de Architect #3 2024: Architectuur als culturele waarde

Page 1


Architectuur als culturele waarde

Voorbij praktisch nut

Architectuur is onbetwist nuttig. Zij moet zo goed mogelijk beantwoorden aan functionele eisen, van gebruik tot duurzaamheid.

Daarnaast vormt architectuur, als culturele drager, de achtergrond van het leven. Dit betekent dat waken over de architectonische kwaliteit van onze gebouwde omgeving gelijkstaat aan zorgdragen voor de samenleving. Toch wordt in Nederland de culturele waarde van architectuur nog te weinig onderkend, mede doordat het architectuurbeleid de afgelopen decennia steeds verder is afgebrokkeld. In deze editie van de Architect zoekt de redactie daarom naar feiten en achtergronden over architectuur als culturele waarde.

Trefzekere metamorfose van marine-erfgoed

Waar ooit de marine had thuisbasis had, komen nu steeds meer terreinen vrij voor gebruik door de stad Den Helder. Zoals twee havenloodsen, waar sinds kort het stadhuis zetelt. De heel verschillende gebouwen zijn door Office Winhov en Van Hoogevest Architecten tot één geheel gesmeed. Het uitzicht is er adembenemend. Lees meer over het project vanaf pagina 62.

Architectuur als culturele waarde

Voorbij praktisch nut

Op de plek waar in 1697 de Vrede van Rijswijk werd getekend, komen nu weer dagelijks mensen samen

Het getransformeerde Huis van de Stad in Rijswijk, waarmee de gemeente architectuur inzet als culturele waarde voor de stad.
Foto David Meulenbeld

Zorgdragen voor de gemeenschap

Nadat ik boeken heb ingeleverd, loop ik naar de balie om mijn nieuwe paspoort op te halen. Ik meld me aan bij een zuil en neem plaats op een bank in het lichte atrium. Om me heen zie ik overal mensen neuzen in volle boekenkasten. Via de vide kijk ik naar beneden de kelder in, waar ik straks mijn dochtertje ophaal van haar muziekles. Boven me zie ik de burgemeester een vergaderzaal in schieten.

Rijswijk heeft sinds vorig jaar een Huis van de Stad. Hier hebben de gemeente Rijswijk, het kunstencentrum, het vrijwilligerscentrum en de bibliotheek elk hun eigen plek en lopen ze tegelijkertijd door elkaar heen. Om onderdak te bieden aan deze mix van functies is geen nieuwbouw gepleegd. De gemeente besloot terug te komen in het pand waar ze in 1967 introk en dat ze in 2003 achterliet. Niet vanwege het geld, de schuld op het gebouw was torenhoog, maar het maatschappelijk belang. ‘Een politieke daad van culturele waarde’, meent Jeroen Simons, architect-partner bij Inbo, dat de transformatie voor zijn rekening nam.

De Eindhovense architect J.C. van Buijtenen ontwierp tussen 1953 en 1955 een klassiek gebouw van drie lagen rondom een binnenplaats, met ernaast een markante klokkentoren. Omdat de rijkssubsidie op zich liet wachten, werd pas in 1964 met de bouw begonnen. Inmiddels was het ambtenarenapparaat simultaan aan de bevolkingsomvang gegroeid, waarop de toenmalige burgemeester besloot tot een extra verdieping. Opvallend aan het gebouw zijn de natuurstenen gevels met rechthoekige ornamenten, de kozijnen met stalen stoeltjesprofielen, de marmeren vloeren en de monumentale trappenhuizen.

Terwijl het stadhuis in de wachtstand stond, passeerden er plannen voor een nieuwe functie: van een ambassade voor de Verenigde Staten en een hotel tot een centrum voor artistieke ouderen. De meeste kans van slagen had het plan waarbij het gebouw plaatsmaakte voor twee wolkenkrabbers van meer dan honderd meter hoog. In 2011 gooide de kredietcrisis roet in het eten. Gelukkig maar, want het was eeuwig zonde geweest als dit gebouw was gesloopt. Niet voor niets speelde het oude stadhuis in meerdere televisieseries een rol. Zo schitterde het als hoofdkantoor van Heineken in de serie ‘Freddy, leven in de brouwerij’.

Het getuigt van lef dat de gemeente is teruggekomen op het onzalige besluit te vertrekken, door het stadhuis in ere te herstellen als belangrijk onderdeel van de gemeenschap. Ze stond echter wel voor een uitdaging: de businesscase. Die was alleen rond te krijgen als ook de bibliotheek en het kunstencentrum hun intrek zouden nemen. Maar daarvoor was het oorspronkelijke gebouw te klein. Simons zag gelukkig mogelijkheden door de binnenplaats om te toveren tot atrium en de kelder te ontsluiten via een vide. Hij gaf de voormalige atoomschuilkelder een nieuwe bestemming als muzieklokalen. En liet de gemeente de raadzaal annex theater met het kunstencentrum delen. ‘Het politiek theater is nu slechts een van de onderdelen in de programmering.’ Simons liet het gebouw in zijn waarde en maakte het tegelijkertijd klaar voor de toekomst. ‘Het is je rol als architect om perspectief te schetsen en bouwkundige kennis in te brengen om zo het cultureel erfgoed overeind te houden.’ De natuurstenen gevels zijn hersteld, schoongemaakt en geïsoleerd, de stalen kozijnen vervangen door ranke aluminium profielen en op het dak liggen zonnepanelen. Binnen zijn de installaties vernieuwd, is het marmer aangeheeld, zijn de trappenhuizen geschilderd en heeft de cellenstructuur plaatsgemaakt voor transparante kantoorvloeren. Als ik naar buiten loop zie ik een bruidspaar poseren in de centrale hal. Op de plek waar in 1697 de Vrede van Rijswijk werd getekend, komen sinds vorig jaar weer dagelijks mensen samen, zelfs voor bijzondere gebeurtenissen. Door de culturele waarde van het gebouw, en dus de architectuur, te onderkennen, draagt de gemeente zorg voor haar geschiedenis en haar toekomst, kortom voor haar gemeenschap. Mede mogelijk gemaakt door Simons, die na dertig jaar Rijswijk als woonplaats verlaat: ‘Mijn werk voor het Huis van de Stad is mijn nalatenschap.’

Merel Pit, hoofdredacteur

Architectuur als culturele waarde

21

BEELDESSAY

De Nieuwe Hollandse Waterlinie Groen lint dwars door de Randstad

32

PROJECT

Performing Arts Centre van Brighton College, Engeland Podium voor de kunsten

44

INTERVIEW

Wivina Demeester, initiatiefnemer van Monnikenheide, Vlaanderen ‘Als een omgeving goed gemaakt is, draagt wie dan ook er zorg voor’

48

PROJECT

Herbestemming Beurs van Brussel Compromis tussen stadsplein en biermuseum

59

ACHTERGROND

De bouwkunst tussen verheffingsideaal en neoliberale marktwaarde Architectuur als culturele daad

64

PROJECT

Transformatieproject Stadhuis Den Helder Trefzekere metamorfose van marine-erfgoed

86

PROJECT

Groene loper Maastricht Traumabehandeling voor de stad

97

ESSAY

In het alledaagse, het gewone, ligt de culturele waarde van architectuur Het goede doen op het juiste moment

102

PROJECT

Transformatie Rotterdamse wederopbouwkerk tot Muziekwerf Muzikale doorstart voor gedoogd kerkgebouw

113

ESSAY

Waarom architecten niet mogen zwijgen in tijden van verwoesting Schoonspringen van de brug van Mostar

118

PROJECT

Verbouwing van jong Brussels monument Royale Belge Megalomaan kantoorgebouw opent zich naar de buurt

11 14 18 17

Mevr. De Architect

Moriko Kira

‘Als je Sanaa niet bent, moet je dat ook niet proberen te zijn’

75

Start-up

Landscape Collected

‘We willen dat Iedereen fan van de heg wordt’

129

Materiaal

3D-geprint textiel van afvalplastic

Door So-il

De tekening

Steven van Raan

Verbeelding van een vergeten architectuurgeschiedenis

Nooit gebouwd

Olympisch Stadion, Den Haag

Door Samuel de Clercq en Adolf Broese van Groenou

Te doen Boek, film, tentoonstelling

79 82 84

Meubel

Dance Dance Sit Sit

Door Tomas Dirrix, Team Thursday en Koen Taselaar

132

Opinie Circulair bouwen gaat niet over mooi of lelijk

134

Plattegrond

Eerst de doorsnede: Budge House door Turnbull Jr.

Columns

16

Briefwisseling van Ariadne

Onclin en Michelle Gulickx Wie belt Mona Keijzer? De Neprom of de BNA?

83

Robert-Jan de Kort Linnen gevels

Het eerste huis

Julie Fuchs

Atelierwoning in de schaduw van het Plofbos

133

Vincent Kompier Tentenkamp

Nieuw erfgoed Thermenmuseum, Heerlen (1977)

Door Frits, Jan en Piet Peutz

140

De achterdeur Woongebouw Babel, Rotterdam

141

Inclusief Juryrapport ARC Awards 2024

de Architect #3 2024

Coverfoto Stijn Bollaert

Arna Mački

colofon

Merel Pit Hoofdredacteur

Maarten Ettema Eindredacteur

Floortje Keijzer Vakredacteur architectuur

Reinoud Schaatsbergen

Vakredacteur stedenbouw

Charlotte Thomas Vakredacteur interieur

Astrid de Wilde Webredacteur

Hanna Veltman Junior redacteur

Raf van Oosterhout Stagiair

Loes Sikkes Grafisch ontwerper

Maciek Piasecki Uitgever

Wilco Druk

Samen met Lorien Beijaert begon ze Studio L A. Dat bureau richt zich op de bijdrage die architectuur kan leveren aan grote maatschappelijke thema’s. Projecten zijn ontmoetingsplekken in de publieke ruimte, herdenkingsplekken, paviljoens, tentoonstellingsarchitectuur en ontwerpend onderzoek. Voor deze editie schreef zij een indringend essay over architectuur en oorlogsgeweld.

Kirsten Schipper is architectuurhistoricus en werkt als zelfstandig schrijver, onderzoeker en curator. Vorig jaar promoveerde ze aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek naar het architectuurbeleid van de rijksoverheid: ‘Architectuur als culturele daad’. Dat is ook de titel van het achtergrondartikel dat zij schreef voor deze de Architect.

Hans Teerds is architect en stedenbouwkundige. Hij is gepromoveerd aan de TU Delft en werkt als docent en onderzoeker Geschiedenis en Theorie van de Stedenbouw aan de ETH Zurich. Teerds is lid van de redactie van architectuurtijdschrift OASE. In deze de Architect schrijft hij een essay over de culturele waarde van de architectuur.

Lisa De Visscher is een Belgische architect, schrijver en curator. Ze werkte als architectuurdocent, voor een Parijs’ museum en bij verschillende architectenbureaus en als hoofdredacteur en artistiek directeur voor het Belgische tijdschrift A+ Architecture. Voor deze editie interviewde zij de Vlaamse ex-minister en architectuurvoorvechter Wivina Demeester.

Hans van der Heijden is architect. Zijn portfolio bevat woningbouw, stedenbouw, hergebruik, culturele gebouwen en onderzoek. Hij won prijzen met de restauratie van The Bluecoat Arts Centre en de nieuwbouw aan de Hessenberg en in Lakerlopen. In deze editie recenseert hij het boek Machine à Amuser van Wim van den Bergh.

der Pol vormen samen

office [for architecture and landscape]. Zij richten zich met hun bureau op het ontwerpen van naturalistische landschappen en architectuur met natuurlijke materialen. Zij schreven voor deze editie een opiniebijdrage waarin zij stelling nemen voor een kwalitatief hoogwaardige circulaire bouwpraktijk.

Redactieadres

Utrechtseweg 44

3704 HD Zeist

redactiedearchitect@vmnmedia.nl www.deArchitect.nl

de Architect is een uitgave van VMN media www.vmnmedia.nl en verder

Sébastien Bez, Arjan den Boer, Stijn Bolleart, Jeroen Bosch, Daphne de Bruijn, Loes van Duijvendijk, Michelle Culickx, Filip Dujardin, Laïs van Gestel, Maxim de Gilder, Titia Hahne, Max Hart Nibbrig, Pieter Hoexum, Vincent Huijbers, Marcel IJzerman, Christian van der Kooy, Vincent Kompier, Robert Jan de Kort, Afke Laarakker, Martin van Lokven, David Meulenbeld, Britte van Meurs, Judith Montens, Stefan Müller, Jeroen Musch, Ariadne Onclin, Gus Tielens, Klaas Vermaas, David Vroom

Erica Chladová en Robert van
LMNL
ć is architect.
Voorbij praktisch nut

Architecturale zonwering

DucoSun Cubic

Dynamische uitstraling Motorisch verstelbaar

Architecturaal design Strakke rechthoekige lamelvorm

We inspire at www.duco.eu

Maximum aan diffuus daglicht Minimale zonnehitte

Dé meest complete en intuïtieve BIM-modelleer software

Archicad is de meest intuïtieve en complete BIM-modelleersoftware voor architecten. Bureaus over de hele wereld ontwerpen er projecten mee van iedere grootte. Handige documentatietools, realistische renders en hoogstaande modelanalyses helpen je in het proces. Kies voor BIM-modelleersoftware Archicad en profiteer van maximale ontwerpvrijheid en zeer efficiënte ontwerpprocessen.

✓ Maximale ontwerpvrijheid

✓ Circulair ontwerpen

✓ Bewezen korte leercurve

✓ Intuïtieve interface

Meer weten over hoe onze klanten Archicad ervaren?

Bekijk deze korte video’s

Archicad biedt ons de vrijheid om zowel technisch alles uit te werken als ook écht te ontwerpen. Daarmee vormt

Archicad de basis voor al onze projecten

Stefan Prins, Powerhouse Company

Rotterdam Central Library Powerhouse Company

CIRCULAIR BIOBASED COMPOSIET GEVELBEKLEDING

Gevelbekleding uit secundaire afvalstromen

Het biobased composiet Compodeen WFC bestaat uit 70% houtvezel en 30% polypropyleen (rPP). De houtvezels zijn afkomstig uit o.a. ongelakt sloophout, einde levensduur pallets en PEFC gecertificeerde reststromen. Het post consumers waste aandeel rPP wordt geselecteerd uit huishoudelijk PMD restafval. Dankzij de houtvezel kent onbehandeld Compodeen een natuurlijke vergrijzing – zonder risico op degradatie.

Vraag kleursamples aan:

Mevr.

De Architect

‘Als je Sanaa niet bent, moet je dat ook niet proberen te zijn’

Architect Moriko Kira besloot Japan niet definitief te verlaten, toen ze in 1998 naar Nederland vertrok voor haar studie. Sindsdien leeft ze in twee werelden en bouwde ze op beide plekken een carrière op. ‘De omstandigheden bepalen ons beroep.’

‘Nederlandse architecten krijgen geen verantwoordelijkheid, want alles is stedenbouwkundig vastgelegd. De vrijheid is hier minder dan in Japan’

Als een donker silhouet loopt Moriko Kria voor het metersbrede uitzicht langs. In de verte zijn de contouren van de Amsterdamse wijk Strandeiland zichtbaar, daarboven wolken, ervoor het grijze IJ. Ze begint te vertellen, terwijl ze koffie inschenkt aan het kookeiland in de lichte, transparante ruimte. ‘Koken is voor mij belangrijk, daarin vind ik de creativiteit die ik in projecten niet kwijt kan. Ik haal inspiratie uit voedsel. Gisteren sneed ik een ui door en dacht ik: joh, dit is gewoon een dome.’

Je kunt je creativiteit niet kwijt in architectuur?

‘De regelgeving in Nederland is streng. Isolatienormen sluiten gebouwen hermetisch, als vissenkommen waarin je geen vogel meer hoort. Ramen zijn als televisieschermen. In Japan kun je dit soort regelgeving nog bevragen. Hier heb je weinig vrijheid, daarom kook ik, om die vrijheid te ervaren.’

Zou je liever de praktijk veranderen?

‘Ik hoef de wereld niet te veranderen. Vanuit die vrijheid kan ik thema’s ontwikkelen waar ik mee aan de slag kan in andere projecten. Ik pas steeds kleine stukjes toe in opdrachten.’ Kira komt uit Japan, maar woont sinds haar studie Bouwkunde aan de TU Delft al meer dan 25 jaar in Nederland. De twee werelden combineert ze nog altijd. Ze werkt als architect en zet zich in voor discussies over de architectuurpraktijk. Ze organiseerde exposities over beide landen, schreef in Ne-

derlandse bladen – waaronder de Architect –over Japanse architectuur en andersom. Kira is minstens twee maanden per jaar in haar geboorteland, voor projecten, familiebezoek. Ook begeleidt ze daar studenten aan de Universiteit van Kyushu, die werken aan projecten die echt worden gerealiseerd.

Ervaar je grote verschillen tussen de Japanse en Nederlandse praktijk?

‘Ik kwam in 1998 naar Nederland omdat ik wist dat Rem Koolhaas dat jaar lesgaf in Delft. Dat was voor mij een life changingperiode. Hij zag architectuur door de ogen van de stad – in Japan bestaat stedenbouw nauwelijks.

‘Nederlandse architecten ontwerpen gebouwen binnen de stedenbouwkundige context. Een wijk als IJburg bevriest na de bouw. Tokio is elke keer als ik terugkom anders, zeker nu de babyboomers uitsterven. Als iemand doodgaat wordt diens huis gesloopt. Japanse architecten kunnen daarom hun eigen ding doen, zonder verantwoording af te leggen naar de omgeving. En dat willen ze ook niet.

‘De keerzijde is misschien dat Nederlandse architecten geen verantwoordelijkheid krijgen omdat alles stedenbouwkundig is vastgelegd. De vrijheid is hier minder.’

Je zit meer dan 25 jaar in het vak, was je altijd vastbesloten om architect te worden?

‘Toen ik vijftien was zag ik om mij heen hoe mensen zonder na te denken een studie en

beroep kozen. Ik heb vanaf toen keihard nagedacht over wat ik wilde, dat werd architectuur. Daarin kwam alles samen waar ik van hield: tekenen, dingen maken, door de straten lopen, rekenen en wetenschap.

‘Ik vond die architectuurstudie vervolgens zo leuk dat ik bijna niet meer thuiskwam. Ik hielp dag en nacht met maquettes bouwen, in studentenhuizen van ouderejaars of bij architectenbureaus van Isozaki en Yamamoto – voor drie euro per uur.

‘Mijn leven draaide om architectuur. De Waseda University, waar ik eerst studeerde, was ook heel streng, docenten beoordeelden slechts tien projecten van de tweehonderd studenten. Ze maakten foto’s van de beste maquettes en presenteerden alleen die.

Degenen die daar niet bij zaten, durfden de ontwerprichting niet te kiezen.’

Jij zat dat dus wel?

‘Soort van hè, ik was niet nummer één.’

Heb je tijdens je carrière verschillen ervaren tussen mannen en vrouwen?

‘Mijn oma was al feminist. Mijn tante was als feminist en maoïst politiek actief. Mijn ouders waren allebei arts. Van huis uit had ik er dus nooit last van dat ik vrouw was. Nooit zei iemand dat ik moest trouwen of een kind krijgen. Een van de weinige momenten dat ik me gediscrimineerd voelde was toen ik wilde sumoworstelen. Ik vond dat een fantastische sport, maar dat mochten vrouwen niet.

‘Wel ben ik tijdens mijn studie een keer op

1. Tandartspraktijk in Tokio, Japan. Foto Satoshi Asakawa

2. Kantoor van een pr-bureau in Münster, Duitsland. Foto Simon Kraft/Kopfkunst

3. Catshuis in Den Haag. Foto Christian Richters

4. Woningbouwproject op IJburg, Amsterdam. Foto Jeroen Musch

gesprek geweest bij een groot bouwbedrijf waar een vrouwelijke architect zei tegen me: ga iets anders doen, je hebt geen zin om hier als vrouw te werken. Veel vrouwen openen in Japan een eigen praktijk omdat ze bij grote bureaus geen kans krijgen.’

Hoe zijn je ervaringen als vrouw in Nederland?

‘In Nederland ben ik behalve vrouw ook klein en Japans. Niemand heeft daar ooit een opmerking over gemaakt, maar ik voelde dat soms wel. Een van mijn eerste banen was bij de Rijksgebouwendienst. Ik ontwierp daar het Catshuis, iedereen bemoeide zich ermee tot de minister-president aan toe. Ik werd bij dat project door mijn leidinggevende beschermd, maar ik was als jonge buitenlandse vrouw wel kwetsbaar. ‘Tegelijk kon ik soms ook profiteren van het beeld dat mensen van mij hadden. Nadat ik in hakkelend Nederlands een presentatie gaf over de prijsvraag van een paviljoen op de begraafplaats in Apeldoorn, zei de opdrachtgever me dat ik zo eerlijk overkwam. Ik won. In de jaren negentig kon vrouw-zijn je juist ook promotie opleveren. Verschillen

tussen mannen en vrouwen zijn bovendien minder belangrijk dan die tussen persoonlijkheden.’

Wat voor architect ben jij?

‘Ik vind ontwerpen moeilijk voor ontwikkelaars die alles al hebben uitgedacht of in een politieke omgeving waar je als een leeuw aan tafel moet. Ik heb vier jaar bij Ben van Berkel gewerkt in de jaren negentig, de tijd dat hij wereldberoemd werd. Hij was heel erg geïnteresseerd in fenomenologische architectuur, dat lag mij minder. ‘Ik voel me thuis bij opdrachten waarvan de uitkomst niet vaststaat, die bottom-up zijn georganiseerd en waar ik direct werk voor de initiatiefnemers. Dat vind ik bij cpo-projecten: het seniorencomplex het Ebbingehof is recent opgeleverd en nu werk ik in Amsterdam aan een gezamenlijk gebouw voor een groep Japanse ouderen. Bij die projecten gaat het niet alleen om het persoonlijk genot van één bewoner, want als die verhuist arriveert een nieuwe. En hoe het gebouw moet worden, weten de bewoners nog niet. Ze willen een plek om samen te eten, maar hebben geen idee bij de ruimte.

Dat zijn projecten die uit noodzaak en liefde ontstaan, en vanuit de mensen.’

In 2006 vroeg Architectenweb wat je jonge architecten zou adviseren. Je antwoordde dat ze vrij moeten raken van het dogma dat jouw tijd beheerst, omdat jonge architecten slachto er zijn van hun tijdgeest. Is jou dat gelukt?

‘Slachtoffer vind ik nu wel een groot woord, maar wat ik bedoelde was dat als je Sanaa niet bent je dat ook niet moet proberen te zijn. En ja, ik denk dat dat is gelukt. Mijn eerste project was ook een cpo, een gemeenschappelijke woning in opdracht van mijn maoïstische tante. Het was een eenvoudig, beetje saai gebouw, daar schaamde ik me voor omdat het niet leek op het werk van de grote architecten die ik kende. Nu ik erop terugkijk, deed ik in dat cpo-project hetzelfde wat ik ook doe in de projecten waar ik nu aan werk: verantwoordelijkheid tonen naar de opdrachtgevers en zorgen dat die oude dames daar zorgeloos kunnen wonen.’

De tekening Steven van Raan

Verbeelding van een vergeten architectuurgeschiedenis

Mijn afstudeerwerk is ontstaan uit frustratie over de hedendaagse architectuurpraktijk waarin onderzoek vaak vluchtig is en vooral efficiënt moet zijn.’ Steven van Raan onderzocht daarom of het ook anders kan. Zijn afstudeerproject aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst, ‘Tentoonstelling voor verbeelding – een capriccio van een onvoltooid verleden’, bestaat uit honderden tekeningen, maquettes, collages, renders en verhalen.

Met zijn project bestudeert Van Raan het Amsterdamse Frederiksplein tot in detail. Het plein in het centrum van de stad is tegenwoordig niet bepaald geliefd bij de Amsterdammers, en dat terwijl het een rijke geschiedenis heeft. ‘Ik dacht: daar kan ik sowieso verbeteringen aanbrengen. Op het Frederiksplein komen talrijke geschiedenislagen bij elkaar, maar die zijn nu totaal niet leesbaar.’ Het project – bestaande uit veel onderzoek en een ontwerp – leverde hem afgelopen jaar de Archiprix op.

Historische gelaagdheid

Het Paleis voor Volksvlijt en de Utrechtsepoort zijn twee belangrijke verdwenen gebouwen op het plein. ‘De Utrechtsepoort was een van de eerste plekken waardoor je Amsterdam binnen kwam.’ In 1859 werd de zeventiende-eeuwse poort afgebroken om plek te maken voor het hypermoderne glazen Paleis voor Volksvlijt. Na een grote brand in de nacht van 17 op 18 april 1929 was daar niets van over. Nu is het Frederiksplein een stenen plein waaraan het kantoor van de Nederlandsche Bank staat. Volgens Van Raan is het eeuwig zonde dat die geschiedenis totaal is weggeveegd. Hij wil het historisch bewustzijn terugbrengen aan de hand van twaalf personages, die elk staan voor een bepaald tijdperk van het Frederiksplein. Ieder heeft zijn eigen archetype en materiaal. Zo is er de Modernist, voor hem laat Van Raan een deel van de gritconstructie voor de Nederlandsche Bank staan.

Maar ook de Reiziger, die via de Utrechtse Poort Amsterdam binnen kwam. Als verwijzing plaatst Van Raan een muur ter

hoogte van de afgebroken stadsmuur. Links op het 3D-beeld van het uiteindelijke ontwerp – dat het beste valt te omschrijven als een architectuurcollage – staat een eerste aanzet voor wat een poortgebouw kan zijn. ‘Dat is het leuke aan dit beeld en aan het ontwerpproces zelf: niet elk gebouw is helemaal uitgewerkt.’

Cadavre exquis

Naast zijn eigen ‘overproductie’, zoals Van Raan het noemt, puilt het 443 bladzijden tellende boekwerk uit van de inspiratiebronnen. Zoals de capricciostroming uit de achttiende eeuw, waarbij kunstenaars die op grand tour naar Italië gingen composities maakten van gebouwen die misschien

wel echt bestonden, maar niet per se bij elkaar hoorden. Die schilderijen zijn te omschrijven als architectuurfantasieën, vergelijkbaar met Van Raans idee voor het Frederiksplein.

De jonge architect liet zich ook beïnvloeden door de twintigste-eeuwse surrealisten. Met name hun cadavre-exquismethode,

waarmee kunstenaars zonder bij elkaar te kijken elk een deel van een tekening verder illustreerden, met een verrassend geheel als resultaat. Van Raan past dit op zijn eigen werk toe door continu vanuit een andere hoek of met een andere techniek op zijn eigen werk te reageren. ‘Zo voeg ik steeds een nieuwe laag toe, waardoor het uitein-

delijk iets brengt wat ik nooit had kunnen voorspellen. Mijn afstudeerproject is een ode aan de verbeelding.’

HANNA VELTMAN

Wie belt Mona Keijzer? De Neprom of de BNA?

Waarom voelen veel gebouwen in nieuwe buurten zo identiteitsloos? Ligt het aan het woud van voorschriften en regels waar ontwerpers mee te maken krijgen, vraagt Ariadne Onclin zich af. Michelle Gulickx vermoedt dat de huidige wijze van aanbesteden de boosdoener is. Ze pleit voor een nieuwe aanbestedingscultuur, net als vele anderen –maar dan wel mét de opdrachtgevers aan tafel.

Hé Michelle,

Afgelopen zomer ben ik binnen Amsterdam verhuisd naar het Oostelijk Havengebied, en deze plek heeft me verrast. Gebouwd in de Vinex-jaren, toen Nederland net als nu ‘bouwde, bouwde, bouwde’ tegen de woningnood. En toch is het eindresultaat onvergelijkbaar met de Sluisbuurt die aan de overzijde van het water uit de grond wordt gestampt. De architectuur is het resultaat van spreadsheet-fetisjisme: snelle realisatie en een zo hoog mogelijke financiële opbrengst. Essentiële randvoorwaarden van een goed ontwerp, zoals context, geschiedenis en gemeenschapszin lijken geen rol te spelen.

Uniforme gebouwen zonder charme of karakter doemen op aan de horizon. Ligt het aan de markt, de kwaliteit van het ontwerp of het architectuurbeleid? Ik heb het gevoel dat er enkel nog woningen voor de middenhuur worden gebouwd en studio’s voor de verkoop. De Wet betaalbare huur maakt dat verhuurders zich in bochten wringen om zoveel mogelijk te verdienen. Zo gaat mijn voormalige verhuurder onze oude huurwoning met voorzetwandjes verduurzamen en het aanrecht verlengen om ‘genoeg punten’ te verzamelen om haar in de vrije sector te kunnen blijven verhuren.

Mij lijkt het verstandig om de blik breder te houden en te focussen op het doel: kwalitatief het woningtekort oplossen. Als ik het Jaarboek Architectuur 2023-2024 mag geloven, is architectonische kwaliteit nog steeds aanwezig en dus mogelijk – net zo bevorderlijk voor onze gezondheid als bijvoorbeeld natuur. Hoe kan het dan dat veel woningbouw zo generiek is dat hij overal kan staan? Amsterdam, Rotterdam, Hoofddorp of Breda – het maakt geen enkel verschil.

Ik zou niet graag op de stoel van de beleidsmakers zitten die voor het kabinet nieuw beleid moeten samenstellen. Het is een complexe opgave en volgens Follow the Money zelfs dweilen met de kraan open. Maar laten we met elkaar in gesprek gaan, beginnen bij wat er al is leren van het verleden. Het wiel hoeven we niet helemaal opnieuw uit te vinden. Wat denk jij Michelle? Liggen er kansen in het nieuw te vormen architectuurbeleid?

De oplossing zit volgens mij in de aanpassing van één aspect van ons architectuurbeleid: de aanbestedingscultuur. Die laat nu te weinig ruimte voor creativiteit, innovatie en de broodnodige identiteit die jij mist. Er wordt bij wijze van spreken nog nét niet vastgesteld welke kleur de vitrage moet hebben. Wel heeft Nederland hierdoor een consistente beeld- en bouwkwaliteit en ligt de duurzaamheidsstandaard hoog.

Daar tegenover staat de stapeling van randvoorwaarden: die verlamt en werkt een storende uniformiteit in het straatbeeld in de hand. Er is weinig ruimte voor vernieuwende ontwerpoplossingen die net buiten de regels vallen, zoals toepassing van een nieuw biobased gevelmateriaal. Daarnaast zijn de eisen om deel te nemen aan selectieprocedures hoog, waardoor jonge bureaus buiten de boot vallen.

De sector vindt dat het anders moet. Jan Nauta sprak er onlangs overtuigend over in de Architect. En de BNA en rijks- en stadsbouwmeesters proberen de politiek te overtuigen van de ‘bouwmeester’, zoals die in Vlaanderen het architectuurbeleid op een hoger plan bracht. Maar wat mij verbaast is dat een andere groep belanghebbenden in de bouwketen, de projectontwikkelaars, zelden wordt genoemd als medestander in deze verandering. Zij zijn een cruciale factor in het vormen van honoraria én betrokken bij selectieprocedures als partner en opdrachtgever van architecten.

Zij hebben een negatieve reputatie: sommigen willen het onderste uit de kan halen bij de ontwerper, of bezuinigen liefst rigoureus op groen en woonkwaliteit. Maar progressieve, ambitieuze projectontwikkelaars met een hart voor architectuur, ze zijn er volop. Veel van hen zijn gestart als architectuurstudent aan de universiteit, en kozen pas in de masterfase voor het pad van de projectontwikkeling. Ontwerpers dus, maar met een ander specialisme.

Mijn oproep aan de BNA en het College van Rijksadviseurs: betrek ook hen bij de transitie.

Bijkomend voordeel: als de Neprom belt met onze nieuwe minister Mona Keijzer, dan zijn haar oren nét wat meer gespitst dan als Jeroen de Willigen aan de lijn hangt.

FOTO DAVID MEULENBELD
Ha Ariadne,

Nooit gebouwd Olympisch Stadion, Den Haag door Samuel de Clercq en Adolf Broese van Groenou

Honderd jaar geleden deed Pieter Scharroo (1883-1963) als voorzitter van de Atletiekunie en waarnemend voorzitter van het Nederlands Olympisch

Comité er alles aan om sport – en de daarvoor nodige bouwwerken – te realiseren in Nederland. Beweging werd destijds als iets bijzonder belangrijks gezien. Want met de Eerste Wereldoorlog vers in het geheugen was fysieke kracht onmisbaar voor de moderne mens.

In de late jaren tien van de vorige eeuw zag Scharroo een olympisch stadion voor zich op de plek waar nu Madurodam ongeveer staat.

Vijftig- tot zestigduizend toeschouwers moesten in dit Haagse stadion passen, ongeveer evenveel als er voetballiefhebbers in Johan Cruijff Arena kunnen. Voor het ontwerp nam Scharroo architectenduo

Samuel de Clercq en Adolf Broese van Groenou in de arm. Hoewel het stadion niet per se als olympisch exemplaar werd ontworpen, hoopte Scharroo er wel op dat het gebouw de kansen op de Spelen in zijn thuisstad zou vergroten.

Grandioos

De inrichting van het Haagse stadion was erg uitgebreid. Op de plattegrond zijn de gebruikelijke onderdelen te herkennen: een voetbalveld in het midden, omringd door een ren- en wielerbaan en daaromheen een grotendeels onoverdekte tribune. Daarnaast zijn er de nodige faciliteiten zoals directiekamers, kleedkamers en inen uitgangen.

Naast het stadion was ruimte voor veel andere zaken: nog meer sportvelden, maar ook een hotel, speeltuin, boothuis, beplanting en meer. De Clercq en Broese van Groenou visualiseerden een toeristisch sportpark. Het vier verdiepingen tellende ontwerp van het duo leek grandioos – groter en uitgebreider dan het uiteindelijke Olympisch Stadion dat architect Jan Wils in 1928 in Amsterdam realiseerde. Ook daarvoor was Pieter Scharroo verantwoordelijk.

Te duur

Scharroos hoge ambitie voor sporttypologieën komt duidelijk naar voren in het boek Gebouwen en terreinen voor gym-

nastiek, spel en sport. Handleiding voor den bouw, den aanleg en de inrichting, dat hij samen met Wils schreef. In het voorwoord somde Pierre de Coubertin, voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité, drie voorwaarden op waaraan een degelijk stadion aan moest voldoen: ‘Eene zorgvuldige technische inrichting, beperkte kosten en eene aesthetisch verzorgde afwerking.’

Duidelijk is dat het Haagse stadion aan de inrichting en ‘aesthetisch verzorgde afwerking’ voldeed. Maar het verlangen naar ‘beperkte kosten’ deed het vermoedelijk de das om. De Telegraaf schreef in 1920 dat het plan ‘thans een jaar op de gemeentelijke bureaux heeft rondgezworven zonder behandeld te zijn’. Vier jaar later meldde de Deli Courant dat de kans op een Olympische Spelen is verkeken, maar dat Amsterdam wél ‘den nodigen financieelen en moreelen steun toegezegd’ heeft. Scharroos stadion kwam er uiteindelijk wel, alleen niet in zijn Den Haag.

TEKST HANNA VELTMAN
Beeld Nationaal Archief

Te doen Boek, film en tentoonstelling

LEZEN

Amusementsmachine van

De Beistegui versus ‘toit jardin’ van Le Corbusier

In 1931 vond de oplevering plaats van twee wereldberoemde gebouwen: de door Le Corbusier ontworpen Villa Savoye in Poissy en het penthouse van Carlos de Beistegui in Parijs. Op het eerste gezicht hebben beide gebouwen weinig gemeen. In zijn boek Machine à Amuser – The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment toont Wim van den Bergh overtuigend het tegenovergestelde aan. Door samenhang van architectuur, opgavedefinitie, wordingsgeschiedenis en gebruik serieus te nemen, verheldert hij de rol en het karakter van het ontwerpvak.

De flirt met de betontechnologie in Villa Savoye is in het penthouse van Carlos de Beistegui afwezig. In de Villa Savoye loop je vanaf de voordeur over lange hellingbanen via een op de eerste verdieping gelegen patio naar de toit jardin (daktuin). Het is een ceremoniële klimpartij. De Villa Savoye was dan ook niet bedoeld als woonhuis, maar diende als ‘decor voor foto’s en feesten, en voor foto’s van feesten’ in de Parijse suburb. Het ontwerp voor het penthouse verkende daarentegen de stedelijke variant van de toit jardin. Nadat de rage van penthouse living was overgewaaid uit New York, waren de Parijse stadszolders ontdekt als hippe woonruimte. Het penthouse lag aan de Avenue des Champs-Élysées, om de hoek van de Arc de Triomph. Bezoekers hoefden geen ceremonies op de trap te ondergaan en werden met de lift voor de voordeur afgezet. Maar het was net zo’n pronkstuk als de Villa Savoye.

Ontwerpgeschiedenis

Er is veel bekend over ontwerpgeschiedenis van de Villa Savoye, zo niet over die van De Beistegui. Wim van den Bergh bestudeerde de ontstaansgeschiedenis van het penthouse gedurende veertig jaar en publiceerde onlangs de resultaten in zijn dikke boek Machine à Amuser. De auteur laat de historiografie en de cultuurkritiek voor wat ze zijn, en zet de ontwerppraktijk centraal.

Dat blijkt allereerst uit Van den Berghs beschrijvingen van de grillige, en soms grimmige, dynamiek tussen de opdrachtgever en zijn opdrachtnemer: twee ijdele culturele ondernemers die tegen elkaar opgewassen waren. De 31-jarige gefortuneerde playboy De Beistegui bewoog zich in aristocratische kringen, waarin hij zich als patroon van de surrealistische avant-garde wenste te profileren. Hij organiseerde een architectenselectie, waaraan behalve Le Corbusier ook Gabriel Guevrekian en André Lurçat, allen Ciam-leden, meededen. Hij koos voor het minst uitgesproken ontwerp, waarschijnlijk omdat dat het beste naar zijn hand was te zetten en Le Corbusier het meeste prestige meebracht.

De Beistegui voelde zich vrij om zijn architect uiteenlopende instructies te geven, die hij soms ontleende aan de – onbetaalde – ontwerpen van zijn concurrenten. Terwijl de vakman Le Corbusier zijn principaal om de oren sloeg met stedenbouw-

kundige voorschriften die de uitbreiding van het penthouse beperkten, sloeg De Beistegui terug door steeds nieuwe gadgets in het ontwerp op te laten nemen, waaronder een periscoop met uitzicht op de Parijse horizon.

Uitgebreid archiefonderzoek

Van den Bergh baseert zich op uitgebreid archiefonderzoek van de schetsen en tekeningen van beide mannen. En met hulp van de correspondentie tussen de Beistegui en Le Corbusier slaagt hij erin de ontwerpgeschiedenis nauwkeurig te reconstrueren.

Hierbij zet hij de tekening in als een studieobject, maar ook als een middel. Zo bevat het boek minutieuze reconstructies van de ontwerpen van Guevrekian en André Lurçat en van de zeven planstadia. Van den Berghs digitale lijntekeningen bezitten de glans van objectiviteit, maar het zijn interpretaties. Daarbij zijn ze meestal de uitkomst van de vergelijking van brokken informatie uit het archief. Van den Bergh neemt als praktiserend architect vrijheden die in de academische architectuurwereld niet meer zijn toegestaan.

En ten slotte toont Van den Bergh hoe de stedelijke variant van de toit jardin vorm kreeg door een reeks verschillende daktuinen. De hoogstgelegen tuin had een gazon en was ommuurd. De beroemde foto met een antieke schoorsteenmantel met het silhouet van de Arc de Triomph achter de muur is daar genomen.

‘Amusementsmachine’

Na de oplevering bleek dat de Beistegui zijn architect, volgens Van den Bergh, slechts ‘als technicus had gehuurd om het decor te ontwerpen voor het interieur’. Dat nam De Beistegui zelf met een paar vrienden ter hand. Zijn uitzinnige ‘amusementsmachine’ zou uitgebreid figureren in de internationale lifestylemagazines.

Na de Tweede Wereldoorlog was De Beistegui zijn speeltje moe. Het penthouse raakte in verval. Met zijn studie onttrekt Van den Bergh het aan de vergetelheid, al reikt het belang van zijn boek verder. Hij herschrijft de lifestyle en het architectonische pronkstuk als één geschiedenis. Zo schrijft hij over de dakpatio: ‘Haal de inrichting weg – de metalen stoelen, de sierlijke schoorsteenmantel en spiegel – en de ruimte is niet meer dan een leegte. Maar als ze er eenmaal staan, veranderen deze elementen de waarneming van de ruimte: het gazon wordt een weelderig bloeiend tapijt. De witte ommuring wordt een wand die een hemelplafond ontmoet. Pas door het aanbrengen van deze decoratieve elementen wordt de architectuur zelf duidelijk.’

HANS VAN DER HEIJDEN

Wim van den Bergh. Machine à Amuser, The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment. MIT Press, Cambridge MA, € 69,95

BEZOEKEN

Groene woonparadijzen voor de arbeider

Begin twintigste eeuw gonst het van de sociaal-maatschappelijke en politieke veranderingen. Denk aan de industrialisatie, verstedelijking en woningnood en verkrotting van de binnensteden. In deze woelige periode ontspruit de tuinstadgedachte. Museum Het Schip in Amsterdam laat met de tentoonstelling Het Paradijs van de Arbeider: Tuindorpen en Tuinsteden zien hoe architectuur werd ingezet om de problemen uit die tijd op te lossen. Zowel de architecten van de Amsterdamse school als de stedenbouwkundige ideeën van de tuinstadgedachte kregen wereldwijd navolging om het woonprobleem aan te pakken. De Amsterdamse school – op architectuurniveau – en de tuinstadgedachte – stedenbouw – werden gedreven door dezelfde idealen, namelijk de arbeidersklasse bevrijden uit de misère van de industriële metropool en deze verheffen door betere volkshuisvesting en gezonde leefomgevingen in het groen.

Waar de Amsterdamse school in Nederland ontstond, kwam het tuinstadidee uit Engeland, met de sociaal hervormer Ebenezer Howard als geestelijk vader. Hij omschreef de tuinstad ‘als een huwelijk tussen stad en platteland’. Het uitgangspunt was altijd een betaalbare woning in een groene en gezonde omgeving, een samenhangende visie voor de woonomgeving en een sterke gemeenschapszin. Overal ter wereld tref je tuinsteden, tuindorpen en tuinwijken aan die op deze gedachte zijn gebaseerd. In Museum Het Schip zijn talrijke Nederlandse voorbeelden te zien, waaronder de tuindorpen van Amsterdam, Agnetapark in Delft en Heijplaat in Rotterdam. Kers op de taart is Hilversum, als grootste tuinstad ontworpen door de architect W.M. Dudok. Ook actuele vraagstukken over duurzaamheid en stadsuitbreiding krijgen een plaats in de tentoonstelling. Want iedereen verdient een woonplek in een gezonde leefomgeving.

CHARLOTTE THOMAS

Het Paradijs van de Arbeider: Tuindorpen en Tuinsteden is vanaf 11 oktober tot en met 28 juli 2025 te bezoeken in Museum Het Schip, Amsterdam.

BEKIJKEN

AFFR-film

over afbrokkelend erfgoed in het Ierse Finglas West

Wat doen we met een enorm gebouw dat ooit het middelpunt van de gemeenschap vormde, maar nu leegstaat en dreigt te vervallen? De film Making Dust vertelt het verhaal van de gesloopte Church of the Annunciation in Finglas, een buitenwijk van Dublin. Voor de film werkte regisseur Fiona Hallinan samen met architectuurhistoricus Ellen Rowley, die als voice-over duiding geeft bij de sferische beelden van de afbrokkelende kerk. Inwoners delen hun herinneringen aan het landmark in Finglas West.

‘Bouw ze hoog, bouw ze groot en de mensen komen wel’, was de ideologie waarmee veel kerken in het zwaar katholieke Ierland tot stand kwamen. Zo ook bij de Church of the Annunciation uit 1967. De totstandkoming ervan was volledig gefinancierd door de inwoners van de kersverse woonwijk zelf. Archiefbeelden tonen de hoogtijdagen van de kerk, waar op zondagen tien volle missen achter elkaar plaatsvonden. Die tijd is voorbij en in 2021 werd besloten tot sloop van het gebouw – een lot dat veel Ierse kerken uit de jaren vijftig en zestig beschoren is.

In de film nemen dronebeelden de kijker mee tot hoog in de overblijfselen van de kerk, terwijl bouwvakkers beneden tussen de brokstukken werken. Als metalen dinosaurussen happen bouwmachines aan de nog overeind staande wanden. De sloop doet de energie die in de bouwmaterialen opgeslagen zit – ‘embedded energy’ – volgens Rowley op gewelddadige wijze teniet. Activistisch roept ze op om in onbruik geraakt vastgoed tijdig onder de aandacht te brengen. Alleen zo krijgt het een toekomst voordat verval transformatie onmogelijk maakt.

RAF VAN OOSTERHOUT

De vertoning van Making Dust is een samenwerking tussen de Architect en het AFFR, dat wordt gehouden van 9-13 oktober in LantarenVenster in Rotterdam.

Tentoonstellingsposter, gebaseerd op het affiche ‘Welwyn Garden City’ door Frederick Schneider Manner, ca. 1920. Ontwerp Museum Het Schip
Sill uit de film Making Dust. Beeld Faolan Carey

UW PARTNER VOOR ALLE ALUMINIUM SYSTEMEN

Aliplast Aluminium Systems biedt een totaalpakket aan duurzame aluminium systemen aan: ramen, deuren en schuifpuien, maar ook glasgevels en aluminium gevelbekleding, En natuurlijk serres, lichtstraten, terrasdaken met glas of aluminium lamellen, ja, zelfs binnendeuren. Een team van ervaren ontwerpers en ingenieurs staat klaar om u te assisteren bij alle mogelijke projecten Voor meer info: zie www.aliplast.com of mail naar info@aliplast.com

Beeldessay De Nieuwe Hollandse Waterlinie

Groen lint dwars door de Randstad

Lang waren de Hollandse Waterlinies vergeten erfgoed. Overwoekerd en vervallen blijkt het lelijkje eendje nu een schat aan culturele waarde te vertegenwoordigen met een enorme potentie. Want niet alleen de forten en kazematten zijn sinds 2021 Unescowerelderfgoed, ook de lange strook van onbebouwde open velden hoort daarbij. Dit culturele landschap ontpopt zich geleidelijk tot een recreatieve groene zone met een florerende biodiversiteit.

TEKST FLOORTJE KEIJZER

Het Fort aan de Jisperweg ligt net als veel andere forten gecamoufleerd achter een bosje populieren en wilgen. Foto Daphne de Bruijn, Uitgeverij Blauwdruk

Inundaties, indien op tijd gesteld, maken de Hollandse verdediging zo goed als onoverwinnelijk’, staat in een Duits spionagerapport uit 1908. De strategie van de waterlinies is eenvoudig, maar de schaal is bijzonder ambitieus. Van Amsterdam, via Utrecht tot aan de Biesbosch werden in tijden van dreigende oorlog velden onder water gezet. Hoewel het om een relatief dun laagje water ging kon een oprukkend leger het verschil niet zien tussen de velden en de sloten. Zeker met zwaar materieel zou de vijand onherroepelijk vastlopen in de Hollandse modder.

Opmerkelijk is dat de historische bouwwerken zelf decennialang opvallend onzichtbaar waren. Allereerst omdat de waterlinie bestaat uit losse schakels en zich nergens als een geheel presenteert. Daarnaast zijn ze ontworpen om onzichtbaar te blijven en de vijand in een hinderlaag te lokken. Een slapende reus die alleen in tijden van oorlog in functie treedt. Wat uiteindelijk, na bijna anderhalve eeuw waakzaam wachten, nooit is gebeurd.

Bestuurlijke schaamte

De aanleg duurde van 1815 tot 1870, met aanpassingen tot begin twintigste eeuw. Door de ontwikkeling van explosieven verdween de architectuur van de forten en kazematten in de loop van de negentiende eeuw steeds dieper achter aarden wallen. ‘Het was een enorm bouwwerk met een gigantische maatschappelijk investering en uiteindelijk een twijfelachtige doelmatigheid’, schrijft emeritus-hoogleraar architectuurgeschiedenis Bernard Colenbrander in het boek Wisseling van de wacht – Een nieuw leven voor de Hollandse Waterlinies. Het is volgens hem dan ook niet verwonderlijk dat door bestuurlijke schaamte de waterlinies na de Tweede Wereldoorlog zijn vergeten.

Tot ze eind twintigste eeuw werden herontdekt. Onder leiding van toenmalig rijksbouwmeester Jo Coenen werd begonnen met de herontwikkeling van verschillende forten. In 2021 kregen de Hollandse Waterlinies de status van Unesco-werelderfgoed. Bijzonder is dat niet alleen de architectuur het Unesco-stempel kreeg, ook de inundatievelden – die grotendeels onbebouwd zijn gebleven – en alle civieltechnische bouwwerken eromheen zijn beschermd. Colenbrander noemt de waterlinie een ‘onwaarschijnlijk langgerekte landschappelijk folly’, omdat het bouwwerk nooit is gebruikt waarvoor het is bedoeld. In de overheidspublicatie Ontwerpen aan Nederland uit 2003 staat: ‘De historische gebruikswaarde mag dan beperkt zijn, de huidige culturele betekenis is onomstreden.’ De waterlinie werd gezien als een potentieel verbindend element tussen de rode (bebouwing), groene en blauwe (water) onderdelen van de ruimtelijke ordening.

Landschappelijke insnijdingen

Toch zijn de waterlinies als geheel nog steeds in ontwikkeling. Door nieuwe verbindingen komen de losse gebouwen steeds meer in een recreatieve groene strook te staan over een lengte van tweehonderd kilometer, dwars door een van de drukste gebieden van Nederland. Fietsbruggen, pontjes en wandelroutes rijgen de losse schakels aaneen. Forten worden getransformeerd tot wellnesscentrum, camping, expositieruimte of restaurant en er worden muzieken theaterfestivals georganiseerd.

Rond Utrecht zijn de meeste forten gebouwd op relatief korte afstand van elkaar. Daar is in Fort Vechten het Waterliniemuseum gevestigd, ontworpen door Studio Anne Holtrop. Door een reeks landschappelijke insnijdingen wordt het fort beter ontsloten. Vanaf de parkeerplaats loopt een pad naar een lange brug over de slotgracht, dwars door de aarden wal naar het hart van het groene binnenterrein. De entree van het museum ligt in het fort maar plooit zich verder om een nieuw gat in de wal heen waardoor licht tot in alle zalen doordringt. Op de nieuwe binnenplaats zijn de inundatievelden in beton gegoten en kunnen kinderen inundaties nabootsen door met sluizen en dammen te spelen.

Maar lang niet alle forten worden opengebroken en getransformeerd. Naast respectvolle omgang met het gebouwde erfgoed wordt ook de florerende biodiversiteit gerespecteerd. Zo blijft Fort Rijnauwen, het grootste fort van de Hollandse Waterlinie, een groene oase en een plek van verstilling. Hier groeien zeldzame orchideeen en wonen ijsvogels, reeën, ringslangen, wezels en vleermuizen. De mens kan op gepaste afstand een wandeling langs de slotgracht maken en is alleen op gezette tijden welkom in het fort.

De foto’s zijn ontleend aan het boek Wisseling van de wacht, een nieuw leven voor de Hollandse Waterlinies. Uitgeverij Blauwdruk. 2022. € 24,50

De strakke grondlichamen van Werk aan het Spoel aan de Lek bij Culenborg. Een ontmoetingsplek met een café-restaurant. Foto Jeroen Bosch, Uitgeverij Blauwdruk
Langs het wandelpad op het dijkje van Fort bij Vuren staan vaak schapen te grazen. Foto Jeroen Bosch, Uitgeverij Blauwdruk
De verdedigingswal van de waterlinie in de Tielerwaard is hersteld. Er loopt een wandelpad langs met een betonnen vlonderpad naar een uitkijkplek. Op de achtergrond een spoorlijn en snelweg A15. Foto Jeroen Bosch, Uitgeverij Blauwdruk
Kustbatterij bij Fort Diemerdam met op de achtergrond IJburg. Een plek voor kleinschalige culturele evenementen. Foto Martin van Lokven, Uitgeverij Blauwdruk
De luifel van het Performing Arts Centre aan het sportveld op de campus van het prestigieuze Brighton College.

Performing Arts Centre van Brighton College, Engeland, door krft architecten

Podium voor de kunsten

Zonder enige ervaring in Engeland en als een relatief klein bureau tussen grote concurrenten is het Amsterdamse architectenbureau krft erin geslaagd om het Performing Arts Centre van Brighton College te mogen ontwerpen. Het gebouw drukt een stevig stempel op de campus maar is tegelijkertijd respectvol ingebed.

TEKST FLOORTJE KEIJZER | FOTO’S STIJN BOLLAERT

De rondingen in de gevel zijn gemaakt van prefabbetonelementen en baksteen. De rechte delen zijn op locatie gemetseld met vuursteen in de plint.

Het voelde alsof we vanuit de derde divisie ineens mee mochten spelen in de Champions League’, zegt Thomas Dieben, architect en partner bij krft, tijdens de opening van het Performing Arts Centre. Het is het vijfde gebouw dat Head Master Richard Cairns in tien jaar tijd aan de campus van Brighton College toevoegde. Hij werkt daarvoor samen met grote bureaus zoals Allies and Morrison, Hopkins Architects en Eric Parry Architects. In 2020 opende het Sport and Science Building door OMA zijn deuren.

Shortlist

Ik word verwelkomd door het imposante hoofdgebouw van Brighton College dat in 1847 is ontworpen door Gilbert Scott en Thomas Jackson, de architect van Oxford University. Eenmaal onder de neogotische poort door wachten een rustig binnenterrein met strakke gazons en rondwandelende leerlingen in uniform. De school staat in de top van de Engelse privéscholen voor jongens en meisjes tussen de elf en achttien jaar. Tien procent van de leerlingen komt uit het buitenland, maar de meeste kinderen zijn Engels, Schots, Iers of Welsh. Cairns was krft op het spoor gekomen door een bezoek aan het theater van museum Singer Laren. Hij vertelt hoe hij een shortlist van de twaalf ‘beste internationale architecten’ had opgesteld. In het team van Brighton College vond niet iedereen het een goed idee dat krft daartussen stond. Cairns kreeg gelikte presentaties van gelouterde e architectenteams. Dieben en zijn partner bij krft Oscar Vos waren zichtbaar gespannen. Cairns:

Situatie

Grappig detail: de ramen die uitkijken op het grote sportveld zijn gemaakt van cricket-proof glas.

Op

locatie getest

De Sixth From Club, een exclusieve chill room voor de oudste leerlingen, kreeg een prominente plek in de plint van het gebouw.

‘Maar wat me vooral is bijgebleven is dat ze direct heel betrokken waren en niet alleen overtuigend konden vertellen maar ook goed konden luisteren.’

Cricket-proof glas

En dat was nodig want de opgave was niet zo simpel. Zo was het programma van eisen te groot voor de locatie. De campus ligt midden in de stad en is met een witte muur omgeven. Uitbreiden is geen optie. Om ruimte te maken voor het Performing Arts Centre

werd een gebouw uit de jaren zestig van de vorige eeuw gesloopt dat volgens Cairns niet bij de campus paste en bovendien in slechte staat verkeerde. Krft overtuigde Cairns met het voorstel om de theaterzaal op te tillen. Zo ontstaat daaronder ruimte voor een kantine en studiezalen en interactie met het campusterrein eromheen. Dieben legt uit dat de grote zaal over de gestelde rooilijn boven het maaiveld hangt. De gevel buigt mee waardoor het gebouw een uitnodigende geste lijkt te maken naar zijn omgeving en tegelijkertijd ont-

staat zo een gekaderd perspectief op die omgeving. Het welkomstgebaar wordt versterkt door het gevelmateriaal, een lichte dunne baksteen die als een sluier om het hele gebouw is gevouwen. Voor de rondingen in steen zijn twee technieken gecombineerd: betonnen prefabelementen ingelegd met bakstenen, en metselwerk op locatie. In de plint zijn vuurstenen ingemetseld. Deze blauwzwarte steen, die al eeuwenlang gevonden en gebruikt wordt in deze regio, is ook in veel andere campusgebouwen toegepast. Grappig detail: de ramen

die uitkijken op het grote sportveld zijn gemaakt van cricket-proof glas. Op locatie getest.

Exclusieve ‘chill room’

We worden op de campus rondgeleid door twee leerlingen. Vol trots laten ze de Six Form Club zien, een exclusieve chill room voor de oudste leerlingen, direct naast de hoofdentree van het gebouw voor podiumkunsten. De kantine met terras is minder exclusief maar evengoed luxe. De lampen zouden in een theaterfoyer

De dansstudio heeft een groot raam met uitzicht op de voorbijlopende leerlingen.

Het centrale trappenhuis met aan de trap naar het souterrain een tribune die dient als oefenruimte en plek van samenkomst.

niet misstaan, net als de hippe groene tegels op de bar en eikenhouten tafels en banken. Vanuit de kantine kijken we naar buiten en overzien we de entree en de meest geliefde plek: een informele trap met tribune naar het souterrain. Hier vinden kleine optredens en voordrachten plaatst. De multifunctionele ruimte is gelijk een mooie overgang naar het souterain waar kleine en twee grote studio’s voor muziek en theater zijn. Grote ramen in de gevel en de binnenwanden bieden sneakpreviews. Oefenen en uitvoeren gaan in

elkaar over en wie publiek wil kan dat altijd opzoeken, is de gedachte van de architecten.

Akoestisch kunstwerk

Maar de meeste aandacht gaat naar boven, en mijn oog wordt haast automatisch langs de brede trap naar de theaterzaal getrokken. Langs de buitenwanden van de zaal valt een overvloed aan daglicht naar beneden. Op de wanden is een akoestisch 3D-kunstwerk aangebracht, ontworpen door Samira Boon.

Een spectaculair oculus in het plafond brengt daglicht als

een spotlight de zaal in

De zaal zelf is klein voor een theater maar groot voor een school. Donkere houten panelen aan de wand geven de ruimte een intieme sfeer en toch is er plaats voor vierhonderd stoelen, verdeeld over de vloer en het balkon. Een spectaculair oculus in het plafond brengt daglicht als een spotlight de zaal in maar kan ook gesloten worden als dat gewenst is.

We eindigen de rondleiding backstage en bekijken de techniekruimtes, net als alles op deze campus state of the art. Afwerking van wanden en plafond ontbreekt hier waar-

door de stalen constructie in beeld komt. Daar wringt de schoen toch een beetje, het duurzaamheidsniveau had hoger gekund, vinden Vos en Dieben. ‘Dat zouden we een volgende keer anders doen’, zegt Vos. Hij denkt dat daar nu ook meer ruimte voor is dan toen zij in 2019 aan deze klus begonnen. Niet in de laatste plaatst omdat duurzaamheid inmiddels niet meer alleen de Head Master aanspreekt, maar vermoedelijk ook toekomstige ouders.

De grote zaal met vierhonderd stoelen en in het plafond een klassieke oculus.

5. Leslokaal

6. Foyer

7. Terras

8. Muziekstudio

9. Sixth Form Club

10. Verbindingsgang

11. Belendend pand

12. Daklichten in trottoir

13. Sportveld

PERFORMING ARTS CENTRE, BRIGHTON COLLEGE, BRIGHTON (VK)

Opdrachtgever Brighton College, Brighton (VK)

Architecten krft (NL); Nicholas Hare Architects (VK)

Projectarchitecten Thomas Dieben, Oscar Vos (krft); James Taylor (NHA)

Projectteam Thom Schreuder, Luke van de Vorst

Projectleiding Steve Patten (Elliot Patten)

Aannemer Gilbert Ash

Theater en akoestiek Sound Space Vision; Imagine Sound

Landschapsarchitect Bradley-Hole Schoenaich

Akoestisch kunstwerk Samira Boon

Constructeur Momentum Structural Engineers

Installateur Skelly & Couch (advies); Michael Nugent (installateur)

Planningsadviseur Lichfields

Brandveiligheidsadviseur The Fire Surgery

Certificaat BREEAM Excellent

Bruto

Wie is Wivina Demeester? Wivina Demeester (1943) is landbouwkundig ingenieur. Als staatssecretaris van Volksgezondheid en later als minister (vanaf 1991) werkte ze mee aan een betere positie van personen met een handicap in de Belgische wetgeving. Demeester is gepassioneerd liefhebber van kunst en architectuur. Als minister zorgde ze voor de installatie van de Vlaams Bouwmeester. Haar ideaalbeeld van architectuur trekt ze door naar haar werk in de zorgsector als opdrachtgever van zorgproject Monnikenheide.

‘Als de omgeving goed gemaakt is, draagt wie dan ook er zorg voor’

Als Vlaams minister van Financiën en Gebouwen creëerde Wivina Demeester de Vlaams Bouwmeester. Als initiatiefneemster van Monnikenheide, een woongebied voor mensen met een beperking in Zoersel, droeg ze met talloze bouwprojecten bij aan de Vlaamse architectuurcultuur. ‘De woontypologieën evolueerden, maar de basis van het concept, het evenwicht tussen het private en het collectieve en de nadruk op geborgenheid, die bleef overeind.’

TEKST LISA DE VISSCHER | FOTO LAÏS VAN GESTEL

Als Wivina Demeester me bij haar thuis uitnodigt voor het interview hoef ik geen tweemaal na te denken. En zo rijd ik op een onverwacht zonnige dag in mei van de ochtendspits in Brussel naar haar bungalow, verscholen in de bossen van Zoersel. De vogels fluiten, de tuin staat in volle bloei, dit is de paradijselijke plek waar Monnikenheide ontstond en tientallen personen met een beperking een nieuw thuis vonden.

Demeester ontvangt me in haar bureau, in de uitbreiding van het huis waar ze al vijftig jaar samen met haar man woont en dat later door Maarten Van Severen werd verbouwd. ‘We wilden nog meer licht en vooral (met een wijds gebaar naar het kamerbrede raam) zicht op deze prachtige omgeving.’

Ik voel me hier omgeven door architectuurcultuur. Maar waarin bestaat volgens u de culturele meerwaarde van architectuur?

‘Mijn liefde en interesse voor architectuur is gegroeid vanuit het verlangen naar het “goede” wonen. Alles is begonnen toen mijn man en ik in de jaren zestig op zoek waren naar een eigen huis. We stelden ons

toen de vraag: hoe willen we wonen? Wat maakt ons daarin gelukkig? We bezochten allerlei woningen in bestaande gebouwen. Het viel ons op hoe donker die waren. Het ontbrak vaak niet aan ruimte, maar wel aan licht, openheid en zicht. Daarom besloten we geen bestaand huis te kopen, maar er zelf een te bouwen.

‘We volgden een cursus over architectuur en bezochten de eigen woning van de modernistische architect Renaat Braem in Antwerpen. Daar ontdekten we de kwaliteiten van open architectuur, waarin verschillende ruimtes in elkaar overlopen. We waren er ook van overtuigd dat wonen een evenwicht vraagt tussen private en gemeenschappelijke ruimtes. Wonen is steeds een collectief gebeuren, je deelt ruimte met je medebewoners. Anderzijds heb je ook een plek nodig om je in terug te trekken, waar je alleen kan zijn. Open architectuur mag de geborgenheid van het wonen niet in het gedrang brengen. Deze principes wilden we ook zelf toepassen.

‘We gingen in zee met architect Luc Van den Broeck en hij ontwierp voor ons een open huis, zonder deuren. Het was niet zo

extreem als het beroemde huis Vandenhaute-Kiebooms in Zingem van Juliaan Lampens waar zelfs de wc geen deur heeft, maar afgezien van de sanitaire voorzieningen lopen ook hier de ruimtes in elkaar over. Zo hadden we een open keuken, nu standaard, maar toen, in 1970, iets helemaal nieuws. Ook de gevel naar de tuin toe maakten we helemaal open, met grote ramen die veel licht binnen brengen en een prachtig zicht bieden op de omgeving.

‘Een aantal jaren later kwam er een eerste uitbreiding aan het huis met bureau- en vergaderruimtes. Deze werden nadien verbouwd door architect Maarten Van Severen. Hij brak dat deel van het huis ook open naar de voorkant en bracht met grote glaspartijen en lichtkoepels nog meer licht en zicht binnen. Met dit huis wilden we de kunst van het wonen vieren – dat is meer dan enkel “goede” architectuur maken. Het gaat er niet alleen om kunst en cultuur je huis binnen te brengen maar ook simpelweg om hoe je je in de ruimte voelt. Of je er rust vindt, stimulans, vreugde. En uiteindelijk slaagt goede architectuur er steeds in mee te evolueren met de noden van de gebruiker.’

Architectuur

Hebt u deze principes ook toegepast in de vele voorzieningen voor mensen met een beperking die u liet bouwen op Monnikenheide in Zoersel?

‘De oprichting van Monnikenheide in 1969 liep parallel met de bouw van ons eigen huis. Van meet af aan hebben we geprobeerd een goede wooncultuur te creëren, gebaseerd op een idee van samenleven zoals in een gezin. We bouwden vijf woningen, waar telkens zeven “gasten”, zoals we ze noemden, konden wonen.

‘Dit eerste centrum, een kortverblijf voor mensen met een beperking, opende in 1973. Er waren gemeenschappelijke ruimtes,

zoals de woonkamer en de keuken, waar de mensen elkaar konden ontmoeten, en een gang naar de slaapkamers om je in terug te trekken. In het begin was ons budget beperkt en sliepen de bewoners nog met drie of vier op een kamer, maar later kreeg iedereen een eigen kamer.

‘In 1996 bouwden we het Seppenshuis met architect bOb Van Reeth, een ontmoetingsplek voor kleine conferenties, concerten of tentoonstellingen. We waren ook bevriend met de architectuurcriticus Geert Bekaert. We voerden eindeloze gesprekken over wat nu precies “goede” architectuur is en hoe je die kan combineren met het functionele.’

Bob Van Reeth werd nadien de eerste Vlaams Bouwmeester, een functie die u als Vlaams minister van Financiën en Gebouwen in het leven riep. Waarom?

Demeester staat op en begint verwoed te zoeken in de gigantische boekenkast die de wand achter haar bureau vult. Ze wil me de nota tonen die ze destijds schreef voor de regering. Die blijkt onvindbaar – ‘ik moet dringend opruimen’ – maar ze legt een reeks publicaties op tafel die inspiratie boden voor de eerste ideeën rond het Vlaams Bouwmeesterschap.

‘Het idee van een bouwmeester ontstond uit de gesprekken met bOb Van Reeth, sa-

het functionele’ ‘

We voerden eindeloze gesprekken over wat nu precies “goede” architectuur is en hoe je die kan combineren met

men met Geert Bekaert en de stedenbouwkundige Charles Vermeersch, naar het voorbeeld van Nederland, om het aanstellen van architecten te depolitiseren, en te zoeken naar goede opdrachtgevers en goede architecten. Overheidsgebouwen werden in die tijd gebouwd door promotoren en de architect werd vaak direct aangewezen door de minister. Dit was een manier van werken die niet vaak tot kwaliteit leidde.

‘Nederland had eind jaren negentig een heel vooruitstrevend architectuurbeleid waarbij de rijksbouwmeester via intelligente procedures zorgde voor kwalitatieve overheidsarchitectuur. Ik wilde me hierop baseren om ook in Vlaanderen een bouwmeester te installeren. Ik werd hierin ondersteund door Eddy Baldewijns, minister van Openbare Werken. Een team van headhunters zocht geschikte kandidaten om die eerste bouwmeesterrol in te vullen.

‘Hoewel bOb Van Reeth zich nooit kandidaat heeft gesteld, werd hij het uiteindelijk toch omdat hij het meest geschikt was. Hij ontwikkelde onder meer de Open Oproep, een alternatief voor de architectuurwedstrijd, die een bijzonder interessante architectuurproductie inluidde en vele jonge architecten toegang gaf tot overheidsopdrachten.’

Die periode bleek erg vruchtbaar voor de ontwikkeling van een solide architectuurbeleid. Ook het Vlaams Architectuurinstituut ontstond toen.

‘Inderdaad, er was toen politieke wil om bij te dragen aan het zichtbaar maken van

architectuur in Vlaanderen. Al sinds 1990 werd tweejaarlijks het Jaarboek Architectuur Vlaanderen uitgegeven door de Vlaamse administratie.

‘Tien jaar later kreeg toenmalig minister van Cultuur, Luc Martens, de gelegenheid om het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) op te richten, overigens ook naar Nederlands model, gebaseerd op het NAi in Rotterdam. De eerste voorzitter werd Geert Bekaert. In 2004, toen ik niet meer politiek actief was, volgde ik hem op. Het VAi is een belangrijke vector in de verspreiding en ondersteuning van de architectuurcultuur in Vlaanderen en erbuiten. Sinds zijn bestaan heeft het trouwens ook de publicatie van de jaarboeken (nu Architectuurboek Vlaanderen, red.) overgenomen.’

Als belangrijke opdrachtgever voor Monnikenheide maakte u ook gebruik van de procedures van de Vlaams Bouwmeester en droeg u bij aan die Vlaamse architectuurcultuur. Welke evolutie stelt u vast na al die jaren?

‘Het was in Monnikenheide steeds de bedoeling van mij en mijn echtgenoot om een plek te creëren voor het “goede wonen”. Ik geloof dat als de omgeving goed gemaakt is, wie dan ook er zorg voor draagt. We werkten daarbij met tal van architecten zoals met Dirk Somers (toen nog onder Huiswerk architecten, red) voor het Huis aan de Voorne in het dorp in 2003. Huis aan ’t Laar van 51N4E in 2013 met Peter Swinnen – die later als Vlaams Bouwmeester ook de “Prijs Wivina Demeester voor excellent bouw-

heerschap” introduceerde – was een belangrijke realisatie die een nieuwe woontypologie ontwikkelde. UR architects bouwde De Eiken in 2016 en Monnikenbos in 2020. ‘Ten slotte kwam Villa Kameleon van Felt architecture & design in 2021 waarbij een van de partners, Karel Verstraeten, vroeger bij 51N4E werkte en medeprojectleider was voor Huis aan ’t Laar. Elke architect ging met de bewoners en de begeleiders praten en interpreteerde het concept van het “goede wonen” op zijn eigen manier. De woontypologieën evolueerden met de tijd maar de basis van het concept, namelijk het evenwicht tussen het private en het collectieve en de nadruk op geborgenheid, die bleef overeind.’

Als we na het gesprek samen de verschillende huizen voor de gasten bezoeken, valt me op hoe gemoedelijk het eraan toegaat. De voordeur staat telkens open. De bewoners en begeleiders zitten samen in de tuin, of staan soep te koken in de grote gemeenschappelijke keuken. Een bewoonster in Villa Kameleon toont me trots haar schilderwerkje met pareltjes. Een van de gasten in Huis aan ’t Laar heeft niet veel aanmoediging nodig om ons zijn kamer te laten zien. Een grote ruimte met ramen in twee gevels en een weids zicht op de dennenbomen. Inderdaad, een veilige terugtrekplek en toch midden in de gemeenschap. Het concept van het ‘goede wonen’ heeft na al die jaren niets aan waarde ingeboet.

Herbestemming Beurs van Brussel, door Robbrecht en Daem architecten, Bureau d’Études en Architectures Urbaines en Popoff architects

Compromis tussen stadsplein en biermuseum

De imposante trappenpartij van het Brusselse beursgebouw is een geliefde ontmoetingsplek van de Brusselaars. Maar hoe openbaar de trappen ook zijn, het gebouw was de afgelopen negen jaar hermetisch gesloten na het vertrek van een beursbedrijf. Nu is het gebouw weer tot leven gebracht door het te transformeren naar een overdekt stadsplein. Helemaal openbaar is het niet geworden.

TEKST CHARLOTTE THOMAS | FOTO’S SÉBASTIEN BEZ

De Beurs van Brussel is een majestueus gebouw gelegen op de grens van de middeleeuwse stad en de negentiende-eeuwse uitbreiding. Het werd tussen 1868 en 1873 gebouwd naar ontwerp van architect Léon Suys (1823-1887) en vormt sindsdien een baken in de historische binnenstad. Alle Brusselse beursactiviteit kwam hier samen in twee monumentale zalen: de goederen-, wissel- en fondsenoperaties. Door de opkomst van het internet sloot de beurs uiteindelijk zijn deuren in 1996. Vervolgens huisvestte het pand het hoofdkantoor van Euronext, een Europese beursmaatschappij. Hoe het gebouw er in die tijd vanbinnen uitzag, wisten alleen de mensen die er toen werkten. Verder kwam er niemand. Door de automatisering in de jaren negentig van de han-

del hoefden wisselagenten niet langer op de beursvloer aanwezig zijn. Alles kon via de computer waardoor het aantal medewerkers in het gebouw drastisch afnam. In 2015 vertrok Euronext definitief omdat het bedrijf zich steeds minder thuisvoelde in de buurt, die steeds meer in teken stond van toerisme en consumptie. Daarbij was de locatie volgens Euronexttopman Vincent Van Dessel steeds slechter bereikbaar. Het ooit zo drukbezochte beursgebouw viel stil.

Plek voor de stad

In 2015 besloot de stad Brussel tot een prijsvraag voor een nieuwe functie en bijbehorende verbouwing. Het winnende plan kwam van Robbrecht en Daem archi-

De achtergevel van het beursgebouw met rechts de nieuwe doorgang en de zwevende gouden luifel van het horecapaviljoen op het dak.

tecten samen met het Bureau d’Études en Architectures Urbaines en Popoff architectes. ‘Zo’n monumentaal gebouw op deze cruciale plek vraagt om een nieuwe publieke invulling’, vertelt Paul Robbrecht, oprichter en architect bij Robbrecht en Daem. In zijn visie transformeert de beurs tot een overdekt plein met verbindingen tussen de Grote Markt en omliggende horeca. Van gesloten beursgebouw naar een plek voor de stad.

Het resultaat zijn meerdere ingrepen in en rond het gebouw. Een van de belangrijkste is de verbinding tussen het gebouw en het omliggende stedelijke weefsel, waarvoor de muren van het historische complex zijn doorbroken. De trappenpartij aan de voorzijde van de beurs met doorgang naar de achterkant is intact gebleven, al is de achterkant

wel aangepakt. ‘Deze drukt zo tegen het middeleeuwse stadsweefsel met de Sint-Niklaaskerk dat beide gebouwen niet tot hun recht komen.’ Daarom zijn er drie nieuwe entrees gemaakt in de kenmerkende arduinen plint.

Kijken naar mensen

De nieuwe openbare route door het gebouw moet het Beursplein met de achterliggende Grote Markt en de omgeving verbinden. De doorgangen, voorzien van een hekwerk met gouden messing, leiden de bezoekers naar de centrale hal op de eerste etage. Hier vonden vroeger handelsactiviteiten plaat, maar zitten nu toeristen op de oude houten banken. De vergelijking met een stationshal is snel gemaakt. Niet geheel onterecht blijkt. Robbrecht: ‘Kijken naar mensen

Axonometrie

die komen en gaan geeft me rust. Dit gevoel zit – al dan niet bedoeld – ook in dit project.’

Naast het toevoegen van een nieuwe publieke doorgang in het gebouw renoveerde het ontwerpteam de aangrenzende archeologische site Bruxellae 1238. Hierdoor valt er nu ook – al wandelend – op straatniveau wat te beleven. Je loopt letterlijk over de archeologische opgravingen en ontdekt zo de restanten van een dertiende-eeuws klooster. Een betonnen constructie aan de zijgevel van de Beurs toonde sinds de jaren tachtig deze vondsten, maar moest in het plan van Robbrecht & Daem wijken.

De architecten vervingen de aanbouw door cirkelvormige korven van het terugkerende gouden messing. Al buigend over de korven kun je de archeologische vondsten gratis bewonderen.

Plantaardige ornamenten

Net als bij een openbare galerij straalt de centrale ruimte van het beursgebouw allure uit. Het vloermozaïek door kunstenares Valérie Mannaerts steelt de show. Zij nam de handelsvloer onder handen en versierde die met organische elementen, zoals bloemen en vlinders. Ze verwijzen

‘Kijken naar mensen die komen en gaan geeft me rust. Dit gevoel zit – al dan niet bedoeld – ook in dit project’

PAUL ROBBRECHT, OPRICHTER EN ARCHITECT BIJ ROBBRECHT EN DAEM

De cirkelvormige korven van gouden messing geven zicht op de archeologische restanten van een dertiende-eeuwse klooster, genaamd Bruxellae 1238.

naar de plantaardige ornamenten in het stucwerk van het plafond. Het driedimensionale karakter van de mozaïektekeningen heeft de uitstraling van een trompe l’oeil.

Naast een café, een restaurant, een tentoonstellingsruimte en vergaderzalen is er een biermuseum, genaamd Belgian Beer World. Het museum bevindt zich op de drie verdiepingen boven de hal. Een omstreden keuze waar ook Robbrecht bedenkingen bij heeft. Het doel was om het voorheen gesloten gebouw openbaar te maken, maar door dit commerciële programma is de balans tussen publiek en privé wat zoek.

Een royale donkere stenen trap met gouden messing-details in de linkerhoek van de achterzijde in de hal, leidt de bezoekers van de centrale hal naar de eerste verdieping waar de bierervaring start. Een museumkaartje geeft toegang tot de tweede en derde verdieping, waar een permanente tentoonstelling over Belgische bieren te zien is, een ontwerp van de Britse studio Mather & Co, uitgevoerd door het Franse bureau Clémence Farrell. Archiefbeelden en affichemuren vertellen het verhaal van de rijke Belgische biergeschiedenis, maar ook bierproeven kan de liefhebber er naar hartenlust. In de interactieve

Valérie Mannaerts drukte haar artistieke stempel op de vloer van de publieke tribune, en gaf de ruimte een elegant maar ook speels karakter.

Doorsnede

1. Korven met zicht op archeologische restanten van Bruxella 1238

2. Hoofdingang van het beursgebouw

3. Centrale hal 4. Nieuwe doorgangen

5. Achtergevel met uitgang

6. Centrale hal op de eerste verdieping met het vloerkunstwerk van Valérie Mannaerts

7. Rooftopbar

Kunstenares

Boven op het dak van het beursgebouw kun je tussen de statige beelden al dan niet een van de honderden bieren nuttigen die het biermuseum presenteert.

tentoonstelling krijgen de bezoekers vragen waaruit een algoritme een bierselectie voorstelt uit honderden Belgische bieren. Deze selectie kan de bezoeker dan nuttigen in de rooftopbar.

Gouden wolk

De kers op de taart, ‘een gouden wolk’ zoals Robbrecht het noemt, is het dak van de beurs. Vanaf het straatniveau is het gouden horecapaviljoen met ver uitstekende luifel goed zichtbaar. Tijdens de museumuren is het paviljoen uitsluitend toegankelijk voor de museumbezoekers,

pas daarna is het een plek voor de stad. Jammer. De vercommercialisering van de openbare ruimte nekt deels de potentie van het ontwerp door Robbrecht en Daem, Bureau d’Etudes en Architectures Urbaines en Popoff architectes. Wat een publieke plek voor de stad, de Brusselaars moest zijn, is een toeristentrekpleister geworden.

HERBESTEMMING BEURSGEBOUW, BRUSSEL (BE)

Opdrachtgever Stad Brussel

Architecten Robbrecht en Daem architecten (BE); Bureau d’Études en

Architectures Urbaines (BE); Popoff architects (BE)

Ingenieursbureau bureau Greisch, Luik (BE)

Aannemer Denys NV (herbestemming en restauratie); Potteau + Create + Bruns + Mazedia (scenografie); Renotec (demontage en sloop) (BE)

Akoestiek Kahle Acoustics (BE)

Scenografie Agence Clémence Farrell (FR); Mather & Co (VK); Create en Potteau (BE); Bruns (NL); Mazedia (FR)

Vloerkunstwerk Valérie Mannaerts (BE)

Bewegwijzering BASE Design (BE)

Verlichting ICON (FR)

Bruto vloeroppervlak 11.318 m2

Programma beschutte publieke ruimte, horeca, tentoonstellings- en seminarieruimtes, bierbelevingscentrum, panoramische bar en archeologische site

Ontwerp 2015 – 2023

Oplevering juni 2023

Architectuur

De bouwkunst tussen politiek verheffingsideaal en neoliberale marktwaarde

Architectuur als culturele daad

Het Nederlandse architectuurbeleid werd eind jaren tachtig opgetuigd als uiting van de politieke wil om mensen in aanraking met cultuur te brengen. Voor het eerst kwam er een samenhangend beleid op rijksniveau, waarin het bouwbeleid samenging met het cultuurbeleid. Inmiddels is dit beleid voor de architectuur alweer gesloopt en haar ‘culturele waarde’ volledig afhankelijk geworden van de markt.

TEKST KIRSTEN SCHIPPERS | ILLUSTRATIES MAXIM DE GILDER

De kritiek op de kwaliteit was overigens niet mals in de jaren tachtig, vooral architecten moesten het ontgelden

Via het architectuurbeleid wil de rijksoverheid de kwaliteit van de leefomgeving verhogen. Dit beleid heeft een lange geschiedenis. Het start met de komst van de Fransen – in 1806 wordt Lodewijk Napoleon koning van Holland – die de kwaliteit van de architectuur onder de maat vinden. De verheffing van het volk, een taak die de overheid voor zichzelf ziet weggelegd, moet bijdragen aan een ‘goede’ samenleving met ‘tevreden’ burgers. Architectuur is rond 1800 een manier tot Bildung (letterlijk vorming): verlichte overheden stimuleren dat individuen zich geestelijk ontwikkelen zodat het welzijn stijgt. Het Franse idealisme verdwijnt echter al snel en maakt plaats voor een meer liberaal gedachtegoed, waarbij de vrijheid van de burger en de economie de uitgangspunten zijn.

Het veiligstellen van de nationale identiteit wordt rond 1875 een belangrijk motief van de Nederlandse overheid om zich met de bouwkunst te bemoeien. Vooral de angst voor het verliezen ervan is een belangrijke drijfveer. Victor de Stuers, rijksambtenaar en lid van de Tweede Kamer voor de Roomsch-Katholieken, weet de aandacht te vestigen op de afzijdige houding van de Nederlandse overheid, zoals deze werd voorgestaan door liberalen zoals Rudolf Thorbecke. De Stuers, grondlegger van het eerste College van Rijksadviseurs (1874) dat de minister van Binnenlandse Zaken gevraagd en ongevraagd adviseert over overheidsgebouwen, ergert zich vooral aan de omgang van de overheid met het cultureel erfgoed. Het Nederlandse beleid wordt volgens hem gedomineerd door winstbejag, gierigheid en angst voor kritiek. De staat onderhoudt geen gebouwen die geen rente geven, aldus De Stuers in zijn artikel ‘Holland op zijn smalst’ uit 1873 in De Gids. ‘Aan alles wat niet in gebruik is, of wat geen huur opbrengt, wordt geen hand uitgestoken.’

Katalysator voor waardering

De belangstelling voor erfgoed speelt een belangrijke rol in het ontstaan van het architectuurbeleid. Zo is het Europese monumentenjaar 1975, een eeuw nadat De Stuers de nationale identiteit op de agenda van het rijk plaatst, een belangrijke katalysator voor de waardering van de hedendaagse bouwkunst. Diverse initiatieven wekken veel publieke belangstelling voor erfgoed en nieuwe bouwkunst, waaronder tentoonstellingen in het Kröller-Müller museum, het Haags Gemeentemuseum en het Stedelijk Museum Amsterdam over onder meer H.P. Berlage en de Amsterdamse school. De tentoonstellingen komen voort uit een samenwerking tussen het in 1971 opgerichte Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst en de Stichting Architectuur Museum. Samen met de Stichting Wonen gaan ze in 1988 op in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi), een belangrijk instrument in het architectuurbeleid dat de publieke belangstelling stimuleert, maar daar tegelijkertijd ook een exponent van is. De oprichting van het NAi staat niet op zichzelf. De toenemende belangstelling voor architectuur en steden-

bouw, gevoegd bij de grote rol die een aantal steden daarin speelt, vormen een uitstekende voedingsbodem voor lokale initiatieven. In 1986 ontstaan Arcam (Stichting Architectuur Centrum Amsterdam) en het ABC in Haarlem en in 1990 het CAS (Centrum voor Architectuur en Stedenbouw) in Groningen, waarna vele volgen. De kritiek op de kwaliteit is overigens niet mals in deze periode, vooral architecten moeten het ontgelden. In zijn publicatie Het boze oog (1983) schrijft Gerrit Komrij: ‘Architecten om schoonheid vragen, om verbeelding, dat is met een theezeefje de oceaan leegscheppen.’ En ook Adriaan van Dis acht de architecten schuldig. In De bunkerbouwers, dat negen jaar later verschijnt (1992) heeft hij vooral kritiek dat alles er hetzelfde uitziet: ‘Alle Nederlandse steden hebben dezelfde buitenwijk gekregen, er is geen verschil meer tussen de rand van Ede, Emmen of Groningen.’ Rem Koolhaas vergelijkt tijdens de Rotterdam-Maaskantprijs in 1986 de architectuur met het slachtoffer van een ontvoering dat met het pistool op de slaap naar huis moet bellen om te zeggen dat het goed met hem gaat.

Culturele discipline

Eind jaren tachtig is de tijd rijp om op het fundament van de toenemende belangstelling voor architectuur en leefomgeving een nieuw bouwwerk op te tuigen: dat van het nationale architectuurbeleid, waarin de praktische en culturele aspecten van het vak elkaar versterken.

VVD-minister Ed Nijpels van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en CDA-minister Elco Brinkman van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) nemen het initiatief. Zij zien architectuurbeleid als een culturele daad die het welzijn van burgers ten goede komt. Ze verwijzen hiermee onder meer naar de campagne ’Stadsvernieuwing als kulturele aktiviteit’ van sociaaldemocraat Adri Duivesteijn. Als wethouder Ruimtelijke Ordening en Stadsvernieuwing van Den Haag lanceert hij deze leus in 1985. Het motto onderstreept architectuur als culturele discipline. Duivesteijn vond dat architectuur pas echt zin had als zij ook de ontwikkeling van de samenleving verrijkt. Cultuur wordt in deze periode nog niet weggezet als een ‘linkse hobby’. ‘Kwaliteit’ is de gemeenschappelijke noemer waaronder de vertegenwoordigers van de culturele (WVC) en bouwende kant (VROM) elkaar kunnen vinden, en – misschien nog belangrijker – het slaat een brug tussen overheid en bedrijfsleven. Het architectuurbeleid combineert de intrinsieke component, die vooral te maken heeft met culturele waarden (waaronder ook instrumentele kwaliteiten als het opvoeden van de burgerij en het verhogen van het welzijn) met de praktische kant van architectuur, die onder andere te maken heeft met veiligheid en gezondheid.

In 1991 ziet de eerste architectuurnota ‘Ruimte voor Architectuur’ het licht. Doelstelling van het architectuurbeleid luidt ‘het scheppen van gunstige voorwaarden voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit’. De

beoordeling van kwaliteit wordt, geheel in lijn met het van oudsher omarmde uitgangspunt van Thorbecke, overlaten aan externe deskundigen. Toch getuigt alleen al het optuigen van het architectuurbeleid dat het rijk wel degelijk een rol voor zichzelf ziet weggelegd om zijn opvattingen uit te dragen.

De uitvoering komt in handen van bestaande en nieuwe instellingen: het NAi, het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (Fonds BKVB), dat in 1988 ontstaat en de Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR) ‘vervangt’, en het door de ministeries in 1990 opgerichte Berlage Instituut, een postdoctorale opleiding om de kwaliteitsnormen in het architectuuronderwijs te verhogen, en het in 1993 opgerichte Stimuleringsfonds voor Architectuur, dat onder meer lokale architectuurcentra en gemeenten ondersteunt, en de stichting Architectuur Lokaal, die publieke opdrachtgevers moet ondersteunen. Zij gaan onderdeel uitmaken van het subsidiestelsel voor cultuur. Het uit handen geven van de uitvoering past bij de principiële wens van het rijk – geen overheidsbemoeienis bij de kunsten – en is in lijn met de trend van een terugtredende overheid.

Neoliberale denken

Het architectuurbeleid – een systeem van ondersteuning en stimulering – stimuleert tot een bloeiende vakgemeenschap en bevordert goed opdrachtgeverschap en betrokkenheid van het publiek. Het beleid brokkelt echter al snel af. De culturele waarde staat meteen onder druk. Onder invloed van het neoliberale denken worden collectieve, publieke zaken als ruimtelijke ordening steeds minder gezien als een taak voor de overheid en komen competitie en het vrijemarktdenken centraal te staan. De paradox van het architectuurbeleid is dat het een sturende rol van de staat veronderstelt, terwijl het rijk die rol juist meer en meer opgeeft.

Terwijl het architectuurbeleid in de steigers wordt gezet besluit de overheid het vlaggenschip van het op de praktijk gerichte beleid, de ruimtelijke ordening, al stap voor stap te ontmantelen. Deze terugtrekkende beweging wordt in 2010 ‘bekroond’ met de opheffing van het ministerie van VROM. Zonder inbedding in de ruimtelijke ordening mist het architectuurbeleid een inhoudelijk fundament. Met de opheffing vervalt ook de directe betrokkenheid met de rijksbouwmeester, de belangrijkste onafhankelijk adviseur van de overheid op dit gebied en daarom lange tijd de sleutelfiguur in het architectuurbeleid. Daarnaast wordt het architectuurbeleid getroffen door de hervorming van de cultuurnotasystematiek vanaf 2005, en de daaropvolgende enorme bezuinigingen door staatssecretaris Halbe Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in het kabinet-Rutte I (2010-2012). In de in 2009 geïntroduceerde culturele basisinfrastructuur (BIS) is de sector architectuur teruggebracht tot een beperkt aantal instellingen. In het budget van de rijksoverheid voor kunst en cultuur wordt per 1 januari 2013 op een bedrag van 900 miljoen 200 miljoen euro bezuinigd, waarvan 125 miljoen op de BIS. De vakwereld is verbijsterd. Op het ministerie zijn ‘steeds meer procesmanagers’ en ‘steeds minder mensen met inhoudelijke deskundigheid’ aanwezig, aldus Jan Riezenkamp, van 1982 tot 2003 directeur-generaal van OCW. Uit protest tegen de bezuinigingen vertrekt in juli 2011 de voorzitter van de Raad voor Cultuur, Els Swaab. Na 2011 deelt het architectuurbeleid het lot van de hele culturele sector, en valt aan rigoureuze bezuinigingen ten prooi. Daarmee komt ook het culturele kader in een ander daglicht te staan. Voortaan verwacht de overheid dat producenten van cultuur hun werk als een bijdrage aan de Nederlandse economie profileren: cultuur moet zich als een economische sector presenteren en zich een bedrijfsmatige werkwijze aanmeten.

Met de opheffing van VROM vervalt tevens de directe betrokkenheid met de rijksbouwmeester, lange tijd de sleutelfiguur in het architectuurbeleid

Eén fonds per discipline

Architectuur wordt samen met vormgeving en e-cultuur gebundeld tot ‘creatieve industrie’. Deze stap bekroont een tendens die al in de jaren tachtig zichtbaar wordt. Dan al wint het idee terrein dat architectuur een bijdrage moet leveren aan het economisch herstel. Om de wildgroei aan fondsen een halt toe te roepen, reorganiseert het ministerie van OCW vanaf 2012 de fondsenstructuur. Per discipline komt er één fonds. Voor architectuur wordt dit het ‘nieuwe’ Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, een samenvoeging van het Stimuleringsfonds voor Architectuur, en de regelingen en budgetten voor architectuur en vormgeving van het Fonds BKVB. Het Fonds BKVB fuseert met de Mondriaan Stichting. Het Nederlands Architectuurinstituut verdwijnt in 2012 als zelfstandig instituut en gaat samen met het Premsela Instituut voor design en mode en het Virtueel Platform op in Het Nieuwe Instituut (vanaf 2023 Nieuwe Instituut), het Berlage Instituut wordt per augustus 2012 ondergebracht bij de Technische Universiteit Delft als postmasterprogramma en Architectuur Lokaal is in april 2023 failliet verklaard.

Zowel het optuigen van deze nieuwe infrastructuur als de transformatie van het NAi komen voort uit de wens van het rijk naar efficiëntie – sturen op afstand – en om bezuinigingen door te voeren. De meest draconische daarvan reduceren het cultuurbeleid voorgoed tot wat economisch van belang wordt geacht – feitelijk is het cultuurbeleid daarmee verleden tijd.

Het rijk, provincies en gemeenten besteden vanaf 2013 veel minder geld aan cultuur. De meeste politieke partijen vinden dat de culturele sector geld moet halen uit de markt. De culturele basisinfrastructuur (BIS) bestaat sinds 2013 vooral uit grote instellingen van nationaal en internationaal belang – zoals het Koninklijk Concertgebouw en het Nationaal Ballet, en ook filmfestivals en theatergezelschappen worden ondersteund. De subsidieperiode geldt

nog steeds voor vier jaar en komt tot stand op advies van de Raad voor Cultuur. De cultuurfondsen vervullen een aanvullende rol door projecten te ondersteunen die buiten de basisinfrastructuur vallen. De ‘producerende’ instellingen op het gebied van architectuur, e-cultuur en vormgeving vallen onder het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. Ze kunnen bij het fonds subsidie aanvragen.

Uit de titel geschrapt

Het architectuurbeleid wordt niet geheel opgeheven, maar krijgt vanaf 2013 een andere vorm: een actieagenda, een aanvulling op lopende rijksprogramma’s, waarin het stimuleren van ontwerpkwaliteit centraal staat. Deze actieagenda’s worden niet langer in de Tweede Kamer behandeld, zoals gebruikelijk was. Het woord ‘architectuur’ is vanaf 2017 uit de titel geschrapt. De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Infrastructuur en Milieu (IenM) en (vanaf 2017) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) richten zich in deze agenda’s op het inzetten van het ruimtelijk ontwerp bij de aanpak van urgente maatschappelijke opgaven, waardoor de agenda’s een soort substituut worden van het ruimtelijkeordeningsbeleid.

De rol die ontwerpers en ontwerpend onderzoek kunnen spelen bij urgente maatschappelijke opgaven staat anno 2024 hoog op de agenda als we de initiatieven van beide ministeries mogen geloven zoals het driejarig programma de Publieke Ontwerppraktijk en het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp. Maar betekent dit ook dat de culturele waarde is gewaarborgd? Of zijn de programma’s eerder een doekje voor het bloeden voor het gemis aan een gedegen ruimtelijkeordeningsbeleid en een effect van een economisch gedreven cultuurbeleid?

MEER KLEUREN. MEER FUNCTIES. MEER VRIJHEDEN.

Elk project is uniek en dat zijn onze deurstations ook. Kies uit meer dan 50 verschillende kleuren en oppervlakken om een uniek design voor uw klanten te ontwerpen.

DoorBird IP-video-intercom-deurbellen zijn geschikt voor een sleutelloze toegang via app, RFID, cijferblok of vingerafdruk. Onze oplossingen zijn compatibel met nagenoeg alle gangbare technologieën. Eenvoudig beheer en bediening met behulp van toegang op afstand.

IP-video-intercom-deurbellen van DoorBird representeren de combinatie van exclusief design en slimme technologie.

Foto Stefan Muller

Transformatieproject Stadhuis Den Helder, door Office Winhov en Van Hoogevest Architecten

Trefzekere metamorfose van functioneel marine-erfgoed

Passend bij de marinestad is het stadhuis van Den Helder verhuisd naar twee getransformeerde havenloodsen op een voormalig marineterrein.

Office Winhov en Van Hoogevest Architecten ontwikkelden een architectuurtaal die de twee totaal verschillende gebouwen tot een geheel maakt én ruimte laat voor de eigenheid van de bijzondere historische plek. TEKST FLOORTJE

Architectuur

De gevel van gebouw 72, de vroegere zeilmakerij. De ramen zijn groter gemaakt, en met menierode kozijnen. Foto Max Hart Nibbrig

De architecten hebben een eenheid weten te realiseren die tegelijk subtiel is en goed te herleiden

Situatie

Stadhuis Den Helder situatie

Den Helder is de thuishaven van de Nederlandse marine. Decennialang was de krijgsmacht midden in de stad gevestigd, op Willemsoord, de rijkswerf die nog door Napoleon Bonaparte is gesticht. Nadat de marine eind vorige eeuw verhuisde, begon de transformatie van het gebied onder supervisie van West 8. Besloten werd om de werf met de stad te verbinden en er een politiek en cultureel centrum te maken. Een logische keuze om het stadhuis, tot voor kort verspreid over drie locaties, hierin een nieuwe plek te geven.

Willemsoord De stad is de krimp zat en wil meer zijn dan de aanlegsteiger voor de pont naar Texel. Om zijn ambities te realiseren heeft Den Helder met de historische gebouwen van Willemsoord goud in handen. Ik wandel over een smal bruggetje, langs de gracht om de werf en passeer een scheepshelling waar de romp van een binnenschip in de rode menie wordt gezet. De stedenbouwkundige organisatie van Willemsoord is functioneel. De gebouwen zijn op het water gericht 1: 000

Doorsnede

Stadhuis Den Helder gebouw 72

1. Entree

2. Atrium

3. Pantry

4. Flexibele werkplekken

5. Belcel

6. Lift

7. Toiletten

8. Lockers

9. Vergaderruimte

10. Technische ruimte

Het betonnen casco van gebouw 72 is ook binnen zichtbaar. Het is opengewerkt met een ruime vide centraal in het gebouw. Foto Max Hart Nibbrig

Plattegrond

en daar ook langs uitgelijnd. Deze rooilijn ontbreekt aan het binnenterrein waardoor het een willekeurige indruk maakt. Op de klinkers naast het grote in onbruik geraakte dok is een ruime parkeerplaats ingericht. Projectarchitect Dominique de Rond vertelt dat de ontwerpers snel besloten om het aanzicht van de loodsen aan de grachtzijde intact te laten, en alleen de gevels die op het binnenterrein zijn gericht voorzichtig aan te passen.

Aantrekkelijke kantine

Office Winhov en Van Hoogevest Architecten kregen de opdracht om het stadhuis te huisvesten in gebouw 72, een betonnen kolos uit 1947, vroeger de zeilmakerij, en gebouw 66, de mastenloods uit de negentiende eeuw. De gebouwen liggen een stuk uit elkaar en zijn ook in materialisatie, vorm en uitstraling een verschil van dag en nacht. Toch hebben de architecten een eenheid weten te realiseren die tegelijk subtiel is en goed te herleiden.

1:350

Programmatisch is de verbinding tussen de twee delen van het stadhuis gelegd door in het publieksdeel in gebouw 66 een kantine te plaatsten. De ambtenaren van gebouw 72 zijn zodoende genoodzaakt dagelijks over te steken. Maar ook architectonisch is er een eenheid gesmeed door terugkerende elementen. Zo hebben beide gebouwen grote entreedeuren met een serie ronde gaten – ingevuld met glas of staal – die doen denken aan patrijspoorten in schepen.

Rode referenties

Het is een rustige dag en in de ruime langgerekte loods van gebouw 66 zitten een paar Heldenaren te wachten voor de loketten. De loods is relatief donker, wat nog versterkt is door het gebruik van donkere kleuren. Op de oude dakspanten staan handgeschre-

ven namen en jaartallen van vertrekkende werkmannen. Grote ramen geven een inkijkje in de trouwzaal en de raadzaal. Oud en nieuw worden aan elkaar geregen door de lambrisering waar banken, beeldschermen, bewegwijzering en vensterbanken in zijn geïntegreerd.

Heel anders is gebouw 72 met een opvallend constructief raamwerk van beton in de gevel. Om de koudebrug te ondervangen is het frame van binnenuit geïsoleerd. Losse gevelelementen vullen de betonnen kaders in. Oorspronkelijk waren er invullingen van rood baksteen en kleine ramen. In het ontwerp van Winhov en Van Hoogevest zijn de raamopeningen veel groter maar de menierode kleur komt terug op de kozijnen – als verwijzing naar de botenbouw én de oorspronkelijk bakstenen gevel.

De receptie centraal in de publiekshal in gebouw 66. Foto Max Hart Nibbrig

Flexibele werk- en vergaderruimtes gelegen om een nieuwe rondgang die ook de raadzaal, kantine en touwzaal ontsluit.

Foto Max Hart Nibbrig

De donkere houten spanten zijn op veel plekken in gebouw 66 in het zicht gelaten

Net als bij de oude gevel volgt het ontwerp de functie die erachter zit. Zo is die gesloten als er servicefuncties en installaties achter zitten en bijna helemaal open bij de kantoren. Een constante factor zijn de geperforeerde stroken in de gevel met dezelfde ronde gaten als in de entreedeuren. Hier zijn de gaten open om als luchtroosters te kunnen dienen, met een door de ambtenaren zelf te open luik erachter.

Zielsgelukkig

Als we het zonovergoten atrium van gebouw 72 doorlopen krijgt Ronald van Splunter, de assistent van de burgemeester, ons in het oog. Ik maak van de gelegenheid gebruik om hem te vragen hoe het is om in het nieuwe stadhuis te werken. ‘Ik ben zielsgelukkig hier, dit gebouw draagt in hoge mate bij aan ons werkgeluk en we zijn er supertrots op.’ Voor

De raadzaal met in de lambrisering geïntegreerde banken, lampen en ramen met zicht op de publiekshal.

Foto Max Hart Nibbrig

ik de deur uit ga móet ik het uitzicht zien vanuit de burgemeesterskamer, op de loodsen van gebouw 66 met de publiekentree, het scheepsdok en het enorme stalen kunstwerk van Ruud van de Wint op het binnenterrein.

Maar niet alleen de burgemeester heeft een prachtig uitzicht. De kantoortuinen op de bovenste verdieping,

met flexplekken voor de ambtenaren, kijken uit over heel Willemsoord, en over de Waddenzee er vlak achter tot aan de aanlegsteiger van de pont op Texel.

Doorsnede

1. Entree

2. Receptie

3. Publiekshal

4. Stadsloketten

5. Raadszaal

6. Publiekstribune

7. Trouwzaal

8. Kamer B en W

9. Vergaderruimte

10. Kantine

11. Keuken

12. Poortjes

13. Flexibele werkplekken

14. Toiletten

Begane grond

STADHUIS, DEN HELDER

Opdrachtgever Ontwikkelingsmaatschappij Zeestad, in opdracht van de gemeente Den Helder Gebruiker gemeente Den Helder Architecten Office Winhov; Van Hoogevest Architecten

Projectarchitecten Jan Peter Wingender, Anna Tabellini en Dominique de Rond Aannemer Friso Bouwgroep, Sneek Constructeur ABT, Velp Installateur W4Y adviseurs, Harderwijk Bouwfysica Cauberg Huygen, Amsterdam Interieurarchitect Office Winhov Beeldend kunstenaars Edith van Berkel, Amsterdam (tapijtontwerp raadzaal); Signing en wayfinding Janno Hahn, Amsterdam Restauratie Jurriëns Noord, Groningen Duurzaamheidslabel gebouw 72: A++++, gebouw 66: A++ Oppervlakte 3386 m2 (bvo gebouw 66) en 3442 m2 (bvo gebouw72) Programma renovatie en herbestemmen twee historische werfgebouwen tot stadhuis. Werkruimtes voor de ambtelijke organisatie (250 flexibele werkplekken) en publieksruimtes waaronder een raadzaal, commissiekamers, trouwzaal, werkcafé, vergadercentrum en publieksbalies

Ontwerp vanaf 2020 Bouw 2022 – 2023

Je hebt meer nodig dan gut-feeling en zelfvertrouwen

Doe mee en ontvang de samenvatting gratis!

Zeker weten.

Start-up Landscape Collected

‘We willen dat iedereen fan wordt van de heg’

De bodem, het wad, de heg, de landschapper en het erfgoed. Om het landschap te begrijpen verdiepen landschapsarchitecten Lieke Jildou de Jong en Jonas Papenborg zich in de bouwstenen van het landschap. Hun focus ligt op het Noorden van Nederland, waar ze werken én wonen: ‘We nemen de tijd om dit gebied te snappen.’

TEKST AFKE LAARAKKER | PORTRETFOTO’S DAVID VROOM

Een week lang zat Landscape Collected in residentie aan de Waddenkust met onder anderen rijksadviseur Jannemarie de Jonge en landschapsarchitect Berte Daan.

De kronkelige rivier de Hunze markeert op meerdere manieren het ontstaan van het landschapsarchitectenbureau Landscape Collected. De rivier grenst allereerst aan de tuin rondom de boerderij waarin het jonge bureau is gevestigd. Daarnaast was het eerste project waar de twee aan werkten een visie voor de toekomst van de Hunze in de stad Groningen.

De Jong schenkt limonade in van zelfgeplukte citroenmelisse. Zij en Papenborg zitten op klapstoelen in ‘hun’ tuin. De boerderij is eigendom van Het Groninger Landschap, ze mogen haar tijdelijk huren. Hoewel je je waant op het platteland – koeien staan in de wei, vogels kwetteren – is het slechts een smalle strook groen tussen twee Groningse industrieterreinen.

Waarom begonnen jullie samen een bureau?

De Jong: ‘Eigenlijk kenden we elkaar niet, tot ons eerste project. Ik woonde een paar maanden in Groningen en werkte bij de gemeente, toen Gerwin de Vries belde. Hij is eigenaar van het landschapsbureau Flux en vroeg of ik met zijn medewerker Jonas wilde samenwerken in Groningen.’ Papenborg: ‘Ik was eind 2021 naar Leeu-

warden verhuisd, ook omdat ik graag in het noorden aan de slag wilde.’

De eerste ontmoeting tussen de twee toekomstige collega’s vond plaats op de pier in Holwerd, vlak voordat Papenborg vertrok voor een wadlooptocht. Lachend en elkaar aanvullend vertellen ze het verhaal. De Jong: ‘Het leek wel een soort blind date.’ Papenborg: ‘We dronken thee in het wachthuis van de boot.’ De samenwerking beviel en vervolgens werd Landscape Collected opgericht.

Jullie verhuisden beiden al naar het noorden voor de start van jullie eigen bureau. Waarom wilden jullie hier werken én wonen?

De Jong: ‘Bij eerdere landschapsbureaus werkte ik vaak in projecten aan één plek, en net als ik een gebied in de vingers kreeg, was het afgelopen. Ik wil me langdurig inzetten voor een regio waar ik me ook emotioneel mee verbonden voel. En dus ook de mensen ontmoeten die er wonen en werken. We nemen de tijd om dit gebied te snappen.’ Papenborg knikt instemmend: ‘De Hunze is een mooi voorbeeld van wat dat kan opleveren. We voelen ons het geweten van de rivier. Ons eerste onderzoek ging over de vraag hoe de stad weer aan de Hunze kan

Doorsnede van een ‘zoetwatererf’, voorbeeld van de inzet van boerenerfgoed voor hedendaagse uitdagingen.

komen te liggen. Nu werken we in meerdere projecten aan die vraag. Zoals de herontwikkeling van het bedrijventerrein. De Hunze vormt daarbinnen de ruggengraat voor klimaatadaptie, ecologie en een aangename werkomgeving.’

Papenborg: ‘We zijn zichtbaar doordat we in het gebied zitten, we praten met mensen die langs het hek lopen. Ook nodigen we experts, zoals vorige week een hydroloog, uit op onze boerderij.’ Met twinkelde ogen: ‘Dan drinken we koffie uit boerenbont, daar genieten we allebei enorm van.’

Hoe zien jullie je rol als landschapsarchitect?

Papenborg: ‘We doen graag systeemonderzoek, willen begrijpen hoe het landschap werkt. Dit gaat niet alleen over het ecologische systeem, maar ook over de bestuurlijke laag achter het landschap. In onze projecten werken we thema’s uit die we voor onszelf hebben geformuleerd. Die thema’s zijn de bouwstenen van het landschap, zoals de bodem, de heg, de kust, en de actoren: de landschappers.’

De Jong: ‘Landschappers zijn de mensen die letterlijk vormgeven aan het landschap, zoals mensen van het waterschap, maar vooral de mensen die echt het verschil maken: de

‘Ik wil me langdurig inzetten voor een regio waar ik me emotioneel mee verbonden voel. En de mensen ontmoeten die er wonen en werken’
– LIEKE JILDOU DE JONG

beheerders, zoals imkers en de boeren.’

De Jong wijst naar een bronzen beeld naast het hek. Het verbeeldt een man met pet die met een stok stevig op zijn sokkel leunt.

‘Dat is Boer Thies, de laatste boer van deze boerderij. Hij voorkwam dat ook deze grond aan de Hunze in industrie veranderde. En hij richtte op kavelniveau het landschap in: bracht hier zijn koetjes naar de wei. Door te praten met landschappers leren we het landschap begrijpen én creëren we draagkracht.’

Jullie maken bij opdrachten liefst meer dan alleen een boekje. Wat leveren jullie zoal op?

Papenborg: ‘Voor onze opdracht voor een toekomstvisie voor de rivier de Fivel bedacht Lieke om met één kaart 2500 jaar geschiedenis van de rivier te tekenen. De Fivel is een oude rivier die het Groninger landschap mede zijn vorm gaf, maar is zelf nog nauwelijks zichtbaar. De wijze waarop het gebied, de Fivelboezem, nu is ingericht, is wel nog te herleiden naar de voormalige dynamiek van de rivier.’

De Jong: ‘We tekenden de kaart met potlood – je kunt hem dus uitgummen, de tekening is kwetsbaar als het landschap.’

Papenborg: ‘Vervolgens gebruiken we die

kaart om in gesprek te gaan. Niet om een droombeeld te scheppen, maar om te laten zien wat er is. Mensen worden verrijkt met het bewustzijn over de vele verhalen in hun woongebied. Daardoor krijgt de Fivelboezem meer bestaansrecht.’

De Jong: ‘Dit is het landschap van de mensen die hier zitten. We laten daarom eerst zien hoe kwetsbaar en bijzonder het is, zodat zij het willen beschermen.’

Het klinkt alsof gesprekken ook een belangrijk ‘product’ zijn?

De Jong: ‘Met gesprekken proberen we zaadjes te planten. Bijvoorbeeld ons “Weekendje Heg”.’ Weer beginnen De Jong en Papenborg elkaar lachend aan te vullen. Papenborg: ‘We hadden boeren uitgenodigd, maar ook muzikanten en kunstenaars. We willen dat iedereen fan wordt van de heg.’

De Jong: ‘Jonas nam een heggenquiz af en we schreven heggenliederen.’

Papenborg: ‘In Nederland is door de ruilverkaveling sinds 1900 210.000 kilometer heg verdwenen. We dachten: kunnen we dat weer aanplanten? Tijdens het weekend enthousiasmeerden we de aanwezigen om een stuk haag voor hun rekening te nemen. Een stedenbouwkundige zegde zes kilometer

toe, een stel uit Noord-Friesland kocht de volgende dag tien meter heg. Het telde op tot 160.000 meter.’

Hoe zien jullie de toekomst van de noordelijke provincies?

De Jong: ‘Erfgoed en de structuur van het landschap staan onder druk, juist omdat het zo weinig bebouwd is. Het landschap bestaat hier uit een heleboel kleine kernen, die zijn zorgvuldig in elkaar geklonken dankzij oude landschappelijke processen. Nieuwe ontwikkelingen ontwrichten die structuur. Tegelijk is de ruimtevraag enorm en moeten we rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging. De vraag is: hoe ga je daarmee om?’

En, hoe gaan we daarmee om?

De Jong: ‘We spreken veel experts en die weten het ook niet. Daarom moeten we ontwerpen met bufferruimte om in te spelen op de kennis van de toekomst. Als we jaarlijks één tot liever nog twintig procent reserveren voor experiment kunnen we veranderingen onderzoeken en opvangen. We hebben dat ook voorgesteld in het Toekomstatelier Waddenkust dat we deden met het College van Rijksadviseurs.’

Ontwerp, samen met Bura, van een buurtschap aan de Hunze in de stad Groningen. De dynamiek van de rivier was het uitgangspunt voor het stedenbouwkundig plan.

Papenborg: ‘Experimentele ruimte kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de verbouw van houten gewassen, wat nu niet overal mag. Of voor de bouw van wijken met natuurlijke materialen. Het Bouwbesluit is nu zo ingericht dat alles honderd jaar blijft staan, maar misschien moeten we ook projecten bouwen met een kortere doorlooptijd.

Zoals huizen van leem, stro en riet die na een aantal jaren weer mogen vervallen.’

De Jong: ‘We willen het landschap leefbaar houden en de cultuurhistorie behouden zonder alles te willen conserveren.’

1. ‘Zoetwatererven op zilte zeebodem’. Het boerenerf ingezet bij opgaven voor het productielandschap, zoals verzilting en biodiversiteitsverlies.

2. ‘Weekendje Heg 2024’. Deelnemers maakten een heg-aanplant-belofte voor 2024. Foto Jos Blomsma

3. Potloodtekening ‘Fivelboezem’. 2500 jaar landschapsvorming door rivier de Fivel.

4. Winnend plan ‘Behagen’ voor ‘Biobased Bouwcompetitie 2024’. Een natuurinclusief en biobased bouwblok in Leeuwarden.

5. ‘NL2100 Waddenkust’. Wat is het toekomstperspectief voor de waddenkust? Belangrijke conclusie: er is meer ruimte nodig voor het experiment.

Meubel

Dance Dance Sit Sit door Tomas Dirrix, Team Thursday en Koen Taselaar

Choreografie van scheve meubelstukken

Breng twee grafisch vormgevers, een kunstenaar en een architect samen en je krijgt een flexibel, multifunctioneel interieur met een grafische uitstraling. De naar hun zijkant hellende meubels domineren een van de tentoonstellingsruimtes in Kunstinstituut Melly in Rotterdam. ‘Ze zijn aan het dansen’, vertelt architect Tomas Dirrix. ‘En ze hebben elk hun eigen karakter.’

Dance Dance Sit Sit’ is de naam van een interieur ontworpen door een gelegenheidscollectief met architect Tomas Dirrix, kunstenaar Koen Taselaar en het duo grafisch vormgevers Team Thursday. Dit is niet hun eerste samenwerking. Atelier Tomas Dirrix ontwierp de woning van Simone Trum (helft van Team Thursday) en Koen Taselaar. ‘De toenmalig directeur van Kunstinstituut Melly kwam eens bij Koen en Simone thuis op bezoek. Het idee ontstond om samen een ontwerp te maken voor het nieuwe tijdelijke interieur, vertelt Dirrix terwijl we op een van de drie getrapte cirkelvormige banken in Melly zitten. ‘Als je ze samen zet, creëer je een intiemere ruimte in de ruimte.’

Functies als dansgroep

Melly bevindt zich op de begane grond van Kunstinstituut Melly. De multifunctionele ruimte wisselt regelmatig van uitstraling. Talloze kunstenaars hebben al een bijdrage geleverd. ‘Onze opgave was een nieuwe inrichting en een uitnodigende omgeving

te maken.’ De ruimte is zichtbaar vanaf de straat. Door de open plint vang je als voorbijganger gemakkelijk een glimp op van het kleurrijke interieur. Met het ontwerp slaat het collectief dan ook een brug tussen het gebouw en de straat. De ruimte functioneert als boekwinkel, klein café en evenementenruimte. Het collectief geeft hier uiting aan door de functies te benaderen als deel van een dansgroep. ‘We bedachten een losse opstelling geïnspireerd op de choreografische composities van de Vlaamse choreograaf Anne Teresa de Keersmaeker.’

Het spel tussen bewegende lichamen en hun schaduwen is vertaald naar scheve meubels en papieren zeefdrukken op de muren. De prints op de wanden kun je zien als de schaduwwerking van de verschillende meubels.

Tussendiscipline

Bijna alle meubels staan op wielen, met uitzondering van enkele stoelen. Ze hebben scheve vormen en zijn gemaakt van hoogwaardig Pools grenen platen. Deze

zijn gebeitst met natuurlijk geproduceerde kleurstof, waardoor de nerfstructuur van het hout zichtbaar is. Vooral bij de rode en de blauwe stoelen.

Bij de gele tafel is het nerfpatroon minder sprekend, maar de vormentaal valt op. Het meubel is de centrale ontmoetingsplek. De gestapelde vorm van tafel op tafel op tafel verwijst naar een getrapte fontein zoals die te vinden zijn op talloze klassieke Franse pleinen. Verschillende meubels, zoals de boekenkast en sokkels, zijn uitgerust met keramische, handgemaakte plantenpotten en lichtarmaturen. Alle zijn ze afgewerkt met een zelfgemaakt glazuur.

De creatieven vonden elkaar in het creëren van de interieurobjecten. ‘Meubelmaken is voor ons allemaal een soort tussendiscipline’, vertelt Dirrix. Hier raken hun disciplines elkaar. ‘Het huis voor Simone en Koen was eigenlijk één groot meubelstuk.’ Het fascineert Dirrix hoe een meubel ook een soort ruimtelijke opstelling kan zijn. Zo’n knal gele sculpturale tafel wordt

Het spel tussen bewegende lichamen en hun schaduwen is vertaald naar scheve meubels en papieren zeefdrukken op de muren

een centerpiece in de ruimte en bepaalt de bewegingen eromheen.

Optimaal bouwpakket

In het overwegend houten interieur steken de roestvrijstalen boektorens af. ‘Het oogt elegant en stabiel, wat je met hout moeilijker voor elkaar krijgt.’ De flinterdunne rvs-platen reflecteren subtiel de boekcovers. Ze

zitten volgens Dirrix als een geoptimaliseerd bouwpakket in elkaar. Deze boekenkasten zijn een samenwerking met Phil Proctor. Om een brug te slaan tussen de meubels en de boekenkasten beschikken enkele houten stoelen over rvs-armleuningen. Om samenwerkingsverbanden aan te gaan en om de maakcultuur te stimuleren, werkte het collectief samen met lokale makers. Zo

Het ontwerpteam liet zich inspireren door dansende lichamen.

zijn de kussens genaaid door het Rotterdamse Wijkatelier Op Zuid, de muurposters gezeefdrukt in Arnhem door Stichting Plaatsmaken en werd de keramiek gebakken in Rotterdam-West.

Meubilair, textiel en papieren zeefdrukken in Kunstinstituut Melly.

Circulair bouwen gaat niet over mooi of lelijk

We moeten circulair bouwen aantrekkelijk maken voor zowel de ontwerper, de aannemer als de opdrachtgever en de gebruiker. Bijna iedereen staat ervoor open om iets goeds te doen voor het milieu, maar wil ook de zekerheid en de endorfine en dopamine die vrijkomen bij het bezitten van ‘mooie’ producten. Zolang we genoegen moeten nemen met kwalitatief minder, is meer innovatie nodig.

‘Onze door “mooi” gedomineerde wereld wordt nooit circulair’, stelt Bruno Vermeersch in zijn opiniebijdrage (de Architect 2024-2). Volgens ons is dit niet het juiste uitgangspunt om over hergebruik in de bouw na te denken. Een houten balk die vol met spijkers zit, proberen te verkopen aan een klant – vinden we verassend.

‘Hoeveel meer gaat het ons kosten om het nu zoals gewenst te maken?’ dachten zijn klanten, maar wij ook.

‘Beauty is in the eye of the beholder’, oftewel over schoonheid valt niet te twisten.

Wat ‘mooi’ of ‘lelijk’ is, is aan verandering onderhevig. Wat in onze ogen daarom al helemaal niet werkt, is het eenzijdig erdoorheen drukken van zienswijzen die ingaan tegen de publieke stemming. Voor een duurzame verandering is een charmeoffensief nodig, geen neerbuigend preken. Maak ons enthousiast over oude materialen en producten. Sommige deuren waren toen lelijk en zijn dat nu nog steeds.

‘Lipstick on a pig’ haalt ons niet over. Om echt beweging te krijgen in de overgang naar circulariteit in de maatschappij zijn drie dingen nodig. Allereest moet de

ontwerper het verhaal, de mogelijkheden en de meerwaarde van circulair bouwen uitdragen. Vervolgens is het belangrijk dat gelijktijdig de juiste opschaling in de circulaire economie wordt gefaciliteerd. Om ten slotte gevolgd te worden door een zichtbare en solide adoptie in de ‘mainstream’. Dit is een enorme omwenteling in ons denken en economisch systeem. Gelukkig kunnen we leren van het verleden. Zo markeerde de geboorte van de arts-and-craftsbeweging in Groot-Brittannië aan het einde van de negentiende eeuw het begin van een verandering in de maatschappelijke waardering van vakmanschap, van gebouwen tot sieraden. Toen kwam deze hervorming deels voort uit een reactie op de schadelijke gevolgen van industrialisatie, iets wat nu ook gaande is. Veel leidende figuren hadden een architectuuropleiding gevolgd en articuleerden met hun ontwerpen de drang naar verandering die in de maatschappij leefde.

Dergelijke fijngevoeligheid is ook nu nodig in het uitrollen van een economie voor circulair bouwen. Nog te veel verworden architecten ‘veredelde schatzoekers’ in de oneindig kringloop van oude spullen zonder kwaliteitsgarantie. Want hoeveel reizen en uren moeten we maken om de kwaliteit te vinden die we zoeken? We willen geen kromme houten balken vol met spijkers en gaten, maar schone gezandstraalde of geschuurde balken. Balken die goed gecontroleerd en geschikt zijn voor de bouw. Zonder beestjes of schimmel. Wij willen deuren en kozijnen zonder lagen oude verf. Wij willen de kwaliteit van het basismateri-

Hergebruik in de bouw blijft een niche zolang er neergekeken wordt op mensen die zich niet goed voelen bij de voorgestelde visuele downgrade

aal kunnen zien, want daar halen we onze inspiratie vandaan. Hout dat er op z’n best uitziet, zoals op de dag dat het origineel gemaakt was. Of dat nou twintig jaar of tweehonderd jaar geleden was. Maar al het werk dat nodig is om ruwe materialen en producten weer klaar te maken om mee te bouwen, moet gebeuren voordat ze op de bouwplaats belanden. En hiervoor moet de reiniging en het herstel ervan eerst een schaalvergroting ondergaan. Nodig zijn werkplaatsen met het juiste gereedschap, waar mensen op een veilige en schone manier kunnen werken om een materiaal of product klaar te maken voor een nieuw leven. Zoals oude lijm en verfresten verwijderen, balken schuren en standaardiseren, maar ook deuren checken of ze voldoen aan het Bouwbesluit.

Schone oude deuren bij De Groene Poort, tweedehands interieuren meubelwinkel in Vichte, België.

De maatschappij en de economie moeten wel de tijd krijgen om zich daarop aan te passen. De vraag naar bouwmateriaal zal alleen maar toenemen, vooral als de kwaliteit en levensduur van gebouwen achteruit blijft gaan. De impact hiervan op een duurzame toekomst is wellicht groter dan nu wordt voorgesteld. Het top-down afdwingen van circulariteit zonder voldoende ruimte te laten voor innovatie kan daarom op den duur nog meer schaarste en stijgende materiaalkosten veroorzaken.

Ons ideaalbeeld zijn (bouw)markten die vol liggen met hergebruikte materialen die klaar zijn voor de moderne bouwplaats. Wij geloven dat dit bereikbaar is, als de markt de aanschaf laagdrempelig maakt voor de consument, de architect én de aannemer. Op deze manier wordt bouwen met hergebruikte materialen niet opgelegd, maar een interessante keuze. Alleen dan ontstaat breedgedragen maatschappelijke steun.

Wij willen geen concessies doen aan esthetiek met als enige doel circulair bouwen. Materialen uit een gebouw oogsten, op een stapel leggen en direct weer aanbieden om gebruikt te worden is geen aantrekkelijke werkwijze. Dit betekent niet dat we meehuilen met de wolven, we hebben simpelweg hogere verwachtingen. Hergebruik in de bouw blijft een niche zolang er neergekeken wordt op mensen die zich niet goed voelen bij de voorgestelde visuele downgrade. Wij willen werken aan een toekomst waar we ons allemaal goed bij voelen. Dat lukt alleen als we het samen doen.

Linnen gevels

Ik werd laatst op een website van een bekend kledingmerk verleid een linnen broek en overhemd te kopen. Ze zagen er goed uit, maar vooral viel ik voor de opgesomde materiaalspecifieke kwaliteiten van linnen, zoals de luchtigheid en het vochtabsorberend vermogen. Nederlandse zomers worden immers steeds tropischer, dus is het logisch dat mijn garderobe zich hieraan aanpast. Ook ben ik gevoelig voor het feit dat linnen jarenlang meegaat en dat vlas, waar linnen van wordt gemaakt, veel minder water en meststoffen nodig heeft dan katoen.

Moeten onze gebouwen niet vergelijkbare eigenschappen hebben? Wat als we het comfort en de duurzaamheid van linnen gaan toepassen op gevels? Na kleding zijn die immers de tweede schil die bemiddelt tussen ons en het veranderende klimaat. Maar in plaats van in luchtig linnen zijn onze gebouwen momenteel gehuld in baksteen en steenwol, om ons vooral lekker warm te houden. Ook zijn onze gevels zo lucht- en tochtdicht als mogelijk en is het binnenklimaat afhankelijk van energieslurpende warmtepompen en airco’s.

Is het voorstelbaar dat we baksteen en steenwol omruilen voor een luchtiger alternatief? Een antwoord is gewoon te vinden in onze eigen woningbouwgeschiedenis. Zo’n vierhonderd jaar geleden deed zo’n transitie zich immers al voor. Alleen niet hier, maar in het toenmalige tropische deel van ons land: Nederlands-Indië. In de zeventiende eeuw bouwden onze voorouders daar zoals ze gewend waren hoge bakstenen herenhuizen. Die boden echter weinig comfort in de tropische hitte. Hoe dan te bouwen? Javaanse bouwwerken vormden de inspiratiebron. Die hadden een open opzet, zodat de wind er gewoon doorheen kon waaien voor de nodige verkoeling. Eerst werden de landhuizen voorzien van open veranda’s aan de voor- en achterzijde, ook wel galerijen genoemd, en in de negentiende eeuw werden ze standaard voor de woningen in de nieuwe stadsuitbreidingen. De overgang tussen buiten en binnen verliep niet langer via een smal bakstenen oppervlak, maar via een brede overdekte buitenruimte.

Deze overgangsruimte werd ingericht met meubels en weelderige planten, waardoor het leven zich in open relatie met de buitenwereld afspeelde. Het dak en elementen zoals bamboe zonneschermen en grote ventilatieroosters hielden de zon en regen buiten, terwijl de wind werd doorgelaten. De Nederlands-Indische tropenhuizen waren koel, zonder dat ze machinaal gekoeld hoefden te worden.

Aan deze in drie eeuwen ontwikkelde woningbouwtraditie kwam na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 abrupt een einde.

Aan open gevels was er in ons toen nog steenkoude kikkerlandje geen behoefte. Ik ben me ervan bewust dat het reflecteren op ons koloniale verleden in termen van verworvenheden precair is. Toch vind ik het op zijn plaats deze vergeten historie te belichten, omdat de open gevels, voor het tijdperk van de klimaatinstallaties, de gebruikers van de tropenhuizen doeltreffend koel en droog hielden. Dat maakt ze tot een net zo aantrekkelijk en duurzaam alternatief voor onze gevels als linnen kleding voor mijn garderobe.

Nieuw erfgoed Thermenmuseum, Heerlen (1977) Frits, Jan en Piet Peutz

‘Oost-Europese zwembadhal’, zo schijnen de inwoners van Heerlen het Thermenmuseum te noemen. Prins Claus opende het museum in 1977 na een decennialange strijd waarin de Heerlense architect Frits Peutz een hoofdrol speelde. Terwijl verder in de stad zijn bouwwerken worden gekoesterd, en elders in het land post 65-erfgoed een monumentenstatus krijgt, gaat het Thermenmuseum onherkenbaar op de schop. Het destijds innovatieve spaceframe blijft alleen om praktische redenen behouden.

‘Spaceframe’ en loopbrug boven de thermen.

Hoewel geboren in Groningen, zou Frits Peutz (1896-1974) de informele stadsarchitect van Heerlen worden. Daar begon hij in 1920 – nog niet eens afgestudeerd in Delft – zijn architectenbureau. Hij bouwde er bijvoorbeeld het glazen Modehuis Schunck (1933) en het kalkstenen Raadhuis (1942). In zijn oeuvre wist Peutz modernisme en traditionalisme af te wisselen. ‘Zijn werk wordt gekenmerkt door een gelijktijdige harmonie én tegenstelling tussen traditie en moderne techniek’, aldus architect en Peutz-kenner Nic. Tummers. Toen in 1941 de Romeinse thermen werden

opgegraven in het centrum van Heerlen, droeg Peutz als geïnteresseerde vergelijkingsmateriaal aan uit zijn rijke bibliotheek. Ook schreef hij een rapport ‘Over het conserveren van de resten van het Romeinsche badhuis’ waarin hij een overkapping voorstelde om de resten te beschermen én zichtbaar te maken voor het publiek. Hij voorzag in die oorlogsjaren wel dat op betere tijden gewacht moest worden. Als tijdelijke oplossing adviseerde hij enkele onderdelen te versterken, drainage aan te brengen en de ruïne voorlopig te bedekken onder zilverzand. Peutz maakte in 1950 en 1963 ontwerpen

voor een museale overkapping. Geldgebrek stond uitvoering echter in de weg.

Publieksactie

Pas in 1975, een jaar na Peutz’ dood, kwam er financiering: een jubileumgift van het Heerlense chemiebedrijf DSM, aangevuld met rijkssubsidies voor toerisme en werkgelegenheid die loskwamen na de mijnsluitingen. De resterende miljoenen legde de gemeente bij, aangezet door de publieksactie ‘Thermen open, nu of nooit’. Het ontwerp voor het museum werd uitgewerkt door Jan Peutz (1931) en Piet Peutz (1940-2004), die het bureau van hun vader hadden voortgezet. ‘Het was voor het gemeentebestuur al in 1941 een uitgemaakte zaak dat de realisering van het project opgedragen zou worden aan het architectenbureau Peutz, zodat de zonen nu hebben kunnen voltooien waaraan hun vader met zoveel enthousiasme en kundigheid vele jaren heeft gewerkt’, sprak wethouder Hans Schlösser bij de opening in 1977. De badhuisruïne werd overdekt met een stalen ruimtevakwerk van 50 bij 55 meter dat maar op vier slanke kolommen steunt. Het was de eerste toepassing van een spaceframe in Nederland, waarvoor berekeningen waren gemaakt met nieuwe computersoftware. Ook het entreegebouw kreeg zo’n dak, waar bovenop nog een betonnen toren verrees voor het regionaal archief. De architecten beoogden laagdrempeligheid door het gebruik van open constructies, glas en felle keuren. Het duurde even voordat Heerlen ‘de schok van het blauw gekleurde dak’ te boven was, constateerde de jonge Jo Coenen. Hij vond het ontwerp ‘interessant’ maar bekritiseerde het op onderdelen.

Afgewezen erfenis

De afgelopen jaren kwam Heerlen tot de conclusie dat het Thermenmuseum toe is aan vernieuwing: ‘Het gebouw is technisch verouderd en mist een relevante expressie.’ De ontwikkeling maakt deel uit van het nieuwe Romeins Kwartier en de transformatie van de binnenstad, net als het recente Stadskantoor van Mecanoo. Na een ontwerpcompetitie in 2021 is de opdracht gegund aan Kraaijvanger Architects in combinatie met TomDavid architecten. Team V Architectuur behaalde de tweede plaats met een ontwerp waarin expliciet naar de erfenis van Peutz werd verwezen. Kraaijvanger doet dat niet, maar het spaceframe blijft om technische redenen intact. De gele kleur wordt wel ‘eigentijds’ zwart gemaakt, afgaand op de ontwerpimpressies.

Het nieuwe, hoge bouwdeel met museumruimtes zal worden bekleed met keramische panelen die refereren aan Romeinse pottenbaksels. De nu karige buitenruimte wordt vergroend. Het geheel moet uiteraard ‘een nieuw landmark’ voor Heerlen worden. Ter gelegenheid van de nieuwbouw en vanwege een inhoudelijke verbreding krijgt het Thermenmuseum ook een nieuwe naam: Het Romeins Museum. De werkzaamheden zouden begin 2024 starten, maar de financiering van 32 miljoen euro blijkt nog niet rond.

De Groene Loper in Maastricht.

Groene loper Maastricht, door West 8 i.s.m. Humblé Martens & Willems Architecten

Traumabehandeling voor de stad

De snelweg A2 splijt Maastricht niet langer in tweeën, dankzij de Groene Loper door West 8. Met de ondertunneling van de snelweg, een park erbovenop en een zes kilometer lang fietspad is Oost-Maastricht na ruim zestig jaar weer hecht verbonden met de rest van de stad. Een schoolvoorbeeld van hoe een gemeente haar gelittekende stad kan genezen.

TEKST REINOUD SCHAATSBERGEN | FOTO’S JEROEN MUSCH

Alleen een rotonde doorbreekt de zes kilometer lange Groene Loper.

‘Villa Kanjel lag er verloederd bij, nu ligt hij op een route waar mensen vanuit het noorden en zuiden langsfietsen’
– EDZO BINDELS, WEST 8

Ik ontmoet Edzo Bindels, partner bij West 8, vlak bij café

Mama. De zaak grenst aan een rotonde op ongeveer het middelpunt van de Groene Loper. Dit park heeft de A2 bijna volledig vervangen met een zeven meter breed voet- en fietspad, met groenstroken aan weerzijden. Het bestemmingsautoverkeer is volledig naar de zijkanten van de laan gedrukt. Het doorgaande verkeer rijdt onzichtbaar via een vierbaans ondergrondse tunnel.

Samen met Bindels fiets ik van uiteinde naar uiteinde van de Groene Loper. Aan de zuidzijde eindigt de laan vrij plots bij een spoorwegovergang, ingeklemd tussen de John F. Kennedysingel en een opslagloods. ‘Dat willen we in een vervolgproject aanpakken’, zegt de stedenbouwkundige. Naar het noorden ontpopt het fietspad zich tot een drager van prettige ruimtes. Tot aan de Terblijterweg passeren we parken, pleinen en honderden nieuwe woningen, ontworpen door Brink architectuur & stedenbouw, DAT, HilberinkBosch architecten, Martens, Willems & Humblé architecten en Mathieu Bruls architect.

Bij de noordelijke tunnelmond van de A2 hebben we er twee kilometer opzitten. Hier stopt het park en versmalt het fietspad, maar de loper loopt door. Van een rechte lijn slaat de laan af naar het noordoosten, steekt door het Geusseltpark, kronkelt met een nieuwe fietsbrug over een bovengronds deel van de A2 en vervolgt zijn weg langs de buurt Nazareth, het rijksmonument Villa Kanjel en station Maastricht Noord om uiteindelijk, via de nieuw aangelegde Beukenlaan, te stoppen bij het landgoed Vaeshartelt. Binnen een halfuur zijn we van de binnenstad in het buitengebied gekomen.

Meer dan alleen de bebouwing

De aanleg van de Groene Loper ging in 2016 van start en is vorig jaar afgerond. Toch is hij niet écht af. De kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte is evident: voorrang voor voetgangers en fietsers en talloze verbindingen en doorsteken die de stad op meerdere lagen aan elkaar verbindt. Maar de bebouwing langs de loper bestaat vooral uit woningen, cafés en af en toe een hotel. Aanvullende programmering ontbreekt.

Bindels knikt als ik hem dit voorhoud. Zijn visie op de Groene Loper omvat meer dan alleen de bebouwing. ‘De loper is een collage van stedelijk gebieden. Ik zocht manieren om aansluiting te vinden vanuit het landschap. Villa Kanjel lag er bijvoorbeeld verloederd bij, nu ligt hij op een route waar mensen vanuit het noorden en zuiden langsfietsen.’ Met effect: de villa is gerenoveerd en sinds kort is er een horecagelegenheid naast gevestigd. Dezelfde impuls ziet hij over het hele tracé. Meerdere cafés zijn aan de loper neergestreken, vastgoedontwikkelaars tonen interesse om in de buurt van de loper te bou-

wen en door de transformatie van een ruim tachtig jaar oud rijksmonument staat er binnenkort een basisschool aan de loper. ‘Dit is geen plan van vijftien of twintig jaar, maar van dertig of vijftig’, zegt Bindels. In die tijd stelt de stedenbouwkundige zich allerlei ontwikkelingen voor, zoals een aansluiting op de loper vanuit het Maastricht UMC en een doorsteek vanaf het station, zodat ook West-Maastricht erop wordt aangesloten. ‘Daar worden nu plannen voor gemaakt.’

Keurige haakse allee

Het hele idee van de Groene Loper is niet uniek. Al in de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van het gebied, naar ontwerp van Frans Dingemans, was deze allee een verbindende ader tussen de uitbreidingswijken Wyckerpoort en Wittevrouwenveld. ‘Dat was de E9’, vertelt Fred Humblé, die door Bindels bij de Groene Loper werd betrokken als supervisor. ‘Vlak na de Tweede Wereldoorlog dacht men dat dit een keurige haakse allee werd. Het ontwerp van Frans Dingemans koppelde bestaande en nieuwe structuren, met het Koningsplein als entree van de stad.’

In de jaren zestig stremde de E9. Na een poging van de gemeente om de snelweg om de stad heen te verleggen, werd in 1959 besloten de E9 te verbreden tot vierbaanse stadstraverse. ‘Met de beste bedoelingen’, zegt Humblé. Het gevolg: portieketageflats als een Berlijnse muur langs de A2, uitzicht op geluidsschermen en veel lawaai en fijnstof. ‘De plannen van Dingemans werden ingehaald door de noodzaak van een sterke verbinding met het buitenland.’ In 2006 besloot de gemeenteraad de A2 te ondertunnelen en de allee alsnog tot wasdom te laten komen. ‘Een koud kunstje’, zegt Humblé, want ‘alles lag al op zijn plek’.

Souterrainwoningen
van Brink architectuur & stedenbouw.
Foto Jeroen Musch
Door de Groene Loper wordt erfgoed in het gebied beter bereikbaar, zoals Kasteel Geusselt.
Voor de verbinding met het Geusseltpark is een nieuwe fietstunnel aangelegd.
‘De afstanden tussen binnenstad en buitengebied, maar ook tussen de wijken, zijn gevoelsmatig veel korter geworden’

– BAS RÖMGENS, STEDENBOUWKUNDIGE BIJ DE GEMEENTE MAASTRICHT

Voorop in het besluit stond ‘het helen van de stad’ door de omliggende wijken, die sterk waren verloederd, weer met elkaar in verbinding te brengen. Ook de noordelijke buurten Nazareth, Limmel en Amby, volledig ingeklemd door de drukke verkeersader en het treinspoor, moesten weer ademruimte krijgen. Door de allee te herstellen én verder naar het noorden te trekken, is dat gelukt.

‘Geen gouden randje’ De Groene Loper is volgens Bindels vooral een onderlegger voor toekomstige ontwikkelingen. Die boodschap is luid en duidelijk aangekomen bij de gemeente. Zo worden Wyckerpoort en Wittevrouwenveld al volop gerenoveerd en zijn er bouwplannen voor kavels die buiten het plangebied lagen. ‘Daar gaan we bouwen volgens de huidige woningbouwregeling, dus zestig procent betaalbaar –huur en koop – waarvan tussen twintig en veertig procent sociale huur’, zegt Bas Römgens, stedenbouwkundige bij de gemeente Maastricht.

Betaalbare woningen zijn hard nodig, geeft de stedenbouwkundige toe. De 1100 woningen van het oorspronkelijke plan zijn stuk voor stuk ingevuld door projectontwikkelaars als onderdeel van het contract tussen de bouwgroep en het Projectbureau A2 Maastricht, wat ervoor heeft gezorgd dat de woningen aan de Groene Loper behoorlijk aan de prijs zitten. Römgens: ‘Het was van het begin af aan de bedoeling woningen toe te voegen die de aanliggende buurten verbeteren. Dat is ook gelukt. Maar we zien dat door de ontwikkelingen in de woningmarkt, de hogere rente en de hogere bouwkosten, de prijzen de enorm zijn gestegen. Er is dan ook nog werk aan de winkel. De loper moet geen gouden randje van Maastricht worden.’

Hoewel uit onderzoek van de gemeente blijkt dat de reacties uit de omliggende wijken uiteenlopen – ‘Sommige mensen blij, want er is nu een ontmoetingsplek, anderen vinden dat er nog te weinig in hun buurt gebeurt’ – ziet Römgens wel al verschil. ‘De buurten om de Groene Loper heen profiteren van de nabijheid ervan. Ook zijn de afstanden tussen binnenstad en buitengebied, maar ook tussen de wijken, gevoelsmatig veel korter geworden.’

Vogelvluchttekening van de Groene Loper.

GROENE LOPER, MAASTRICHT

Opdrachtgever Bouwcombinatie Avenue 2 (Ballast Nedam; Strukton)

Projectbureau A2 Maastricht gemeente Maastricht; gemeente Meerssen; provincie Limburg; Rijkswaterstaat

Ontwerp West 8 i.s.m. Humblé Martens & Willems Architecten

Projectarchitecten Ingenieursbureau Avenue2; Humblé Martens & Willems Architecten; Jo Janssen Architecten; HCVA; Geurst & Schulze architecten; Bedaux de Brouwer Architecten; DAT; HILBERINKBOSCH architecten; Atelier Brink; Mathieu Bruls architect; Artesk van Royen Architecten; SeC Architecten; Office Winhov

Adviseurs constructie Ballast Nedam; Strukton; Arcadis; DGMR

Aannemers Ballast Nedam; Strukton; Laudy Bouw Programma nationale en regionale infrastructuur, openbare ruimte, woningbouw, kantoor, maatschappelijke en commerciële voorzieningen, recreatie

Oppervlakte 820.000 m2

Bouwsom € 1,2 mld

Ontwerp 2007 – 2008

Bouw 2011 – 2023

Voor elk project een duurzame oplossing

CARLISLE® CM Europe biedt met haar merken RESITRIX®, HERTALAN® en HARDCAST® duurzame EPDM water- en luchtdichte toepassingen voor daken en gevels. Service op maat: individueel technisch advies, bestekbeschrijving, projectbegeleiding en BIM- / CAD-modellen.

Uw EPDM kennispartner van ontwerp t/m realisatie

Macallan Distillery | Easter Elchies UK RSHP Architects
Pontsteiger | Amsterdam Arons & Gelauff Architecten
Cooltower | Rotterdam V8 Architects
Technische Universiteit | Delft MECANOO

Hoe stijlvol wil je het hebben?

Ontdek VEKA Fijnstructuur: het design van nu!

Kozijnen met VEKA klasse A profielen verdienen eigentijds topdesign. Ontdek VEKA Fijnstructuur: het nieuwe oppervlak met de unieke look-and-feel die doet denken aan gepoedercoat aluminium. Industriële gebouwen, vrijstaande huizen of appartementencomplexen? VEKA Fijnstructuur geeft ze een opvallend, stijlvol accent. Ideaal voor designbewuste opdrachtgevers!

Zo maakt VEKA Fijnstructuur het verschil

• unieke look-and-feel,

• krasbestendig,

• hittebestendig,

• bewezen hoge weerstand tegen externe invloeden,

• blijft vele jaren mooi,

• keuze uit acht trendy kleuren.

Wil je monsters ontvangen?

In het alledaagse, het gewone, ligt de culturele waarde van architectuur

Het goede doen op het juiste moment

Sommige architectuurtheoretici en -historici maken een onderscheid tussen ‘bouwen’ en ‘architectuur’. In dit essay reflecteert Hans Teerds in drie ‘denkstappen’ op dit onderscheid, om daarmee iets van de culturele waarde van architectuur te kunnen definiëren. Want: waarom ons druk maken over architectuur, als we een woning ook – en veel goedkoper – uit een catalogus kunnen bestellen?

Funda heeft helaas geen zoekfunctie op specifieke termen, maar ik herinner me van onze eigen zoektocht naar een nieuwe woning, nu enige jaren geleden, dat slechts enkele woningen in het aanbod worden aangeprezen met de vermelding ‘onder architectuur’. Niet duidelijk is of dat altijd een aanbeveling is. Het kan net zo goed een manier van verdedigen zijn: het is een vreemd huis, maar dan heb je ook wat: architectuur! Maar als slechts enkele huizen als architectuur worden aangeprezen, wat is dan de rest?

Sommige architectuurtheoretici en -historici maken een onderscheid dat doorklinkt op Funda: het verschil tussen ‘bouwen’ en ‘architectuur’. Het eerste betreft bijna alles wat we bouwen, van dakkapellen

tot doorsneekantoren. Het tweede is – ja, hoe zouden we architectuur kunnen omschrijven? Volgens de Funda-definitie: dat wat opvalt? Of is het verschil precies de culturele waarde, die in deze editie van de Architect aan de orde wordt gesteld? In dit essay ga ik in op dit onderscheid. Eerst bespreek ik hoe het verschil wordt gedefinieerd tussen architectuur en bouwen. Daarna laat ik zien dat er ook een schaduwkant zit aan het maken van het onderscheid: het verzwakt de architectuur. Ten slotte vind ik bij dichter T.S. Eliot een perspectief dat mij wijst op het alledaagse, het gewone. Juist daar ligt een culturele uitdaging die wij – architecten, maar ook de samenleving – niet kunnen negeren.

Adolf

Loos stelde

dat enkel het (graf)monument tot de architectuur gerekend kon worden. Het graf, dan wel de grafheuvel, maakt iedereen stil

IAllereerst is het logisch dat historici en theoretici onderscheid maken. Immers, geschiedenis wordt geschreven aan de hand van hoogte- (en diepte)punten. En de toon wordt gezet door wat in de tijdschriften besproken wordt, of opgenomen in het jaarboek –0,15 procent van wat er het afgelopen jaar is opgeleverd, zo berekende de redactie dit jaar. Het programma is beladen, of publiek. De vorm of materialisering valt op. De Engelse kunstcriticus John Ruskin stelde in zijn boek The Seven Lamps of Architecture (1849) dat bouwen pas architectuur wordt door de toevoeging van elementen die er niet toe doen. Je zou kunnen vertalen: ornamenten maken de architectuur. Als architectuur enkel functioneel was, zouden we haar niet meer tot de ‘schone kunsten’ kunnen rekenen, stelde hij. Architectuur is kunst, bouwen niet. Die claim van artistieke exclusiviteit komt soms nog voor, maar veelal wordt architectuur toch gezien als toegepaste kunst. Ongetwijfeld heeft dat te maken met de kritiek die de Oostenrijkse architect Adolf Loos begin vorige eeuw formuleerde. Loos stelde niet alleen dat het maken van (overbodige) ornamenten een vorm van misbruik van de arbeider was, maar ook dat enkel het (graf)monument tot de architectuur gerekend kon worden. Het graf, dan wel de grafheuvel, maakt iedereen stil. Zijn criterium is herkenbaarheid, gedeelde betekenis. Weinig theoretici zijn met Loos meegegaan in zijn drastische inperking van de architectuur.

In de eerste paragrafen van zijn boek An Outline of European Architecture (1968) maakt de Britse historicus Nikolaus Pevsner een ander onderscheid. Hij zet een doorsnee fietsenstalling tegenover de kathedraal van Lincoln. Het ene is puur functioneel, het andere, schrijft hij, doet een esthetisch appel. Het laatste is relevant om besproken te worden, het eerste niet. Het is ongetwijfeld niet voor niets dat hij de kathedraal uitkoos als tegenhanger van de fietsenstalling. Het gebouw torent boven de huizen uit, is rijk versierd, biedt niet alleen onderdak aan de

geloofsgemeenschap, maar bepaalt ook de identiteit van het Britse stadje Lincoln. Het gevaar van zijn vergelijking is, denk ik, dat we architectuur voorbehouden aan beeldbepalende gebouwen, terwijl in onze tijd een kerk natuurlijk geen onbelangrijke bouwopgave is, maar een fietsenstalling ook niet.

De Amerikaanse filosoof Nelson Goodman formuleert het onderscheid net iets anders, en dat is behulpzaam. Het gaat hem om het symbolisch vermogen van architectuur. Enkel als een gebouw ook iets voor een gemeenschap betekent, iets gemeenschappelijks uitdrukt, kan het tot de architectuur gerekend worden. De fietsenstalling kan dus zeker ook architectuur zijn, als zij niet enkel functioneel is maar ook iets uitdrukt van gezamenlijkheid, en, in onze tijd, van veranderende mobiliteit. Terecht is dan ook dat het ontwerp van Open Kaart voor een schuurtje de Amersfoortse Architectuurprijs 2022 won (in de categorie ‘small’, weliswaar). Het ontwerp, in de archetypische vorm van een fabriek, materialiseerde de nieuwe manier van werken tijdens en na corona: vanuit huis, dan wel de achtertuin. Kortgezegd leren we van historici en theoretici dat de culturele waarde van architectuur in eerste instantie te maken heeft met een artistieke dimensie, met een esthetisch appel (een gebouw is niet zomaar mooi, het daagt uit), en met de vertolking in gebouwde vorm van gemeenschappelijkheid, van gedeelde ervaringen. Architectuur gaat daarmee over zoveel meer dan de vierkantemeterprijs, de gevel, Parisproof en circulariteit. En tegelijkertijd, als we voor de uitdagingen van deze tijd de juiste uitdrukking weten te vinden, die de gemeenschap representeert en bijeenbrengt, dan kunnen we spreken over architectuur. Wat is zo bezien de architectuur van deze tijd? Woningbouwproject Boschgaard in Den Bosch door Superuse? Civics ontwerp voor de herontwikkeling voor de Faculteit ITC van de Universiteit Twente? Zeker weten.

IIIk vind deze omschrijving van culturele waarde die ik in mijn eerste denkstap heb ontwikkeld, aansprekend. Toch twijfel ik. Wordt architectuur met deze ambitie niet overbelast? Verwachten we niet te veel? Wordt het niet heel exclusief? Een (linkse) hobby? Voor mijn tweede denkstap, om deze andere kant te zien, volg ik nog één denker die het onderscheid tussen architectuur en bouwen ook telkens maakt: de Britse architect, criticus en historicus Kenneth Frampton. Voor hem wordt bouwen vooral gedicteerd door de wetten van de economie. Van de Excel-sheet zeggen we nu. Architectuur moet daarentegen een publieke onderneming zijn, een publiek domein vestigen. Hij is er echter niet gerust op: is niet ook architectuur vatbaar voor het neoliberale economisch denken? Is architectuur niet een vorm van branding (geworden)? BIG werd niet voor niets in elke presentatie van het Amsterdamse Sluishuis prominent genoemd (naast de lokale kracht van Barcode). Hetzelfde geldt voor de nieuwe wolken-

krabber 56 Leonard Street in New York, ontworpen door Herzog & De Meuron. Los van het feit dat architectuur wel heel eenzijdig wordt toegeschreven aan een afzonderlijke ontwerper, is het terecht dat Frampton sceptisch staat tegenover het vermogen van architectuur om weerstand te bieden tegen een verarming van architectonische opgaven. Maar in plaats van het publieke domein volledig van architectuur te verwachten, zoals Frampton volhoudt, denk ik dat het onderscheid tussen architectuur en bouwen ons op het verkeerde been zet. Dat onderscheid maakt de positie van architectuur kwetsbaar. Als architectuur losstaat van het bouwen, worden het projecten die uniek zijn, en nergens ingebed. We zullen er zeker te veel van verwachten, zoals Frampton doet. Tegelijkertijd werken we onverschilligheid over het alledaagse in de hand. Maar zijn de woonstraat en de werkschuur maatschappelijk gezien niet minstens zo relevant als het theater en de bibliotheek?

‘Cultuur is wat het waard is om voor te leven. Cultuur is waarover men in de toekomst zal zeggen: goed dat het heeft bestaan’
– T.S. ELIOT

Die gedachte brengt mij tot een laatste denkstap: hoe kunnen we architectuur en bouwen juist samen denken? Ik stuitte op een verhelderende uitspraak van de Britse dichter T.S. Eliot. ‘Cultuur’, schrijft hij, ‘is niet dat je genoeg te eten hebt, maar dat je toegang hebt tot een specifieke en passende cuisine.’ Hij schreef dit net na de Tweede Wereldoorlog, nog ruim voordat het fastfood binnen ieders bereik zou komen. Maar toen al meende hij: ‘Een symptoom van de teloorgang van cultuur is onverschilligheid ten aanzien van de kookkunst.’ Misschien is het klagen over het verval van cultuur wel inherent aan elke cultuur, maar in tijden van fastfood en drinkbare maaltijden is zijn opmerking goed voorstelbaar.

Tegelijkertijd is er nooit eerder zoveel aandacht geweest voor ons eten. Op televisie, in tijdschriften en bij restaurants gaat het juist weer over de herkomst van ons eten, kooktechnieken, authenticiteit. Koken, zou je kunnen zeggen, is voedsel bereiden, maar kookkunst gaat over aandacht, over de combinatie van kennis en kunde, traditie en vernieuwing, en over timing. Maar de crux bij Eliot is niet dat er sterrenrestaurants zijn waarin de cuisine hooggehouden wordt. Het zit in de onverschilligheid over de basis. Oftewel: een hoogstaande eetcultuur, die meer is dan je maag vullen, gedijt op een stratum van een levende cuisine, onderdeel van het dagelijks leven, niet op uitzonderingen.

In analogie met Eliots vergelijking daagt cultuur ons uit om voorbij de geijkte voorbeelden en de uitzonderingen te kijken, als we iets willen weten over de culturele waarde van architectuur. Dat we eerst moeten

kijken naar hoe we schuren bouwen, en bedrijfshallen, woonstraten en scholen, in plaats van naar musea, theaters, en kathedralen. En dat we moeten beseffen dat, juist in tijden van woningnood, bouwen meer is dan onderdak bieden. Dat de huizen die we bouwen (en in het verlengde daarvan alle andere infrastructuur die we nodig hebben) ‘passend’ moeten zijn. We moeten het misschien niet hebben over culturele waarde, maar ons simpelweg druk maken over ‘het goede doen op het juiste moment’. Want hoe we het ook definiëren, de culturele dimensie van het bouwen blijft een zachte waarde, weerloos in het geweld van calculaties en efficiëntie die de bouwpraktijk bepalen. Het goede doen is natuurlijk niet alleen een opgave voor architecten, maar een uitdaging voor de hele samenleving. Eigenlijk is het simpelweg een vorm van beschaving. Hannah Arendt wijst erop dat het begrip cultuur is afgeleid van het Romeinse woord colere. Het betekent zoveel als cultiveren (van de aarde), zorg dragen voor. Waarom ons druk maken over architectuur, als we een woning ook – en veel goedkoper – uit een catalogus kunnen bestellen? Misschien omdat de cataloguswoning enkel een persoonlijk belang dient, en op geen enkele manier zorg draagt voor de gemeenschappelijkheid van de wereld? Waarom zou je je eigen perspectief omdraaien, en willen bijdragen aan de wereld? Eliot geeft het antwoord: ‘Cultuur is wat het waard is om voor te leven. Cultuur is waarover men in de toekomst zal zeggen: goed dat het heeft bestaan.’

Architectuur

Muzikale doorstart voor gedoogd kerkgebouw

Pal naast de drukke verkeersader bij het Hofplein in Rotterdam staat de Muziekwerf. Powerhouse Company transformeerde deze voormalige doopsgezinde wederopbouwkerk tot muziekgebouw – vlak naast de Rise, een ander project van het bureau. Het contrast tussen beide kon niet groter zijn. De doopsgezinde kerk heeft zoveel mogelijk zijn oude uitstraling behouden.

REINOUD SCHAATSBERGEN | FOTO’S

TEKST
SEBASTIAN VAN DAMME EN MARCEL IJZERMAN
De Muziekwerf gezien vanaf de Delftsevaart. Foto Marcel IJzerman
Architectuur

Met de Muziekwerf tekent architectenbureau Powerhouse Company buiten de bekende lijnen van het bureau. De getransformeerde kerk staat in schril contrast met het naastgelegen commerciële nieuwbouwproject Rise aan het Hofplein, waar de hoogste toren van de stad wordt gebouwd. Hoe verhoudt zich dat tot de transformatie van een monumentaal kerkpand?

‘Hoewel dit project natuurlijk peanuts is in vergelijking met andere projecten die we doen, is het wel een investering’, zegt Janneke van der Velden, projectarchitect van de

Muziekwerf. Samen met haar collega-architect Franca Houg staan we voor de authentieke dubbele deur van de voormalige kerk, die sinds de transformatie alleen toegankelijk is tijdens voorstellingen. Het bureau wil graag meer publieke opdrachten doen en daarvoor was de Muziekwerf een goede oefening. ‘We hebben intensief met de opdrachtgever samengewerkt om met een beperkt budget een maatwerkontwerp te maken dat in balans is met het monumentale pand’, aldus Van der Velden. Door de omliggende hoogbouw is de voormalige kerk

De Muziekwerf gezien vanaf het Hofplein.

Foto Marcel IJzerman

aan de Delftsevaart makkelijk over het hoofd te zien. Vanaf de Haagseveer lijkt het stenen pand zelfs op een gemaal, vooral doordat de authentieke hoofdingang aan de achterkant van het gebouw is verstopt. Een onopvallend glazen tussengebouwtje, de enige nieuwbouw van het project, maakt het getransformeerde muziekgebouw vanaf zowel de Hofpleinzijde als de Noordmolenwerf toegankelijk.

Gesloten rug De voormalige doopsgezinde kerk was in de achttiende eeuw een schuilkerk. ‘De doopsgezinden werden indertijd door de protestanten gedoogd’, vertelt Van der Velden, ‘op voorwaarde dat de kerk niet vanaf de straat zichtbaar was.’ Dat is te zien aan de oriëntatie van het gebouw: het ligt met zijn gesloten rug naar de stad toe. De oorspronkelijke ingang aan de Noordmolenwerf – die in het nieuwe ontwerp alleen tijdens voorstellingen wordt gebruikt – ligt er verscholen bij.

Architectuur als
culturele
waarde
| Project

De oorspronkelijke kerkzaal is getransformeerd tot concertzaal.

‘Een project van beperkte omvang, dachten wij – in drie maanden zijn we klaar. Dat werden een paar jaar’

JANNEKE VAN DER VELDEN, POWERHOUSE COMPANY

De kerk werd tijdens de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd en is in 1948 naar ontwerp van Gerrit Kuiper weer opgebouwd, met een in het werk gestorte betonconstructie voor de kerkzaal met tussenliggende gevelvlakken van baksteen. Driehoeken en kartelingen waren karakteristieke details voor het ontwerp, zoals in de vorm van de dakrand.

Toen in 2019 de kerk nog maar 25 leden had, besloot de gemeenschap het gebouw te verkopen. Er moest wel iets ‘goeds’ mee gebeuren. De kerk werd verkocht aan Droom en Daad, een stichting die zich inzet voor creativiteit in de stad door culturele projecten te organiseren. De stichting vroeg Powerhouse Company mee te denken over de invulling. Na drie voorlopige ontwerpen en veel brainstorms werd besloten er een muziekgebouw met oefenruimtes van te maken, want die zijn er bijna niet in Rotterdam. Lachend voegt Van der Velden toe: ‘Een project van beperkte omvang, dachten wij – in drie maanden zijn we klaar. Dat werden een paar jaar.’

Maatwerkakoestiek

De Muziekwerf is met 930 vierkante meter een compact gebouw. Ook was het voor de transformatie niet geïso-

leerd. ‘Een muzikaal programma in zo’n gebouw; dat bijt elkaar’, zegt Van der Velden. De architect wilde de monumentale eigenschappen van het pand zo goed mogelijk bewaren, wat maatwerk vroeg voor de akoestiek en de isolatie. Dat is het best te zien in de vernieuwde concertzaal. Hoewel de nieuwe lichteiken vloer en akoestische wandplaten met hun hoekige vorm de aandacht trekken, voelt de zaal nog steeds als authentieke kerkzaal. Mede dankzij het oorspronkelijke Flentrop-orgel, die studenten kunnen gebruiken.

De houten elementen en zandkleurige wanden geven de concertzaal een warme uitstraling. Dat was een grote verandering, vertelt projectarchitect Franca Houg. ‘In eerste instantie was alles hier grijs. We dachten dat de muren van beton waren, maar in werkelijkheid was het twee centimeter dik stucwerk dat vervuild was.’ De muren zijn gezandstraald in de hoop dat alles weer wit werd. In plaats daarvan werd het een zandkleur, omdat de oorspronkelijke toplaag niet kon worden gered.

Het warme kleurenpalet kwam de architecten goed uit.

Het muziekgebouw ligt strak aan de Delftsevaart en de reflectie van het water danst op zonnige dagen via de hoge ramen op het cassetteplafond. Zo vormen de zandkleurige

Foto Sebastian van Damme
Het authentieke Flentrop-orgel uit 1957 is behouden gebleven.
Foto Sebastian van Damme
Architectuur
Het oorspronkelijke betonnen plafond in de studio op de eerste verdieping is in het zicht gelaten.
Foto Sebastian van Damme
Het verlaagde plafond in een van de kleine studio’s bevordert de akoestiek en verbergt een betonnen spant. Foto Sebastian van Damme
De kleinste studio in het bijgebouw is een doos-in-doosconstructie.
Foto Sebastian van Damme
In de grote studio wilden de architecten het bestaande betonnen cassetteplafond vanwege de ruimtelijke kwaliteit niet verstoppen

wanden, de houten panelen en de waterreflectie samen een rustpunt midden in de drukke stad. Een sentiment dat Powerhouse Company vertaalde in de entree met een ‘waterdak’: een golvend plafond van reflecterend materiaal. ‘Bezoekers dompelen zich onder in een andere wereld’, zegt Van der Velden hierover.

‘Puzzelwerk’

Voor de transformatie wilde Powerhouse Company zoveel mogelijk circulair te werk gaan. De betegeling van de oorspronkelijke kerkzaal is bijvoorbeeld ook toegepast in de hal – ook als plinten – en de kerkbanken zijn in het bijgebouw van de Muziekwerf verwerkt tot lambrisering of worden hergebruikt als zitmeubilair. Verder zijn er deurklinken hergebruikt en zijn veel lampen afkomstig van Marktplaats.

Waar nieuw materiaal nodig was, stemden de architecten dat zoveel mogelijk af op de oorspronkelijke staat. Zoals in de gang van het bijgebouw, die de nieuwe kantine –voorheen de raadzaal – aan de oefenruimtes verbindt. Tegelwerk uit de vorige eeuw sierde eerst alleen het trappenhuis. Na de transformatie is ook de gang met soortgelijke tegels bekleed, volledig aangesloten op de oorspron-

kelijke detaillering. ‘Dat kostte wel wat puzzelwerk’, zegt een opgeluchte Houg.

Niet minder uitdagend was de akoestiek. In het bijgebouw zijn drie oefenruimtes gemaakt van verschillende grootte. Een kwestie van maatwerk per ruimte. De kleinere studio’s zijn uitgewerkt als een doos-in-doosconstructie, met voorzetwanden en een verhoogde vloer voor isolatie. In een van de studio’s is het plafond verlaagd met een golvende plaat omwille van de akoestiek, maar ook om een betonnen spant te verbergen.

In de grote studio – een langgerekte hal met een achthoekig glas-in-loodraam – wilden de architecten het bestaande betonnen cassetteplafond vanwege de ruimtelijke kwaliteit juist niet verstoppen. Daarom kozen ze voor stralingspanelen in het plafond om de ruimte te verwarmen. Hierdoor konden de radiatoren plaatsmaken, wat de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt: een verbeterd uitzicht op de straat en op de concertzaal. En het glas-in-loodraam?

‘Een klein geluidslek’, geeft Van der Velden toe. ‘Maar het gebouw werd al jaren gebruikt voor muziekvoorstellingen.

De buurt is wel wat gewend.’

Begane grond
Eerste verdieping
De architect wilde de monumentale eigenschappen van het gebouw zo goed mogelijk bewaren, wat maatwerk vroeg voor de akoestiek en de isolatie

In de kantine van het muziekgebouw hebben oude kerkbanken een plek gekregen.

Foto Sebastian van Damme

TRANSFORMATIE WEDEROPBOUWKERK TOT MUZIEKWERF, ROTTERDAM

Opdrachtgever Droom en Daad

Architect Powerhouse Company

Projectarchitect Janneke van der Velden

Medewerkers Franca Houg, Maxime Meessen, Dion van Dartel, Mitja Kuret, Iván Guerrero, Erwin van Strien, Xavier Silva, Eleni Antoniadou, Daphne Delissen, Justyna Kruk, Nick Huizenga, Antonia Pohankova, Romano van den Dool

Aannemer Nico de Bont

Interieurarchitect Powerhouse Company

Geluid- en trillingsisolatie Delta-L

Directievoering 4Building

Adviseurs BREED Integrated Design (constructie); Wolf Dikken Adviseurs (bouwfysica en installaties); Royal Haskoning DHV (installaties); Peutz (akoestiek); SkaaL (bouwkosten); Beersnielsen (licht)

Bruto vloeroppervlakte 930 m2

Netto vloeroppervlakte 780 m2

Programma muziekcentrum: oefen- en concertlocatie met een grote muziekzaal, een foyer, een kantoor en vier muziekstudio’s

Definitief ontwerp mei 2022

Bouw februari 2023 – juli 2024

Waarom architecten niet mogen zwijgen in tijden van verwoesting

Schoonspringen van de brug van Mostar

Architectuur gaat over menselijke en ecologische relaties. Door bouwen of verwoesten worden deze relaties bewust of onbewust ontwricht en kapotgemaakt. Dit noemt Arna Mačkić ‘architectural disaster’. Mačkić betoogt dat architecten dan wel niet worden opgeleid om te ontwrichten of verwoesten, maar dat het tijd wordt dat ze beseffen dat hun vakgebied door anderen wordt ingezet om menselijke relaties te vernietigen.

TEKST ARNA MA Č KI Ć

Architecten bezoeken, bespreken, bekritiseren, vieren en verafschuwen graag nieuwe gebouwen, maar als ze opzettelijk worden verwoest, laten

ze

weinig van zich horen

Zolang ik me kan herinneren hebben verwoeste steden en een ontwrichte samenleving onderdeel uitgemaakt van mijn leven. Herinneringen aan luchtalarmen tijdens bombardementen, schuilen in schuilkelders, familieleden in concentratiekampen. Als tiener bezocht ik familie in steden met appartementenblokken vol kogelgaten, huizen met afgeblazen daken, wegen met gaten door granaatinslagen, begraafplaatsen.

En als ik nu met mijn eigen kinderen op bezoek ben in Bosnië en Herzegovina, zie ik de fysieke restanten van de oorlog. Landschappen, steden en gemeenschappen kunnen in een fractie van een seconde worden verwoest. Een druk op de knop in een F-35 gevechtsvliegtuig is voldoende. Daarna opnieuw beginnen en opbouwen is moeilijk. De politisering en segregatie van de publieke ruimte en de vele vlaggen die de publieke ruimte domineren – dat is de realiteit die schuilgaat achter getallen. Het van dichtbij zien van de verwoesting en verdeling van de publieke ruimte heeft gemaakt dat ik architect ben geworden.

Omdat de gebouwde omgeving zo’n groot onderdeel van onze levens is – we wonen, werken en recreëren in gebouwen – is architectuur ook altijd onderdeel van een conflict. Zo zijn in Mostar in Bosnië en Herzegovina opzettelijk culturele en collectieve gebouwen verwoest om zo de multi-etnische collectieve cultuur uit te wissen. Internationaal bekend is vooral de verwoesting van de Oude Brug (Stari Most) over de rivier Neretva in Mostar. Een stad die me nauw aan het hart ligt, omdat een groot deel van mijn familie hier vandaan komt.

Vaak wordt architectuur ook strategisch ingezet in de oorlogsvoering. Zo zijn in de Tweede Wereldoorlog in Nederland theaters, sportcomplexen en pleinen gebruikt vanwege hun ruimtelijke condities. Hier werden Joodse mensen verzameld voor hun deportatie naar concentratiekampen. En in de Palestijnse gebieden bouwde Israël illegale nederzettingen om de Palestijnen te isoleren en te controleren. Na de aanval van Hamas op 7 oktober 2023 en de Israëlische aanval op Gaza zijn er in Gaza meer dan 40.000 mensen vermoord. Kinderen, vaders, moeders, geliefden, vrienden. De plekken die veilig leken, zoals hun huizen, scholen en ziekenhuizen waren, worden op grote schaal verwoest. Onder het puin van deze gebouwen liggen waarschijnlijk nog tienduizenden mensen begraven.

Symbool voor tolerantie en eenheid

Toen ik zeven jaar was organiseerde Vluchtelingenwerk een tekenwedstrijd voor vluchtelingenkinderen.

Iedereen kreeg een koffertje met tekenspullen. Ik tekende de Oude Brug van voor de oorlog, en won de wedstrijd in mijn leeftijdscategorie (de prijs: het spel Twister). Jaren eerder, op 9 november 1993, was de Stari Most – de oudste bewoner van Mostar –opzettelijk verwoest. De brug en de stad waren altijd één geheel. Mostar is vernoemd naar brugwachters, Mostari, die vanuit hun torens bewaakten wie er via de Oude Brug (‘most’ betekent tevens brug) over de rivier Neretva de stad in kwam. De brug stond dus symbool voor de stad, voor het samenbrengen van de twee delen van de stad. Het stond symbool voor tolerantie en eenheid. Het was een ontmoetingsplek, generaties lang was het een plek waar verliefde stellen hun eerste afspraakje hadden en waar jaarlijks de beroemde duikwedstrijden werden gehouden.

De brug stortte na 60 granaatinslagen binnen 24 uur in elkaar. De aanval op de brug was een aanval op het concept van multi-etniciteit. Zonder de brug bestaat Mostar niet meer en is de ziel van de stad verdwenen. Ook de gebouwen naast de brug maakten deel van het publieke leven – bibliotheken, musea, universiteiten, moskeeën en pleinen zijn er niet meer.

De verwoesting was onderdeel van een oorlogsstrategie waarin de destructie van publieke en culturele gebouwen een middel was om een bepaalde cultuur en identiteit uit te wissen.

Voor de oorlog konden we ons niet voorstellen dat we jaren later spraken over de Oude Brug als een verbindend symbool van twee verschillende groepen in de stad. Of dat we zouden spreken van Kroaten en Moslims. Er waren simpelweg te weinig verschillen. Ze spreken dezelfde taal en delen dezelfde cultuur. Daarbij zijn velen van hen niet eens religieus. Ze zijn allemaal Mostarac of Mostarka. Toevallig zijn sommigen geboren met een moslimachtergrond en anderen met een Kroatisch-katholieke. Wie van hen had ooit kunnen denken dat de politiek ambieerde om mensen met een moslimachtergrond te verwijderen uit de samenleving, omdat ze simpelweg niet pasten in het historische en toekomstige narratief over Mostar dat de (Bosnische) Kroaten aan het vormen waren. In 2024 is de Oude Brug herbouwd, maar de betekenis ervan is niet hersteld – de stad is verdeeld.

Architectuur als oorlogsstrategie

Slobodan Praljak is de architect van verwoesting in Mostar. Hij werd door het Joegoslaviëtribunaal tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld voor onder andere moord, onmenselijk behandelen, verwoesting en plundering van eigendommen, verwoesting van

1. Still uit de YouTube-video ‘Mostar 1972’ van The Mostarcina

2. Foto Nigel Chandler/Sygma/Corbis

3. Still uit de YouTube-video ‘The Old Bridge, Mostar - Execution 09.11.1993’

4. Foto Studio HADŽIĆ Mostar

5. Foto Somo Marec

6. Foto Arna Mačkić

De brug was een ontmoetingsplek, waar verliefde stellen hun eerste afspraakje hadden en waar jaarlijks de beroemde duikwedstrijden werden gehouden

religieuze en educatieve instituties, onwettige aanval of terroriseren van burgers en vervolgingen op basis van hun islamitische achtergrond. Praljak gaf ook de opdracht om de Stari Most in Mostar te verwoesten. Praljak was in de jaren zeventig en tachtig directeur van verschillende theaters, waaronder in Mostar. Hij wist heel goed dat architectuur onderdeel kon worden van zijn oorlogsstrategie, juist omdat hij zoveel kennis en ervaring in het Kroatische en Bosnische culturele veld had opgedaan. Het maakte hem bewust van de symbolische waarde en betekenis van publieke architectuur en cultureel erfgoed. Mijn boek Mortal Cities & Forgotten Monuments (2016) is een tegenaanval op de verwoesting, ontmenselijking en verdeeldheid die hij heeft veroorzaakt. Aandacht vragen voor verwoesting zie ik als een onderdeel van mijn beroep als architect. Architecten en architectuurrecensenten bezoeken, bespreken, bekritiseren, vieren en verafschuwen graag nieuwe gebouwen, maar als ze opzettelijk worden verwoest, laten ze weinig van zich horen. Toch is het ook hun verantwoordelijkheid om meer begrip over het hoe en waarom te ontwikkelen om vervolgens een standpunt in te nemen. Hoe kun je anders als architect van waar-

de zijn in een stad als Mostar waar publieke ontmoetingsplekken – monumenten, culturele gebouwen, instituten – zijn verwoest en waar nieuwe monumenten en gebouwen etnisch zijn verdeeld?

Mannelijkheid bewijzen

In mijn zoektocht naar een antwoord op deze vraag zocht ik inspiratie bij de Oude Brug. Een van de belangrijkste oude tradities van Mostar sinds 1567 is schoonspringen vanaf de brug. Vroeger was het een ritueel waarbij jonge mannen van de brug af doken om vrouwen te imponeren en om hun mannelijkheid te bewijzen. Later was het een traditie die de ene generatie Mostar-mannen overdroeg aan de volgende, ongeacht religieuze achtergrond. Nog steeds is er elk jaar een duikwedstrijd, waarbij de bekendste hogeafstandschoonspringers (zowel mannen als vrouwen en met verschillende religieuze achtergronden) vanuit de hele wereld komen om de sprong te wagen. Zonder de Oude Brug zou die traditie er nooit zijn geweest.

Na de oorlog, toen de hulpbrug er nog niet was, installeerde de stad er een duikplank.

De verbindende betekenis van de Oude Brug bestaat niet langer, maar zijn eeuwenoude traditie kan wel

Architectuur

Dagelijks komt de verwoesting van gebouwen, steden en samenlevingen via onze telefoons onze levens binnen. Op dit moment vooral vanuit Gaza

een rol spelen in het herstel van de verbinding tussen de twee groepen met verschillende religieuze achtergronden. Om dit te onderzoeken ontwierp ik een schoonspringschool op de grens van het westelijk en oostelijk deel van de stad. Het is een stedelijke activiteit voor alle inwoners van de stad, ongeacht hun nationaliteit, religie, geslacht of leeftijd. Het publiek toegankelijke bouwwerk staat tegenover het Gymnasium waar Kroatische, islamitische en internationale studenten gescheiden van elkaar les krijgen.

De schoonpringschool is vrij toegankelijk, heeft geen ramen, deuren of daken. De ingang is een enorme trap met twee vleugels die naar beide kanten uitsteken. De traptreden zijn vijftig centimeter hoog waardoor gebruikers in stappen van vijftig centimeter, steeds hoger kunnen springen. Ook functioneren de traptreden als een tribune voor de toeschouwers. Zo leren de bewoners van Mostar letterlijk en figuurlijk het hoofd boven water te houden. De drie seconden durende sprong naar het water geeft een gevoel van gewichtloosheid en vrijheid waarbij mensen los komen van alles om hen heen, inclusief de beladen publieke ruimte van Mostar.

Actieve monumenten

Het was nooit mijn doel om dit ontwerp daadwerkelijk te bouwen. Mijn idee was dat het verbeelden van nieuwe gezamenlijke actieve monumenten de discussie op gang kan brengen tussen inwoners en bestuurders van Mostar. Welke publieke ruimte is wenselijk? Eentje die de twee van elkaar verwijderde groepen met elkaar opnieuw verbindt? Zijn we in staat om de ander te ontmoeten op basis van een gedeelde ervaring? Is mijn voorstel hier een goed voorbeeld van?

Naast de gesprekken die ik in de stad had, organiseerde Aida Kalendar, directeur van de ngo Akcija Sarajevo duikworkshops voor kinderen. In het plaatselijke badhuis kregen kinderen uit beide delen van de stad les van Lorens Listo, meervoudig winnaar van de jaarlijkse duikwedstrijd van de Oude Brug. De

kinderen waren enthousiast. De plaatselijke held Listo leerde ze niet alleen de technieken van het duiken, maar ook over de traditie en de betekenis ervan voor de stad. De kinderen leerden zo gezamenlijk en spelenderwijs over hun stad. De gedeelde ervaring en praten over de geschiedenis bracht hen samen, ondanks hun verschillende achtergronden.

Nu, een aantal jaar later, is Lorens Listo zijn eigen schoonspringschool voor kinderen en jongeren begonnen. Vorig jaar heeft hij zelfs een oefenduikplatform vlak bij de Oude Brug laten bouwen. Wat hij hiermee laat zien is dat het herstel van de stad niet gaat om een brug of een ander fysiek bouwwerk. Wat nodig is zijn mensen die ondanks alles wat ze hebben meegemaakt ervoor kiezen om te bouwen aan een betere en gezamenlijke toekomst.

Het voorbeeld van de Oude Brug in Bosnië en Herzegovina is niet bijzonder. Dagelijks komt de verwoesting van gebouwen, steden en samenlevingen via onze telefoons onze levens binnen. Op dit moment vooral vanuit Gaza. We zien dezelfde oorlogsmisdadigers, en dezelfde medeplichtige landen die geld en wapens doneren aan hen. We zien dezelfde toekijkende en verlamde burgers van deze landen. Ook zien we dezelfde moedige overlevenden die voor gerechtigheid vechten. We zien dezelfde getraumatiseerde kinderen die later in hun leven proberen te begrijpen wat ze hebben meegemaakt. We zien dezelfde kunstenaars, journalisten, onderzoekers die kennis delen, ruimte geven aan verzwegen verhalen. Wat zou ik graag willen dat de architectengemeenschap ook bij deze laatste groep zou horen. Dat we niet langer wegkijken bij verwoesting, maar in plaats daarvan actief bewustwording en kennis over verwoesting en opbouw ontwikkelen en delen. En misschien nog veel urgenter: een gesprek openen over waarom architectuurinstituten en opleidingen zo bang zijn om het te hebben over de verwoesting van Gaza?

MULTI zet circulariteit centraal, ook in de plafonds

CONIX RDBM Architects transformeerde de oude Philips-toren in Brussel van een modernistische black box tot een open gebouw met meerdere publieke functies. Het bureau zette in op zoveel mogelijk hergebruik van materialen. Ook voor het interieur werden bewuste keuzes gemaakt, waaronder de klimaatplafonds van Interalu. ‘Deze zijn veel duurzamer dan airconditioning, doordat het energieverbruik veel lager ligt’, vertelt Jorden Goossenaerts, CEO van CONIX RDBM Architects.

Duurzaam bouwen, dat is het uitgangspunt voor CONIX RDBM Architects. Minder energie- en materiaalverbruik en een verlenging van de levensduur van gebouwen hebben daarbij prioriteit. ‘Bij gebiedsontwikkeling nemen wij modulariteit al mee, omdat dat veel meer flexibiliteit oplevert voor gebouwen’, vertelt Jorden Goossenaerts. Hij is een van de oprichters van het Belgisch-Nederlands bureau met vestigingen in Antwerpen, Brussel, Rotterdam en Amsterdam.

Circulariteit en modulariteit was ook de inzet bij project MULTI in Brussel. Dit is een van de eerste circulair gebouwde en CO2-neutrale gebouwen van Brussel geworden. Goossenaerts: ‘Al bij de eerste studies en het maken van een kwaliteitsplan voor het gebouw hebben wij ingezet op hergebruik van materialen. Zoveel mogelijk van het gebouw is dan ook behouden gebleven of hergebruikt.’

Verbindende factor

Het voormalige kantoorgebouw dateert uit 1969. ‘Het is een oud pand en de kantoorvloeren waren te ondiep. Dat was vroeger ideaal, maar tegenwoordig zijn de functies in een kantoorgebouw veel diverser. Het gebouw is daarom dieper gemaakt door toevoeging van een extra module aan de langsgevels en met twee lagen opgehoogd om de initiële verhoudingen aan te houden. De transformatie gaf ons de kans om ook de rest van de omgeving er meer bij te betrekken. De plint was voorheen niet in gebruik, nu is het een verbindende factor in de buurt. Vooraan is een autovrije zone gecreëerd. Het gebied is veel aantrekkelijker en opener geworden.’

Door de renovatie kwamen de draagbalken in het zicht. ‘Mede daardoor hebben wij gekozen voor een klimaatplafond van Interalu. Het is een oplossing waarmee ruimschoots voldaan wordt aan toekomstige comforteisen in een kantoor, zoals verwarming, koeling en behaaglijkheid. Dit kan met laagtem-

peratuur verwarming en koeling waardoor binnenklimaat en energieverbruik veel beter scoren’, legt Goossenaerts uit.

Eenvoud en kracht

‘Wij werken al ruim tien jaar frequent met Interalu klimaatplafonds bij projecten in België en tegenwoordig ook bij verschillende Nederlandse projecten. Al merken we hier nog enige scepsis. Onterecht. Niet alleen vanwege de esthetiek van de lamellenplafonds, maar ook doordat Interalu pro-actief naar oplossingen zoekt; een plafondontwerp kan volledig worden aangepast aan de vorm van een gebouw. In kantoren is het sowieso een no-brainer want met een klimaatplafond zijn ook veel andere functies te regelen. Verlichtingsarmaturen zijn makkelijk in te pluggen en het komt met een hoge mate van flexibiliteit. Vanuit de gedachte van duurzaamheid paste deze keuze dus ook goed binnen het project. We kunnen materialen laten zoals ze zijn en deze zijn altijd weer op een andere plek opnieuw in te zetten. Bovendien is het kostentechnisch een gunstige keuze in zijn genre, én je hebt zoals bij convectoren geen ruimteverlies en dus houd je meer verhuuroppervlakte over.’

Een ander voordeel is dat de akoestiek goed te regelen is met deze plafondoplossing vindt Goossenaerts. ‘Voor kantoren is dit na temperatuur het belangrijkste. Achter de profielen zit een akoestische mat. Bovendien kan in het plafond veel techniek verwerkt worden die je niet ziet. Interalu is niet alleen duurzaam wat betreft materiaalkeuze, maar het systeem geeft ook veel flexibiliteit waardoor het gemakkelijk wordt om wanden te verplaatsen zonder een plafond helemaal open te breken. Het heeft een plug & play-structuur voor detectoren, multi-sensors en dergelijke. De eenvoud is de kracht van het product.’

Dit artikel is gesponsord door Interalu.

Verbouwing van jong Brussels monument Royale Belge, door Bovenbouw, Caruso St John Architects en DDS+

Megalomaan kantoorgebouw opent zich naar de buurt

Vraag Brusselaars naar het Royale Belge-gebouw en de meeste kennen het monumentale kantoorgebouw. Het pand doet zijn naam eer aan. Sinds 1970 ligt het als een modern kasteel tussen twee vijvers en omringd door weelderig groen aan de rand van Brussel. Bovenbouw, Caruso St John Architects en DDS+ transformeerden het afgesloten kantoor naar een toegankelijke werk- en verblijfsplek.

Architectuur

De trap aan de achterzijde van Royale Belge is een nieuwe toevoeging.

Axonometrie van Royale Belge

Lopend van de tramhalte aan een drukke verkeersboulevard kom ik terecht in een oase: tien hectare beukenbos, een Natura 2000-gebied. De karakteristieke bronskleurige beglazing met gouden gloed van de gevel van Royal Belge komt langzaam tevoorschijn. Het kruisvormige gebouw ligt op royale afstand van de boulevard. Het straalt allure, macht en aanzien uit door zijn enorme volume dat ondoorgrondelijk lijkt door de bronskleurige beglazing, de dominante luifel en de strakke ritmiek in de cortenstalen plint. Het is onmiskenbaar een staaltje functionalistische bedrijfsarchitectuur uit de jaren zestig, in dit geval ontworpen door de architecten Pierre Dufau en René Stapels. ‘Het pand moest indruk maken, vandaar de grootse opzet en luxe’, vertelt Wim Boesten, projectarchitect van Bovenbouw.

Groepsinspanning

Van 1970 tot 2017 was Royale Belge het hoofdkantoor van de gelijknamige verzekeringsmaatschappij Royale Belge (later Axa). Terwijl verzekeringsmaatschappijen in de jaren zestig enorm groeiden, krimpt het perso-

neelsbestand een goeie dertig jaar later drastisch. Axa verlaat in 2017 definitief het pand. Na jaren van leegstand organiseerden de eigenaren van het gebouw, consortium Souverain 25, in 2018 samen met de stad Brussel en de Brusselse bouwmeester een ontwerpwedstrijd. Het gebouw dat in 2019 was uitgeroepen tot monument, was toe aan een tweede leven. Het ontwerp door het Antwerpse architectenbureau Bovenbouw en het Londense Caruso St John Architects won. In samenwerking met het Brusselse architectenbureau DDS+ werd het uitgevoerd en opgeleverd. Voor het monumentenzorgdeel is een beroep gedaan op het Brusselse bureau ma –Metzger et Associés Architecture. Tussen 2020 en 2023 werkte het internationale team intensief samen aan de transformatie en renovatie van het gebouw. ‘In nog geen drie jaar tijd hebben we het gebouw van 40.000 vierkante meter van begin tot eind vormgegeven. Op het hoogtepunt werkten we met veertien mensen van de drie architectenbureaus samen’, vertelt Boesten. Zelf was hij tijdens de bouw drie dagen per week ter plekke aanwezig.

Aanvankelijk wilden de architecten een zitkuil in de entreehal als referentie naar het jarenzestig- en -zeventigerfgoed. Maar die is gesneuveld in de verdere uitwerking.

Massief cortenstaal

De opdracht voor de herontwikkeling was helder: het monument moest transformeren tot een multifunctioneel gebouw met onder meer kantoren, coworkingruimtes, conferentiefaciliteiten, een hotel, een gezondheidsclub en een restaurant. De nadruk lag op het behoud van de oorspronkelijke identiteit, en de verbetering van de energie-efficiëntie en duurzaamheidsprestaties. Boesten: ‘We hebben zo min mogelijk aan het beschermde gebouw gezeten en waar mogelijk materialen hergebruikt.’

Dit bleek een uitdaging. Zo was het zoeken om het uiterlijk van de originele massieve cortenstalen geveldelen te behouden, evenals het grid in de gevel en de verhouding tussen open en gesloten delen. Er is beglazing toegepast die in kleurstelling nauw aansluit bij het origineel, maar meer natuurlijk daglicht doorlaat

en een hogere isolatiewaarde heeft. Boesten: ‘Je ziet het verschil bijna niet.’

Eenmaal onder de beeldbepalende luifel door de entreehal binnengelopen, rijst de open ruimte met marmer beklede kolommen hoog boven ons uit. De trappartij met in het midden de receptie, staat op de plek waar eerder de roltrappen naar het souterrain stonden. ‘Aanvankelijk wilden we hier een zitkuil maken als referentie naar het jarenzestig- en -zeventigerfgoed. Maar die is gesneuveld in de verdere uitwerking.’

Semipublieke ruimte

De begane grond is semipublieke ruimte. Rechts bij binnenkomst nodigt Foodmarket Fox met eetstalletjes uit om in de plint te vertoeven. ‘Mensen uit de buurt ontmoeten elkaar hier. Zij zijn enthousiast dat het ooit

‘We hebben zo min mogelijk aan het beschermde gebouw gezeten en waar mogelijk materialen hergebruikt’
– WIM BOESTEN, BOVENBOUW

zo gesloten gebouw zich nu opent naar de buurt’, vertelt Boesten. Het Brusselse Atelier Lionel Jadot is verantwoordelijk voor het ontwerp van de begane grond en het aangrenzende terras. ‘Deze inpassing staat los van ons ontwerp.’ Boesten juicht het toe dat voor het interieurontwerp Belgische makers zijn ingeschakeld.

Hij wijst de hanglampen in het restaurantgedeelte door Arnaud Eubelen aan.

In het hoofdvolume bevinden zich kantoren, nieuwe coworkingruimtes en een hotel. Jadot ontwierp ook het trendy hotel MIX, met op maat gemaakte meubels, installaties en sculpturen. Al deze functies zijn verbonden met elkaar door een grote cirkelvormige trap die je bereikt via een doorgang tussen de receptie en Fox. Boesten: ‘De trap verbindt maar werkt ook als gedeelde ruimte waar alle gebruikers van het gebouw elkaar treffen.’

Lage diepe treden

‘De toevoeging van de cirkelvormige trap is onze grootste ingreep in het pand.’ Boesten legt uit dat de plattegrond van Royal Belge bestaat uit vier kwadraten (door de kruisvorm). In één van de vier zijn de oorspronkelijke vloerplaten gesloopt en vervangen door de drie verdiepingen hoge wenteltrap met een diameter van 21 meter. Zo valt het daglicht tot het gelijkvloers, waar vroeger geen daglicht kwam.

Trots wijst Boesten op de detailleringen in de trap, zoals de gebeitst eikenhouten trapleuning als tegenhanger van het palissander van de oorspronkelijke grepen in de trappenhuizen, de lage diepe treden in een op maat samengesteld mengsel van twee verschillende tinten cement en de ingebouwde trapverlichting. We lopen de luie trap op. Onze stappen vertragen en we kijken uit over het interieur. Boesten: ‘De trap is een

Entreehal van Royale Belge met de dominante luifel.

De toevoeging van het atrium met cirkelvormige trap is de grootste ingreep van de ontwerpers.

De trap creëert hiërarchie tussen de verschillende functies.

Hij schept orde

“promenade architecturale”.’ Hiermee verwijst hij naar Le Corbusiers concept van de impliciete ‘route’, oftewel het pad van de waarnemer door de gebouwde ruimte en de beelden die zich ontvouwen terwijl hij of zij geleidelijk door de structuur beweegt. De trap creëert hiërarchie tussen de verschillende functies. Hij schept orde. Via deze route kom je vanuit de ondergrondse garage, via de begane grond op de eerste verdieping. Hier bevinden zich evenementenruimtes en flexwerkplekken. Vervolgens loopt de trap door naar de hotellobby, een cafetaria, een bar, een restaurant en een fitnesscentrum. Deze transformeert een verdieping lager in een luxueuze wellness met binnen- en buitenzwembad. De hotelkamers zitten op de derde, vierde en vijfde verdieping. Boven de hotelkamers zijn dan weer kantoren gemaakt.

Naast de monumentale trap bevinden zich twee –ietwat verscholen – trappen die de parkeerniveaus verbinden met het atrium. Enthousiast wijst Boesten naar de spiraalvormige betonnen trappen met rode armleuningen. ‘Dit is het meest Bovenbouw-detail in het gebouw.’

Gelijkvloers met parking

TRANSFORMATIE ROYALE BELGE, WATERMAAL-BOSVOORDE, BRUSSEL

Opdrachtgever Souverain 25 SA

Architecten Bovenbouw Architectuur (BE); Caruso St. John Architects (VK); DDS+ (BE)

Erfgoedarchitect MA2 – Metzger et Associés Architecture (BE)

Landschapsarchitect Atelier EOLE Paysagistes (BE)

Interieurarchitect Atelier Lionel Jadot (BE) (hotel, healthclub en restaurant)

Projectteam Dirk Somers, Wim Boesten (Bovenbouw Architectuur); Peter St John, Adam Caruso, Benjamin Wells (Caruso St John Architects); Didier Peremans, Karel Lindemans (DDS+)

Adviseur constructie Lemaire ingenieurs (BE)

Adviseur installaties RVR Van Reeth Studiebureau (BE)

Bouwmanagement Protec bvba (BE)

Aannemer CIT Blaton (BE)

Technisch advies Bureau Bouwtechniek (BE)

Akoestiek Macobo-Stabo (BE)

Bruto vloeroppervlak 50 000 m2

Programma kantoren, horeca, gemengd project

Ontwerp 2019 – 2023

Oplevering april 2023

Budget € 75 mln (constructiekosten)

Tweede verdieping Architectuur
Eerste verdieping
Auditorium
Entreehal
Foodmarket Fox
Atrium
Parking
Werkruimtes
Receptie van het hotel
Buitenruimtes
Fitness

Bekroonde beveiliging voor uw

Palm-ID

Unieke toegangscontrole op basis van aderpatroonherkenning in de handpalm.

‘Your hand is the key’,

Palm-ID Pro

Biometrische toegangscontrole te integreren met vrijwel ieder toegangscontrolesysteem.

Palm-ID Card

Tweetrapsbeveiliging: biometrie en gekoppelde kaart. Werkt standalone en is volledig GDRP/AVG proof.

Recogtech, ontwikkelaar van biometrische beveiligingssystemen, biedt met haar range aan producten de beste en meest veilige toegangscontrole op basis van het aderpatroon in uw handpalm. Geen overdraagbare key-cards, toegangscodes en sleutels nodig. waardoor uw panden tot op het hoogste niveau zijn beveiligd.

Materiaal

3D-geprint textiel van afvalplastic door So-il

Bouwen met draden van gerecyclede petflessen

Een bouwconstructie maken van 3D-geprint textiel? ‘Ja! Dat kan zeker’, zegt de Delftse onderzoeker Mariana Popescu. Samen met het Nederlands-Chinees bureau So-il en Summum Engineering ontwierp ze voor de Triënnale Brugge 2024 de installatie ‘Common Thread’. De constructie toont de potentie van Popescu’s onderzoek naar gebreid textiel als wapening in de bouwsector.

Het 3D-geprinte paviljoen
Common Thread op de Triënnala Brugge 2024.

Nu de bouwsector steeds meer verduurzaamt, mede gedwongen door materiaaltekorten en stijgende prijzen, komt textiel – als alternatief voor staal – in beeld om beton te versterken. ‘Bouwen met textiel is niet iets nieuws voor de architectuur’, vertelt Mariana Popescu, assistant professor Parametric Structural Design and Digital Fabrication aan de TU Delft. Zo wijst ze op de eeuwenoude traditie van tentendorpen bij nomadenculturen en de opkomst van textiel- of membraanarchitectuur begin van deze eeuw.

Technisch breiwerk

Aan de TU Delft bestudeert Popescu hoe gebreid textiel kan worden toegepast als alternatieve wapening in gebouwen. Voor speciale boogconstructies in beton is er vaak veel bekistings- en ondersteuningsmateriaal nodig. Dat kan beter meent ze. Hoe dan? Door technisch breiwerk te combineren met betonnen bekleding. Oftewel: een bekisting van textiel gemaakt door een 3D-printer.

‘De textieltraditie in de bouw bestaat al enkele decennia, maar Popescu’s 3D-print-

De installatie staat in de voormalige kloostertuin van het Brugse kapucijnenklooster.

techniek is in veel opzichten nieuw’, vertelt Fabian Puller, designer bij So-il. Het bureau werkt al jaren met textiel en elastische materialen op architectonische schaal. So-il raakte geïnspireerd door de Brugse kantklostraditie en besloot daarom voor het paviljoen voor de Triënnale wederom met textiel te werken.

Via het Rotterdamse ingenieursbureau Summum Engineering kwam So-il in contact met Popescu. Het uiteindelijke ontwerp, een paviljoen in een trechtervorm genaamd Common Thread, is het

Het paviljoen is de grootste opschaling van Popescu’s onderzoek tot nu toe, maar past nog in de kofferbak van een personenwagen

resultaat van hun samenwerking. ‘Mariana begeleidde ons door te zeggen wat we wel en niet kunnen doen met de techniek’, zegt Puller.

Textiel van petflessen

De ‘breimachine’ waarmee Popescu werkt, is geen stereotiep toestel dat op grootmoeders zolder stond. Het grote 3D-mechanisme ziet eruit als een inkjetprinter, maar in plaats van druppels inkt komen er naalden en draad uit de spuitmond. Het toestel print textiel. In drie maanden tijd ontwikkelde de wetenschapper in haar lab het textiel voor Common Thread. De draden zijn gemaakt van gerecyclede petflessen. Popescu: ‘We hebben in dit geval de petflessen niet zelf gerecycled, maar dit soort recycling van plastic draden bestaat

al even. Het wordt veel toegepast in de mode-industrie.’

Het textiel voor de installatie bestaat uit een hoogtechnologisch membraan met variaties in steken. De afwisseling van grote, kleine, losse en strakke steken vertaalt zich in veranderend grijsblauw kleurenverloop. Puller omschrijft het ontwerpproces hiervan als ‘een verkenningstocht van de geometrische mogelijkheden dankzij innovatieve technieken’. De geometrie bedenken is één, maar vervolgens moet je de machine hierover informeren en kijken wat mogelijk is. ‘Het is niet: hier is de geometrie, veel plezier met het maken ervan’, zegt Popescu.

Het resultaat is een huid van textiel die in verschillende verhoudingen is gebreid waarbij er steeds veranderende zwart-wit-

In Common Thread ervaar je een spel tussen binnen en buiten, zien en gezien worden, en licht en schaduw.

patronen ontstaan. Volgens Popescu doet de structuur ervan denken aan Hokusai’s schilderij The Great Wave. Common Thread is de grootste opschaling van Popescu’s onderzoek tot nu toe. Desondanks past het volledige paviljoen in de kofferbak van een personenwagen. Dankzij haar innovatieve textiele bekistingsvorm zijn minder materialen nodig en veroorzaakt de productie minder CO2-uitstoot. Haar onderzoek belooft veel goeds voor de bouwsector, want Popescu gelooft dat nog grotere constructievormen mogelijk zijn. ‘Denk aan bogen of koepels die een grote ruimte moeten overspannen, zoals een brug of het dak van een museum of sportstadion.’

De plattegrond Eerst de doorsnede: Budge House door Turnbull Jr.

Een plattegrond is plat. Als ik begin met het tekenen van een plattegrond, teken ik eerst in het horizontale vlak, daarna ga ik pas naar de doorsnede. Maar nu de kleine of compacte woning in opmars is, is het steeds relevanter dit om te draaien en in de hoogte te ontwerpen. Is er een insteekverdiepinkje mogelijk? Past er een goeie werkplek onder de hoogslaper? Ik zie het in de doorsnede.

Mijn collega Thomas liet me ter inspiratie het intrigerende Budge House (1966) zien. Dit in formaat bescheiden maar buitengewoon ruimtelijke en speelse huis ontwierp architect William Turnbull Jr. in de jaren zestig. Het houten buitenhuis – voor een advocaat en zijn familie – ligt in de bossen bij het plaatsje Healdsburg, anderhalf uur rijden ten noorden van San Francisco. Het heeft veel gelijkenissen met de huizen in de beroemde Sea Ranch in Californië, die Turnbull Jr. bekendheid gaven. De plattegrond lijkt grafisch eenvoudig, maar is moeilijk te doorgronden. Pas toen

ik de doornsnede erbij pakte, begreep ik hem. Ineens werd duidelijk op welke manier er gebruik wordt gemaakt van de hoogte onder het dak. En dat dit huis een ruime zomer- en een compacte winterstand heeft. Duurzaamheid avant la lettre. De plattegrond is opgezet als een rechthoek binnen een rechthoek. In de binnenste rechthoek bevindt zich het kernachtige huis, opgedeeld in vieren met op iedere hoek een ruimte: twee slaapkamers, een keuken en een woonkamer. De buitenste rechthoek is de omlopende, overdekte veranda die in de lange, warme zomers de zon buiten houdt. Alleen de woonkamer schiet door de verandazone heen tot aan de buitenste gevellijn. Verkeersruimte is er nauwelijks. De verblijfsruimtes zijn van elkaar gescheiden door een badkamer, een trappenhuisje naar boven, kasten en een haard met inbouwbanken. Op de verdieping zijn nog twee kleine zolderkamers die verder niet gedefinieerd zijn, maar vermoedelijk als extra slaapkamertjes bedacht

waren voor als er meer gasten kwamen. Door de doorsnede begreep ik dat de verandazone een flexibele ruimte is. Houten gevelpanelen kunnen omhoog en omlaag geklapt worden. In de zomer staan de panelen omhoog en maakt de veranda deel uit van de totale leefruimte. In de winter worden de panelen naar beneden gehaald en is de veranda van het kernhuis afgesloten zodat er kleinere, van de kou afgesloten kamers overblijven. Die zijn dan wel kleiner, maar hebben door de dakvorm, een schilddak in combinatie met een holle knik, alsnog een geweldige ruimtelijke kwaliteit. In de winter is het huis donker. Om licht naar binnen te halen is in het hart van het huis, waar de ruimte het hoogst is, een groot daklicht gemaakt. Deze hoge vide scheidt de twee zolderkamertjes op de verdieping. De uitklapbare loopbrug ertussen gaat alleen naar beneden bij gebruik van de kamer, die door de vide is afgesloten van de vaste trap. Zodat de lichtinval zo min mogelijk wordt belemmerd.

3.

1. Doorsnede van het huis.

2. Begane grond in de zomersituatie, met opgeklapte luiken waardoor de binnenruimtes overlopen in de omliggende veranda.

3. Twee slaapkamers op de eerste verdieping, verbonden door een opklapbare loopbrug.

Verleidelijke zwartwit-foto’s van het huis laten me dromen. Het lijkt me heerlijk om wakker te worden in de hoekkamer waar de takken van de eiken rondom het huis bijna naar binnen groeien en het ritselen van de bladeren het achtergrondgeluid is. Het huis is niet heel ruim, maar door de intelligente doorsnede zijn de ruimtes effectief en vooral heel erg mooi. Dit huis ademt luxe en comfort op een ruimtelijk overdadige, maar ook eenvoudige manier. Ik wil geen platte plannen meer, maar plattegronden die beginnen in de doorsnede.

Column Vincent Kompier

Tentenkamp

Nederlanders zijn uitblinkers in beeld, niet in inhoud. Wereldberoemd zijn de middeleeuwse schilderwerken en de verkochte televisieformats die overal ter wereld het beeld bepalen. En of je het horen wilt of niet: onder beeldcultuur valt ook architectuur. Dat bleek bij het tentenkamp dat werd opgezet op het terrein van de Universiteit van Amsterdam, om aandacht te vragen voor de situatie in Gaza. Niet de schreeuw om aandacht beheerste het beeld, maar het vernielen van spullen van de universiteit.

De afgelopen tien jaar bevond ik me in kringen waar integrale visies, holistische benaderingen en de term ‘ontwerpkracht’ me voortdurend om de oren vlogen. In fora, bijeenkomsten, internetteksten en congreszaaltjes werd fanatiek gediscussieerd om de kracht, het nut, de noodzaak en de bestaansgrond van architectuur aan te tonen. Wat heeft dat opgeleverd?

Opvallend is dat ik in die jaren bijna niemand hoorde spreken over de Verklaring van Davos over Baukultur, die in 2018 door de gezamenlijke Europese ministers van Cultuur is gepresenteerd. De verklaring stelt dat iedere ingreep in de fysieke omgeving dient bij te dragen aan een betere omgevingskwaliteit, waarvoor een integrale (daar gaan we weer) aanpak én verbeeldingskracht nodig zijn. Geen Nederlandse haan die hiernaar kraait. Laat staan dat er (kwaliteitssturend) beleid voor wordt gemaakt. Want nee: die honderdduizendmiljoen woningen moeten worden gebouwd. Kortetermijnproductie gaat voor culturele waarde op lange termijn. Bron van ellende zijn die vermaledijde jaren tachtig. Nederland lag op zijn gat, steden waren onleefbaar en de architectuur stelde zo ongeveer niks voor. Een groot overheidsgestuurd stimuleringsapparaat voor architectuur werd opgetuigd om het land en zijn mooie cultuur weer (inter)nationaal op de kaart te zetten. Instituten, stimuleringsfondsen, monografieën van beroemde architecten, prijsvragen, lokale architectuurcentra – je kon het zo gek niet bedenken of er was wel een overheidsstimulans voor. Dat is afgelopen jaren op daverend nonchalante wijze op zijn klepelzwaaiend Nederlands met net zoveel gemak om zeep geholpen als het destijds is opgetuigd. Hier en daar een licht protestje, al snel afgedaan als nostalgisch gezeur, want we leven immers in het nu, en niet in het verleden. Waar enthousiastelingen het architectuurbeleid aanzwengelden, werd tegelijkertijd onder hun ogen marktwerking als panacee voor zo ongeveer alle maatschappelijke problemen geïntroduceerd. Zoals in de volkshuisvesting, waar meer markt moest bijdragen aan grotere keuzevrijheid, was het heilige geloof.

De werkelijke gedaante van de marktwerking stak al snel de kop op: het was de spreekwoordelijke druppel die leidde tot de verdergaande ontwikkeling van de woning tot consumptieartikel. Architectuur verwerd voor heel veel mensen (lees: vooral bestuurders en opdrachtgevers) tot mooi plaatje voor de bühne. Een smaakgevoelig consumptieproduct, zonder diepere waarde dan de beeldwaarde. ‘You can’t have your architectural cake and eat it.’

Nederlanders wéten helemaal niet hoe ze moeten of zouden kunnen wonen. Misschien is de periode van boterzachte woordenproductie voorbij en is de tijd rijp voor architectonische geïnspireerde cultuurprotestbezettingstentenkampen, waar de werkelijke waarde van architectuur – dus allesbehalve het beeld – wordt bediscussieerd. Dat bij zo’n bezetting mogelijk een architectonisch vormgegeven ruit sneuvelt, nemen we op de koop toe. Want alleen dat maakt wakker. En raakt.

Het eerste huis

Atelierwoning in de schaduw van het Plofbos

Architect Julie Fuchs en haar partner Gijs van der Velden kochten samen met 25 andere families een deel van het Hembrugterrein in Zaandam. Het voormalig militair industrieterrein is al twintig jaar verlaten, maar bleef gesloten voor publiek. Vlak naast het zogeheten Plofbos ligt de enclave van elf monumentale panden, waar Fuchs de schilderwerkplaats verbouwde tot woonhuis met atelier.

TEKST BRITTE VAN MEURS | FOTO’S JEROEN MUSCH

Dankzij de lange gangen langs de gevel ervaar je nog steeds de gehele lengte, 34 meter, van de oorspronkelijke schilderloods.

De kastanjebomen moesten om, vanwege het saneren van de grond. Ze werden ze gedroogd en tot keuken vertimmerd

Het geheim van Holland, lees ik op het bordje van het museumpje waar ik langsloop. Ik had bij het bord ‘verboden toegang’ tussen de hoge hekken door gemoeten, maar enigszins geïntimideerd ben ik rechtdoor gelopen. De herontwikkeling van het 42,5 hectare grote Hembrugterrein is in 2011 gestart. In verschillende loodsen en panden zitten inmiddels bedrijfjes, maar grote delen staan nog leeg. Het gebied houdt nu het midden tussen een historisch openluchtmuseum en een hip bedrijventerrein.

Explosieven

Op een uithoek ligt het Plofbos, waar – de naam geeft het een beetje weg – explosieven werden getest. In de gebouwen die

ernaast staan werden wapens gemaakt en lag munitie opgeslagen. Deze wat kleinere panden zijn gezamenlijk gekocht door 26 families. Zij gaan hier wonen én werken. Als ik het terrein op loop, verdwijnt de geheimzinnige sfeer van de hoge hekken. Tussen hopen zand en bouwmaterialen lopen kinderen van alle leeftijden van en naar trampolines en verstopplekjes. Volgend jaar wonen er 49 kinderen, vertelt architect Julie Fuchs me als we in de keuken zitten. Een transformatie van militaire basis tot levenslustig minidorp.

Groots volume

Het huis van Fuchs en haar partner is 34 meter lang en 6 meter breed. In de nok is

het pand 6,4 meter hoog. Oorspronkelijk was dit één ruimte. Dit grootse, langwerpige volume wilden ze behouden. In het midden van het pand heeft Fuchs een huisje binnen in het huis gebouwd, dat woonkamer en atelier van elkaar scheidt. Dit is het intieme midden, waar de slaapkamers en badkamers liggen. Aan weerszijden loopt een gang, waardoor de lange zichtlijnen door het pand bewaard zijn gebleven. Ik kan de oude houten spanten van het plafond door zien lopen tot in de werkplaats.

De vloer in de woonkamer is van beton. Behalve in de keuken, waar houten planken liggen. ‘Het moest hier zachter zijn’, legt Fuchs uit. ‘Zo is een kopje niet meteen stuk als je het laat vallen.’ We doen een paar

In het midden van de loods staat een houten ‘huisje’ met daarin de badkamers en de slaapkamers.

Aan de ene kant van het huis ligt de woonkamer, aan de andere kant het atelier.

passen terug. Het vlak van de keukenvloer is net een weerspiegeling van de slaapvertrekken erachter. Alsof we naar het huisje kijken in een plas van hout.

Roestige ronding

Aan de keuken heeft Fuchs een uitbouw toegevoegd. Een hoek van glas die open kan, zodat de eettafel in een handomdraai tuintafel wordt. Een roestige golvende ronding loopt binnen en buiten om de vouwpui heen. Die is gemaakt van cortenstaal, een metaal dat overal op het Hembrugterrein terugkomt. Gijs van der

Velden en zijn collega’s van het 3D-metaalprintbedrijf MX3D hebben het driedimensionaal geprint.

De pui is nieuw, maar verder zijn de materialen zoveel mogelijk hergebruikt. De deuren, de wastafels en het bad op pootjes in de badkamer komen van Marktplaats. Fuchs wijst op een stukje metaal in het keukenblad: een kogel. Het hout van de keuken komt van de kastanjebomen die hier voor de deur stonden. Ze moesten om voor het saneren van de grond. Vervolgens werden ze gedroogd en tot keuken vertimmerd.

In het atelier staan de oorspronkelijke, enkelglazen ramen van het huis. Eentje is zojuist geschilderd. Dit worden de deuren van de kledingkasten.

Net voordat ik ga, haalt Van der Velden het blauwe zeil van de pui aan de buitenkant. Een grote plas water plenst naar beneden. ‘De Schilderwerkplaats’ staat in het metaal gegraveerd. Voorlopig worden hier geen wapens maar kozijnen geschilderd.

Aan de keuken is een uitbouw toegevoegd. Omdat de glazen pui geheel open kan, wordt de eettafel in een handomdraai tuintafel.
Doorsnede
Begane grond

De achterdeur

Woongebouw Babel, Rotterdam

TEKST PIETER HOEXUM | FOTO CHRISTIAN VAN DER KOOY

Yuppen (young urban professionals) en dinky’s (double income, no kids (yet)) strijken massaal neer in de woontorens die in grote steden oppoppen. Maar wat als ze kids krijgen? Dan hebben ze behoefte aan een woning die niet alleen groot genoeg is, maar ook in een kindvriendelijke woonomgeving staat – het liefst met een tussenzone, een overgang tussen woning en omgeving, zodat de kinderen makkelijk heen en weer kunnen tussen binnen en buiten.

Bij veel grondgebonden woningen is dat gemakkelijk te realiseren, die hebben een achterdeur en achtertuin met vaak een achterommetje. Maar hoe werkt dit bij gestapelde woningen? Hoe stapel je gezinswoningen zo dat ze allemaal een informele, speelse overgang hebben tussen binnen en buiten, zonder dat het een galerijflat wordt?

Voor Babel in Rotterdam, een complex met 24 gezinswoningen, greep architect Laurens Boodt terug op de oervorm van de galerijflat: het Justus van Effencomplex in Rotterdam, met zijn ‘luchtstraat’. Terwijl die bij het Van Effencomplex aan de binnenkant van het

Rondlopen gaat echt niet. Het gebouw lijkt steeds meer een gated community

blok loopt, gaat die bij Babel juist buitenom, rondom een ‘berg’ van woningen. Het geheel lijkt hierdoor een beetje op de toren van Babel, zoals geschilderd door Brueghel –vandaar de naam.

Samen met fotograaf Christian ga ik er op een woensdagmiddag kijken. Van een afstand ziet Babel er vriendelijk en speels uit, zeker in vergelijking met de nogal kille, grote woongebouwen eromheen. De voordeur van het gebouw is makkelijk te vinden, er hangt een bordje met de naam en er zijn brievenbussen en een bellenbord. We proberen rond het gebouw te lopen, maar dat gaat niet. Een achteringang lijkt het gebouw niet te hebben. Wel een toegang tot de parkeergarage, maar daarvoor zijn we niet gekomen. Hoe komen we toch op die luchtstraat?

Christian belt aan bij een willekeurige woning. De bewoners staan ons vriendelijk te woord, maar willen ons niet binnenlaten, want dat heeft eerder al tot veel gedoe geleid. De meeste bewoners zijn niet gediend van pottenkijkers. We proberen nogmaals rond te lopen. Dat gaat echt niet. Het gebouw lijkt

steeds meer een gated community. Dan zien we een vrouw met kinderwagen en een kleuter aan de hand de hoofdingang binnen gaan. Ze wil ons wel meenemen naar de luchtstraat bij haar woning. Daar staat een speelhuisje, waar het jongentje gaat spelen. De deur blijft op een kiertje, met de kinderwagen in de deuropening. Je zou het de voordeur van het huis kunnen noemen, maar hij functioneert meer als achterdeur. Het is twijfelachtig of we hier van een geslaagd achterommetje kunnen spreken. Daarvoor is het gebouw te hermetisch. Bovendien is de luchtstraat van Babel nogal smal, hier en daar zelfs nog smaller, waardoor de bredere delen aanvoelen als een balkon, een verlengde van de woning. Als de gebouwen naast Babel klaar zijn, komt er alsnog aan de achterkant een toegang tot de luchtstraat, tenminste dat is ons verteld door enkele bewoners. Dat zou veel schelen. Voorlopig vragen wij ons af of het een heuse luchtstraat met achterommetjes is, of een hip balkon.

juryrapport arc awards

Dit jaar zijn drie ARC Awards uitgereikt: de Architectuur Award, de Stedenbouw Award en de Interieur Award. Anders dan voorgaande jaren zijn de ARC Awards dit jaar onderdeel van ARC Podium, een nieuw evenement waar niet alleen de awards worden uitgereikt, maar ook inhoudelijke gesprekken over het vak worden gevoerd. Centraal thema is de culturele waarde van architectuur. Naast de algemene criteria hebben de vakjury’s daarom deze editie extra aandacht besteed aan het maatschappelijk belang van de ingezonden projecten.

In dit speciale katern vind je de drie juryrapporten waarin de jury’s uiteenzetten hoe ze zijn gekomen tot drie genomineerde projecten en uiteindelijk de winnaar.

ARC24 Podium wordt mede mogelijk gemaakt door:

De binnentuin en de overdekte galerij van Vakschool Nimeto in Utrecht. Foto Max Hart Nibbrig

Hoogstaand vakmanschap en gedrufde samenwerking

De jury van de ARC24 Architectuur Award nomineerde drie projecten die een belangrijk bijdrage leveren aan de bredere maatschappelijke culturele waarde van architectuur. Een spaarzame omgang met materialen en energiebronnen staat centraal als integraal onderdeel van een goed architectonisch ontwerp. Van de drie genomineerde projecten stak Vakschool Nimeto in Utrecht door Maarten van Kesteren Architecten er volgens de jury met kop en schouders bovenuit.

TEKST FLOORTJE KEIJZER

Uit meer dan 150 inzendingen voor de ARC24 Architectuur Award selecteerde de redactie van de Architect 61 projecten voor de longlist. Tijdens het juryberaad waren er lovende woorden voor het Tergooi Medisch Centrum (Wiegerinck), de Fierenshoven (Happel Cornelisse Verhoeven Architecten), Hortus Ludi (Architectuur Maken) en een atelier door Pieter Bedaux. Ook was er veel waardering voor de Amerikaanse begraafplaats (Kaan Architecten), het Veldstation Groot Saeftinghe (Ro&AD Architecten) en een aantal indrukwekkende houten onderwijsgebouwen ontworpen door Civic Architects, Powerhouse, De Zwarte Hond en Paul de Ruiter.

Uiteindelijk werden er drie projecten geselecteerd: Royale Belge in Brussel door Bovenbouw Architectuur, Vakschool Nimeto in Utrecht door Maarten van Kesteren Architecten en Stadhuis Den Helder door Office Winhov en Van Hoogevest Architecten. Na een stevige discussie over de shortlist werd Vakschool Nimeto unaniem als winnaar gekozen. Juryvoorzitter Mechthild Stuhlmacher verwoordde het kernachtig: ‘Alle genomineerde projecten getuigen van hoogstaand vakmanschap. Hun betekenis voor het vakgebied rijkt veel verder dan de gebouwen zelf. Toch steekt Vakschool Nimeto er met kop en schouders bovenuit door de ontroerende manier waarmee architect én opdrachtgever hebben samengewerkt, wars van conventies of angst voor eventuele risico’s.’

Jury ARC24 Architectuur Award

Mechthild Stuhlmacher – voorzitter

Mechthild Stuhlmacher werd in Duitsland geboren, studeerde muziek en architectuur in Duitsland en Nederland en studeerde aan de TU Delft af als architect. Ze werkte bij bureaus in Nederland en Engeland en richtte in 2001 het bureau Korteknie Stuhlmacher Architecten op, samen met Rien Korteknie. Ze was redactielid van het architectuurtijdschrift OASE en werkte mee aan twee edities van het Architectuurjaarboek Vlaanderen. Stuhlmacher gaf ruim twintig jaar les aan de TU Delft en is nu verbonden aan de KU Leuven.

Sabine Lebesque

Sabine Lebesque is architectuurhistoricus. Ze was verbonden aan het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) en werkt sinds 2000 als senior-adviseur ruimtelijke kwaliteit bij de afdeling Grond en Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam. Ze schreef een biografie over de Franse architect Yona Friedman, geeft lezingen en maakt tentoonstellingen. Daarnaast schreef Lebesque mee aan de Groene Architectuurgids van architectuurcentrum Arcam (2022) en is ze verantwoordelijk voor de jaarlijkse documentatie van Projectenboek Gebouwd in Amsterdam waaraan de Zuiderkerkprijs is gekoppeld. Ook heeft ze een bijzondere interesse voor niet-westerse steden, in het bijzonder Dakar, Senegal.

Ard Hoksbergen

Ard Hoksbergen studeerde architectuur aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. Met zijn afstudeerproject won hij de Archiprix, waarna hij zich als zelfstandig architect vestigde. Voor zijn ontwerp voor een basisschool in Amsterdam ontving hij in 2020 de Abe Bonnema Prijs. Met zijn jonge bureau streeft hij naar ‘slow architecture’ –met aandacht voor traditie en ambacht en pure materialen. Gebouwen die zich niet opdringen maar wel zorgen voor een nieuwe dynamiek.

Peter Michiel Schaap

Peter Michiel Schaap studeerde architectuur- en stedenbouwgeschiedenis en kunst- en kunstbeleid aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij werkte onder meer bij de gemeente Haarlemmermeer, de Architekten Cie., het College van Rijksadviseurs en de Regio Groningen-Assen. Hij is actief als zelfstandig adviseur, projectleider en publicist en initieerde diverse grote projecten en conferenties over de relatie tussen gezondheid en de gebouwde omgeving.

Daarnaast is hij directeur van het Groninger architectuurcentrum Gras.

Floortje Keijzer – jurysecretaris

Floortje Keijzer is vakredacteur Architectuur. Ze is architect en architectuurhistoricus en werkte onder meer voor OMA en Studio JVM. Bij de Architect richt ze zich op voorbeeldstellende projecten en ook op bredere thema’s zoals de aanbestedingscultuur en het werkklimaat binnen architectenbureaus.

Mechthild Stuhlmacher Juryvoorzitter

Ard Hoksbergen

Sabine Lebesque Peter Michiel Schaap
Floortje Keijzer Secretaris

– winnaar –Vakschool Nimeto in Utrecht door Maarten van Kesteren Architecten

De nieuwe colonnade en loopbrug die voor de bestaande gevel langsloopt. Foto Max Hart Nibbrig

De kelder is gedeeltelijk open gewerkt waardoor nieuwe onderwijsruimtes zijn gecreëerd. Foto Max Hart Nibbrig

Atelierruimtes waarvan het zaagtanddak is gerenoveerd. Foto Max Hart Nibbrig

Via ontwerpend onderzoek hielp Stichting Mevrouw Meijer de schoolleiding van Vakschool Nimeto bij de architectenselectie. Doel van het project was het behouden en transformeren van een naoorlogs schoolgebouw en de uitbreiding van onderwijsruimtes. De keuze viel op Maarten van Kesteren, een jonge architect zonder ervaring in scholenbouw. ‘Wij vragen het vertrouwen van bedrijven waar onze leerlingen stagelopen, ondanks hun jonge leeftijd. Dan moeten wij dat vertrouwen zelf ook geven aan de architect’, vertelde directeur Henk Vermeulen. De jury was direct onder de indruk. De parkeerplaats is veranderd in een weelderige tuin voor leerlingen én buurtbewoners. De belangrijkste toevoeging zorgt voor een volledige gedaanteverandering van de bestaande architectuur: een transparante galerij op de eerste verdieping – met eronder een overdekte gaanderij – opent de bestaande gevel en legt tegelijkertijd de verbinding met

de tuin, de buurt en het deel van de school aan de andere kant van de weg. Hier is met zeer beperkte middelen – de vierkantemeterprijs is 770 euro – veel bereikt. Onder het motto ‘wat we doen, doen we goed, de rest laten we onveranderd’, zijn ontwerpinterventies gericht en doeltreffend ingezet. Zo is de kelder in gebruik genomen door vloeren open te zagen. Daarmee is de voor onderwijsdoeleinden bruikbare oppervlakte met goed daglicht, fors vergroot zonder het gebouw uit te breiden. Er zijn terughoudende, lichtgekleurde en voor het type gebouw volledig onconventionele materialen gebruikt – zoals massief eikenhouten vloeren en balken, zacht pleisterwerk en zichtbare installaties gecombineerd met bestaande tegelvloeren. De leerlingen hebben de tafels van eikenhout en staal zelf gemaakt. De de hele school is veranderd in een canvas dat de leerlingen zich kunnen toe-eigenen.

Royale Belge in Brussel door Bovenbouw Architectuur, Caruso St John en DDS+3

Royale Belge is een getransformeerd kantoorgebouw aan de rand van een statige, groene buitenwijk van Brussel. Het kolossale gebouw is een toonbeeld van jarenzestigarchitectuur in beton en cortenstaal: representatief en opvallend door de gekleurde spiegelende ramen en in het interieur de overdaad aan ruimte en marmer.

Royale Belge is volgens de jury een voorbeeldstellend transformatieproject. Cruciaal daarbij was de rol van stadsbouwmeester Christiaan Borret die een internationale prijsvraag organiseerde, hoewel het hier om een private ontwikkeling gaat waarbij een openbare aanbesteding niet verplicht was.

Met de respectvolle transformatie in analogie met de bestaande architectuur hebben de architecten zich tegelijk dienend en vernieuwend opgesteld. Ze hebben daardoor empathie gecreëerd voor dit type jong erfgoed. Door een gedurfde nieuwe ‘rotonde’ in het hart van het gebouw uit het beton te zagen, kreeg het ontwerp lucht.

De vide vormt een centrale plek die de verschillende nieuwe functies aan elkaar knoopt.

De ‘rotonde’ die in het hart van het gebouw uit het beton is gezaagd. Foto Filip Dujardin
Royale Belge ligt in een statige groene buitenwijk van Brussel. Foto Filip Dujardin

Links en midden de twee gerenoveerde gebouwen van Stadhuis Den Helder op een voormalig marineterrein. Foto Stefan Müller

Stadhuis Den Helder door Office Winhov en Van Hoogevest Architecten

De centrale hal met publieksbalie van Stadhuis Den Helder. Foto Max Hart Nibbrig

Het Stadhuis van Den Helder is gevestigd in twee getransformeerde havenloodsen op het voormalige marineterrein van Willemsoord. Office Winhov en Van Hoogevest Architecten kregen de opdracht om het stadhuis onder te brengen in twee gebouwen, een betonnen zeilmakerij uit 1947 en een monumentale mastenloods uit de negentiende eeuw.

Het project geeft een belangrijk impuls aan de ontwikkeling van het gebied als stadscentrum. Door een aantal weloverwogen, terugkerende ontwerpinterventies vormen beide gebouwen na de transformatie

een herkenbaar geheel. De ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten van de gebouwen worden maximaal benut. Daarbij zijn de disciplines ‘restauratie’ en ‘architectuur’ nauwkeurig op elkaar afgestemd. Ook hier overtuigen de heldere ruimtelijke interventies, zoals genereuze vides en de plaatsing van zorgvuldig ontworpen interieurobjecten. De jury waardeert hierbij met name de trefzekere en verfijnde detaillering van het gehele project tot en met het interieur.

Stedenbouw is vooral gemeenschapsbouw

Voor de Stedenbouw Award zocht de jury naar stedenbouwkundige en landschappelijke plannen die niet alleen esthetisch hoogstaand zijn, maar die een gebied opwaarderen en in de stad een bredere impact hebben. De jury vond dat terug in drie projecten die hij daarom nomineerde: Celsius in Eindhoven door Tarra en Buro Lubbers, De Hooge Riet in Ermelo door H+N+S Landschapsarchitecten en Kerckebosch in Zeist door wUrck. De jury wijst project Celsius aan als winnaar.

TEKST REINOUD SCHAATSBERGEN

De ‘culturele waarde’ van de ingediende projecten staat bovenaan het lijstje van criteria. De jury zocht naar meer dan business as usual en koos projecten die voorbeeldstellend zijn doordat ze op krachtige, innovatieve of ambachtelijke wijze een maatschappelijke impact teweegbrengen. Verder lette de jury op de omgang van de plannen met de bestaande context van stad en landschap, architectuur én bewoners. Hoe zoekt een plan de verbinding tussen oude en nieuwe structuren? Worden de identiteit en de gemeenschap van het gebied bewaard of versterkt? En als er wordt gesloopt, hoe wordt dan omgegaan met bestaande bewoners?

Met die criteria in het achterhoofd wees de jury enkele projecten af die weliswaar keurig in ontwerp zijn, maar waarin een stedenbouwkundige uitdaging ontbreekt, en daarmee een maatschappelijke noodzaak. Ook plannen die de lokale

gemeenschap niet versterken werden terzijde gelegd.

De jury is onder de indruk van het technisch vakmanschap dat uit veel van de ingediende projecten blijkt. Bijvoorbeeld de wijze waarop de IJboulevard in Amsterdam (VenhoevenCS) en Forum in Utrecht (Group A) in een complexe bestaande structuur worden verweven.

Toch is de jury ook kritisch over stedenbouwkundige ingrepen die onderdeel zijn van een groter geheel. Ze roepen de vraag op of de ingreep of het totale plan (voor de genoemde projecten respectievelijk het Stationseiland in Amsterdam en het hele stationsgebied van Utrecht) ter beoordeling staat. Daarmee wordt (bewust of onbewust) toe-eigening van een complex project door één bureau gesuggereerd. De jury roept daarom voor volgende edities opdrachtgevers op om plannen in te dienen die een overkoepelende blik kunnen werpen op plangebieden.

Foto Norbert van Onna

Jury ARC24 Stedenbouw Award

Pierre-Alexandre Marchevet – voorzitter

Pierre-Alexandre Marchevet is landschapsarchitect en associate van Okra Landschapsarchitecten. Met zijn stedenbouwkundige en landschappelijke ontwerpprojecten ontwikkelde hij een integrale aanpak die aspecten combineert zoals poëzie en innovatie, ruimtelijke kwaliteit en locatiespecifieke verhalen. Marchevet studeerde landschapsarchitectuur aan de Versailles School of Landscape Architecture en aan de Academie van Bouwkunst Amsterdam, waar hij tegenwoordig ook les geeft. Eerder werkte hij bij Latitude Nord Paysagistes in Parijs en bij Karres en Brands Landscape Architects.

Tess Broekmans

Tess Broekmans is stedenbouwkundige en partner bij Urhahn, gespecialiseerd in binnenstedelijke transformatie. Ze werkt aan onder andere de ontwikkeling van Oostenburg in Amsterdam. Als hoogleraar Urban Design aan de TU Delft werkt Broekmans aan het versterken van het ontwerponderwijs en de wisselwerking tussen praktijk en universiteit. Daarnaast geeft ze les aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam en de master sustainable urban design in Lund (Zweden) en is ze bestuurslid bij het Amsterdamse architectuurcentrum Arcam.

Richard Koek

Richard Koek is opgeleid als stedenbouwkundige aan de TU Delft. Hij leidde tot 2008 het Haagse bureau CH & Partners, waarvoor hij werkte aan projecten op het grensvlak tussen stedenbouw en landschapsarchitectuur. Koek trad in 2009 toe tot Rijnboutt en heeft daar in vijftien jaar een breed portfolio aan complexe binnenstedelijke projecten ontworpen. Sinds een jaar geeft Koek als expert stedenbouw leiding aan de dienst Stedenbouw & Planologie van de gemeente Den Haag.

Frans Soeterbroek

Frans Soeterbroek is socioloog en verbindt als adviseur, activist en publicist de wereld van stads- en gebiedsontwikkeling met die van gemeenschapsvorming en democratisering. Hij adviseert gemeenten bij het verbinden van fysieke ingrepen met het bouwen van gemeenschappen en hoe burgers een positie kunnen krijgen in ontwerp- en planprocessen, en bij de invoering van de Omgevingswet. Soeterbroek publiceert over deze thema’s in blogs, artikelen en essays op zijn website.

Reinoud Schaatsbergen – jurysecretaris

Reinoud Schaatsbergen is schrijver en redacteur. Bij de Architect is hij vakredacteur stedenbouw, met specifiek aandacht voor gebiedsontwikkelingen, landschapsarchitectuur en de maatschappelijke impact van (stedelijke) omgevingen.

Pierre-Alexandre Marchevet Juryvoorzitter

Frans Soeterbroek

Reinoud Schaatsbergen Secretaris

Tess Broekmans
Richard Koek

– winnaar –

Celsius door Buro Lubbers en Tarra Architectuur & Stedenbouw

In het project Celsius zijn volgens de jury alle succesfactoren aanwezig. Woningcorporatie Trudo toonde zich op haar best in de wijkvernieuwing van het Eindhovense Woensel-West door te starten bij de sociaal-maatschappelijke opgave van het gebied. Zo is ruimte ingebouwd voor acceptatie van de plannen bij de buurt, die vooral draaiden om het creëren van een nieuw gezicht om het slechte imago van de buurt zichtbaar te veranderen. Woensel-West stond bekend als een stenige wijk met hardnekkige sociaal-maatschappelijke problemen. Met de nieuw opgerichte Buurtonderneming werden deze problemen aangepakt door onder andere een naschoolprogramma en taallessen. Ook werd vastgoed in de wijk verbeterd en gerenoveerd. Tegelijk werd de ruimtelijke vertaling van de wijkaanpak uitgevoerd door Buro Lubbers en Tarra Architectuur & Stedenbouw. De ontwerpers werkten hierbij van kwadrant naar kwadrant, zodat bewoners konden doorverhuizen en lessen konden worden meegenomen naar het volgende deel.

De jury omschrijft de aansluiting van Plan Celsius op de omgeving als verrassend én tegelijk vanzelfsprekend.

De hele wijk is ontwikkeld op basis van drie standaard woningtypen die zijn opgewaardeerd door ogenschijnlijk simpele architectonische ingrepen, zoals een pergola of kleurverspringing in de gevel. Tezamen met in het oog springende muurschilderingen op de kopgevels en een centraal gelegen buurthuis heeft de wijk een rigoureuze identiteitsverandering ondergaan. Door de focus op community in de stedenbouw en radicaal optimisme in de architectuur liet het team van corporatie en ontwerpers zien dat stedenbouw vooral gemeenschapsbouw is.

De prijs is toegekend aan de samenwerking tussen woningcorporatie Trudo, Tarra architectuur en stedenbouw en Buro Lubbers.

Plan Celsius in Eindhoven.
Foto Erik Zonneveld
Buro Lubbers verzorgde de vergroening in de straten en op de gebouwen. Foto Erik Zonneveld

Kerckebosch door wUrck

Met het project Kerckebosch laat Wijkontwikkelingsmaatschappij Kerckebosch zien dat bouwen in de natuur absoluut mogelijk is door degelijk vakmanschap. De buurt nodigt uit tot fietsen en wandelen over kronkelende paden door natuurgebieden van Utrechts Landschap, met groen dat tot aan de drempels van de woningen reikt. Daarbij is het experiment bij de ontwikkeling van de laagbouw niet geschuwd. De ontwikkelcombinatie laat bovendien sterk opdrachtgeverschap zien. Door sloop en nieuwbouw gefaseerd uit te voeren, zijn de deelprojecten

Er is zoveel mogelijk om bestaande bomen heen gebouwd. Foto Jan de Vries

op organische wijze ontwikkeld met een breed scala aan typologieën. Ook kon hierdoor het merendeel van de bewoners in het gebied blijven wonen. Menging van bewonersgroepen wordt dankzij een centraal geplaatste brede school gestimuleerd met een zorgvuldige inpassing op de locatie, zonder hekken. Het contrast tussen sociale woningbouw en woningen in het duurdere segment, hoewel hier en daar merkbaar, is door de materialisatie zo klein mogelijk gehouden.

Wonen in de natuur in Kerckebosch in Zeist. Foto Jan de Vries

De Hooge Riet door H+N+S Landschapsarchitecten

Het bestaande complex is uitgebreid met nieuwbouwwoningen. Foto Siebe Swart

Voor de jury is De Hooge Riet een voorbeeld voor de omgang met bestand vastgoed. De voormalige GGZ-instelling, een rijksmonument, is met vakmanschap getransformeerd tot wooncomplex door de bestaande structuur met gevarieerd groen en nieuwbouw te versterken. Ook openden de ontwerpers het gebied zodat ook de omliggende wijken van de parkachtige structuur gebruik kunnen maken. De inpassing van nieuwbouw om het oorspronkelijke plan te

voltooien, is met respect voor de omgeving ontworpen, al betreurt de jury het gebrek aan variatie in woningsegmenten en aanvullende programma’s. Dat beperkt het project tot een nichedoelgroep in het duurdere segment. Een enkel woongebouw voor sociale huur ligt aan de dorpsstraat, buiten het complex. De jury bestempelt De Hooge Riet dan ook als een knap uitgevoerd, maar frictieloos project dat meer impact op de gemeenschap van Ermelo had kunnen hebben.

Voormalig psychiatrisch centrum, nu wooncomplex
De Hooge Riet in Ermelo. Foto Siebe Swart

Symbiose tussen architect en interieurarchitect

De jury van de Interieur Award nomineerde drie projecten die een belangrijke bijdrage leveren aan de interieursector – projecten waarbij de gebruiker, techniek en esthetiek in balans zijn tot elkaar, maar ook tot de architectuur en andere disciplines. De nominaties zijn: het Nationaal Holocaust Museum, Amsterdam door Office Winhov met Opera Amsterdam en Studio Louter, Kantoor vol Afval (KaVA), Katwijk door Popma ter Steege Architecten en Stadhuis Den Helder door Office Winhov en Van Hoogevest Architecten. De jury wijst het Nationaal Holocaustmuseum in Amsterdam als winnaar.

TEKST CHARLOTTE THOMAS

Het enthousiasme voor de ARC24 Interieur Award is groot dit jaar. Uit meer dan zeventig inzendingen selecteerde de redactie van de Architect 39 projecten voor de longlist – van kantoorgebouwen tot (rijks) monumenten en scholen. Opvallend is het hoge aantal renovatie- en transformatieprojecten, zoals de herbestemming van een kerk naar woonhuis, een monumentale kapel tot psychologenpraktijk en de transformatie van historische werfgebouwen tot stadhuis.

Voorafgaand aan de eerste jurybijeenkomst op 28 mei maakte elk jurylid op basis van zijn of haar expertise een selectie van vijf uit de longlist. De verschillende invalshoeken dienden als basis voor de discussie tijdens de vergadering. De jury was onder de indruk van diverse projecten, en gaf lovende woorden aan onder meer Lush Labyrinth (Bureau Fraai), Zandkasteel (D/Dock) en Trappenhuis (Atelier Tomas

Dirrix). De transformatie van de Kapel van Onze-Lieve-Vrouw ten Beukenboom in Ninove (Gafpa) oogstte veel lof. Ook de basisschool MFA Het Zand in Utrecht (VenhoevenCS) werd geprezen om zijn robuuste, rustige maar toch warme interieur op de maat van het kind.

De voltallige jury wil graag één project extra uitlichten: het woonhuis Aerdenhout door Pieter Bedaux. Het project haalde de top drie niet, maar is een toonbeeld van liefde voor het vak. De jury prijst de vloeiende aaneenschakeling van vertrekken in het interieur, de hedendaagse interpretatie van het naastliggende jarenzeventighuis en het oog voor detail. Juryvoorzitter Ninke Happel: ‘De passie voor ontwerpen spat ervan af.’ De eikenhouten wanden, het hardhouten lattenplafond, het houten bed, tafel, kasten en keuken vormen door dezelfde materialiteit een eenheid en geborgenheid. ‘Het is een staaltje hoogwaardig vakmanschap’, aldus Happel.

Entree van de Hollandsche Schouwburg, onderdeel van het Nationaal Holocaustmuseum. Foto Stefan Müller

Ninke Happel – voorzitter

juryleden

Ninke Happel studeerde architectuur en omgevingspsychologie aan de TU Delft en de KU Leuven. In 2007 was ze een van de oprichters van Happel Cornelisse Verhoeven, een architectenbureau dat werkt aan een breed portfolio van renovaties, restauraties, herbestemmingen en nieuwbouw van publieke gebouwen, woongebouwen en openbare interieurs in Nederland en België. Ze geeft regelmatig lezingen in binnen- en buitenland en is voorzitter van Stichting Jos. Bedaux, lid van Platform Woonopgave en initieerde de coöperatieve vereniging Het Rotterdams Woongenootschap.

Marieke Korver

Marieke Korver is senior interieurarchitect en directielid bij architectenbureau De Twee Snoeken. Ze is opgeleid als interieurarchitect op de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag en volgde een minor Kunst en Ondernemen aan de Universiteit Leiden. Recentelijk werkte Korver onder meer aan de vernieuwbouw van het monumentale kantoorpand van Bouwbedrijf Berghege in Oss, dat in 2021 als enige renovatieproject werd bekroond met een nominatie voor ‘BNA Beste Gebouw van het jaar’ en tweede werd in de publieksprijs.

Tracy Metz

Tracy Metz is journalist, auteur, podcastmaker en dagvoorzitter. Zij komt oorspronkelijk uit Californië maar heeft zich in Nederland gevestigd, waar ze schrijft en spreekt over onze verhouding tot de gebouwde en natuurlijke omgeving. Zij schrijft voor onder meer de Architect en NRC. In 2016 kreeg ze de Maaskantprijs voor haar bijdrage aan het publieke debat. Haar Amerikaanse achtergrond geeft ze vorm als directeur van het John Adams Institute, een onafhankelijk podium voor Amerikaanse cultuur in Nederland.

Mark Timo

Mark Timo is oprichter van De Interieur Club – platform voor interieurprofessionals van Nederland en België. Daar verbindt en inspireert hij met een podcast, netwerkborrels voor de interieurbranche en een businessclub. Als ondernemer in de interieurbranche lanceerde hij vorig jaar zijn vloerkledencollectie, onlangs een kennisspel voor interieurliefhebbers – De Interieur Quiz –en recent de website Interieur Carrière met vacatures uit de interieurbranche.

Charlotte Thomas – jurysecretaris

Charlotte Thomas is vakredacteur interieur en design bij de Architect. Ze studeerde af als kunst- en architectuurhistoricus, en werkte onder meer bij Stroom Den Haag, Museum Het Schip, AFFR, Vice, Van Eesteren Museum en Galerie Bart.

Ninke Happel Juryvoorzitter
Marieke Korver
Tracy Metz
Charlotte Thomas Secretaris
Mark Timo

– winnaar –

Auditoriumzaal.
Foto Max Hart
Nibbrig

Het Nationaal Holocaustmuseum bestaat uit een aaneenschakeling van de Hollandsche Schouwburg, de voormalige Hervormde Kweekschool en de tramhalte Plantage Middenlaan. In de drie onderdelen komen tragedie en heldendom samen van het verhaal van de Holocaust. Het ontwerpteam zat vanaf dag één samen. Deze nauwe samenwerking tussen Office Winhov, Annemiek Gringold, hoofdconservator van het museum, en Opera Amsterdam en Studio Louter, die het tentoonstellingsontwerp maakte, is voelbaar door het gehele project. Het ontwerp richt zich op het zichtbaar maken van wat zich hier heeft afgespeeld. Daartoe werden de bestaande gebouwen gerenoveerd en werd een nieuw ‘licht’ museum ontworpen. Originele elementen zoals tegels in de vluchtgang, zijn behouden om bezoekers de historische lagen van de plek te tonen. De jury was onder de indruk hoe de architectuur, het interieur en het tentoonstellingsontwerp elkaar aanvullen. Alle lagen van de geschiedenis werden minutieus onderzocht en kregen een plek in het ontwerp. Jurylid Marieke Korver: ‘Dit is een complex programma om op grote schaal te kunnen detailleren. Denk aan alle rottige hoekjes, vervelende zaken en audiovisuele installaties die ingepast moeten worden.’ Volgens juryvoorzitter Tracy Metz is het museum een nieuwe typologie voor Joodse musea: ‘Het is een museum van de toekomst. De persoonlijke verhalen en de overlevenden staan centraal, en niet enkel de massa van vermoorde mensen.’ Het is een innoverend project waar de architectuur, het interieur en het tentoonstellingsontwerp niet schreeuwen maar alle de maatschappelijke boodschap vooropstellen. De sterkte van het project zit hem net in ‘dit stapje terugnemen in het ontwerp ten bate van het programma’.

Tentoonstellingsopzet door
Opera Amsterdam en Studio Louter. Foto Max Hart Nibbrig

Kantoor vol Afval (KaVA) in Katwijk door Popma ter Steege Architecten

Eerste verdieping met een vloerbekleding uit hergebruikte vloertegels ontworpen door Studio Simone Post.

De oude loodsen van voormalig Vliegkamp Valkenburg in Katwijk worden herontwikkeld, vooruitlopend op de stedelijke ontwikkeling van het omliggende terrein. Het Kantoor vol Afval (KaVA) is, zoals de naam weggeeft, een project voor hergebruik bij renovatie. Het verouderde defensiekantoor is omgevormd tot een werkomgeving voor de rijksoverheid. Popma ter Steege Architecten hergebruikte materialen uit het gebouw, vond onderdelen in donorgebouwen en maakte nieuwe elementen uit herwonnen materialen.

De jury was unaniem enthousiast over de voorbeeldstellende rol van dit project in de sector. ‘Het is een pilotproject. Tevens is het een nieuw proces om met materialen, aannemers en opdrachtgevers om te gaan. Het is innoveren op het vlak van hergebruik, maar ook daarbuiten’, meent jurylid Marieke Korver. Het kantoor is misschien minder uitgesproken in zijn detaillering, maar het haalt wel maximaal hergebruik. Juryvoorzitter Tracy Metz: ‘KaVA is een project van nu. Het is emblematisch in het circulaire verhaal, maar misschien niet representatief voor het kantoor van de toekomst.’

Popma ter Steege Architecten doorbrak of verplaatste bakstenen binnenwanden, werkte het traphuis open en voegde een vide, daklichten en extra ramen toe voor meer licht, lucht en ruimte.

Stadhuis Den Helder door Office Winhov en Van Hoogevest Architecten

Het Stadhuis van Den Helder is gevestigd op het voormalige marineterrein van Willemsoord. Het ontwerpteam, bestaande uit Office Winhov en Van Hoogevest Architecten, kreeg de opdracht om het stadhuis te huisvesten in twee heel verschillende havenloodsen: een betonnen zeilmakerij uit 1947 en een monumentale mastenloods uit de negentiende eeuw.

De transformatie van de gebouwen betekent een belangrijke impuls voor de herontwikkeling van het gebied. Juryvoorzitter Tracy Metz: ‘Dit moet het stadscentrum worden met burgerplein.’ Door terugkerende ontwerpinterventies (materialen en kleuren) vormen beide gebouwen één geheel. De jury meent dat het ontwerp beide gebouwen in hun kracht zet door de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten maximaal te benutten. Jurylid Mark Timo: ‘De keuze om de betonstructuur bloot te leggen en uit te hollen vind ik indrukwekkend.’ Ook het wegwerken van installaties en akoestisch materiaal bekoort Korver. De jury spreekt lof uit over de samenhang tussen de disciplines restauratie, architectuur en interieur.

De publieke straat in gebouw 66. Foto

Voorgevel van gebouw 72, een betonnen kolos uit 1947. Foto Max Hart Nibbrig
Max Hart Nibbrig

Bedankt voor je inzending(en) voor de ARC24 Awards!

19 het atelier

2by4-architects

5AM

a2o

Abbie Steinhauser

ABdVT

AE-architecten

Apto Architects

Archipelontwerpers

architectenbureau cepezed

Arons en Gelauff architecten

Atelier Blik

Atelier PRO architekten

Atelier Tomas Dirrix

AtelierBRINK

ATELIERFRONT

AW Groep

B-architecten

B2Ai architects

Bedaux de Brouwer Architecten

Benthem Crouwel Architects

Beyond Space

BGSV, stedenbouw en landschap

Bovenbouw Architectuur

Braaksma en Roos

Bruno

BULK architecten

Bulk Architecten

Bureau Fraai

bureau Ira Koers & studio Roelof

Mulder

Bureau Kroner

Bureau Van Eig

BURO LUBBERS

Burobas

caas architecten

Casper Schwarz Architects

Civic Architects

Common Affairs

concrete amsterdam

D/DOCK

DAMAST architects

DAT (De Architectenwerkgroep Tilburg)

de Architekten Cie.

DE JUUL Interior Design

De Nijl Architecten

De Zwarte Hond

DELVA Landscape Architects

Denkkamer

derksen|windt architecten

diederendirrix architectuur en stedenbouw

Dingeman Deijs Architects

dmvA architecten

Dok architecten

Donald Osborne Architecture

Donna van Milligen Bielke & Ard de Vries

Dries Otten

ECHO Urban Design

EGM

EVA architecten

FELD

Fem architects

Flux landscape architecture

Fokkema & Partners Architecten

GAAGA

GAFPA BUREAU VOOR ARCHI-

TECTUUR EN STEDENBOUW

Geurst & Schulze architecten

GGH Architecten

Global Architects

Groothuijse de Boer architecten

GROUP A

Guusje Witte Concepts

H+N+S Landschapsarchitecten

Hans Been Architecten

Happel Cornelisse Verhoeven & Molenaar & Co

heijmans vastgoed

HILBERINKBOSCH architecten

Hofman Dujardin

Hollandse Nieuwe interieur en architectuur

HP Architecten

i29 architects

Ibelings van Tilburg architecten

J.O.N.G.architecten

Jasper Smits Architecten

Jeroen de Nijs BNI

KAAN Architecten

Karres en Brands

Kodde Architecten

KRILL-o.r.c.a

KuiperCompagnons

LAGADO architects

LEVS architecten

Lichtstad Architecten BNA

LMNL office

Loer Architecten

Louise Cohen | polyvalent designer

Maarten van Kesteren Architecten

Marcel Lok Architecten

Martens Willems & Humblé

Mecanoo

MEESVISSER

Mirck Architecture

Mirthe Janus

MVSA Architects

Namelok

natrufied architecture bv

Nestor & Rotsen

NEXT architects

Niels Olivier Architecten

NOAHH | Network Oriented Architecture

Office Winhov

OMA

OPERA Amsterdam

Orange architects

Paul de Ruiter Architects

Pieter Bedaux

Polygoon Architectuur

Popma ter Steege Architecten

Powerhouse Company puur interieurarchitecten

queeste

Radius of DP6

RAU en SeARCH

RO&AD Architecten

Robert-Jan de Kort Architectuur

RobinsRoofTop Architecten

Sander van Schaik Architect

Scouting Naaldwijk

Shift architecture urbanism

Spee Architecten

Spring Architecten

Studio Architectuur MAKEN

Studio Jeroen Van Zwetselaar

Studio Modijefsky

studio Nuy van Noort

Studio Ossidiana

studio RIANKNOP

Studio SAAM

Studio Yellow Block

Studioninedots

Superuse

SVP Architectuur en Stedenbouw

TconcepT

Team V Architectuur

Urban Climate Architects

van Bergen Kolpa Architecten

VAN SCHIE ARCHITECTEN

VenhoevenCS

VMX Architects

Voss Architecture

Wiegerinck

wUrck

XML Architecture

Zecc Architecten

Ziegler|Branderhorst stedenbouw en architectuur

ZJA

Winy Maas: ‘Een juweel in het landschap’

Reinoud Schaatsbergen bezocht Portlantis op Maasvlakte 2 door MVRDV

Vijf containerdozen scheef op elkaar gestapeld, omgeven door een stalen gevel waar een tomaatrode trap omheen kronkelt. Enerzijds pal naast het duinlandschap van de Maasvlakte, anderzijds een sluitstuk van de Rotterdamse haven. Met Portlantis slaagt MVRDV erin beide te verbinden. Winy Maas: ‘Een gebouw met een twist: letterlijk en figuurlijk.’

Carel Weeber ten voeten uit

Boek over ‘de slechtste architect van Nederland’

Carel Weeber maakte ruzie met Aldo van Eyck en Herman Hertzberger en is ooit door zijn eigen collega’s uitgeroepen tot slechtste architect van Nederland. Architectuurhistoricus Wouter Vanstiphout is gefascineerd door deze eigenzinnige architect en zijn oeuvre. Hij schreef ‘Autonoom: 100% Carel Weeber’, het ‘definitieve boek’ over leven en werk van deze eigenzinnige architect.

Nederlandse architectuur en het Nieuwe Instituut

Floortje Keijzer dook in hun haat-liefdeverhouding

Krijgt architectuur voldoende aandacht in de programmering van het Nieuwe Instituut? Die vraag houdt architecten regelmatig bezig. ‘Ja’, zegt Aric Chen, directeur van het Nieuwe Instituut. ‘Nee’, zegt een groep architecten waaronder Charlotte ten Dijke, Samir Bantal, Tess Broekmans, Dianne Maas-Flim en Art Kallen. Ze boden Chen hun hulp aan én vroegen de minister hun initiatief te ondersteunen.

‘In China staan al AI-gebouwen die je als zodanig kunt herkennen’

Tracy Metz schreef over AI in architectuur

AI is de bijl aan de wortel van het vak van de architect. Of is kunstmatige intelligentie juist de redding van het vak?

Welke kant gaat het op met deze spraakmakende nieuwe technologie? Het is in de vakwereld het gesprek van de dag, iedereen heeft een mening – Jacob van Rijs vindt het ‘leuk, gevaarlijk, ingewikkeld en lekker’ – maar niemand heeft het antwoord.

Kleine biobased schuren door Onix

Een tegenreactie op saaie wisselwoningen in het Groninger aardbevingsgebied

Het Groningse architectenbureau Onix NL bouwde in het hart van het aardbevingsgebied in de provincie een piepklein dorp van vier wisselwoningen en een schuur. Het biobased ontwerp verwijst naar lokale boerderijen, en hoeft – wat architect Haiko Meijer betreft – niet tijdelijk te zijn. ‘Wie weet blijven ze staan, dan moeten ze daar kwalitatief goed genoeg voor zijn.’ De eerste bewoners kunnen ieder moment hun intrek nemen.

Boven v.l.n.r: Art Kallen, Elise Zoetmulder, Justin Agyin, Dianne Maas-Flim. Onder: Charlotte ten Dijke, Eric Luiten, Tess Broekmans, Mick Eekhout.
Experiment met AI-tool Midjourney. Beeld Jaina Valji, Copy and Space
Foto Onix NL
Foto Port of Rotterdam

Abonnementen

Abonneren op de Architect? Ga dan naar dearchitect.nl/abonneren

Abonnees van de Architect hebben onbeperkt toegang tot alle artikelen, de projectendatabase en het archief op dearchitect.nl

Log in via dearchitect.nl/inloggen Bij vragen: neem contact op met onze klantenservice.

Klantenservice

klantenservice@vmnmedia.nl 088 58 40 888

VMN media

Utrechtseweg 44 3704 HD Zeist

Advertentie-exploitatie

Accountmanager Jesse Weideman 06 22 02 37 24 jesseweideman@vmnmedia.nl

Voor informatie over onze leveringsvoorwaarden: ga naar vmnmedia.nl

Alle rechten voorbehouden. Vanwege de aard van de uitgave, gaat VMN media uit van een zakelijke overeenkomst; deze overeenkomst valt onder het algemene verbintenissenrecht. Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van de inhoud van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden.

Copyright Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

© VMN media

Publicatievoorwaarden

Op iedere inzending van een bijdrage of informatie zijn de standaard publicatievoorwaarden van VMN media van toepassing. Deze zijn te vinden op vmnmedia.nl.

Disclaimer

Alle in deze uitgave opgenomen informatie is met de grootste zorgvuldigheid samengesteld. De juistheid en volledigheid kunnen echter niet worden gegarandeerd.

VMN media en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade die het directe of indirecte gevolg is van het gebruik van de opgenomen informatie.

ISSN 1385-4542

Voorbij de klant is koning

Over goede opdrachtgevers én opdrachtnemers

Zonder een goede opdracht is de architectuur nergens. Nu de spreadsheet hoogtij viert, is het niet gemakkelijk om tot een kwalitatieve opdracht te komen. Dit vereist goed opdrachtgeverschap én goed opdrachtnemerschap. Om samen een fijn team te vormen zijn een onderzoekende houding en open communicatie nodig. Maar hoe kan een opdrachtgever de juiste condities scheppen voor een kwalitatief eindresultaat? En hoe kun je als architect excelleren in je opdrachtnemerschap? In de volgende editie gaat de redactie van de Architect op zoek naar antwoorden.

Dorpshuis Zeeland

Een nieuw, energieneutraal ontmoetingscentrum

Het nieuwe, energieneutrale dorpshuis in Zeeland combineert twee nieuwe volumes met het oude parochiehuis. Zo ontstaat een drieluik dat perfect aansluit bij de historische omgeving aan het kerkplein. Architectenbureau De Twee Snoeken koos voor transparante aluminium gevels in de multifunctionele accommodatie. Bewoners ontmoeten elkaar in de bibliotheek, bijeenkomstruimte en sporthal. Lealti Geveltechniek gebruikte aluminium raam- en deursysteem ConceptSystem 77. De transparantie draagt bij aan de verbinding tussen de gebouwen, de omgeving en de dorpsbewoners.

Foto: joepjacobs

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.