanig dat de leerlingen zin krijgen om dit boek te lezen.

Als vrijblijvende suggestie nemen wij het boekje Mier wil groot zijn uit onze Verrekijkerbieb op. Het boekje is geschreven door Jonas Boets. Mier wil wel eens iets leuks doen. En op de berg, daar is het leuk. Maar de berg is veel te hoog. Mier is veel te klein. Hoe kan hij toch groot zijn? Mier zoekt het uit.

Lees bij voorkeur voor van pagina 1 tot en met pagina 5.

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken: 1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek. 2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam. 3 Wie een boek uit heeft, vult de leeskaart in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen! 4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Een of twee leerlingen lezen ‘een spannend fragment’ voor uit hun boek of vragen de leraar een stukje hardop voor te lezen dat ze leuk of spannend vonden.

Tips voor de leerkracht Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt. Je leest de krant, een tijdschrift, een lesvoorbereiding …

Leg een namenlijst op je bureau en duid aan wie je laat voorlezen of laat vertellen tijdens de les vloeiend lezen. Zo voorkom je dat steeds dezelfde enthousiaste leerlingen het woord krijgen.

Lesverloop C

Instap1

klasgesprek

drie willekeurige boeken

Kern2

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: boeken kiezen – achterflap

Vertel de kinderen dat je, wanneer je een boek kiest dat je wil lezen, ook naar de achterflap kijkt. Op de achterflap staat de korte inhoud en vaak ook foto’s, tekeningen … Je leest dus de titel en kijkt ook vooral naar die specifieke foto of tekening.

Illustreer dit door drie boeken te nemen, de achterflap te lezen en hardop te denken. Enkele voorbeelden: – Hier staat dat het een spannend boek is voor kinderen die van dieren houden. Ik hou wel van dieren en ik lees graag spannende boeken. Dit boek zou ik al willen lezen. – Hier staat dat dit een reisgids is over Parijs. Dit beste gids voor als je Parijs wil bezoeken. Ik plan geen reis naar Parijs, dus ik zal dit boek niet kiezen. – Uit de bib zou ik dit boek meenemen, want … (jouw motivatie op basis van de achterflap: tekst en eventueel tekeningen of foto’s).

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Geef een leerling drie boeken voor beginnende lezers. Vraag om hardop denkend naar de achterflap te kijken. Welk boek zal de leerling kiezen om te lezen?

Lesverloop D

Vooraf

Instap1

klasgesprek Ga op zoek naar een karton melk of fruitsap. Breng het mee naar de klas, toon het aan de leerlingen en bespreek het in deze D-les.

Mini-instructie: een tekstfragment voorlezen – karton melk

Vertel de leerlingen (in de ik-vorm) dat je elke dag leest en waarom dat belangrijk voor je is.

Ik zat deze ochtend aan tafel en ik las wat er op het karton melk / fruitsap staat.

Toon het karton melk of fruitsap.

Verrekijkerleesboek 1

Kern2

Verrekijkerleesboek 1

Slot3

leergesprek Het is toch wel belangrijk te weten wat er allemaal in een product zit. Je kunt bijvoorbeeld op het karton ook vinden of de drank nog goed is. Die moeilijke woorden zoals plantenextracten of cultures van micro-organismen begrijp ik niet zo goed, maar dat is niet zo erg. Ik lees die woorden wat trager en weet dat het voedingsstoffen zijn. Je hoeft niet altijd alles te begrijpen van wat je leest. Ik ben blij dat ik toch de meeste informatie kan lezen op het karton. Het voelt fijn aan te weten wat je koopt of drinkt.

Vertel de kinderen dat ze minstens één tekst van week 3 lezen. De stillezers mogen de derde tekst lezen of verder lezen in hun boek. De duolezers herhalen de vorige tekst best een tweede keer.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Een leerling leest een stukje tekst voor dat hij of zij leuk vindt. De leerling vertelt waarom hij of zij de tekst leuk vindt.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan dieren uit het verhaal nabootsen in een rollenspel.

Lesdoelen

1 De kinderen ontdekken in een kort, voorgelezen verhaal de verhaallijn, het hoofdpersonage en de belangrijkste gebeurtenissen. 2 De kinderen kunnen fantaseren rond gebeurtenissen in een verhaal en rond het onderwerp: dierengeluiden. 3 De kinderen kunnen het beluisterde verhaal navertellen en samenvatten. 4 De kinderen geven situaties weer door gebruik te maken van mimiek en pantomimiek en het nabootsen van dierengeluiden. 5 De kinderen begrijpen werkwoorden die dierengeluiden weergeven door afleiding uit de context. 6 De kinderen kunnen mimiek en pantomimiek gebruiken in een rollenspel.

Strategiedoelen 7 De kinderen kunnen zich oriënteren op de luisteropdracht door hun voorkennis over het onderwerp te dramatiseren. 8 De kinderen kunnen zich oriënteren op een spreekdoel en activeren hun voorkennis over het onderwerp.

Lesmateriaal – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – kopieerblad 5: kaartjes dierengeluiden – bijlage 8: dieren en dierengeluiden – poster Zoem 3 – audio 1: dierengeluiden

Timing

25 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige spreek- en luisterles hebben de leerlingen geleerd wat fantasie is en hebben ze gefantaseerd bij het verhaal van het konijn en de wolf. In deze les luisteren de leerlingen naar het verhaal van Kiki Kakel. Ze fantaseren over het onderwerp en maken met hun eigen woorden een korte dialoog die ze voor de klas opvoeren.

Wat volgt?

Ook in de volgende les begrijpend lezen zullen ze verder fantaseren bij een verhaal.

Lesverloop

Instap1

klasgesprek

Kern2

onderwijsleergesprek poster Zoem 3

onderwijsleergesprek audio 1 bijlage 8

Voorlezen

Lees het speelse, vrolijke verhaal Een babbeltje over van alles en nog wat voor. Je vindt de tekst op pagina 47.

Dit verhaal komt ook uit het prentenboek Feeëngeheimen. De oorspronkelijke versie is licht gewijzigd en ingekort.

2.1 Fantaseren bij het beluisterde verhaal

Projecteer of toon de Zoem van deze week: ‘Ik droom en zeg het met mijn eigen woorden.’

Bespreek de beluisterde tekst klassikaal. Observeer hierbij de leerlingen die vlot antwoorden. Ondersteun de leerlingen die minder snel tot spreken komen door hen gerichte vragen te stellen: – Wie weet nog de naam van het meisje? (Kiki Kakel) – Zij kan iets wat andere kinderen niet kunnen! Wat? (met dieren praten) – Kun je een paar dieren noemen met wie zij praat? (hond, kat, olifant, panda, kip, slang) – Welk dier heeft een slechte uitspraak? (panda)

– Wat gebeurt er ’s morgens als zij wakker wordt? (Kiki Kakel is humeurig en begint te knorren.) – Hoe reageert de mama van Kiki? (Ze schrikt.) – Spreekt Kiki op school nog altijd de dierentaal? (Neen, ze spreekt terug de kindertaal.) – Kan dit echt gebeuren? (Neen, de schrijver fantaseert.)

De leerlingen fantaseren verder over dit verhaal. Geef hen enkele aanzetten: – Wie zou ook met dieren willen praten? Met welk dier? En waarom? – Hoe zou jouw mama reageren als jij begint te knorren in bed? –…

Laat de leerlingen enkele minuten volop fantaseren. Moedig de zwakke sprekers aan om te antwoorden en bekrachtig hen. Foute antwoorden zijn er niet. Als je merkt dat heel wat leerlingen in de beginfase van de vraagstelling aarzelen om te antwoorden, herhaal dan enkele passages uit het verhaal of lees het verhaal nog een keer voor.

2.2 Dieren nabootsen

Vertel de leerlingen dat ze nu gaan luisteren naar dierengeluiden. Op het audiofragment staan zes dierengeluiden elk tweemaal in willekeurige volgorde.

Projecteer of toon bijlage 8. Op deze bijlagen staan zes werkwoorden: blaffen, miauwen, brullen, kakelen, sissen en knorren.

Verdeel de klas in duo’s. Laat enkele duo’s de woorden lezen en vraag aan andere duo’s welk dier dit geluid maakt. Luister samen naar het audiofragment en duid telkens een duo aan dat samen mag antwoorden welk dier ze horen. In totaal kunnen er twaalf duo’s antwoorden. Na deze activiteit mag de ganse klas in een kort moment dierengeluiden nabootsen. Als ik bijvoorbeeld kat zeg, dan miauwen jullie in koor. Dit korte inleefmoment dient als ontremming en voorbereiding op de aansluitende spreekactiviteit.

partnerwerk kopieerblad 5

Slot3

leergesprek TIP

2.3 Rollenspel

Geef elk duo een kaart waarop een dierengeluid staat. Verduidelijk de opdracht. Op jullie kaart staat een zin: bv. ‘Kiki Kakel blaft’ met daarbij een afbeelding van het dier dat het geluid maakt. Jullie spelen per twee een heel kort toneelstukje. Eén kind speelt de rol van Kiki en het andere kind speelt de rol van het dier. Jullie beelden uit dat Kiki het dier van op je kaart tegenkomt in het bos en ze elkaar begroeten.

Jullie mogen nog één of twee vraagjes aan elkaar stellen en antwoorden geven. Hiervoor gebruiken jullie je eigen woorden! Je mag zelf verzinnen waarover je praat. Maar opgelet, maak tussendoor de juiste dierengeluiden. Jullie mogen ook je benen, armen, voeten, handen en stem gebruiken om het dier uit te beelden. En vergeet niet dat Kiki ook de dierentaal spreekt, dus zij moet ook de juiste dierengeluiden maken.

Beeld zelf eerst samen met een leerling een scene uit: bv. – Dag hond, ik ben Kiki. Woef. Wat is er aan de hand? – Dag Kiki, woef, ik ben moe / ik heb honger / ik heb dorst … – Woef, hoe komt het hond? – Ik heb, woef, niet goed geslapen.

– Hallo, kip, tok tok, waar woon je? – Hallo Kiki Kakel, ik tok woon op een tok boerderij. – Tok tok, waar ga je naar school? – Ik tok ga niet naar tok school. Ik tok kan al tok heel goed tok rekenen. – Wat lust je graag, tok tok? – Tok tok, graantjes!

Spreek af dat iedereen luid en duidelijk spreekt en dat de leerlingen rustig en stil moeten zijn wanneer ze aandachtig naar hun klasgenoten luisteren. Verwijs ook naar de Zoem van vorige week waar de leerlingen hebben geleerd om intonatie te gebruiken.

Geef de leerlingen enkele minuten tijd om de rollen te verdelen en te bedenken wat hun Kiki-figuur en hun dierfiguur aan elkaar vragen of zeggen. Wijs hen nog eens op het belang van fantaseren en het gebruiken van eigen woorden.

Benadruk nog eens dat ze hun dierengeluid niet mogen vergeten na te bootsen.

3.1 Nabespreking

Voorzie een kort evaluatiemoment met de hele klas of enkel met de duo’s die niet aan bod zijn geweest: – Hebben jullie alles goed begrepen? – Hebben jullie goed kunnen luisteren? – Werden de geluiden goed nagebootst? – Sprak iedereen luid en duidelijk genoeg? – Werden de dieren goed uitgebeeld?

Rond af met de Zoem van deze week. – Jullie hebben gefantaseerd over spreken met dieren. – Jullie hebben dierengeluiden nagebootst. – Jullie hebben met eigen woorden een dialoog tussen Kiki en een dier bedacht.

kopieerblad 1

3.2 Beoordeling

Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het spreken. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer spreken en let daarbij op deze vaardigheden: – Vragen stellen en antwoorden geven bij een verhaal – Iets met eigen woorden navertellen – Fantaseren rond een gegeven onderwerp

Tips voor de leerkracht Als je een grote klas hebt zal het waarschijnlijk niet mogelijk zijn om alle leerlingen hun dialoog te laten opvoeren. Vertel op voorhand niet wie de dialoog wel zal voordragen en wie niet. Zo moeten alle duo’s voorbereid zijn en blijft iedereen gemotiveerd.

Voorleestekst Een babbeltje over van alles en nog wat

Schrijvers Philippe Lechermeier en Ed Franck | Boek Feeëngeheimen

Kiki Kakel spreekt al van toen ze nog een klein meisje was elke dierentaal. Ze blaft vrolijk met een hond, miauwt regelmatig met de kat. Met de olifant praat ze vlotjes en ook met de panda, maar die heeft zelf een slechte uitspraak. Ze kakelt met de kip en is goede maatjes met de sissende slang.

Ze blaft, ze miauwt, ze brult, ze kakelt en ze sist !

’s Ochtends, als haar ouders haar wekken om naar school te gaan, is Kiki humeurig en begint ze te knorren. Dat maakt haar mama aan het schrikken! Gelukkig doet ze al snel weer normaal en spreekt ze opnieuw de kindertaal.

naar Feeëngeheimen, Philippe Lechermeier en Ed Franck, Davidsfonds

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan fantaseren bij een verhaal.

1 De kinderen ontdekken in korte verhalen de verhaallijn, het hoofdpersonage en de belangrijkste gebeurtenissen. 2 De kinderen kunnen onderscheid maken tussen fantasie en realiteit en fantaseren over de inhoud van het verhaal. 3 De kinderen begrijpen de betekenis van een gelezen woord of uitdrukking of vragen de betekenis aan de leraar. 4 De kinderen voorspellen de inhoud van de tekst op basis van de eerste tekstregels. 5 De kinderen denken na over en begrijpen de handelingen en het uiterlijk van het hoofdpersonage. 6 De kinderen kunnen illustraties rubriceren volgens de gegeven criteria: flink of ondeugend. 7 De kinderen begrijpen de betekenis van moeilijke woorden in een tekst door ze op te zoeken in een verklarende woordenlijst. 8 De kinderen begrijpen de inhoud en bedoeling van een boodschap via gegeven beeldmateriaal.

Strategiedoelen 9 De kinderen kunnen zich oriënteren op de tekst op basis van de titel en geven daarop hun persoonlijke ideeën weer. 10 De kinderen kunnen antwoorden op inhoudelijke vragen opzoeken in de tekst.

Lesmateriaal – werkkatern p. 16-17 – poster stappenplan begrijpend lezen – stappenplan begrijpend lezen

Timing

50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige les hebben de leerlingen een eigen dialoog tussen dieren bedacht. Ze gebruikten hiervoor hun fantasie. In deze les gaan de leerlingen fantaseren bij het verhaal hoe het is om een mier te zijn.

Wat volgt?

Het inlevingsvermogen dat de leerlingen met de fantasie-oefeningen opgebouwd hebben, kunnen ze gebruiken in de trotsweek wanneer ze hun verhaal vertellen aan anderen.

Lesverloop

Instap1

onderwijsleergesprek poster stappenplan begrijpend lezen klasgesprek

Kern2

klassikaal werk werkkatern p. 16-17 partnerwerk

klasgesprek

Slot3

klasgesprek TIP

Het verhaal voorspellen

Vertel de leerlingen dat ze deze les een nieuw fantasieverhaal zullen lezen. Neem er het stappenplan begrijpend lezen bij. Vertel de leerlingen dat een tekst steeds op dezelfde manier wordt aangepakt. Verwijs hierbij ook naar de voorgaande lessen begrijpend lezen waar je die opbouw reeds volgde.

Lees de titel van het verhaal voor: Voor even een mier zijn. Stel een aantal vragen waardoor de leerlingen zelf het vervolg en de inhoud van het verhaal kunnen raden: – Waar denk je aan als je die titel hoort? – Waarover zou het verhaal kunnen gaan? – Wat zou er gebeuren als jij een mier wordt?

2.1 Het verhaal lezen

Neem het werkkatern op pagina 16 en 17. Lees de eerste twee alinea’s klassikaal. Hou even halt bij vraag 1: Waarom moet een mier fit zijn? Verklaar ‘fit zijn’ aan de hand van de woordverklaring onderaan de pagina. Bespreek de vraag klassikaal. Laat enkele leerlingen aan het woord.

De leerlingen lezen het vervolg van het verhaal in duo’s verder.

2.2 Het verhaal bespreken

Laat de leerlingen vertellen: – Wat doen mieren zoal? (sjouwen, sleuren, duwen, verhuizen, bouwen, herstellen …) – Mieren zijn dapper. Wat bouwen ze, sleuren ze? Welk werk doen ze?

Bespreek samen oefening 2. – De mieren komen ook gevaren tegen. Welke twee gevaren komen voor in de tekst?

Laat de leerlingen de twee gevaren in de tekst markeren. – Ken je nog andere gevaren dan die in het verhaal?

Wijs de leerlingen tijdens het spreken op de Zoems van deze Kijker. Vooral Zoem 1 en 3 passen bij deze les: ‘Ik spreek luid en duidelijk’ en ‘Ik droom en zeg het met mijn eigen woorden’.

Nabespreking

Rond de les af met enkele vragen, waaronder oefening 3. – Wil jij voor één dag een mier zijn? Waarom wel? Of waarom niet? – Kan dit verhaal echt gebeurd zijn?

Tips voor de leerkracht Denk vooraf na over de samenstelling van de leesduo’s. Loop rond en begeleid zwakke lezers of neem een groepje lezers apart en lees met hen samen het verhaal door.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan zinnen korter en langer maken.

Lesdoelen

1 De kinderen oefenen met zinnen en zinsdelen: zinnen opbouwen en afbreken en zinsdelen verplaatsen. 2 De kinderen kunnen nadenken over de structuur van een zin (korte en lange zin, vragende en mededelende zin, uitroepzin). 3 De kinderen kunnen vlot het begrip zin gebruiken. 4 De kinderen kunnen de betekenis van woorden opzoeken in een verklarende woordenlijst.

Strategiedoelen 5 De kinderen kunnen zich oriënteren op de talige informatie in een zin in functie van de taalsituatie.

Lesmateriaal – werkkatern p. 18 – kopieerblad 6: zinsdelen (Knip de kaartjes uit.)

Timing

25 minuten

Wat ging vooraf? Dit is de eerste les rond dit onderwerp voor de leerlingen. Ze zullen zelf zinnen opbouwen en afbreken binnen de context van de verhalen die ze al lazen.

Wat volgt?

In Kijker 3, les 6 gaan de leerlingen opnieuw met zinnen aan de slag.

Taalwijzertje p. 9: spelen met zinsdelen

Lesverloop

Instap1

onderwijsleergesprek

Kern2

partnerwerk kopieerblad 6 werkkatern p. 18 onderwijsleergesprek

onderwijsleergesprek kopieerblad 6

werkkatern p. 18

Slot3

onderwijsleergesprek

Zinnen

Vertel de leerlingen dat ze het deze les over zinnen zullen hebben. Ga eerst na of alle leerlingen het begrip ‘zin’ kennen. Een zin is een verzameling woorden die samen iets zeggen over iets of iemand. We spreken altijd in zinnen. Er zijn korte en lange zinnen, vragende zinnen, zinnen die gewoon iets zeggen of zelfs zinnen die uit één woord bestaan.

2.1 Korte zinnen

Neem de kaartjes van kopieerblad 6. De leerlingen nemen hun werkkatern op pagina 18. Ze zien dezelfde woorden in hun werkkatern als op de kaartjes op het kopieerblad. Toon de kaartjes. Geef de leerlingen de opdracht om met deze woorden vier zinnen te maken die zo kort mogelijk zijn.

De leerlingen overleggen per twee. Ze noteren nog niks. Bespreek de mogelijke oplossingen. Maak aan bord de voorstellen van de leerlingen mee. Laat de leerlingen ook meedenken over de zinnen van anderen of die kort genoeg zijn.

bv. Ik speel.

Het regent.

De boot vaart.

Zij eet.

Bij de laatste zin zullen er wellicht kinderen zijn die vinden dat ‘een appel’ erbij moet, en misschien heb je ook leerlingen die enkel ‘Speel!’ als zin gelegd hebben (als bevelende zin). Laat de leerlingen dit bespreken. Het gaat hier niet om juist of fout maar het aanvoelen van de mogelijkheden.

Laat de leerlingen hun vier zinnen neerschrijven in het werkkatern.

2.2 Langere zinnen

Keer terug naar de zinnen aan bord. Zorg dat de vier zinnen uit het voorbeeld aan bord staan. Neem de overige kaartjes. Vertel dat we zinnen ook langer kunnen maken. We voegen er informatie aan toe. Hang het kaartje ‘op zolder’ na ‘Ik slaap’. Op welke vraag geeft het nieuwe stukje zin een antwoord? (Waar?)

Vraag de leerlingen of zij met de overige kaartjes ook de andere zinnen kunnen aanvullen. Laat hen telkens zoeken op welke vraag ze een antwoord geven.

Laat de leerlingen daarna hun werkkatern opnieuw nemen. Ze maken oefening 2.

Bespreking

Overloop de antwoorden op opdracht 2. Kom samen tot het besluit dat er korte en langere zinnen zijn. Hoe langer de zin, hoe meer informatie we krijgen over iets of iemand.

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan mijn verhaal netjes afwerken.

Lesdoelen

1 De kinderen weten en kunnen verwoorden wat het schrijfdoel van het teksttype is (verhaal in een prentenboek). 2 De kinderen kunnen gedeeltelijk en met ondersteuning een kort verhaal met eenvoudige verhaallijn schrijven. 3 De kinderen kunnen gegeven prenten gebruiken om het verloop van het verhaal vorm te geven. 4 De kinderen kunnen de begrippen tekst en titel gebruiken. 5 De kinderen kunnen de leesbaarheid van hun tekst verhogen door aandacht te hebben voor een verzorgd handschrift.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen zich vragen stellen die essentieel zijn voor het achterhalen van informatie bij een prent of voor het beschrijven van een persoon of een voorwerp. 7 De kinderen ordenen informatie in functie van persoonlijke voorkeur.

Lesmateriaal – werkkatern p. 19 – middenkatern – kopieerblad 4: Kijkwijzer schrijven – poster stappenplan schrijven – stappenplan schrijven

Timing

50 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige schrijfles hebben de leerlingen het verhaal van hun trotsproduct uitgeschreven. In deze les verzorgen ze dit in het middenkatern dat ze zullen gebruiken in de trotsweek.

Wat volgt?

In de trotsweek vertellen de leerlingen hun verhaal aan anderen.

Lesverloop

Instap1

onderwijsleergesprek

Kern2

klassikaal werk werkkatern p. 19

partnerwerk middenkatern p. 1

klassikaal werk

poster stappenplan schrijven stappenplan schrijven individueel werk werkkatern p. 14-15

TIP

middenkatern p. 3

Afwerken trotsproduct

Vertel de leerlingen dat ze het verhaal van Nel en Ties al volledig klaar hebben voor hun trotsproduct. Vertel dat ze deze les het verhaal in het net zullen schrijven.

2.1 Een overzicht

Laat de leerlingen opnieuw in het verhaal komen. Neem het werkkatern op pagina 19 en vul samen oefening 1 in. Zo reconstrueren de leerlingen nog even de grote lijnen van het verhaal.

2.2 Stap 6: Ik verzorg

De leerlingen nemen het middenkatern. Hierin staat het verhaal van Nel en Ties. Op de eerste pagina zien ze echter dat er nog geen titel is ingevuld. Laat de leerlingen in duo’s nadenken. Welke titel kunnen ze aan het verhaal geven?

Overloop daarna de verschillende titels klassikaal. Noteer enkele goeie titels aan bord. Bepaal zelf of elk duo zijn eigen titel mag noteren of je klassikaal de beste titel gebruikt.

Verwijs naar de laatste stap op de poster van het stappenplan schrijven of de leerlingen nemen er zelf hun eigen stappenplan schrijven bij. Vertel de leerlingen dat ze behalve de laatste stap reeds alle stappen hebben doorlopen. Het schrijfproduct is bijna klaar.

Vervolgens gaan de leerlingen individueel aan de slag. Wie nog niet klaar was met het noteren van de zinnen in les 8, werkt dat eerst af.

Je kunt dit ook klassikaal geleid doen. Het is wel de bedoeling dat alle leerlingen het verhaal in hun eigen middenkatern noteren.

De anderen nemen het werkkatern met de gecorrigeerde zinnen en zullen die nu net overschrijven in hun middenkatern. Moedig de leerlingen aan om hun handschrift te verzorgen.

kopieerblad 4 Observeer en beoordeel de leerlingen tijdens het schrijven. Gebruik hiervoor de Kijkwijzer schrijven en let daarbij op deze vaardigheden: – Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven – Verzorgen: lay-out

Slot Afsluiter

3Vertel de leerlingen dat ze het verhaal dat ze nu zelf volledig in een boekje gegoten hebben, ook zullen vertellen voor of laten lezen door een publiek. Maak de praktische afspraken die hiervoor nodig zijn.

Weekoverzicht

Lesdoelen Alle lessen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen. 2 De kinderen lezen met plezier. 3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen. 4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles. 5 De kinderen kunnen enthousiast een zelfgekozen stukje tekst voorlezen uit hun boek. 6 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal Alle lessen

– leesraam – leesgesprek – leesportfolio – poster vloeiend lezen

Specifiek per les

Les A en D – een informatief boek en een verhalend boek

Timing

Les B – boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Per les vloeiend lezen

– 25 minuten

Lesverloop A

Instap1

klasgesprek een informatief en een verhalend boek

Kern2

Verrekijkerleesboek 1

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: fantasie en realiteit onderscheiden

Toon de leerlingen de twee boeken die je selecteerde. Stel enkele vragen aan de leerlingen zodat het onderscheid tussen beide soorten boeken duidelijk wordt. – In welk boek vind je fantasie? Hoe weet je dat? – In welk boek vind je informatie? Hoe weet je dat?

Laat de leerlingen antwoorden. Lees een stukje voor uit elk boek. Klopt het?

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in hun Verrekijkerleesboek.

Reflectiemoment

Duid twee leerlingen aan. Vraag hen om naar de klasbieb te gaan. De ene leerling kiest een fantasieboek uit en de andere leerling een boek zonder fantasie. Lukt dit?

Lesverloop B

Instap1

klasgesprek

leesraam

boeken Verrekijkerbieb / klasbieb

leesportfolio

poster vloeiend lezen

Kern2

boeken uit de Verrekijkerbieb / klasbieb

Slot3

leergesprek

Mini-instructie: voorlezen uit de Verrekijkerbieb

Neem een boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb. Lees er enthousiast een stukje uit voor. Vertel de leerlingen dat ze dit boek kunnen vinden in de klasbieb. Ze kunnen het zelf ook lezen als ze dat willen.

Vertel hen dat ze vandaag net als in de vorige les lezen (alleen in stilte of per twee hardop). Het leesraam kan ondersteunen.

Herhaal kort de afspraken: 1 De stillezers lezen alleen in stilte in hun boek. 2 De hardoplezers lezen in duo’s samen in een boek. Ze lezen om beurt een zin / stukje tekst. Wie luistert, wijst bij met het leesraam. 3 Wie een boek uit heeft, vult de leeskaart in. Zo weet je later welke boeken je gelezen hebt. Op het einde van het schooljaar heeft iedereen minstens 25 boeken gelezen! 4 Tijdens de leesles blijven we op onze plaats zitten. Je loopt niet door de klas. Verwijs ten slotte nogmaals naar de leesposter. We besteden veel tijd aan lezen omdat we willen dat iedereen goed leert lezen.

Zorg dat alle leerlingen twee boeken hebben klaarliggen. Het boek waarin ze lezen en een boek waarin ze lezen als het vorige boek uitgelezen is.

Leesmoment

De leerlingen lezen gedurende 17 minuten in een zelfgekozen boek uit de Verrekijkerbieb / klasbieb.

Reflectiemoment

Wie wil een stukje voorlezen uit een boek waar hij of zij iets leuks of boeiends tegenkwam? Lees het stukje dan ook vrolijk en boeiend voor.

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen ontdekken de verhaallijn in een prentenboek en duiden het hoofdpersonage en de belangrijke gebeurtenissen aan. 2 De kinderen maken een onderscheid tussen fantasie en realiteit. 3 De kinderen herkennen in illustraties kenmerken van afgebeelde figuren. 4 De kinderen denken na over de handelingen en het uiterlijk van het hoofdpersonage.

Lesmateriaal – kopieerblad 7: toets begrijpend lezen

Timing

25 minuten

Lesverloop

kopieerblad 7

klassikaal werk

individueel werk Voor deze toets is het verhaal Maanpluimpje uit het prentenboek Feeëngeheimen gekozen. De oorspronkelijke tekst is licht gewijzigd en ingekort.

Vertel de leerlingen dat jullie samen een toets begrijpend lezen gaan maken. Lees het verhaal Maanpluimpje voor en projecteer de tekst. De leerlingen lezen mee op hun kopieerblad. Geef de leerlingen vijf minuten de tijd om het verhaal nog eens individueel te lezen.

Overloop samen de vragen. De leerlingen lossen ze één per één op.

Laat de leerlingen op het einde hun toets evalueren. Hoe hebben ze het volgens zichzelf gedaan? Kleur zelf ook een smiley in na het verbeteren van de toets.

Tips voor de leerkracht Maanpluimpje is een moeilijk woord. Het komt in veel vragen terug. Je kunt de leerlingen dit woord overal waar het in de vragen voorkomt, in een kleur laten zetten zodat ze dit niet telkens opnieuw moeten lezen. Doe dit samen zodat dit bij iedereen juist uitgevoerd is.

Voorleestekst MAANPLUIMPJE

Schrijvers Philippe Lechermeier en Ed Franck | Boek Feeëngeheimen

Ze is zo licht als lucht. Je komt haar tegen en je merkt het niet eens. Ze draagt haar witte rokje dag en nacht. Soms zie je haar door de lucht zweven, op de wind. Je rent, je springt om haar te pakken. Ook in de nacht kun je haar zien in het bos.

Heel, heel soms landt ze in de holte van mijn hand. Dan knijp ik mijn hand dicht. Ik voel haar heen en weer bewegen. Ik vind het erg voor haar. Ik open mijn hand en zie haar, in de war. Snel vliegt ze weg, ver, heel ver weg. Het is net of ik vlieg zelf!

naar Feeëngeheimen, Philippe Lechermeier en Ed Franck, Davidsfonds

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen in een voorgelezen verhaal de verhaallijn, de hoofdpersonages en de belangrijke gebeurtenissen weergeven. 2 De kinderen kunnen een onderscheid maken tussen fantasie en realiteit.

Lesmateriaal – kopieerblad 8: toets luisteren

Timing

25 minuten

Lesverloop

kopieerblad 8

klassikaal werk

individueel werk Voor de toets luisteren werd gekozen voor een fragment uit het prentenboek Muizen van Nannie Kuiper. Muizen is een speels, vrolijk verhaal geschreven in rijm, wat de luisterbereidheid van de leerlingen verhoogt.

Deze toets test de luistervaardigheid van de leerlingen na één, maximum twee voorleesbeurten van de tekst.

Lees het verhaal voor. Je vindt de tekst op het einde van deze les. Wijs de leerlingen erop dat ze heel aandachtig moeten luisteren.

Lees het verhaal een tweede keer voor. Als je een sterke klas hebt, kun je de leerlingen ook na de eerste voorleesbeurt de toets laten oplossen!

Overloop de vragen met de leerlingen. Lees eventueel de zinnen voor zodat zwakkere lezers op die manier een vorm van ondersteuning krijgen.

De leerlingen lossen de toets individueel op.

Voorleestekst Muizen

Schrijver Nannie Kuiper | Boek Muizen

Floortje Flos krijgt een cadeautje! Opa brengt het voor haar mee: witte muizen in een hokje, kijk, het zijn er twee.

Allebei met kralen ogen en een zachte snuffelneus, samen angstig in een hoekje want: wat wil die reus?

Ja, zegt opa tegen Floortje, muizen vinden mensen groot; wees daarom maar heel voorzichtig, anders gaan ze dood.

En ze moeten ook wat wennen aan jouw grote mensenhuis, na een dag of zes of zeven voelen zij zich thuis.

Nou, dat lukt. Die druktemakers zetten alles op z’n kop. Spannend, zoveel mooie spullen. Niet te wild – pas op!

En na een en twintig dagen zijn er kleine muisjes bij: een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, slapen op een rij.

Maar de muizen worden groter en het hokje groeit niet mee. Floortje denkt: één piepklein hokje – had ik er maar twee.

Opa zegt: dat is verstandig, ja, er moet een hokje bij, en dat nieuwe muizenhokje krijg je dan van mij.

uit Muizen, Nannie Kuiper, Zwijsen

Remediëring

Lesmateriaal – kopieerblad 9: remediëring begrijpend lezen – kopieerblad 10: remediëring taalwijs

Timing

kopieerblad 9 50 minuten

Begrijpend lezen

Leerlingen die een lage score behaalden op de toets begrijpend lezen, maken de oefeningen van kopieerblad 9.

Begeleid de leerlingen bij het oplossen van de oefeningen. Overloop de vragen en verklaar moeilijke woorden. Indien nodig maak je de oefeningen samen.

kopieerblad 10

Taalwijs

Leerlingen die extra inoefening nodig hebben voor taalwijs, maken de oefeningen van kopieerblad 10. Om het niveau van de leerlingen te bepalen, houd je rekening met de algemene taalvaardigheid van de leerlingen, de resultaten in het werkkatern van de drie voorbije lessen taalwijs en de resultaten van de toets taalwijs. Dit niveau is ook inzetbaar bij anderstalige leerlingen en bij leerlingen met een taalachterstand.

Verwijs naar het Taalwijzertje, waar de te onthouden afspraken opgelijst staan. De leerlingen hebben het boekje open voor zich liggen tijdens het oplossen van de opdrachten.

Verrijking

Lesmateriaal – kopieerblad 11: verrijking begrijpend lezen – kopieerblad 12: verrijking taalwijs

Timing

kopieerblad 11 50 minuten

Begrijpend lezen

Leerlingen die een gemiddelde tot goede score behaalden op de toets begrijpend lezen, maken de oefeningen van kopieerblad 11.

kopieerblad 12

Taalwijs

Leerlingen met een vlottere taalvaardigheid en met goede tot zeer goede resultaten bij de lessen taalwijs in het werkkatern en de eventuele extra toets maken de oefeningen van kopieerblad 12.

Overzicht taalwijs

leerinhoud remediëring (Kopieermap) verrijking (Kopieermap) les in deze Kijker oefeningen Kweetet

klinkers en medeklinkers oefening 1 en 2 oefening 1 en 2 les 3 oefening 1

samenstellingen oefening 3 en 4 oefening 3 en 4 les 7

zinnen en zinsdelen oefening 5 en 6 oefening 5 les 11 oefening 2

oefening 3

Lesoverzicht

Lesdoelen

Eindtermen en leerplandoelen

1 De kinderen fantaseren rond het onderwerp van hun prentenboek. 2 De kinderen passen gespreksconventies toe in een beoordelingsgesprek met leeftijdsgenoten. 3 De kinderen weten tot wie zij zich richten en wat hun spreekdoel is bij het voorlezen van een prentenboek. 4 De kinderen verhogen de verstaanbaarheid van hun spreken door een verzorgde articulatie. 5 De kinderen controleren hun spreektaal bij het voorlezen van een prentenboek. 6 De kinderen nemen een gepaste luisterhouding aan tijdens een beoordelingsgesprek.

Nummer van doel ET GO! OVSG KathOndVla

Lesmateriaal – werkkatern p. 20 – middenkatern – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – kopieerblad 4: Kijkwijzer schrijven – bijlage 6: prenten verhaal

Timing

100 minuten

Lesverloop

Instap1

klasgesprek

Kern2

middenkatern

leergesprek

werkkatern p. 20

Voorstelling toonmoment / trotsproduct

Het toonmoment van Verrekijker Kijker 1 is het moment waarop de leerlingen hun trotsproduct, het maken van een klassikaal prentenboek, afwerken en voorstellen. Tijdens dit moment kunnen de leerlingen tonen wat ze de voorbije Kijker geleerd en geoefend hebben en kunnen ze trots zijn op wat ze hebben bereikt.

Het toonmoment van Kijker 1 verloopt in twee fasen. 1 Tijdens de eerste fase werken de leerlingen de pagina’s van het prentenboek als ze daarmee in les 12 niet klaar waren. 2 De tweede fase start met een reflectiemoment over het totale schrijfproces en eindigt met het eigenlijke toonmoment: het voorlezen van het prentenboek aan de gekozen lezer(s).

Vertel de leerlingen dat jullie vandaag het prentenboek zullen afwerken en voorlezen. Ga na of ze nog steeds weten wie hun lezers of luisteraars zijn en of ze nog altijd hun lezers blij en trots willen maken. Wakker de motivatie van de leerlingen aan.

2.1 Afwerken van het prentenboek

Laat de leerlingen die het schrijfproduct nog niet volledig afgerond hebben hun verhaal eerst rustig afwerken en verzorgen. De andere leerlingen kunnen hun middenkatern doorlezen en nagaan of de tekst correct en verzorgd geschreven is.

2.2 Nabespreking

Vraag aan de leerlingen of zij de realisatie van hun prentenboek moeilijk vonden? – Wat was het moeilijkst? De zinnen maken? De wensen bedenken? – Wat denken jullie zelf over het prentenboek? Zijn jullie tevreden met het resultaat?

Willen jullie nog meer schrijven? – Wie kan nu woordjes en zinnen schrijven zonder hulp? – Wie zou liever nog geholpen worden? – Wat zouden de lezers denken van ons prentenboek?

Laat de leerlingen uitgebreid aan het woord en observeer hun spreek-en luisterhouding.

Bespreek met de leerlingen wat ze deze Kijker geleerd hebben. Wie kan de belangrijkste kenmerken van een prentenboek opsommen? Als we een prentenboek schrijven, waar moeten we dan zeker op letten?

2.3 Voorleesmoment

En nu … de kers op de taart! Wij gaan het prentenboek voorlezen! Je kunt de lezer(s) zelf kiezen (directeur, collega, 3e kleuterklas, 1e leerjaar …) of de klas laten beslissen. Spreek op voorhand af welke leerlingen welke bladzijden voorlezen. Laat deze leerlingen eerst oefenen. De andere leerlingen geven tips en feedback. Nodig de lezer(s) uit in jullie klas. De aangeduide leerlingen lezen het verhaal voor. De lezer(s) zal (zullen) ongetwijfeld enthousiast en lovend reageren!

Proficiat aan de hele klas en aan de juf / meester voor deze prestatie! Hier kunnen jullie terecht trots op zijn!

kopieerblad 1 kopieerblad 4 Tijdens de ganse activiteit wordt er veel gesproken en geschreven. Observeer de leerlingen en beoordeel hen aan de hand van de Kijkwijzers voor spreken en schrijven.

Slot Afsluiter

3Laat de leerlingen hun middenkatern meenemen naar huis. Ze mogen terecht trots zijn op hun resultaat na deze eerste Kijker. In Kijker 2 gaan de leerlingen aan de slag met een nieuwe tekstsoort: instructie.