
4 minute read
Frank van der Linden Marloes van Houten
den immers ook juweeltjes als de Raadhuisstraat verrijzen. Meer in het algemeen ontbreekt een breder historisch kader. Jager heeft nagelaten de immer in reorganisatie verkerende dienst in het perspectief te plaatsen van de toenemende bureaucratisering van de maatschappij en de opkomst van een door particuliere bedrijven beheerste bouwwereld. Zo had ze meer inzicht kunnen verschaffen in de slechte reputatie van de dienst als bureaucratische moloch. Niettemin is de auteur erin geslaagd het Amsterdam van de negentiende eeuw voor de huidige lezer tastbaar aanwezig te maken. Jouke van der Werf
Ontwerp van architect C. Outshoorn, lid van de Amsterdamsche Gezondsheids-commissie, voor de waterverversing van de grachten in 1867. Uit het
Gemeentearchief Amsterdam
Combinatie van emoties
Frank van der Linden, Marloes van Houten architect, Stichting Eindhoven connectie, 2002, 63 pag; geill-
Erg ingetogen en een beetje neerslachtig is de indruk die de sober gevulde pagina’s met zwarte achtergrond nalaten bij het doorbladeren van dit boek over het werk van Marloes van Houten. De lezer krijgt de indruk dat het hem of haar aan iets ontbreekt wanneer hij door de maker van de uitgave wordt gedwongen om eerst enkele projecten grondig te bestuderen, zonder voorafgaand essay. Maar na het tweede hoofdstuk dat een totaaloverzicht geeft van het werk tussen 1980 en 1996, wordt de bedoeling van de auteur Frank van der Linden duidelijk. In een erg persoonlijke boodschap schrijft hij dat “Marloes van Houten stierf op 8 juni 1996 nadat in enkele maanden tijd haar psyche haar mentaal en intellectueel uitgeput had. (...) Zij heeft zichzelf niet ouder dan 35 jaar laten worden.” Het is bewonderenswaardig dat de lezer eerst de gelegenheid krijgt het werk van Marloes zo objectief mogelijk te beoordelen. Na een blik op deze korte boodschap, gaat de lezer terug naar de projectbeschrijvingen en bedenkt zich dat zij er als jonge architecte toch in is geslaagd om in een korte tijd talrijke kwalitatieve gebouwen en objecten te realiseren, waarvan twee in het buitenland. In het volgende hoofdstuk toont Van der Linden vier projecten om een aantal thema’s voor het voetlicht te brengen. De ontleding van een buffetkast laat zien dat van ‘onderworpenheid’ in haar ontwerpen geen sprake is, hoewel het in dit geval een bescheiden opgave betreft voor eigen gebruik. Het gezondheidscentrum Cas Abao op Curasao is een “nederzetting zonder vermomming” die een wisselwerking bewerkstelligt tussen klimaat en materialisatie door verborgen technieken en juiste oriëntatie. Het woonhuis Van Houten en de kim Luchtvaartschool benadrukken het flexibele gebruik van ruimte als een constante in haar werk. Haar oeuvre bestaat niet uit “spierballenarchitectuur”, zoals de auteur het typeert, maar uit een subtiele afstemming tussen programma en ontwerp. Tenslotte schreef Paul Wintermans het nawoord Over Marloes: ambitieus, bescheiden en precies. Hij kan vertellen dat ze, tijdens haar loopbaan in zijn bureau, vrienden zijn geworden en dat hij telkens weer verrast was door de “wonderlijke combinatie van karaktereigenschappen en emoties”. Zelfs na haar vertrek naar Inbo Architecten hielden de vriendschap en de gedeelde architectuuropvattingen stand. Tot hem, de ochtend na de fatale gebeurtenis, “dat ontstellende bericht bereikte...” Dominique Pieters
Pleidooi voor het Tsjechisch kubisme
Rostislav Svócha: The Pyramid, the Prism a[the
Arc. Czech Cubistic Architecture 1911-1323,
Gallery Publishers, Praag 2000, 218 pag., gei'II., ISBN 80-86010-36-8.
De geschiedenis van de 20ste eeuwse architectuur kent verschillende zijpaden, doodlopende wegen en bijzondere verschijnselen van kortstondige aard. Een daarvan is het Tsjechisch architectuurkubisme, waarover Rotislav Svacha het boek The Pyramid, the Prism < the Arc. Czech Cubistic Architecture 1911-1923 schreef. Hoewel de gebouwde werken meer op Art Déco lijken en de schetsen veel weg hebben van het latere Duitse architectuurexpressionisme, was het Franse schilderkunstige kubisme het voorbeeld voor de Tsjechen. Dit speelde vanaf 1911, dus kort na het ‘uitvinden’ van het kubisme door Picasso en Braque. De architecten maakten deel uit van een groep Praagse jonge schilders, die zich de ‘Groep beeldende kunstenaars’ noemde. Voor de architecten was de vertaling van de schilderkunstige principes in een reële derde dimensie een probleem. Het fragmenteren of decomponeren van het onderwerp was mogelijk op een schilderij, maar niet in een bouwwerk. Ook het verlaten van het centrale perspectief bleek in de praktijk nauwelijks haalbaar. De oplossing werd gevonden in het doorbreken van het gevelvlak door prismatische vormen - een zekere analogie met het gefragmenteerde beeld in het analytische kubisme. Deze benadering bracht ritmiek en dynamiek in de gevel. Ofschoon deze kenmerken spoedig tot decoratie vervielen, was de achtergrond ervan oorspronkelijk dieper. De bouwmassa, de materie, moest worden verlevendigd door een opgelegde vorm - in weerwil van de functionele en tectonische eisen. Pas als de bouwmassa door het idee in een bepaalde vorm werd gekneed (in beweging kwam), ontstond echte kunstzinnige architectuur. In deze opvatting klinkt de gedachte door van het ‘Kunstwollen’ van de Weense kunsthistoricus Alois Riegl: het kunstzinnige handhaaft zich in weerwil van de materiaaleigenschappen en van de functie van het object. In feite was dit een kritiek op het rationalisme van Gottfried Semper en in het bijzonder van