Delikt en Delinkwent, een kwestie van evenwichtskunst

Page 1

Artikel

T. Molleman en A.A. van den Hurk1

Een 1 estie van evenwichtskunst: Over de doelen en taken van et gevangeniswezen2 55 Introductie In Nederland krijgen jaarlijks ongeveer 35.000 burgers te maken met een vrijheidsbene ming voor korte of langere tijd. Deze burgers worden ingesloten in penitentiaire inrichtin gen van het gevangeniswezen. Het gevangeniswezen wordt in verband gebracht met een breed scala aan doelen, verwachtingen en eisen ten aanzien van de uitvoering van vrijheids beneming. Burgers (waaronder slachtoffers) gaan er vanuit dat gedetineerden niet kunnen vluchten en dat zij in niet al te riante omstandigheden hun tijd uitzitten. Gedetineerden en hun naasten hebben vanzelfsprekend deels andere belangen bij de wijze waarop de vrij heidsbeneming wordt ingevuld; de mogelijkheid van bezoek en de beschikbaarheid van voorzieningen zijn daar voorbeelden van. Ook het gevangenispersoneel is een belangheb bende partij. Zij willen veilig kunnen werken, uitdaging vinden in hun vak en daar ook trots op zijn. Ten slotte hebben politici door de jaren heen een wisselende visie gehad op wat het resultaat van penitentiaire inrichtingen dient te zijn. Soms voerde het aspect van vergelding de boventoon, soms het aspect van resocialisatie van gedetineerden of het terugdringen van recidive. Kortom, bij de vrijheidsbeneming is sprake van diverse belanghebbenden met deels conflicterende belangen en wisselende doelstellingen. Tot op heden ontbreekt een analyse die een brug slaat tussen de grondslagen van de vrijheidsbeneming en de concrete uitvoeringstaken van de werkvloer in een penitentiaire inrichting. Dit artikel tracht die brug te slaan door een ‘vertaalslag’ van strafdoelen naar concrete uitvoeringstaken te maken. Het zal blijken dat die vertaalslag op onderdelen problematisch is door onduidelijkheid over de interpretatie van de beginselen van minimale beperkingen en resocialisatie. Enerzijds zegt de wet dat gedetineerden zo min mogelijk beperkingen moeten worden opgelegd en dat een maximale inspanning gewenst is op het terrein van tesocialisatie. Anderzijds bestaan in de uitvoeringspraktijk regels zoals beperkingen wat betreft bezoek en het verbod op com puters. We bevelen aan de beperkingen die gedetineerden mogen worden opgelegd te ex pliciteren zodat duidelijkheid en rechtszekerheid wordt bevorderd voor alle belanghebben den. Voorts doen we de suggestie om de resocialisatiedoelstelling een dwingender karakter mee te geven door het niet alleen als een recht, maar ook als burgerplicht van gedetineerden te kwalificeren.

Relevantie In de literatuur is veelvuldig geschreven over de doelen van straffen en maatregelen. De uitwerking daarvan in concrete taken voor penitentiaire inrichtingen is veel minder vaak onderwerp van studie. Dat er leemtes bestaan in die uitwerking blijkt ondermeer uit een 1.

2.

576

Respectievelijk onderzoeker bij het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum en adviseur we tenschappelijk onderzoek bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, beide ressorterend onder het ministerie van Veiligheid en Justitie. De standpunten in dit artikel zijn zuiver en alleen die van de auteurs en zijn niet nood zakelijkerwijs gelijk met die van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De auteurs danken H.G. van de Bunt voor zijn waardevol commentaar op dit manuscript. Citeerwijze: T. Molleman & A.A. van den Hurk, Een kwestie van evenwichtskunst: Over de doelen en taken van het gevangeniswezen’, DD 2012, 55.

Afi. 7 - september 2012

DD


.1

~

EEN KWESTIE VAN EVENWIcHTSKuNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

notie van de Inspectie voor Sanctietoepassing in 2009. De inspectie stelt dat tussen de Ne derlandse penitentiaire inrichtingen grote verschillen worden aangetroffen in werkwijze, waardoor de ‘kwaliteit van de uitvoering een proces lijkt van lokale invulling, toeval en intuïtie’.3 De rechtszekerheid van de maatschappij, slachtoffers en gedetineerden is gebaat bij een heldere uitwerking van taken en handelingsvoorschriften van de vrijheidsbeneming zodat de kans op verschillen in de tenuitvoerlegging tussen inrichtingen wordt verkleind. Ook de inrichtingen zelf zijn daarbij gebaat; een heldere uitwerking draagt bij aan duidelijk heid over de taken die men moet volbrengen.

Opbouw van deze bijdrage De hier gepresenteerde uitwerking van strafdoelen naar concrete uitvoeringstaken begint bij een analyse van de geschiedenis van de doelen van de vrijheidsbeneming. Nagegaan wordt of de thematielc van de doelen consistent is geweest in de recente geschiedenis. Ver volgens wordt een vertaalsiag gepresenteerd van doelen naar uitvoeringstaken, waarbij wet- en regelgeving worden aangehaald. Dit leidt tot een conceptueel kader waarmee in zichtelijk wordt waar onduidelijkheid bestaat over hoe de doelen uitgewerkt moeten wor den in taken en handelingsvoorschriften van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbene ming. De bijdrage besluit met enkele oplossingsrichtingen om.~erder genoemde conflicte rende belangen bij de vrijheidsbeneming en onduidelijkheden over de invulling daarvan in te perken. —

Beknopte geschiedenis van de vrfheidsbeneming Vanaf het begin van de negentiende eeuw raakte de gevangenisstraf in de belangstelling van Nederlandse bestuurders en wetenschappers. De Verlichting bracht met zich mee dat lijf- en doodstraffen als gruwelijk en ineffectief werden gezien. De straf moest zich gaan richten op de psyche van de misdadiger. Naast de fysieke straffen werden tot dan toe misdadigers ook in tuchthuizen opgesloten met overvolle werk- en slaapzalen. Vanwege de wanordelijke toestanden in deze verblijfsruimten en de angst voor criminele besmetting tussen gedeti neerden werd bepaald dat samenscholing in de inrichtingen niet meer was toegestaan. Leedtoevoeging was niet langer het belangrijkste doel van de straf; door misdadigers een zaam op te sluiten werd tevens zedelijke verbetering nagestreefd.4 Stilte en streng toezicht moesten onzedelijke toestanden de kop indrukken.5 Daarenboven zou eenzame opsluiting ook een afschrikkende werking hebben. Ook beoogde men de veiligheid van de maatschap pij te bevorderen door misdadigers in te sluiten (de incapacitatie- of bewaarfunctie). Franke6 kwalificeerde het vigerende mensbeeld als de homo clausus. Dat wil zeggen dat misdadigers innerlijk slecht zijn en bij de geboorte al de aanleg hebben het kwade na te streven; sociale en economische factoren zouden slechts beperkt invloed hebben op mis daad. Jarenlange eenzame opsluiting zou leiden tot religieuze ontwaking van het geweten en onzedelijkheid doen afnemen. Dit zogenoemde Philadelphia systeem bleef in Nederland gehandhaafd totdat men aan het eind van de negentiende eeuw oog kreeg voor ernstige psychische effecten van totale isolatie (syndroom van Ganser of de gevangenispsychose). De 3. 4. 5. 6.

DD

Inspectie voor Sanctietoepassing, Inspectiejaarbericht 2008, Den Haag: Ministerie van Justitie 2009, p. 35. P. Scharff Smith, ‘Solitary confinement: History, practice, and human rights standards’, Prison Service journal (181)2009, p. 3-11. J. Bentham, ‘Panopticon’, in: M. Bozovic (ed.), The Panopticon Writings, London: Verso 1995, p. 29-95. H. Franke, Twee eeuwen gevangen. Misdaad en straf in Nederland, Utrecht: Het Spectrum 2009.

AfI. 7 - september 2012

577


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

Art

gezondheid van gedetineerden verslechterde in het systeem en recidive werd ook niet ver laagd. Met de Nieuwe Richting in het strafrecht, ingezet door jurist en criminoloog Franz von Liszt, ontstond de overtuiging dat de vrijheidsbeneming een doel moest hebben dat zich niet op het verleden richt. Bepaalde groepen gedetineerden zouden te ‘verbeteren’ zijn en dienen te worden ‘toevertrouwd aan “Besserungsanstalten” die arbeid en elementair onderricht als therapeutica ter beschikking hebben’7. Criminaliteit werd niet langer gezien als een Vrij wilsbesluit en een trend was ingezet om de vrijheidsbeneming aan te wenden voor gedrags verbetering van gedetineerden (de ‘opvoedingsgedachte’). Omdat sociale factoren in toene mende mate van belang werden geacht, kwam meer ruimte voor sociale interactie in ge vangenschap. De paradigmaverschuiving hield in dat het mechanisme van gedragsverande ring niet langer steunde op externe (afschrikkende omstandigheden), maar op interne dwang.8 Die interne dwang kwam begin twintigste eeuw tot uitdrukking in de invoering van de voorwaardelijke veroordeling en invrijheidstelling. Gedragsverbetering werd ‘afge dwongen’ door daar persoonlijke voordelen tegenover te stellen. Men verliet het cellulair systeem met eenzame opsluiting (volstrekte isolatie) en stond lang zaamaan een regime toe van algehele gemeenschap (met eenzame insluiting in de nacht) zoals de meeste gedetineerden in Nederland heden ten dage kennen. Het risico van crimi nele besmetting werd minder schadelijk geacht dan de detentieschade die eenzame opslui ting met zich meebrengt (krankzinnigheid, automutilatie, suïcide, verlies van het sociale vangnet, werk en woning). Vergelding en afschrikking waren niet langer doelen die inspan ningen van het gevangeniswezen vereisen, maar veeleer de grondslagen of legitimering van de vrijheidsbeneming. Het geloof in afgedwongen beloftes voor de toekomst van gedeti neerden maakte plaats voor het opleiden van gedetineerden, het bieden van een dagstruc tuur en het oefenen met vrijheden binnen de gevangenismuren. De humanisering van de gevangenisstraf breidde zich stap voor stap uit; differentiatie en individualisering werden kernbegrippen van de behandeling en de omstandigheden van gedetineerden. Voorzienin gen en privileges namen in omvang toe (zoals het ontvangen van bezoek en post, en moge lijkheden voor sport- en geloofsbeoefening) waarbij de interactie met personeel als cruciaal werd gezien. Een gezonde relatie met een ander mens zÔu persoonlijkheidsverandering sti muleren.9 Zwezerjnen’°’~constateerde dat binnen de gevangenismuren de bevelshuishou ding langzaam maar zeker plaats maakte voor een onderhandelingshuishouding. Die veran dering was ook in de Verenigde Staten waarneembaar: ‘Not coerse, but coax’.1’ Aan die ‘gezonde relatie’ werd en wordt op uiteenlopende manieren vorm gegeven. In de Verenigde Staten werd in sommige staten vooral gesteund op informeel contact met gedeti neerden. In andere staten gold een formeel regime dat sterk steunde op disciplinering en regels.’2 Hoewel de benadering van gedetineerden persoonlijker zou zijn geworden, werd (en wordt) verschillend uitvoering gegeven aan strafdoelen zoals resocialisatie.13 Een verge 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

578

G.Th. Kempe, ‘Franz von Liszt en de criminologie’, Mededelingen der KNAW, afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, deel 31, Nr. 3, Amsterdam: Noord-Hollandse Uitgevers Maatschappij 1973, p. 76. Franke 1990. Franke 1990. J.J.A. Zwezerijnen, Dwang en vertrouwen, een empirisch onderzoek naar de machtsrelatie tussen bewaar ders en gedetineerden, Alphen aan den Rijn: Samson Uitgeverij 1972. J.J. Dilulio, Governing prisons; a comparative study of correctional management, New York: Free Press 1987, p. 19. Dilulio 1987. J. Roth, Consistency of rule application to inmates in long-term treatment institutions, Social Science & Medicine (20) 1985, p. 247-52; R. Tewksbury & E.E. Mustaine, Correctional orientations of prison staff, The Prison journal (88) 2008-2, p. 207-33.

Afi. 7 - september 2012

DD


i

ce

EEN KWESTiE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

lijkbaar beeld is ook in Nederland aangetroffen: ‘de verhouding tussen bewaarders en ge detineerden is wisselend. In de ene gevangenis heeft deze het karakter van een “spel”, dat soms speels is en dan weer grimmig. In de andere gevangenis is er nauwelijks sprake van een verhouding, omdat de contacten minimaal zijn’.14 Resocialisatie en menswaardigheid kregen in 1953 in de Beginselenwet Gevangeniswezen een prominente plaats. Tot het einde van de jaren zeventig werd de uitvoeringspraktijk van straffen in de Westerse wereld gestuurd door het resocialisatie-ideaal.’5 Straffen dienden te rehabiliteren en vooral geen vergelding na te streven; daarbij hoorden goede detentieom standigheden, behandeling en geen extra leedtoevoegende elementen (vervat in de term penal welfarism). Hierin kwam vanaf de jaren tachtig echter een kentering. De tegenvallende resultaten (in termen van herhalingscriminaliteit) en bezuinigingen leid den tot versobering van het gevangeniswezen in de laatste twintig jaar van de vorige eeuw. In het rapport van de commissie Psychiatrische/Therapeutische Voorzieningen Gevangenis wezen in 1983 werden de inzichten ten aanzien van de vrijheidsbeneming helder omschre ven: ‘Vroegere opvattingen dat het ondergaan van de straf via zelfbezinning en adequate verwerking van schuidgevoelens sanerend en resocialiserend zou werken, hebben geen stand kunnen houden tegenover de realiteit van hospitalisatie?agressievergroting, apathie, regressie, normvergroving en vervreemding van gezin en leefmilieu’.’6 In de nota Taak en Toekomst (1982) werd de resocialisatiedoelstelling nog wel vermeld, maar werden de mo gelijkheden om tijdens detentie recidive te beïnvloeden gerelativeerd.’7 Het voorkomen van detentieschade was in de Nota Werkzame Detentie’8 vrijwel het enige dat overbleef van de verbeterdoelen. In de nieuwe eeuw stond het gevangeniswezen voor verdere bezuinigingen en versoberingen; staand beleid werd ingetrokken of ingeperkt, zoals differentiatie (met de invoering van het standaardregime) en detentiefasering (afname van open en halfopen de tentiecapaciteit). Het resocialisatiedoel raakte meer en meer naar de achtergrond en beveili ging werd de belangrijkste leidraad bij de invulling van de tenuitvoerlegging. Steeds meer categorieën gedetineerden werden uitgesloten van resocialisatieactiviteiten.~’9 Recentelijk is de tendens van verschraling weer enigszins gekeerd met de uitvoering van het programma Modernisering Gevangeniswezen20 waarin resocialisatieprogramma’s, beje gening, aansluiting op nazorg, opleiding, individuele benadering en arbeid een centrale rol hebben. Het avondprogramma heeft tevens zijn herintrede gedaan. De bejegening van ge detineerden wordt gezocht in een combinatie van waarden op het gebied van vertrouwen en respect en op het gebied van structuur en eenduidige regelhandhaving.2’ Het geloof in een effect van menswaardige bejegening en resocialiserende activiteiten lijkt terug, hoewel 14. M. Grapendaal, ‘In dynamisch evenwicht. Gedetineerdensubcultuur in drie Nederlandse gevangenissen’, Onderzoek en beleid 78, Den Haag: WODC 1987, p. 57. 15. D. Garland, The Culture of Control: Crime and Social Order in Contemporary Society, chicago: University of chicago Press 2001. 16. Geciteerd in Franke 1990, p. 752. 17. G.P. Hoekendijk & M.M. Kommer, Strafdoelen en tenuitvoerlegging: perspectief op een nieuwe vereni gingstheorie?’, Sancties 2011-4, p. 212-222. 18. Kamerstukken 111994/95, 22 999, nr. 28. 19. M.M. Boone, Selective rehabilitation’, in: M.M. Boone & M. Moerings. Dutch Prisons. chapter 9, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2007. 20. Dienst Justitiële Inrichtingen, Strategisch kader Modernisering Gevangeniswezen, Den Haag: Programma MGW 2009. 21. Gebaseerd op A. Liebling & H. Arnold, Prisons and their moral performance: A study of values, quality, and prison life, Oxford University Press 2004.

DD

Afi. 7 - september 2012

579


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

de teneur luidt dat de kostbare voorzieningen en inspanningen van het gevangeniswezen alleen nog voorbehouden moeten zijn aan gemotiveerde gedetineerden die hun gedrag wil len veranderen. De dynamiek van en ervaringen op de werkvloer in de penitentiaire inrichtingen, alsook van de politieke en publieke opinie hebben geleid tot veranderingen in het heersende mensbeeld. Die veranderingen brachten telkens een andere aanpak van misdadigers met zich mee wat zijn weerslag had op de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming (uitgewerkt in detentieregimes). In de negentiende eeuw golden nog simpele uitgangspunten. Maar met de toename van de functies die men toe ging schrijven aan het gevangeniswezen, breidde het takenpakket uit tot een complexe samenstelling van doelen, eisen en verwachtingen. Hoewel de doelstellingen die in beleid tot uitdrukking komen zullen blijven fluctueren, zijn al meer dan een eeuw dezelfde doelstellingen in meer of mindere mate aanwezig. Het doel van resocialisatie wint en verliest in de loop van de laatste decennia aan populariteit, maar lijkt onlosmakelijk verbonden te zijn met de penitentiaire uitvoeringspraktijk. Dat geldt ook voor doelstellingen op het terrein van veiligheid (van gedetineerden, personeel en maat schappij) en menswaardigheid (voorzieningen, privileges en bejegening) die beurtelings in het gevangenisbeleid naar de voor- en achtergrond worden verplaatst. De thema’s veilig heid, menswaardigheid en resocialisatie zijn dan ook opgenomen in de missie van Dii die luidt: ‘Wij staan voor een veilige en menswaardige detentie en werken, samen met onze ketenpartners en de gedetineerde, aan re-integratie. Zo dragen wij bij aan een veilige sa menleving’.22 In volgende sectie wordt bezien of in wet- en regelgeving (beginnend bij het oogmerk van de strafoplegger) nadere ordening, invulling en concretisering van de doelstellingen van de vrijheidsbeneming wordt geboden. Waar mogelijk wordt dit onderbouwd met bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek.

Conceptueel kader: van strafdoelen naar uitvoeringstaken De strafoplegger beoogt drie (hoofd)strafdoelen te bereiken wanneer gevangenisstraf wordt opgelegd, te weten: het I’f~rstel van de rechtsorde (leedtoevoeging en herstel van het ont stane leed), individuele preventie (gericht op de dader) en generale preventie (gericht op de samenleving).23 Deze vloeien voort uit gecombineerde strafrechtstheorieën waarin zowel utilitaristische als retributivistische perspectieven een plaats hebben. Deze zogenoemde verenigingstheorie is in Nederland, alsook in veel andere Westerse landen, al decennia lei dend.24 Vergelding vormt in de verenigingstheorie de grondslag van de straf (retributi visme), waarbij de tijd in detentie dient te worden benut om de gedetineerde te resocialise ren (utilitarisme). De drie hoofdstrafdoelen houden het volgende in. Door de daad te vergelden wordt het her stel van de rechtsorde beoogd (er wordt leed toegevoegd aan de dader door de opsluiting).

22. Dienst Justitiële Inrichtingen 2009. Met re-integratie en resocialisatie wordt doorgaans hetzelfde be doeld, namelijk de activiteiten die gedetineerden aanzetten tot een succesvolle terugkeer in de maat schappij. 23. C. Kelk, Materieel Strafrecht, Deventer: l<luwer 2010. 24. J.W. de Keijser, Doelen van straf. Morele theorieën als grondslag voor een legitieme strafrechtspleging’, in: B. van Stokkom, (Ed.), Straf en herstel, Den Haag: Boom Juridisch uitgevers 2004; Hoekendijk & Kom mer 2011.

580

Pifl. 7 - september 2012

DD


i~ !~

x

~

EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

Het gevoel van rechtvaardigheid van eventuele slachtoffers en de maatschappij moet zo hersteld worden.25 Naast boetedoening van de dader en rechtszekerheid voor en genoeg doening van slachtoffers en maatschappij gaat van dit strafdoel ook een andere werking uit. Voor de verdachte biedt de vergeldingsdoelstelling tevens rechtszekerheid aangezien de wet een maximum aan de straftoemeting stelt. De strafoplegger heeft door deze hoofddoel stelling een leidraad voor de toemeting waarbij de belangen van meerdere partijen zijn ge waarborgd. Wanneer de vergeldingsmaat (de sanctieruimte) is vastgesteld gezien de maximumstraf, de persoon van de verdachte en zijn of haar omstandigheden bepaalt een weging van de twee andere strafdoelen het straftoemetingsresultaat.26 Individuele preventie richt zich op de dader (en zijn of haar daad) en heeft ten minste drie functies, namelijk het onschadelijk maken (niet kunnen herhalen van het delict: incapacita tie), afschrikken (niet durven herhalen) en resocialiseren (niet willen herhalen). Door de opsluiting is het voor gedetineerden niet mogelijk om buiten de inrichting te recidiveren. De maatschappij is voor de periode van de straf gevrijwaard van delictherhaling doordat gedetineerden de inrichting niet kunnen verlaten. Tevens moet de detentie bijdragen aan het voorkomen of verminderen van toekomstige delictherhaling doordat verondersteld wordt dat er een afschrikkende werking uitgaat van de opsluiting. Het afzien van herhaling wordt gestimuleerd doordat de dader niet nogmaals dezelfde straf wil riskeren. Ten derde wordt een resocialiserend effect met detentie beoogd: de ing~loten persoon wordt ertoe aangezet om niet meer te ‘willen! recidiveren. Met generale preventie wordt norm’~telling en afschrikking van de samenleving nagestreefd. De strafoplegger geeft hiermee een signaal af naar de samenleving dat een norm is over schreden en dat die overschrijding leidt tot een straf. Van deze straf moet een afschrikwek kende werking uitgaan, zodat burgers minder geneigd zijn een vergelijkbare misdaad te overwegen. Doordat het ontkomen aan de strafoplegging (de mogelijkheden te ontvluch ten) tot een minimum wordt beperkt, heeft de vrijheidsbeneming ook een generaal preven tieve werking. —

De vraag die zich aandient is: wat kan of moet ‘de werkvloer’ van een penitentiaire inrich ting met deze abstracte doelstellingen? Ondanks vele studies naar detentieomstandigheden en rechtsfilosofische analyses aangaande het belang en de werking van de vrijheidsbene ming is hierover opvallend weinig gepubliceerd. We bespreken achtereenvolgens wat de drie hoofdstrafdoelen betekenen voor de uitvoering in het penitentiair primaire proces.27

Hoofddoel 1: Herstel van de rechtsorde Impliceert het vergeldingsdoel van de strafoplegger dat het gevangeniswezen gericht extra leed moet toevoegen bij de gedetineerden? Eén van de schaarse pogingen om het vergel dingsdoel in relatie te brengen met uitvoeringstaken, is ondernomen door Lippke.28 Hij be argumenteerde dat het vergeldingsdoel de meeste aanknopingspunten biedt om uitspraken te doen over de invulling van de vrijheidsbeneming. De mate (en de manier) van bestraffing moet volgens de vergeldingstheorie in verhouding zijn met de schade die de dader heeft aangericht bij een slachtoffer en de maatschappij. Volgens Lippke is bij ‘lichtere’ delicttypen een gevangenisstraf niet gerechtvaardigd. Wanneer vrijheidsbeneming wel gepast is, zo re 25. W.H.A. Jonicers, ‘De strafrechtelijke straf: inhoud, grondslag, doeleinden’, in: Het Penitentiair recht 1975 losbiadig, p. III, 1-22. 26. Kelk 2010. 27. Dit verwijst naar de werkzaamheden met betrekking tot de begeleiding van en zorg voor gedetineerden. 28. R.L. Lippke, Rethinking Imprisonment, New York: Oxford University Press 2007; Boekbespreking door P.O. Nelissen & A.A. van den Hurk, Boekbespreking, Sancties, 2008-6, p. 349-354.

DD

Afi. 7 - september 2012

581


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKuNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

deneert Lippke, dan is het simpele feit dat men opgesloten is toereikend om het vergel dingsdoel te bereiken. De omstandigheden van de vrijheidsbeneming zouden daarom niet meer leed toe moeten voegen dan strikt noodzakelijk is voor het adequaat opsluiten van personen. Het streven naar minimale beperkingen voor gedetineerden geniet aldus de voor keur omdat het leed van de opsluiting op zichzelf zwaar genoeg is. Dit komt ook tot uitdruk king in de denkbeelden van de Utrechtse School29 en Nederlandse wetgeving en de missie van het Nederlandse gevangeniswezen, In de missie en wetgeving ter zake, wordt aange spoord terughoudend te zijn met extra beperkingen door menswaardigheid voorop te stel len. De Penitentiaire beginselenwet stelt immers dat gedetineerden ‘aan geen andere beper kingen worden onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn’ (artikel 2, lid 4 Pbw). Dit wordt ook het beginsel van minimale beperkingen genoemd. Naast vergelding kan de rechtsorde ook worden hersteld door gedetineerden een actieve rol te laten spelen in het herstellen van de schade die aan slachtoffers en de samenleving is toegebracht. Herstelgerichte detentie kan worden ingevuld door de dader bewust te maken van de impact van het delict. Ook kunnen zij zich inzetten om de schade van slachtoffers en maatschappij te herstellen, zoals het verrichten van arbeid in de inrichting ten behoeve van schadevergoeding en het voeren van zogenoemde herstelgesprekken.3° Nederland kent echter nauwelijks een traditie met een herstelgerichte invulling van detentie, maar het on derwerp lijkt in het huidige publieke debat aan populariteit te winnen en is tevens onder werp van beleidsontwikkeling.

Hoofddoel 2: Niet kunnen, durven en willen: specifieke preventie Het strafdoel van specifieke preventie is drieledig. Het eerste element, incapacitatie (‘niet kunnen’), behoeft geen uitgebreide toelichting. De vrijheidsbeneming dient zo te worden ingevuld dat gedetineerden de inrichting niet kunnen verlaten gedurende de uitvoering van de straf. Hierdoor is de samenleving gevrijwaard van het risico dat gedetineerden een delict kunnen plegen gedurende de opgelegde strafperiode. Gedetineerden kunnen tijdens de de tentie, dus binnen de muren van de inrichting, wel stjafbare feiten plegen. Voor het gevan geniswezen brengt dat taken met zich mee op het gebied van beveiliging en controle. Uitge drukt in concrete uitvoe~ngstaken gaat het om de volgende zaken: de omheining en toe gangspoorten dienen adequaat te worden beveiligd en controle op de in- en uitvoer van mensen en goederen dient te verzekeren dat binnen de muren geen situaties kunnen ont staan die de kans vergroten op ontviuchting en ordeverstoringen (bijvoorbeeld door de aan wezigheid van wapens en drugs). Het tweede element betreft de afschrikking van daders. Gedetineerden moeten door de op sluiting worden afgeschrikt en daardoor in de toekomst afzien van regeloverschrijdend ge drag (‘niet durven’). Aansluitend bij de argumentatie aangaande vergelding, zou de vrij heidsbeneming op zichzelf beschouwd voldoende afschrikwekkend moeten zijn. De vrij heidsbenerning houdt namelijk ondermeer in dat een gedetineerde beperkt wordt in zijn of haar bewegingsvrijheid, beperkt wordt in contacten met zijn of haar sociale netwerk buiten de inrichting en dat hij of zij hinder ondervindt door verstoring van de continuïteit van een arbeidsbetrekking of opleiding. Zo redenerend lijken vanuit het afschrikkingdoel geen taken

29. Voor een overzicht zie MM. Boone, Recht voor colnmuun gestraften, Deventer: Gouda Quint 2000. 30. j. Blad, Elementen von een herstelgericht detentieregime, Erasmus Universiteit Rotterdam 2003.

582

All. 7 - september 2012

DD


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

te kunnen worden afgeleid voor het penitentiair primaire proces. Het schaarse empirische werk ter zake laat overigens zien dat het ‘opschroeven’ van afschrikwekkende elementen (in regime en beveiligingniveau) averechts kan werken in termen van delictherhaling.31 Later in deze bijdrage wordt besproken hoe dit in de praktijk van het gevangeniswezen al dan niet tot uitdrukking komt. Het derde element van individuele preventie is de resocialisatie van gedetineerden die moet bijdragen aan het ‘niet meer willen’ herhalen van delicten. Het resocialisatiebeginsel is in wetgeving vastgelegd en kan invulling gegeven worden door een actieve ‘aanpak’ van ge detineerden. Uit onderzoek is gebleken dat de wijze van bejegening van gedetineerden door personeel kan bijdragen aan het realiseren van doelen betreffende de detentieomstandig heden en het gedrag van gedetineerden.32 Gevangenispersoneel kan gedetineerden bijvoor beeld aanzetten tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid en het werken aan hun re socialisatie. Ook kan de tijd in detentie worden aangewend om opleidingen te volgen, rele vante vaardigheden te verwerven en arbeidservaring op te doen. Hierdoor kunnen de slag ingskansen van de terugkeer in de samenleving toenemen. Daarnaast wordt verondersteld dat het streven naar minimale beperkingen en het beperken van detentieschade de resocialisatie kunnen bevorderen. Wanneer gedetineerden worden behoed voor negatieve gevolgen van de vrijheidsbeneming, zou de kans op herhalingscrimi naliteit na detentie worden verkleind. In de praktijk gaat het da~n over het inperken of voor komen van het verlies van inkomen, baan en woning, en mogelijke ontwrichting van het sociale leven. Het beginsel van m~imale beperkingen (hierboven reeds aangekaart) is in wetgeving vastgelegd en houdt in dat er enigszins vergelijkbare leefomstandigheden in de tentie bestaan zoals buiten de muren, waarbij gedacht moet worden aan ondermeer ade quate zorg, vrijetijdsbesteding, sport, geloofsbeoefening en vrije nieuwsgaring (de Peniten tiaire beginselenwet stelt hierbij concrete normen). Doordat gedetineerden in humane om standigheden hun detentie doorbrengen, zou minder detentieschade optreden zodat de ge volgen van de opsluiting een delictvrije toekomst minder in de weg staan. Met betrekking tot veel van bovengenoemde activiteiten is empirisch bewijs gevonden voor de bijdrage die zij leveren aan een succesvolle resocialisatie; een volledige opsomming zou het doel van dit artikel echter voorbij schieten.

Hoofddoel 3: Generale preventie Het derde en laatste hoofddoel van de strafoplegger is generale preventie. De vraag is hoe het gevangeniswezen een bijdrage kan leveren aan het afgeven van ‘een signaal aan de samenleving dat een norm is overschreden’. Het middel om het generale preventiedoel te bereiken is generale afschrikking.33 Doordat het ontkomen aan de strafoplegging (de moge lijkheden te ontvluchten) tot een minimum wordt beperkt, kan de vrijheidsbeneming een 31. S.D. camp & G.G. Gaes, ‘Criminogenic effects of the prison environment on inmate behaviour: some experirnental evidence’, Crime &Delinquency (51) 2005, p. 425-442; G.G. Gaes & S.D. Camp, Unintended consequences: Experimental eVidence for the criminogenic effect of prison security level placement on post-release recidiVism’,Journal of Experimental Criminology (5) 2009, p. 139-162. 32. Bijvoorbeeld M. Vuolo & c. Kruttschnitt, Prisoners’ adjustment, correctional officers, and context: The foreground and background of punishment in late modernity’, Law & Society Review (42) 2008, p. 307336; M.D. Reisig & G. Mesko, ‘Procedural justice, legitimacy, and prisoner misconduct’, Psychology, Crime & Law (15) 2009, p. 41-59; S. Liebling, L. Durie, A. Stiles & S. Tait, ‘Revisiting prison suicide: the role of fairness and distress’, in: The effects of imprisonment, A. Liebling & S. Maruna, Uffculme: Willan Publis hing 2005; Reisig & Mesko 2009; Liebling & Arnold 2004; T. Molleman Bi F.L. Leeuw, ‘The influence of correctional staff on prison conditions: a multi-level approach to staff and inmate surveys’, European Journal of Criminal Policy and Research (18) 2012, p. 217-233. 33. De Keijser 2004.

DD

Afi. 7 - september 2012

583


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

1

generaal afschrikkende werking hebben. Door de ‘onmogelijkheid’ van ontviuchting wordt niet alleen het doel van incapacitatie (als onderdeel van specifieke preventie) bereikt; ook geeft het een signaal af naar de samenleving dat aan een opgelegde straf niet te ontkomen is. De hieruit voortvloeiende afschrikkende werking moet burgers ervan weerhouden het plegen van delicten te overwegen. Het generaal preventieve strafdoel heeft op de werkvloer verder geen ‘operationele’ functie.34 Van een penitentiaire inrichting wordt niet verwacht dat zij vanaf de werkvloer actief signalen richting de samenleving doet uitgaan. De tenuit voerlegging richt zich niet primair op de samenleving, maar op de gedetineerden: ‘Generaal preventieve werking heeft de nadruk in het stadium der bedreiging [door de wetgever], speciaal preventieve in de stadia der toepassing (...) door ambtenaren der uitvoerende macht’35. Hoe deze noties uitwerken in de praktijk en of er daadwerkelijk geen actief sig naal richting de samenleving wordt gegeven, bespreken we verderop in deze bijdrage. Buiten de dagelijkse begeleiding en bejegening van gedetineerden om kan het gevangenis wezen de samenleving informeren over wat detentie inhoudt. Het aanbieden van voorlich tingsmateriaal, rondleidingen (bijvoorbeeld open dagen) en gevangenismusea, het toelaten van documentairemakers en schrijvers en het betrekken van burgers in bijvoorbeeld een commissie van toezicht zijn voorbeelden van activiteiten die een generaal preventieve wer king kunnen hebben.

Personeel van gesloten inrichtingen Naast taken die voortvloeien uit de hoofddoelen van de straf stelt wet- en regelgeving spe cifieke eisen aan de uitvoering van vrjheidsbeneming. Regelgeving die in de dagelijkse be drijfsvoering een prominente rol speelt is de Arbeidsomstandighedenwet die stelt dat ie dere werkgever een veilige werkplek dient te creëren voor zijn werknemers. Er zijn daar door taken weggelegd voor organisaties, en gesloten inrichtingen in het bijzonder, om het personeel te behoeden voor veiligheidsrisico’s en te ondersteunen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Personeel van gesloten inrichtingen heeft veelvuldig te maken met op standig en obstructief gedrag van gedetineerden omdat deze laatste groep beperkt wordt in hun zeifbepaling en autonomie.36 Bovendien stelt Goffman dat emotionele betrokkenheid en empathie het ‘mens~nwerk’ complex en belastend maken. De werkgever dient maatre gelen te treffen zodat het personeel de taken op een veilige wijze kan volbrengen. De veilig heid kan worden bevorderd door adequate training van het personeel (in het goed kennen en kunnen inschatten van de gevaarlijkheid van gedetineerden, i.e. relationele veiligheid) en regelmatige zoekacties naar bijvoorbeeld wapens in de cellen. De veiligheid van een perso neelslid is voor een belangrijk deel gelegen in de mate waarin hij of zij erop kan rekenen dat collega’s zullen bijvallen wanneer zich dreigende of risicovolle situaties voordoen. De arbeidsomstandighedenwet vraagt expliciet aandacht voor psychosociale arbeidsbelas ting en arbeidsverzuim. Oorzaken van stress onder personeel zijn werkdruk, onduidelijkhe den over de werkzaamheden, onzekerheden over de toekomst en een gebrek aan onder steuning door de leiding.37 Een penitentiaire inrichting heeft daarom de expliciete taak een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren dat aandacht schenkt aan deze aspecten. In Neder 34. In Nederland geldt het eerder genoemde beginsel van minimale beperkingen. Hier is uit af te leiden dat de (lengte van de) opsluiting de leedtoevoeging is, en niet de omstandigheden van die opsluiting. 35. W.P.J. Pompe, Handboek van het Nederlandse Strafrecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1950, p. 274. 36. E. Goffman, Asylums: Essays on the social situation of mental patients and other inmates, Chicago: Aldine 1961. 37. M.M. Kommer, ‘Personeel’, in: E.R. Muller & P.C. Vegter (Ed.), Detentie, gevangen in Nederland, 2e druk, Alphen aan den Rijn: l<luwer 2009.

584

Afi. 7 - september 2012

DD


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTsKuNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

lands onderzoek is empirisch bewijs gevonden dat voornoemde factoren samenhangen met de prevalentie van arbeidsverzuim en psychosociale arbeidsbelasting.38 We beperken ons hier tot de arbeidsomstandigheden van het personeel, omdat deze een cruciale rol spelen in het primaire proces van het gevangeniswezen dat draait om het wer ken met mensen. Andere thema’s vormen ook aanleiding voor taken van het gevangeniswe zen, maar zijn meer voorwaarden voor een adequate bedrijfsvoering. Het gaat om taken zoals het onderhoud van het gebouw (bijvoorbeeld aandacht voor brandveiligheid), een deugdelijke klachtenafhandeling, de financiële gezondheid (doelmatigheid) en zo zijn meer taken en thema’s te noemen. Deze laatste taken gelden voor veel organisaties en worden hier niet verder gespecificeerd voor het gevangeniswezen. De tot nu toe gepresenteerde analyse kan als volgt in een tabel worden samengevat. Tabel 1: overzicht van de analyse van strafdoelen naar concrete taken van het gevange niswezen Doel strafrechtspleging

Functie vrijheidsbeneming

Taken gevangeniswezen

Concrete cleeltaken

herstel van de rechts orde: -

leedtoevoeging / Ver

-

zie bij onschadelijk maken (incapacitatie)

opsluiting

-

gelding -

herstel van het Ont

stane leed

Individuele preventie

gevoel van rechtvaar digheid herstellen van slachtoffer en maat schappij

-

onschadelijk maken (incapacitatie) -

herstelgerichte deten tie -

-

beveiliging en controle

niet duidelijk

-

afschrikking

-

resocialisatie

-

streven naar minimale beperkingen en beper ken detentieschade

gedetineerden bewust maken van de impact van hun delict, arbeid ten behoeve van schade vergoeding, in contact brengen met eventuele slachtoffers (herstelge sprekken) -

- beveiliging omheining en toegangspoorten; controle op in- en uit voer van goederen / per sonen

voorkomen van het verlies van inkomen, baan, woning en sociale contacten; opleidingen volgen, relevante vaar digheden verwerven en arbeidservaring opdoen; adequate zorg, vrije tijdsbesteding, sport, -

38. S. Bogaerts & V. den Hartogh, Onderlinge agressie en geweld van personeelsleden in een penitentiaire in richting, Den Haag: WODC 2008; M. Kunst, S. Schweizer, S. Bogaerts, & L. van der Knaap, Onderlinge agressie en geweld, posttraumatische stress en arbeidsverzuim in penitentiaire inrichtingen, Intervict: Uni versiteit Tilburg, Uitgave Den Haag: Ministerie van Justitie, WODC 2008; T. Molleman, ‘Benchmarking in het gevangeniswezen’, Onderzoek en beleid 294, Den Haag: WODC 2011; T. Molleman, ‘Ongewenste om gangsvormen tussen gevangenispersoneel, stand van zaken 2011’, Cahier2OIl-8, Den Haag: WODC 2011.

DD

AfI. 7 - september 2012

585


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

Doel straftechtspleging

Functie vrijheidsbeneming

Taken gevangeniswezen

A ike

Concrete deeltaken geloofsbeoefening en vrije nieuwsgaring middels bejegening gedetineerden aanzet ten tot het nemen van -

eigen verantwoordelijk heid en werken aan

resocialisatie generale preventie

-normstelling

-

afschrikking naar samenleving

niet duidelijk

informeren van samenleving

-

-

bijvoorbeeld open dag, voorlichting en het -

betrekken van burgers bij de inrichting overige doelen

-

veiligheid personeel

verantwoorde psychosociale belasting personeel

-

training van personeel en zoekacties naar en controle op bijvoorbeeld wapens -

-

collegiale steun

-

beperken van: werk-

druk, onduidelijkheden in het werk, onzekerhe den over de toekomst en een gebrek aan onder steuning door de leiding

groot aantal van de taken in de tabel is in wet- en regelgeving beschreven en genor meerd, telbaar en soms zelfs uitgedrukt in termen van de gewenste beschikbaarheid en kwaliteit. Voor enkele onderwerpen geldt dat niet en is het niet duidelijk (zie tabel 1) hoe de strafdoelen uitgelegd m~eten worden in termen van concrete uitvoeringstaken. De beginse len van resocialisatie en minimale beperkingen leveren dilemma’s op die kunnen leiden tot verschillen in de kwaliteit van de vrijheidsbeneming. We beschrijven de dilemma’s en ge ven mogelijke oplossingsrichtingen. Een

De beginselen van minimale beperking en resocialisatie: grijze gebieden Beperkingen zijn alleen toegestaan als deze noodzakelijk zijn voor ‘het doel van de vrij heidsbeneming of in het belang zijn van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting’ (artikel 2 lid 4 Pbw). Dat wil zeggen dat alleen wanneer de doelen van de vrij heidsstraf (die de wet niet expliceert), dan wel de orde en veiligheid in de inrichting in het geding komen, er beperkingen mogen worden opgelegd. De vraag is dan waarom gedeti neerden worden beperkt in bijvoorbeeld de beschikbaarheid van eigen geld, in luxueus eten, in privacy en bewegingsvrijheid en zij gehouden zijn aan de sobere inrichting van een cel. Dergelijke beperkingen lijken deels een andere oorsprong te hebben dan de redenen waarbij de wet aanleiding ziet voor beperkingen. De beperkingen lijken vooral gelieerd te zijn aan onschadelijkmaking, vergelding, afschrikking, kostenefficiëntie of zelfs een (poli-

586

Afi. 7 september 2012 -

DD


~JI

~

EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

tiek) signaal naar de maatschappij (de detentie mag niet te luxe zijn). Van Veen concludeert dat een straf wel degelijk een element van leed dient te bevatten. Dat vloeit volgens hem voor uit artikel 2 lid 2 Pbw dat stelt dat gedetineerden moeten worden geresocialiseerd, maar ‘met handhaving van het karakter van de straf’.39 Uit de schaarse jurisprudentie blijkt echter niet dat een gevangenis dat ‘karakter’ (waarschijnlijk wordt hier enige mate van ver gelding en afschrikking bedoeld) moet nastreven. Tussen de eeuwwisseling en 2012 heeft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 16 unielce zaken behandeld4° waarbij vaak het argument van ‘orde en veiligheid van de inrichting’ de Raad tot een uit spraak bracht. Het karakter van de straf wordt nergens benoemd. De wetenschappelijke discussie en jurisprudentie hebben tot op heden geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de precieze werking van het beginsel. Het bestaan van beperkingen zoals privacy en het beschikking hebben over bepaalde per soonlijk spullen, ondermijnt in feite het beginsel van minimale beperkingen. Als de wetge ver met de beperkingen een punitieve uitstraling en een generaal preventieve werking nastreeft, is dat in strijd met het beginsel. Wanneer men dergelijke beperkingen aan gedeti neerden toch wil opleggen, is het beter deze te concretiseren en vast te leggen in wet- en regelgeving. Het specifieke en generale afschrikkingdoel zou dan concrete taken opleveren voor het gevangeniswezen waardoor ook duidelijk wordt wat het ‘karakter van de straf inhoudt. Het beginsel van minimale beperkingen behoeft in d~t geval ook aanpassing. De inhoud van wat minimaal is, krijgt dan een andere invulling. Wanneer het beginsel blijft gehandhaafd in de wet zoals die nu is, zouden de beperkingen moeten worden ingetrokken. De Penitentiaire beginselenwet bepaalt dat de vrijheidsbeneming ‘zo veel mogelijk dienst baar gemaakt (wordt] aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maat schappij’ (artikel 2 lid 2 Pbw). Hier zit onduidelijkheid in de uitdrukking ‘zo veel mogelijk’. De uitdrukking suggereert dat de mogelijkheden begrensd zijn, alleen wordt niet vermeld waardoor. Die grenzen worden in het publieke debat wel benoemd. Daar komt met regel maat de discussie naar voren in hoeverre het gevangeniswezen energie (geld, tijd, personeel en andere schaarse middelen) moet steken in activiteiten en voorzieningen voor gedeti neerden. In de discussie conflicteren de strafdoelen: enerzijds wil men dat de gevangenis straf afschrikt, anderzijds is ook de maatschappij erbij gebaat dat ten gevolge van de vrij heidsbeneming de ‘criminele geneigdheid’ van gedetineerden niet toeneemt. In het debat wordt de verantwoordelijkheid van de gedetineerde centraal gesteld. Alleen degenen die willen veranderen en actief willen investeren in zelfverbetering zouden in aanmerking kun nen komen voor de kostbare voorzieningen van het gevangeniswezen, zoals cognitieve vaardigheidstraining, schuldsaneringtrajecten, vakopleidingen en begeleiding naar werk, woning en zorgvoorzieningen na detentie. Tegen de achtergrond van het beginsel van mini male beperkingen zou er een basisniveau van voorzieningen kunnen worden afgesproken, waarnaast voor een beperktere groep gemotiveerde gedetineerden aanvullende voorzienin gen en activiteiten beschikbaar zijn. Het is echter allesbehalve zeker dat zaken als eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid kunnen worden bereikt via het concept van een economische ruiltheorie; dergelijke (sociaalpsychologische) vaardigheden zijn niet ineens aan- of afwezig door er een beloning of sanctie tegenover te stellen. Logischerwijs lcomen een gemotiveerde houding en eigen verantwoordelijkheid pas tot wasdom wanneer een ge detineerde overtuigd is van de voordelen ervan. Ook moet men kunnen oefenen met het nemen van verantwoordelijkheid; het gaat immers om een leerproces. Het ligt niet voor de 39. van Veen in: Boone 2000. 40. Juni 2012 op www.rsj.nI, zoekterm: minimale beperkingen.

DD

Afi. 7 - september 2012

587


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

t~ ~(e~

hand het onthouden van voorzieningen als uitgangspunt te kiezen. Lippke ziet namelijk de voorzieningen als voorwaarde voor het nemen van verantwoordelijkheid door te stellen dat ‘(...) the rhetoric of “taking responsibility” must be backed up by the establishment of pri son conditions that make it possible for offenders to act responsible’41. Het ‘niet meer willen herhalen van een delict’ zou daarom gezien moeten worden als een proces dat een gedeti neerde kan doormaken waarbij hij of zij wordt aangemoedigd door gevangenispersoneel en wordt ondersteund door een regime dat verantwoordelijk gedrag mogelijk maakt en stimu leert (bijvoorbeeld door middel van resocialisatieactiviteiten). Of een dergelijk proces suc cesvol kan worden voibracht, is bij aanvang van detentie niet exact te beoordelen. Ook wan neer gedetineerden aanvankelijk niet mee willen werken, kan de maatschappij erbij gebaat zijn een dergelijk proces toch op te starten. Wanneer voorgaande redenering wordt gevolgd, is de taak van het gevangeniswezen gele gen in het aanzetten van alle gedetineerden tot ‘het willen’ resocialiseren. Dat dit proces door gedetineerden met wisselend succes en snelheid wordt doorlopen, is evident. De sti mulans om dat proces aan te gaan zou niet gelegen moeten zijn in ‘het toegang hebben tot’ voorzieningen, maar in de (persoonlijke) opbrengst van dat proces. De beloning voor proac tieve medewerking aan resocialisatie en het tonen van eigen verantwoordelijkheid bestaat uit de voordelen die men na detentie zal ondervinden, zoals betere kansen op sociale en economische voorspoed (natuurlijk binnen de kaders van de wet). Wanneer deze stimulans de reden is mee te werken, is daadwerkelijk sprake van intrinsieke motivatie. De taak van het gevangeniswezen zou dan ook moeten zijn de gedetineerden hiervan te overtuigen. Het trainingstraject ‘motiverende bejegening’ voor gevangenispersoneel van het programma Modernisering Gevangeniswezen sluit daarbij aan. Empirisch onderzoek geeft aanwijzingen voor de werkzaamheid van een respectvolle en motiverende bejegeningstijl.42 Maar, hebben gedetineerden alleen maar rechten en geen plichten? Met de motiverende bejegeningstiji van personeel worden gedetineerden aangezet zelf het initiatief te nemen voor veranderingen in hun bestaan. Er wordt een appel gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en dat kan beschouwd worden als een burgerplicht, net zoals het betalen van belastingen, het verdedigen van het land in tijden van oorlog, de leerplicht en het beschermen van pWblieke bezittingen. Deze burgerplichten, waartoe het nemen van eigen verantwoordelijkheid en het werken aan een leven zonder criminaliteit kunnen wor den gerekend, behoren tot het domein van de gedragsmatige en fysieke burgerplichten je gens de overheid en de gemeenschap.43 Dergelijke plichten zijn echter vaak abstract, niet uitgewerkt in helder beschreven wetten en regels en onderwerp van stevige maatschappe lijke discussie over de mate waarin de plichten afdwingbaar zijn door de overheid. Ten Berge stelt dat iedere burger die onderdeel is van een gemeenschap naast rechten ook plich ten ten opzichte van die gemeenschap heeft. Het voorschrijven en effectueren van deze burgerplichten vereist een precieze beschrijving van de inhoud ervan.44 De mate van dwang en de activiteiten die de overheid kan ondernemen moeten worden vastgelegd zodat de grenzen helder zijn. Daarenboven stelt Ten Berge dat: ‘if there is an expectation that some citizens will not have the necessary skills and knowhow to fulflll a particular duty, the go vernment authorities have the responsibility to provide adequate information and assis

41. Lippke 2007. p. 174. 42. Molleman & Leeuw, 2012. 43. G. ten Berge, ‘Towards an equilibrium between citizens’ rights and ciVic duties in relation to govern ment’, Utrecht Law Review, 2006-2, p. 219-226. 44. Ten Berge 2006.

588

All. 7 - september 2012

DD


A L

i

EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSICUNST: OVER DE DOELEN EN TAICEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

tance, without additional costs for the citizen’45. Hieruit volgt dat, ongeacht de bereidheid tot conformering aan de burgerplichten, de overheid de (gedetineerde) burger dient te hel pen bij het volbrengen van deze burgerplichten. Aangezien de mogelijkheden van gedeti neerden beperkt zijn in een gesloten inrichting, moet een penitentiaire inrichting een ge detineerde ondersteunen om zijn of haar resocialisatie te organiseren. Daarbij kan worden verwacht dat een aanzienlijk deel van de gedetineerden beperkt is in kennis en vaardighe den om een leven te organiseren zonder criminaliteit. Het oefenen in een penitentiaire inrichting met het nemen van eigen verantwoordelijkheid brengt risico’s voor orde en veiligheid met zich mee. Gedetineerden zullen bijvoorbeeld moeten leren omgaan met vrijheden en leren waar hun valkuilen liggen. Een statische be nadering van verandering lijkt dan niet voor de hand te liggen; het gaat om een leerproces dat voor iedereen een andere dynamiek kent. Er zijn aldus concrete uitvoeringstaken te onderscheiden die aan het gevangeniswezen kunnen worden toegeschreven. De wet biedt echter vooralsnog geen aangrijpingspunten om het voornoemde leerproces afdwingbaar te maken. In het dagelijks werk van gevangenispersoneel leiden de onduidelijkheden in de wet tot het volgende type tegenstellingen. Moet men de nadruk leggen op de leefbaarheid of de be heersbaarheid? Moet men beveiligen of bejegenen; moet men g~detineerden controleren of moet men oefenen met vrijheden Lresocialiseren)? Deze tegenstellingen worden in de lite ratuur geplaatst in twee conflicterende waardesystemen, namelijk die van leefbaarheid en beheersbaarheid (harmony en security values46 ). Het waardesysteem van leefbaarheid heeft betrekking op waarden zoals respect, vertrouwen, ondersteuning, constructieve betrekkin gen tussen gedetineerden en personeel, het belang van persoonlijke ontwikkeling van ge detineerden en het contact met dierbaren. Beheersbaarheid heeft betrekking op handhaving van regels en voorschriften, het aanwenden van gezag en dwang, beheersen van risico’s, controle, routine en voorspelbaarheid. Wanneer steric ingezet wordt op orde en veiligheid kan de leefbaarheid onder druk komen te staan. In een zeer gereguleerde inrichting is er bijvoorbeeld maar beperkt ruimte voor het oefenen met vrijheden (die worden nauwelijks gegeven in een streng regime). Een even wicht moet worden gezocht waarbij de veiligheid blijft gewaarborgd, maar dat het regime voldoende ruimte biedt voor gedetineerden om te laten zien dat ze verantwoordelijkheden aankunnen en dat daarmee een bijdrage wordt geleverd aan duurzame gedragsbeïnvloe ding. Uit onderzoek van Sparks e.a.47 blijkt dat gedetineerden een streng regime aanvaarden wanneer zij door personeel eerlijk en respectvol worden behandeld. Dit heeft wel een grens; een uitsluitend tolerante houding van personeel leidt tot regeloverschrjdend ge drag.48 De waardesystemen sluiten elkaar niet uit, maar om er een balans tussen te vinden, wordt in de literatuur als complex beschouwd en is op de werkvloer ook een terugkerend onderwerp van gesprek. Deze balans is echter cruciaal als het gevangeniswezen bij wil dra gen aan zowel veiligheid, menswaardigheid als resocialisatie. In de opleiding, alsook in de dagelijkse praktijk van gevangenispersoneel, zal dit kwetsbare evenwicht voortdurend aan dacht moeten krijgen. Door deze balans te expliciteren is het beter mogelijk grote verschil len in werkwijze tussen inrichtingen te voorkomen. Zo zou, zoals een inspectie consta

45. 46. 47. 48.

DD

Ten Berge 2006, p. 226. Liebling & Arnold 2004. R. Sparks, W. Hay & A. Bottoms, Prisons and the Problem of Order, Oxford: clarendon Press 1996. Liebling & Arnold 2004.

Afi. 7 - september 2012

589


EEN KWESTIE VAN EVENWICHTSKUNST: OVER DE DOELEN EN TAKEN VAN HET GEVANGENISWEZEN

teerde49, de situatie dat de kwaliteit van de uitvoering afhankelijlc is van ‘lokale invulling, toeval en intuïtie’ kunnen worden verbeterd.

C nclusie De thema’s uit de missie van het gevangeniswezen (veiligheid, menswaardigheid en resoci alisatie) zijn meer dan 100 jaar oud en lijken niet in sterke mate vatbaar voor veranderin gen, hoewel de nadruk die op de doelen wordt gelegd in beleid en uitvoering fluctueert in de tijd. De fluctuaties zijn niet alleen ingegeven door wisselingen in het heersende mensbeeld of de actuele beleidslijn. Onduidelijkheden in wet- en regelgeving zijn mede oorzaak van verschillen tussen inrichtingen in de uitvoering van de vrijheidsbeneming. Op veel pun ten geven wetten, regels en handelingsvoorschriften duidelijkheid over de manier waarop het gevangeniswezen invulling moet geven aan de doelen van de strafoplegger. Op enkele punten echter niet en zou explicitering en aanpassing van wet- en regelgeving, zoals in deze bijdrage is beargumenteerd, meer houvast bieden bij het vinden van het kwetsbare even wicht tussen de nadruk op leefbaarheid of beheersbaarheid (harmony en security values). Wanneer in wet- en regelgeving meer duidelijkheid wordt verschaft over de mate waarin resocialisatie moet worden geboden en de mate waarin beperkingen mogen worden opge legd, wordt beter inzichtelijk wat van het gevangeniswezen wordt verwacht. De afdwing baarheid van de activiteiten voor resocialisatie zou kunnen worden opgehangen aan een burgerplicht; daarmee wordt een appel gedaan op de gedetineerden en moet omschreven worden wat de rol van het gevangeniswezen daarbij moet zijn. Ook moet worden geconcre tiseerd of van de uitvoering van het gevangeniswezen een afschrikkende werking moet uit gaan door beperkingen op te leggen. Dit heeft tot gevolg dat of gemotiveerd dient te worden waarom beperkingen worden opgelegd, of dat de opgelegde beperkingen in de praktijk worden geschrapt. Met dergelijke aanpassingen wordt in hogere mate inzichteljk wat gedetineerden, maat schappij en politiek van het gevangeniswezen kunnen verwachten. De conflicten tussen de strafdoelen zullen niet worden opgelost, maar wel benoemd en verkleind. Daarbij kan beter beargumenteerd worden waarom de keuze voor bepaalde beperkingen leiden tot orde en veiligheid in de penitenti~ire inrichtingen. De rechtszekerheid voor gedetineerden, slacht offers en de maatschappij (en ook de strafoplegger) ten aanzien van de uitvoering van de vrijheidsbeneming kan zo worden vergroot. De grijze gebieden in de wet- en regelgeving worden kleiner en cle rolduidelijkheid voor personeel groter. Het vinden van een balans tussen beveiligen en bejegenen zal echter altijd evenwichtkunst blijven vergen van het ge vangeniswezen en het gevangenispersoneel.

49. Inspectie voor Sanctietoepassing 2009.

590

Afi. 7 - september 2012

DD


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.