16 minute read

m a d e en saas Ben Maandag Randstad Amsterdam als pretpark vol

Next Article
Interview

Interview

als bouwstenen voor de latere planvorming, schreef de gemeente al in het projectvoorstel voor de sti R-studie. De drie bureaus hebben zulke veelzijdige plannen gepresenteerd dat de gemeente nog alle kanten op kan. Ben Maandag

Randstad Amsterdam als pretpark vol paradoxen

Het voorspellen van de toekom st is ondanks alle statistische en technische vooruitgang een hachelijke onderneming, waartoe iemand met een serieuze inborst zich niet snel laat verleiden. Vandaar dat Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp), en Aaron Betsky, directeur van het Nederlands Architectuurinstituut (n Ai), voorzichtig waren tijdens het symposium ‘De stedeling van de toekom st’. De twee opinieleiders blikten vooruit op de stad van 2078. Aan de hand van vroegere voorspellingen van instituten als het zijne toonde Schnabel aan welke valkuilen zich aandienen. Voorspellingen uit 1975 voor het jaar 2000 sloegen de plank mis, omdat geen rekening was gehouden met de im migrantenstroom. Wat uit de nu beschikbare cijfers wel valt af te leiden, aldus Schnabel, is de voortschrijdende verandering van de grootstedelijke bevolking. De middenklassen trekken weg, yuppen en allochtonen nemen hun plaats in. Daardoor worden de tegenstellingen in de stad groter. Het aantal dagjesmensen groeit gestaag, zei hij. Het zijn “ de vaganten, migranten, bacchanten, passanten en extravaganten" die de stad eisen opleggen, waarmee nu te weinig rekening wordt gehouden. De directeur van het scp voorzag ook een verscherping van stedelijke paradoxen: meer veiligheid, maar ook meer vrijheid, meer privacy, maar ook meer levendigheid. Aaron Betsky schaarde zichzelf onder de dagjesmensen die van Amsterdam genieten om er te feesten, uit te gaan en symposia te bezoeken. Hij had in de archieven van zijn instituut vroegere uitbreidingsplannen bestudeerd. De plannen van het huidige gemeentebestuur tonen weinig ambitie vergeleken met vroeger. Volgens Betsky heeft de stad slechts toekomst als 'mythe', “Amsterdam als icoon, als droom, al was het maar om een plaats als Zoetermeer in stand te houden” . Betsky voerde het onwaarschijnlijke pleidooi om, in navolging van architect Maarten Struijs, de gehele randstad in het vervolg

O PIN IE

Beeldcultuur heeft afgedaan

Bij de Nederlandse Jaarboeken is het gebruikelijk om de gepubliceerde gebouwen in te leiden met een of meerdere essays. Deze voorzien de gebouwen van een context en gaan in op de vraag welke omstandigheden of overwegingen bepalend waren voor de totstandkoming ervan. Wanneer de auteurs van deze essays de selectie bepalen verwacht je dat ze de essays tevens benutten om inzicht te geven in de criteria op basis waarvan de gebouwen geselecteerd zijn. De essays in het laatst verschenen Jaarboek schieten in beide opzichten tekort. Polemiserend is er voor gekozen om architectuur te zien als beeldproduct dat deel uitmaakt van de cultuurindustrie. Dit thema is niet ontleend aan de gepubliceerde gebouwen, maar deze worden wel gebruikt ter illustratie. Zo raken de auteurs verstrikt in hun zelf gekozen perspectief, waardoor ze het zicht op een groot deel van de werkelijkheid verliezen. Dat effect is versterkt door de keuze voor een thema dat afkomstig is uit de vorige eeuw. De opkomst van de beeldcultuur is in de jaren ’90 immers al uitgebreid becommentarieerd, bij voorbeeld in het vaktijdschrift de Architect. Architectuur kan best deel uitmaken van de beeldcultuur, bijvoorbeeld wanneer de gevels benut worden om de armoede van een standaardgebouw te verhullen. Dit geveldesign vormt de bekleding van wat Rem Koolhaas junk space genoemd heeft en verdoezelt de aanwezigheid van armoedige gebouwen met een beperkte levensduur. Ook kunnen architecten bewust het beeld benutten om de identiteit of het beeldmerk van een onderneming of stad te communiceren. Daarvoor kunnen eigentijdse middelen worden ingezet, maar even goed historiserende gevels. Tenslotte kan architectuur in de media gepresenteerd worden als beeld productie. De auteurs van hetjoorboek staren zich vooral blind op deze laatste mogelijkheid. Ze analyseren gebouwen alsof het plaatjes zijn. Daarbij hanteren ze vrij simpele categorieën, waardoor essentiële kwaliteiten of eigenschappen van de gebouwen zelf verloren gaan. Zo ziet Roemer van Toorn de bouwkundefaculteit van Bert Dirrix als een decoratieve schuur; een term ontleend aan Venturi. Deze faculteit is echter in de eerste plaats een transformatieopgave. Dat daarbij veel aandacht uitgaat naar de gevel is minder een conceptueel uitgangspunt dan wel een noodzakelijk onderdeel van de opgave. Het INC gebouw van Meyer en Van Schoten is getypeerd als een glazen hotdog; eveneens in navolging van Venturi. De hotdog categorie staat echter voor gebouwen die letterlijk het te verkopen product verbeelden. Dat is bij dit gebouw niet het geval. Bovendien heeft het ING gebouw tal van andere kwaliteiten die onbenoemd blijven. Zo verbindt het gebouw fenomenaal de kleine schaal van de informeel ingerichte oever van het aangrenzende meer met de grote schaal van de ringweg. Het is bouwtechnisch en installatietechnisch vernieuwend en van een bijzonder hoog niveau. De opzet met de tuinen levert unieke interieurs op, zeker omdat bijna overal in het gebouw tegelijkertijd het decor van de snelweg aanwezig is. In de categorie sculpturale ornamenten brengt Van Toorn het Floriade Paviljoen van Kas Oosterhuis onder, maar ook het woningbouwproject Het Baken van Kees Christiaanse en het Van Abbemuseum van Abel Cahen. Het enige wat deze gebouwen gemeenschappelijk hebben is hun opvallende volume. Verder verschillen ze in bijna alle opzichten van elkaar: programmatisch, typologisch en bouwtechnisch. Een dergelijke categorie levert dan ook nauwelijks nieuwe inzichten op. Een andere categorie is het gebouw dat zelf ornament is. Het verschil met de voorgaande categorie is niet erg helder. Dit wordt ook niet duidelijker door te bekijken welke gebouwen daar dan onder vallen, zoals het Mezz in Breda en het stadhuis in Alphen van Erick van Egeraath, het crematorium van Herman Zeinstra, het theehuis van Bjarne Mastenbroek en de Silodam van MVRDV. Ook hier geldt dat het onderbrengen van deze gebouwen in een nieuwe categorie niets zegt over de specifieke kenmerken of kwaliteiten. Door de productie te thematiseren aan de hand van het begrip beeldcultuur is het Jaarboek het sluitstuk van de vorige eeuw, terwijl de auteurs juist pretenderen de agenda voor de komende tijd uiteen te zetten. Beelden vervangen volgens Van Toorn het zicht op de werkelijkheid. Deze laat zich echter niet zo eenvoudig manipuleren en een nieuwe, veel minder glamourachtige werkelijkheid dringt zich in alle hevigheid op. Voor architecten betekent dit in hun dagelijkse praktijk dat het aantal opdrachten daalt. Bovendien neemt de financiële speelruimte om te experimenteren en om kwaliteit te realiseren af. Opgaven veranderen ook van karakter. De transformatie van bestaande gebouwen en gebieden gaat een veel groter aandeel van het werk uitmaken. Dat vraagt om andere ontwerpstrategieën, waarbij architecten met bewoners en gebruikers aan tafel zitten in plaats van met mediaspecialisten en beeldanalisten. Deze transformatieopgaven spelen zich af tegen de achtergrond van de zeker niet probleemloze overgang naar een samenleving met een grote culturele diversiteit. De vraag of de architectuur in staat is dergelijke vragen te adresseren zal in sterke mate bepalen of ze haar positie in het maatschappelijke krachtenveld kan handhaven,

laat staan versterken. Janny Rodermond, directeur Stimuleringsfonds voor Architectuur

Amsterdam te noemen. Randstad Amsterdam is het prototype van een verstrooide stad waarin alles voorhanden is. Betsky schilderde ook de weinig aantrekkelijke mogelijkheid dat Disney een hek rond Amsterdam plaatst en het als toeristisch pretpark exploiteert. Om aan dit doemscenario te ontkomen mag Amsterdam de komende 75 jaar niet passief blijven afwachten. Ben Maandag

‘De stedeling van de toekomst' vond op 22 mei plaats in het Koninklijk instituut voor de Tropen in Amsterdam. In het kader van ’75ja a r werken aan de stad, ruimtelijke ontwikkeling in Amsterdam 1928-2003’ volgen nog twee bijeenkomsten op 3 september en 30 oktober, die over respectievelijk ‘Grenzen aan de groei’ en ‘Stad en bestuur1 zullen gaan. Nadere informatie: Susanne van der Putt, 0205527848, ptt@dro.amsterdam.nl

Q i i É l® »

W .'

ttttillllBGgalfl

Spervuur van dialogen

Sinds het einde van de jaren ’90 krijgen in

Vlaanderen stations en hun omgevingen meer aandacht. Evenals elders vindt deze ontwikkeling zijn oorzaak in de nieuwe spoorwegtechnologie (hst) en de uitdoving van industriële activiteiten waardoor in de stad en dus ook rond stations grote terreinen braak komen te liggen.

Ondanks het geslaagde voorbeeld van Leuven1 (door Projectteam Stadsontwerp KULeuven) met projecten van Manuel de Sola Morales en

Samyn and Partners2, komen de onderhandelingen voor het station van Antwerpen met mvrdv moeizaam op gang. Nadat Cent Sint-Pieters,

Brugge en Sint-Niklaas de ontwerpen van respectievelijk Xaveer De Geyter Architects, Willem-Jan Neutelings en Cepezed presenteerden, volgt nu de Oost-Vlaamse stad Aalst met een beperkte prijsvraag voor ontwerpen.

Jurysamenstellingen zijn een fel bediscussieerd onderwerp in Vlaanderen. Ook deze wedstrijd roept de nodige vragen op bij de betrokken architecten. De kritiek is dat te weinig juryleden van enige ‘expertise’ in stationsomgevingen kunnen getuigen. De twaalfkoppige jury bestaat voornamelijk uit ‘stakeholders’ met elk twee vertegenwoordigers^ De groep ‘derden’ werd gevormd door drie architect-professoren: Evert

Lagrou, Marc Dubois en André Loeckx, waardoor slechts één vierde van de juryleden enige voeling met architectuur heeft. Bovendien kennen twee van de drie architect-professoren een belangenconflict omdat beiden momenteel aan een boek omtrent stationsomgevingen werken in opdracht van projectontwikkelaar Eurostation, een dochteronderneming van de nmbs en de sponsor van de wedstrijd. Ook is gesteld dat de prijsvraag vriendjespolitiek ademt, omdat een van de professoren goede vriendschapsbanden onderhoudt met de winnaar, Christian

Kieckens.

Maar daarvan is in de juryrapporten weinig terug te vinden of is dit in elk geval goed verdoezeld.

Reeds in de eerste, anonieme ronde gooide de Aalsterse architect de hoogste ogen, hoewel zijn oplossing voor de plaatsing van de bussen niet aan de opdracht beantwoordde. Het juryrapport omschrijft het voorstel als “globaal en indrukwekkend” en ‘complex en ambitieus", adjectieven die bij de bespreking van de andere projecten door de juryleden niet in de mond zijn genomen. In de tweede ronde, waarin de drie laureaten hun plan persoonlijk toelichtten, behield Kieckens de leiderstrui en werd Groep

Planning uit Brussel de tweede laureaat en eindigde hdspv uit Gent als derde .

Christian Kieckens ontrafelt in zijn voorstel de vijf mentale en vormelijke lagen die volgens hem Aalst kenmerken: het collectieve geheugen, de volumetrie, de oppervlakken, de lijnstructuren en de tijdelijke gebeurtenissen. Samen met de inbreng van groen en een duidelijke fasering, heeft hij een strategie met duidelijk omschreven programma's ontwikkeld. Het heeft in Kieckens' voordeel gewerkt dat hij voor bepaalde belangengroepen mogelijkheden openhoudt zonder een stringent voorstel te presenteren, dat hij een maquette presenteerde en dat hij getuigt van terreinkennis, daar zijn bureau tot vorig jaar in Aalst was gevestigd. Dominique Pieters

Noten 1 Zie de Architect december 1999, pag. 36 2 Zie de Architect mei 2001, pag. 11 3 Stakeholders zijn de Belgische spoorwegen NMBS, de Vlaamse busmaatschappij De Lijn, de Post, het stadsbestuur van Aalst en producent Amylum.

Cürtel maakt Weense lente door

De negentiende-eeuwse Gürtel, elf kilometer lang en 76 meter breed, staat te boek als hét probleemgebied van Wenen. De omgeving van deze hoofdverkeersader van de stad waar iedere dag loo.ooo voertuigen passeren, kenmerkt zich door verouderde bebouwing, weinig groen, een verdwijnende handels- en diensteninfrastructuur, prostitutie en een sociaal zwakke bevolking met een hoog percentage allochtonen. Dat de stad Wenen de Gürtel koos als standplaats voor haar nieuwe hoofdbibliotheek, heeft dan ook niet te maken met de gunstige locatie, maar met de wens dit stadsvernieuwingsgebied een stedebouwkundige en culturele impuls te geven. De 34 miljoen euro kostende bibliotheek van architect Ernst Mayr, die in april haar deuren opende, staat niet in de traditie van de vestiging van grote culturele instellingen in saneringsgebieden, zoals dat in andere Europese steden gebeurt. De Weense bibliotheek is een meer bescheiden geste die genoegen neemt met de strook tussen de twee vierbaanswegen van de Gürtel. Het gebouw is hierdoor slechts 26,5 meter breed, maar heeft een lengte van 150 en een hoogte van 22 meter. De vorm wordt geheel bepaald door de omgeving, met het historische stadsspoor (nu metro) dat onder het gebouw doorloopt en de direct aangrenzende Urban-

Loritz-Platz. Door de voorzijde van het gebouw als een reusachtige bordestrap vorm te geven, heeft de architect dit plein verlengd tot aan het dakterras van de bibliotheek. Mayrs ‘gebruiksfaqade’ dient niet alleen als toegang tot de bibliotheek, maar ook als zit-, lees- en communicatieplein waar de bezoekers van de bibliotheek zich mengen met de voorbijgangers.

De centrale bibliotheek is niet de eerste architectonische ingreep op de Gürtel. Eén station verder naar het noorden begint het historische stadsspoorviaduct van Otto Wagner, dat over meerdere kilometers de middenstrook van de

Gürtel bepaalt. De met baksteen afgesloten viaductbogen werden vroeger gebruikt door handwerklieden, handelaars en restaurants, maar kwamen enkele tientallen jaren geleden door het aan beide zijden langsrazende verkeer leeg te staan. Op initiatief van de architect Silja Tillner en ondersteund door het URBAN-programma van de eu zijn tussen 1995 en 2001 de eerste van de ongeveer 400 stadsspoorbogen gesaneerd en voorzien van elegante glasfaqades, waardoor deze hun oorspronkelijke transparantie terugkregen.

Bovendien zijn langs de gehele route de functionele en esthetische kwaliteiten van het gebied verbeterd, met fraaie voet- en fietspaden, eetterrassen en openbare groenvoorzieningen, speciaal ontworpen stadsmeubilair en royale verlichting. De nieuwe huurders van de bogen, de Weense jeugd- en muziekscène, kunstenaars en galeries, cafés en restaurants, hebben de doodverklaarde middenstrook van de Gürtel binnen enkele jaren veranderd in een modern recreatieen cultuurzone en het gehele stadssaneringsgebied een positief imago verschaft. Als gevolg daarvan zijn naast de overheid ondertussen ook private investeerders als opdrachtgevers aan de Gürtel bezig — een dynamiek die tien jaar geleden nog ondenkbaar was. Reinhard Seiss Vertaling Marleen Zachte

linkerpagina linksboven Stationsplein met folies. Ontwerp ‘Filatures & Urban Fabric(s)' door Christian Kieckens Architects voor stationsomgeving Aalst. rechtsboven Nieuwe hoofdbibliotheek van Wenen op de Gürtel door Ernst Mayr.

rechts OPERA Ruimtelijk Ontwerpers, winnaar van de LAI-prijs in 2001, met het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden, foto Reinout van den Bergh

Neerstortende balkons

Het Spaanse architectenduo Cruz y Ortiz is in kort tijdsbestek hardhandig met de neus op de Nederlandse werkelijkheid gedrukt. Het Rijksmuseum in Amsterdam, waarvoor het tweetal de verbouwing heeft ontworpen, moest onverwacht de deuren sluiten omdat asbest in de zalen is aangetroffen. Even daarvoor, op 24 april, was in Maastricht een balkon neergestort van het door Cruz y Ortiz ontworpen project Patio Sevilla, onderdeel van de nieuwbouwwijk Céramique en nog geen jaar bewoond. Door het domino-effect op de onderliggende balkons kwamen twee mensen bij het ongeval om het leven. Vooral het laatste incident riep veel vragen op. Zo vlak na de ingrijpende parlementaire enquete naar frauduleuze praktijken in de bouwwereld, wezen beschuldigende vingers al snel naar bouwbedrijven en aannemers. Ook de architecten werden erin betrokken: zij ontwerpen tegenwoordig zulke ingewikkeld te construeren bouwwerken, dat zij vragen om moeilijkheden, luidde de kritiek. Het televisieprogramma Nova stuurde zijn verslaggevers naar Amsterdam om te peilen hoe de uitbouwsels aan het bekende woonzorgcomplex van m vrdv er bij hingen en hoe lang dat nog goed zou gaan. Na enkele onderzoeken door onder meer het ministerie van vrom en Justitie lijkt de kwestie zich toe te spitsen op het functioneren van de Maastrichtse dienst ‘Bouw- en Woningtoezicht’ en op de constructie van de balkons. De dienst blijkt in Maastricht al geruime tijd niet naar behoren te functioneren. In het geval van Patio Sevilla had de dienst verzuimd aantekeningen van het gehouden toezicht te maken. Bovendien ontbraken in het bouwdossier dat de gemeente begin mei vrijgaf belangrijke gegevens over het verlenen van de bouwvergunning. Vereiste berekeningen van de draagconstructies en tekeningen daarvan zijn niet te vinden. Aannemer Paul Smeets van het bouwbedrijf uit Maastricht, dat de bouw van Patio Sevilla uitvoerde, verzekert dat de toegepaste draagconstructie deugdelijk is. De methode waarbij de geprefabriceerde balkonvloeren dooreen ophangsysteem aan de gevel worden bevestigd, functioneert volgens hem al jaren naar behoren in binnen- en buitenland. Onderzoek van de tu Delft heeft uitgewezen dat bij het oorspronkelijke ontwerp van de woningen al fouten zijn gemaakt. Latere wijzigingen maakten deconstructie nog instabieler. Smeets heeft aangeboden alle schadeclaims af te handelen. De betrokkenen zijn hiermee geholpen, maar de Nederlandse bouw is op dit moment meer gebaat bij controleerbare procedures, inzichtelijke bouwdossiers en transparantie in toegepaste systemen en technieken. Alleen openheid kan de sluier van gesjoemel wegnemen. Ben Maandag

Architectuur in de marge

Op 15 mei hield het Belgische Staalinfocentrum zijn derde tweejaarlijkse technische dag te Brussel. Met de inrichting van deze studiedagen beoogt de organisatie in eerste instantie toepassingen van staal in de bouw te promoten om zo de aanzienlijke achterstand in te halen die België en Luxemburg kennen ten opzichte van de omringende landen. Met hetzelfde doel schrijft het centrum ook een staalbouwwedstrijd uit en heeft het concrete plannen voor de oprichting van een tijdschrift. De lezingen op het congres behandelden een breed spectrum van onderwerpen en waren ook kwalitatief zeer uiteenlopend. Naast bijdragen over nieuwe zinklegeringen en over toepassingen van staalplaat-betonvloeren, werd er onder meer aandacht besteed aan stalen damwanden, gelamineerde liggers en aan Spirel-buizen. Commerciële presentaties werden afgewisseld met academische uiteenzettingen en toelichtingen over courante toepassingen stonden tegenover lezingen over hoogst uitzonderlijke projecten zoals het viaduct te Millau in Frankrijk (Norman Foster, studiebureau Greisch, o tu a). Over architectuur werd dus slechts in de marge gesproken. Dit is begrijpelijk omdat de technische dag zich in de eerste plaats tot een gespecialiseerd publiek van ingenieurs, onderzoekers en industriëlen richt. Tegelijkertijd is het ook bedenkelijk. Door dit uitgangspunt slaagde de conferentie er niet echt in om de kloof tussen ingenieur en architect, tussen techniek en vormgeving te overbruggen en om opnieuw aansluiting te vinden bij een traditie die midden vorige eeuw hoogtij vierde in België, met wetenschappers als Gustave Magnel, bedrijven als BlatonAubert of Franki en tijdschriften als La Technique des Travaux. Al te vaak wordt architectuur vanuit het perspectief van de ingenieur als een bijkomende eis of factor beschouwd, naast de stabiliteit, de duurzaamheid en de economie van de constructie. Omgekeerd beschouwen sommige architecten bepaalde technisch constructieve aspecten als triviaal en oninteressant. Een mogelijke uitweg uit deze impasse kan worden gevonden door het vormgevingsprobleem zowel in zijn architecturale als structurele aspecten centraal te zetten. Iwan Strauven Meer info: Staalinfocentrum, Montoyerstraat 47, 6 woo Brussel, 00-32-2-5091501, info@infosteel.be, www. infosteel. com

Het belang van de LAI-prijs

Interieurontwerp maakt een groeiend aandeel van de werkzaamheden in de architectuur uit. Interieurarchitecten kunnen ervoor zorgen, dat de omgeving waarin mensen een groot deel van hun dag doorbrengen, leefbaar wordt. Tegelijk heeft het interieur wel degelijk invloed op het functioneren van de instellingen die in deze interieurs zijn gehuisvest. In de interieurarchitectuur begint betrokkenheid met opgaven als zorg, werkomgevingen en wonen van cruciaal belang te worden. Ze zal daarbij op een geheel andere manier met haar gebruikers moeten communiceren, niet meer op basis van overeenkomsten, maar verschillen. Dit vergt meer diepte en kritiek dan nu aanwezig is in de interieurwereld. Uit eerdere edities van de LAI-prijs blijkt dat de presentaties van de interieurontwerpers steeds uitgesprokener worden. Een groeiend aantal opdrachtgevers erkent de meerwaarde van de interieurarchitectuur. De meesten zien het interieurontwerp echter als een aparte opgave, die vaak achteraf wordt verleend.Dit komt ook tot uitdrukking in de vaak karige budgetten. Opdrachtgevers erkennen lang niet altijd de noodzaak om alle betrokkenen in het ontwerpproces op basis van een gedeelde visie te laten samenwerken. Hierdoor blijft ruimtelijke en typologische vernieuwing binnen het werkveld van de interieurarchitectuur grotendeels achterwege. Veel opgaven beperken zich daardoor noodgedwongen tot een stilistische facelift van de gebouwde omgeving. Om het belang van goed ontworpen interieurs

This article is from: