WETENSCHAPPELIJK TIJDSCHRIFT VAN AZ GROENINGE
Nr. 38 � MAART 2024
ACTA GROENINGE
Alles voor een rookvrije start
Het belang van uitwerken penicilline allergie
Neo-adjuvante en adjuvante immunotherapie bij niet-kleincellige longkanker
Stoppen met roken is altijd een goed idee!
Flashback naar de eerste coronagolf
Roken en (chronische) pijn: een complex verband
Internationaal traumacongres:
Restart a Heart Day
Een geïntegreerd en persoonsgericht zorgmodel in az groeninge
Column: winterse mythes ontkleed: feiten en fictie in het kille seizoen
Klinische farmacie op de kritieke diensten IZ en spoedopname
In Memoriam dr. Vincent Van Belleghem
ACTAGROENINGE 2
4
Traumazorg... No joke IN DIT NUMMER
6 10 14 16 20
24 28
27 33 34 2
32
Beste lezer
A taste of oxygen
We zoeken te veel naar oplossingen. Beter is het om te leren leven met problemen, met het besef dat je niets kunt doen, schreef NRC-essayist Arjen van Veelen. Of een pleidooi van psychiater Dirk De Wachter voor de kunst van het ongelukkig zijn. Als provocatie kan dit tellen.
Geen quick fix, maar we mogen, kunnen en willen het oplossen niet opgeven. Via dit Acta-nummer willen we u de nodige zuurstof geven om het uitdagende nieuwe jaar niet anaëroob te moeten trotseren. Ik denk hierbij onwillekeurig aan de film Adem (2010) waarin Stef Aerts en Marie Vinck schitteren.
Voor jong en oud. Jonas and the ladies nemen u mee naar het pneumo-begin en het volwassen pulmonaire vervolg. De tabakologen uit Groeninge en Izegem laten u niet onberoerd. Close but no cigar.
In de winter van 2023 namen we afscheid van een grote meneer. Vincent Van Belleghem was niet alleen een bijzonder begiftigde anesthesist, maar ook de architect van onze huidige spoeddienst, gestoeld op respectvolle collaboratie tussen anesthesie en urgentie. Een model dat nationaal met ontzag wordt bekeken. Een andere grote meneer (bis) brengt intiem verslag.
“Wie weet moet het beste nog komen en heeft onze premier toch gelijk”
Een op de loer liggende allergie wordt ook vanuit Izegem belicht. Collega Gert Meeus presenteert niet zonder enige fierheid de resultaten van het AZG Covidbehandelingsprotocol. Breath taking.
Onze zorgmanagers Louis en Bram offreren een geïntegreerd en persoonsgericht zorgmodel. Het ABC van trauma culmineert in een Spoed-Kulak-Vives trio Restart a Heart. Naadloos brengen we verslag van het Internationaal Trauma Symposium, gedirigeerd door collega Dries Helsloot. Outstanding. Klinische farmacie op de kritieke diensten mag niet ontbreken.
Collega-columnist Bart wentelt zich nog een laatste maal onder een mythisch winters deken en laat het wintersportseizoen gretig passeren. Er zijn anderen.
2023 was een bijzonder jaar. 2024 mag ook uniek zijn. Wie weet, moet het beste nog komen en heeft onze premier toch gelijk. Mekaar het beste wensen in plaats van mekaar het slechtste aandoen. En genieten. Flavourdrop is een bevriende DJ. A drop of flavour, ten volle te savoureren.
We kijken uit naar de lente. Enjoy!
Uw dienaar, Jeroen
COVER: v.l.n.r. dr. Sofie Derijcke - dr. Katrien Ghysen - dr. Jonas Dewulf
COLOFON
ACTA GROENINGE Dit tijdschrift verschijnt tweemaal per jaar en wil een overzicht geven van de medische, zorgverstrekkende en organisatorische activiteiten binnen az groeninge.
REDACTIECOMITÉ dr. Jeroen Ceuppens en dr. Eline Depuydt (Hoofdredactie), dr. Kathleen Croes, dr. Marc Decupere, Guido Demaiter, Maïté Roesbeke, dr. Tom Moerman, dr. Hans Detienne, Bram Claeys, Melissa Defreyne, dr. Gert-Jan Vereecke, dr. Jonas Dewulf, Stefaan Lammertyn (Coördinatie)
REDACTIEADRES dr. Jeroen Ceuppens, Pres. Kennedylaan 4 | 8500 Kortrijk; t. 056 63 34 20, jeroen.ceuppens@azgroeninge.be
OPMAAK SIX creative agency
FOTOGRAFIE Christophe De Muynck - David Barbe - dr. Mikhael Janssen
VU Inge Buyse, Pres. Kennedylaan 4, 8500 Kortrijk az groeninge is lid van het E17-ziekenhuisnetwerk Uitgegeven in opdracht van het wetenschappelijk comité van az groeninge
DIT TIJDSCHRIFT IS OOK
TE RAADPLEGEN VIA
WWW.AZGROENINGE.BE
Volg az groeninge op sociale media:
www.twitter.com/azgroeninge
www.facebook.be/azgroeningekortrijk
www.linkedin.com/company/azgroeninge
www.instagram.com/azgroeninge
3
ALLES VOOR EEN ROOKVRIJE START
DR. JONAS DEWULF (KINDERGENEESKUNDE)
Een nummer van Acta Groeninge waarbij ademen/de longen centraal staan? Dan moeten we zéker beginnen bij de start van het leven. En dat is niet de eerste ademteug bij de geboorte, maar al ruim voordien.
Een jonge foetus begint namelijk al vanaf ongeveer 25 dagen de basis te vormen voor wat later een volwaardige long moet worden. Vanuit een ‘lung bud’ gaan doorheen de zwangerschap de zich ontplooiende luchtwegen vertakken en vermenigvuldigen aan een verschroeiend tempo. Ik hoef jullie niet te vertellen dat een orgaan in volle ontwikkeling dan ook zeer kwetsbaar is voor schadelijke invloeden. Nagenoeg alle zwangere vrouwen nemen foliumzuur ter preventie van neurale buisdefecten bij hun baby en uiteraard willen alle aanstaande ouders enkel maar het beste voor hun ongeboren spruit. En toch blijkt het nog steeds bijzonder moeilijk om baby’s te beschermen – zelfs in de baarmoeder –voor één van de meest toxische stoffen: sigarettenrook. In België rookt ongeveer 20% van de vrouwen vóór hun zwangerschap en 10% van de vrouwen rookt tijdens het eerste trimester van hun zwangerschap. In Griekenland rookt zelfs 40% van de vrouwen tijdens de zwangerschap, al weten ze daar nochtans als geen ander dat verdwaalde sigarettenpeuken menig bos in lichterlaaie kunnen zetten. (1) Ook in de praktijk merk ik aan de hoeveelheid luchtverfrisser die door de consultatieruimte dient verneveld te worden, dat het aantal rokende ouders nog veel te hoog is. In de VS wordt 40% van de kinderen tussen 3 en 11 jaar passief blootgesteld aan sigarettenrook, terwijl dat voor niet-rokende volwassenen ‘maar’ 25% bedraagt. (2)
Ik kan een uitgebreid epistel schrijven over de schadelijke effecten van roken (en daarvoor zou de titel ‘kroniek van een aangekondigde dood’ niet misstaan), maar ik probeer me te beperken tot de voornaamste feiten:
Materneel roken verhoogt het aantal bronchitiden bij het kind, alsook het aantal hospitalisaties omwille van lage luchtweginfecties. Deze kinderen ontwikkelen vaker astma en wheezing (piepende ademhaling). Bij prenataal blootgestelde kinderen met een laag geboortegewicht is er zelfs een 8,8-voudig risico op het ontwikkelen van astma, waarbij prenatale blootstelling een onafhankelijke risicofactor is, zelfs schadelijker dan postnatale blootstelling. (3)
4 ACTAGROENINGE
4
Longitudinale data tonen aan dat longfunctietesten significant gedaald zijn bij kinderen die in utero werden blootgesteld aan tabak, en deze effecten zetten zich verder tot in de volwassenheid. (1) We weten dat de longfunctie bij de geboorte het longfunctie-‘traject’ voor het verdere leven bepaalt. De volwassen pneumologen zullen beamen dat meer en meer duidelijk wordt dat de kiem voor belangrijke longpathologie op volwassen leeftijd reeds in de kinderjaren wordt gelegd.
Niet enkel de longen hebben te lijden onder tabaksblootstelling tijdens de zwangerschap. Tabak en nicotine zorgen voor een verhoogd risico (+25%) op pre- en dysmaturiteit (vroeggeboorte en laag geboortegewicht), maar ook het risico op doodgeboorte, placenta previa en abruptio placenta is significant verhoogd, net als het risico op neonatale sterfte en wiegedood. (4)
Uit epidemiologische studies blijkt er ook een verhoogd risico op ontwikkelen van ADHD en childhood obesitas. Doordat nicotine bindt aan nicotinic-cholinerge receptoren, zorgt dit voor een verhoogde gevoeligheid voor verslaving en voor de hedonistische eigenschappen van voedsel met hoog vetgehalte. Een verhoogd plasma nicotine in de kindertijd is eveneens geassocieerd met een verhoogd risico op het ontwikkelen van carotis-plaques op volwassen leeftijd. Alsof dat nog niet genoeg was, zorgt pre- en postnatale tabaksrookblootstelling voor een verhoogd risico op leukemie, lymfomen en hersentumoren op kinderleeftijd. Naast de meer dan 7000 chemicaliën, bevat elke sigaret immers een 70-tal verschillende carcinogenen (kankerverwekkende stoffen).
U ziet: gegarandeerde werkgelegenheid in de toekomst voor alle collega’s in het ziekenhuis.
Daarnaast lijken er ook nog veel onduidelijkheden en onwaarheden de ronde te doen over vapen, het lurken aan een opgewaardeerde autosleutel als het ware. Ook in deze schijnbaar onschuldige waterdamp vol ultrafijne partikels zitten meer toxische stoffen dan nicotine alleen (o.a. zware metalen als lood, tin en nikkel). De dosis nicotine die vrijkomt is zeer variabel en soms bijzonder hoog. (5) De langetermijneffecten zijn dan uiteraard nog niet eens gekend. Door het hippere, ‘minder schadelijke’ imago en het scala aan fruitige, niet-gereguleerde aroma’s, worden adolescenten quasi op een perverse manier aangetrokken door het vapen en is dit jammer genoeg aan een verontrustende opmars bezig. Van de jongeren tussen 15 en 24 jaar, rookt 11% dagelijks sigaretten en 5,5% gebruikt regelmatig een e-sigaret. (6)
Het is duidelijk: elk kind verdient een rookvrije start. Dat is meteen ook de campagne die werd opgezet door de gelijknamige taskforce van het Vlaams Instituut Gezond Leven, met als doel (aanstaande) ouders te doen stoppen met roken én hen ertoe aanzetten vooral ook rookvrij te blijven! Door enkele korte vragen in een stappenplan aan te reiken aan hulpverleners, hopen ze zo de problematiek bespreekbaar te maken en via een rookstopgesprek een oplossing te bieden door de rokers te verwijzen naar beschikbare hulpmiddelen en begeleiding. Dit kan al met
een 1-minuutgesprek, dus hoeft zeker niet veel tijd in beslag te nemen. Op de website www.gezondleven.be/projecten/rookvrije-start kan elke hulpverlener de flowchart vinden om dit efficiënt in de praktijk te brengen. Daarnaast zijn er bv. factsheets en posters te vinden om in de wachtzaal op te hangen. Het gesprek over roken aangaan lijkt niet altijd makkelijk, maar wel van primordiaal belang. Als hulpverlener kan je soms het laatste duwtje in de rug geven aan iemand die zijn rookgedrag wil veranderen.
We kijken hiervoor niet alleen naar onze collega gynaecologen, maar ook alle andere disciplines kunnen hiervoor hun steentje bijdragen. De alveolarisatie van de longen (verdere ontwikkeling van de longblaasjes) loopt nog verder tot jaren na de geboorte, dus ook postnataal moeten we aandacht blijven hebben voor de impact van rook op onze kinderen. We dragen immers de verantwoordelijkheid om de stem te laten horen van diegenen die niet voor zichzelf kunnen opkomen. Al besef ik ook wel dat velen die stem wel al door de gangen van ons ziekenhuis hebben horen galmen.
“Het is een privilege om voor kinderen te mogen zorgen. Om met een torenhoog cliché te eindigen: zij zijn onze toekomst, laten we deze dan ook verzekeren.”
REFERENTIES
1. McEvoy CT, Spindel ER. Pulmonary Effects of Maternal Smoking on the Fetus and Child: Effects on Lung Development, Respiratory Morbidities, and Life Long Lung Health. Paediatr Respir Rev. 2017 Jan;21:27-33.
2. Braun M, Klingelhöfer D, Oremek GM, Quarcoo D, Groneberg DA. Influence of Second-Hand Smoke and Prenatal Tobacco Smoke Exposure on Biomarkers, Genetics and Physiological Processes in Children-An Overview in Research Insights of the Last Few Years. Int J Environ Res Public Health. 2020 May 5;17(9):3212.
3. Taylor B, Wadsworth J. Maternal smoking during pregnancy and lower respiratory tract illness in early life. Arch Dis Child. 1987 Aug;62(8):786-91.
4. Peterson LA, Hecht SS. Tobacco, e-cigarettes, and child health. Curr Opin Pediatr. 2017 Apr;29(2):225-230.
5. Jamshed L, Perono GA, Jamshed S, Holloway AC. Early Life Exposure to Nicotine: Postnatal Metabolic, Neurobehavioral and Respiratory Outcomes and the Development of Childhood Cancers. Toxicol Sci. 2020 Nov 1;178(1):3-15.
6. Sciensano 2018
5
NEO-ADJUVANTE EN ADJUVANTE IMMUNOTHERAPIE BIJ NIET-KLEINCELLIGE LONGKANKER
DR. KATRIEN GHYSEN – DR. SOFIE DERIJCKE (PNEUMOLOGIE)
DR. EMI YOSHIHARA – DR. PHILIP LERUT – DR. MIKHAEL JANSSEN (VASCULAIRE EN THORACALE CHIRURGIE)
v.l.n.r.
ACTAGROENINGE 6
dr. Emi Yoshihara - dr. Mikhael Janssen - dr. Katrien Ghysen - dr. Philip Lerut - dr. Sofie Derijcke
INLEIDING
Niet-kleincellige longkanker (‘non small cell lungcancer’ of NSCLC) is wereldwijd één van de belangrijkste oorzaken van kankergerelateerde sterfte. Heelkunde is sinds jaren de hoeksteen voor de behandeling van vroege stadia van longkanker (stadium I-IIA) met standaard een lobectomie met klieruitruiming. Recente studies tonen ook uitstekende overleving aan met meer longsparende ingrepen (segmentectomies en wigresecties) voor tumoren kleiner dan 2 cm (1)
Voor een tumor die nog resecabel lijkt, maar tot een meer gevorderd stadium (stadium IIb-IIIA) met hilaire (N1) of mediastinale klieraantasting (N2) behoort, is heelkunde onderdeel van multimodale therapie. Al is het een zeer heterogene groep met verschillende overlevingscurves.
pneumectomie). Zoals nog hierna vermeld, is de overlevingswinst maar 5% en is het ook niet helemaal duidelijk of de chemotherapie beter vóór de operatie gegeven wordt, of nadien. Want door de zware therapie dreigen er patiënten niet meer fit genoeg te zijn om nog geopereerd te worden (15% geraakt finaal niet meer tot een ingreep) en sommige patiënten waar de chemotherapie niet de verhoopte respons krijgt, of zelfs verder progressief zijn en inoperabel worden.
Door de immunotherapie is dit alles grondig veranderd, en tonen de studies een duidelijke meerwaarde van (neo-)adjuvante (chemo-)immunotherapie voor een operabel gevorderd longcarcinoom.
IMMUNOTHERAPIE
Ons eigen immuunsysteem bestaat uit ‘checkpoints’ die ertoe dienen om ongecontroleerde groei van onder andere maligne processen te remmen. Een kankercel zal het immuunsysteem proberen te omzeilen door deze checkpoints te misbruiken via activatie van bepaalde eiwitverbindingen. PD-1 (Programmed cell Death protein 1) en PD-L1 (Programmed DeathLigand 1) is zo een eiwitverbinding die een cruciale rol speelt. Kankercellen kunnen het eiwit PD-L1 produceren, wat zich bindt aan PD-1 receptor op immuuncellen dat zo de immuunrespons remt. CTLA4 (Cytotoxic T-lymphocyte-associated protein 4) is een ander eiwit dat eveneens betrokken is bij het reguleren van het immuunsysteem. Immunotherapie, of immuun checkpoint inhibitoren, zijn specifieke antibodies die deze verbindingen blokkeren door aan PD-1, PD-L1 of CTLA4 te binden. Op deze manier wordt de immuunrespons van ons eigen immuunsysteem tegen kankercellen hersteld.
ADJUVANTE THERAPIE
Vóór het tijdperk van de immunotherapie was er neo-adjuvante chemotherapie in de setting van mogelijks operabele ziekte met de hoop op tumorregressie en dus de mogelijkheid tot volledige resectie van de tumor met sparen van zoveel mogelijk long (vermijden van
Verschillende fase III trials hebben de efficiëntie en veiligheid van adjuvante immunotherapie bestudeerd. Chirurgie is onderdeel van een multimodale behandeling voor gevorderd NSCLC (stadium Ib-III) maar de totale 5-jaarsoverleving blijft laag. De toevoeging van adjuvante chemotherapie op basis van cisplatine aan chirurgie verbeterde historisch de 5-jaarsoverleving met 5%.
Fig 1. Tabel met tumor stadiëring obv TNM 8 classificatie.
Fig 2. 5-jaars algehele overleving obv TNM8 classificatie.
Fig 3. Verdeling van longkanker per stadium obv histologie, en geslacht in België in 2018.
7
In de IMpower 010-studie werden patiënten die een resectie ondergingen van een NSCLC stadium IB tot IIIA bestudeerd. De ziektevrije overleving of ‘disease free survival’ (DFS) bij patiënten met een tumor met PD-L1expressie ≥ 1% was beter als een adjuvante chemotherapie gevolgd werd door immunotherapie onder de vorm van Atezolizumab. Het gunstige effect correleerde met de mate van PD-L1-expressie (2) .
De KEYNOTE-091-studie bestudeerde pembrolizumab bij patiënten met NSCLC stadium IB (> 4 cm) tot IIIA na chirurgie gevolgd door adjuvante chemotherapie. De DFS was duidelijk beter dan in de placebogroep, maar dit was niet significant verschillend bij tumoren met een PD-L1 expressie > 50% (3). Zowel in de pembrolizumab groep als in de placebogroep was de mediane ziektevrije overleving bereikt op het ogenblik van de analyse. Dit betekent dat de placebogroep het buitengewoon goed doet. De vraag stelt zich of adjuvante immunotherapie geassocieerd moet worden bij een patiënt met een tumor zonder PD-L1 expressie. Beide trials geven hier een uiteenlopend antwoord op, verder onderzoek zal hierover duidelijkheid moeten brengen.
NEO-ADJUVANTE THERAPIE
Neoadjuvante chemotherapie wordt gebruikt voor de behandeling van patiënten bij wie de ziekte zich in een stadium bevindt dat adjuvante chemotherapie rechtvaardigt. Zoals eerder vermeld, wordt de 5-jaars overleving slechts met 5% verbeterd door de toevoeging van neoadjuvante chemotherapie voorafgaand aan chirurgie.
De CheckMate 816-studie vergeleek de combinatie nivolumab en chemotherapie versus chemotherapie alleen bij 358 patiënten met een reseceerbare NSCLC zonder EGFR- of ALK-mutatie stadium IB (T ≥ 4cm), II en IIIA gevolgd door chirurgie binnen 6 weken na het einde van de behandeling. Het percentage complete of belangrijke respons bij pathologisch-anatomisch onderzoek was in alle stadia beter met nivolumab + chemotherapie. Dit lijkt zich te vertalen in een betere 3-jaars-eventvrije overleving in de nivolumab-groep (‘hazard ratio’ of HR 0.68) met andere woorden 32% meer eventvrije overleving (4) .
De doelstelling van een neoadjuvante behandeling is het uitroeien van micrometastasen in een vroeg stadium. Verder is er een downstaging van de tumor naar een lager stadium hetgeen resectabiliteit haalbaarder maakt. Dit is vooral het geval voor de stadium III tumoren. In tegenstelling tot een adjuvante behandeling kan de werkzaamheid van de inductie behandeling geëvalueerd worden door beeldvorming met CT thorax of PET/CT na het afronden van de inductie behandeling en voor de chirugie. Bijkomend geeft histopathologisch onderzoek post-operatief informatie over de aanwezigheid van nog actief tumorweefsel ter hoogte van het resectiestuk.
PERI-OPERATIEVE THERAPIE
Een peri-operatieve benadering betekent dat de tumor zowel behandeld wordt met een neo-adjuvante- als met een adjuvante behandeling.
De KEYNOTE-671 studie vergeleek pembrolizumab versus placebo en chemotherapie voor chirurgie gevolgd door 13 cycli pembrolizumab versus placebo bij tumoren in stadium II, IIIA en IIIB. De eventvrije overleving na 24 maanden was 62,4% in de pembrolizumab-groep en 40,6% in de placebogroep (HR 0,58). Een majeur pathologisch respons trad op bij 30,2% in de pembrolizumab-groep en bij 11,0% in de placebogroep. Een pathologisch compleet respons trad op bij respectievelijk 18,1% en 4,0% (5).
Sinds begin 2024 is pembrolizumab terugbetaald voor een perioperatieve behandeling van patiënten met NSCLC met een hoog risico op recidief, ongeacht de PD-L1 expressie.
Fig 4. Eventvrije overleving in KEYNOTE-671 studie.
ACTAGROENINGE 8
v.l.n.r. dr. Sofie Derijcke - dr. Philip Lerut - dr. Mikhael Janssendr. Katrien Ghysen - dr. Emi Yoshihara
EEN UITDAGING VOOR DE CHIRURG
Voor de chirurg houdt dit wel veranderingen in, vooral op vlak van herstadiëring, timing van de chirurgie en de technische aspecten. Na de preoperatieve therapie gebeurt herstadiëring met beeldvorming en door de immuunrespons lijken de klieren en tumor (nodal immune flare) soms vergroot. De therapie geeft een danige ‘nodal immune flare’ dat men spreekt van pseudo-progressie al is dat niet altijd het geval (echte progressie). Het inschatten van operabiliteit na neo-adjuvante therapie is dus niet altijd gemakkelijk.
De optimale tijd voor heelkunde na neo-adjuvante immunotherapie is nog niet gekend, al hanteren veel studies een termijn van 6 weken naar analogie met de inductie behandelingen voor de intrede van immunotherapie.
Verder is louter technisch, heelkunde na immunotherapie uitdagender. Diezelfde ‘nodal immune flare’ veroorzaakt namelijk meer fibrose ter hoogte van de klieren waardoor de dissectie van de structuren aan de longhilus bemoeilijkt wordt.
In de Westerse wereld gebeurt een lobectomie via thoracoscopie (VATS) in 80% van de gevallen en recenter komt de robot-geassisteerde (RATS) longoperatie op. Deze thoracoscopische approach vertaalt zich niet direct in de grote trials zoals de Checkmate 816, de NEOSTAR trial en de NADIM trial (4,6,7). Hier zien we hogere aantallen thoracotomieën respectievelijk 59%, 73% en 48.8%, deels ook te verklaren door een hogere conversie ratio van thoracoscopie naar thoracotomie respectievelijk 7%, 17% en 19% in deze trials.
CONCLUSIE
Met de ontwikkeling van immunotherapie, werd niet alleen het landschap van de metastatische (stadium IV) NSCLC hertekend, maar bemerken we op heden duidelijk een positieve wind sinds de introductie van deze therapie in de vroegtijdige stadia.
Welke strategie voor welke patiënt? Een neo-adjuvante therapie, waarbij het risico bestaat dat de patiënt omwille van nevenwerkingen nooit aan heelkunde toekomt, hoewel de patiënt upfront operabel was? Of waarbij de patiënt onder neo-adjuvante therapie ziekteprogressie vertoont? Een adjuvante strategie, waarbij tumorrespons op de gegeven therapie niet kan gemeten worden? Een peri-operatieve strategie?
Is er een plaats voor neo-adjuvante immunotherapie bij de vroege stadium Ib-IIa longtumoren?
Elke patiënt wordt multidisciplinair besproken. Op deze manier wordt er een behandelingsplan opgesteld dat aangepast is aan de individuele patiënt.
De komende jaren zullen onze behandelingsstrategieën ongetwijfeld nog
verder evolueren en veranderen, maar één iets is nu al duidelijk: met een geïntegreerde aanpak zal men de overlevingskansen van longkanker aanzienlijk kunnen verbeteren.
REFERENTIES
1. Meldola PF, et al. Sublobar resection versus lobectomy for stage IA non-small-cell lung cancer: A systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Surg Oncol. 2023 Dec;51:101995.
2. Felip E, et al. Adjuvant atezolizumab after adjuvant chemotherapy in resected stage IB-IIIA non-small-cell lung cancer (IMpower010): a randomised, multicentre, open-label, phase 3 trial. Lancet. 2021
3. O’Brien M, et al. Pembrolizumab versus placebo as adjuvant therapy for completely resected stage IB-IIIA non-small-cell lung cancer (PEARLS/KEYNOTE-091): an interim analysis of a randomised, triple-blind, phase 3 trial. Lancet Oncol. 2022 Oct;23(10):1274-1286
4. Forde PM, et al. Neoadjuvant Nivolumab plus Chemotherapy in Resectable Lung Cancer. N Engl J Med. 2022.
5. Wakelee H et al. Perioperative Pembrolizumab for EarlyStage Non-Small-Cell Lung Cancer. N Engl J Med. 2023 Aug 10;389(6):491-503
6. Sepesi B, et al. Surgical outcomes after neoadjuvant nivolumab or nivolumab with ipilimumab in patients with non-small cell lung cancer. J Thorac Cardiovasc Surg. 2022 Nov;164(5):1327-1337
7. Provencio M et al. A. Neoadjuvant chemotherapy and nivolumab in resectable non-small-cell lung cancer (NADIM): an openlabel, multicentre, single-arm, phase 2 trial. Lancet Oncol. 2020 Nov;21(11):1413-1422
9
FLASHBACK NAAR DE EERSTE CORONAGOLF:
DE VERRASSENDE RESULTATEN VAN
BEHANDELINGSPROTOCOL MET
HYDROXYCHLOROQUINE EN AZITHROMYCINE IN AZ GROENINGE
DR. GERT MEEUS - APR. FRAUKE VAN COILE - PROF. DR. HANS POTTEL , DR. ANN-SOPHIE MICHEL - DR. ORTWIN VERGAUWEN APR. KATY VERHELLE - DR. STOFFEL LAMOTE - DR. MATHIAS LEYS -DR. MICHAËL BOUDEWIJNS - DR. PIETER SAMAEY
v.l.n.r.
apr. Katy
ACTAGROENINGE 10
dr. Pieter Samaey - dr. Michael Boudewijns - dr. Gert Meeus -
Verhelle
Weinigen zullen betwisten dat de coronaviruspandemie van begin 2020 de zwaarste gezondheidscrisis is sinds mensenheugenis. Dankzij volgehouden vaccinatiecampagnes en de geleidelijk sterkere weerstand van de bevolking lijkt de ergste crisis nu (hout vasthouden!) achter de rug. De tijd is nu aangebroken om lessen te trekken, zodat we beter gewapend zijn als er ooit een nieuwe pandemie uitbreekt.
De artsen en apothekers van het coronacomité van az groeninge besloten daarom om de Kortrijkse resultaten uit de periode maart-mei 2020 te analyseren. Die resultaten zijn nu gepubliceerd in het tijdschrift New Microbes and New Infections en de resultaten mogen gerust verrassend genoemd worden. De link naar het artikel vind je hier: https://doi.org/10.1016/j.nmni.2023.101172
THE RISE AND FALL OF HCQ
Februari 2020. De beelden uit China en later Italië van overvolle ziekenhuizen en uitpuilende mortuaria, veroorzaakt door een nog onbekende ziekte waarvoor geen bewezen behandeling beschikbaar was, staan in ons geheugen gegrift. Draconische maatregelen werden genomen en zowat de hele samenleving werd lamgelegd in de hoop dat dit de verspreiding kon tegenhouden, maar de tsunami bleek niet te stoppen. Het was de tijd van de ‘helden in de zorg’, die met de moed der wanhoop en met gevaar voor de eigen gezondheid streden tegen een onbekende vijand.
Al vrij vroeg in de crisis brachten berichten dat de immunomodulator hydroxychloroquine (HCQ) mogelijk de kansen op genezing bevorderde een sprankeltje hoop. Het was het labo van professor Marc Vanranst dat had bewezen dat HCQ in staat was om de groei van het MERS-virus (dat sterk verwant is aan Covid-19) af te remmen. Kort daarna bereikten ons vanuit China en Zuid-Korea rapporten met hoopgevende resultaten. In Europa was het de invloedrijke, charismatische (en controversiële) viroloog Didier Raoult uit Marseille die een voortrekkersrol speelde en rapporteerde dat het toevoegen van het macrolide azithromycine het remmend effect van HCQ op het virus versterkte.
Nu is HCQ een goedkoop geneesmiddel met een zeer lange staat van dienst en een uitstekend veiligheidsprofiel. De dosering was goed gekend en het
wordt al tientallen jaren zonder noemenswaardige problemen gebruikt in de behandeling van lupus en andere reumatische ziekten. De kosten/ batenanalyse van behandeling leek dan ook gunstig te zijn en er was geen alternatief bekend.
Uitzonderlijke situaties vragen om uitzonderlijke maatregelen, dacht men ook bij Sciensano en dus werd een strategische voorraad van HCQ ter beschikking gesteld van de ziekenhuizen om gehospitaliseerden met Covid te behandelen. Men hoopte daarmee mensenlevens te redden en ook de druk op de afdelingen intensieve zorgen te verlichten. Daarop besloot het coronacomité van az groeninge om een behandelingsprotocol van 5 dagen met HCQ en azithromycine op te starten. Dit behandelingsprotocol vormde 3 maanden lang de basis van de behandeling van Covid in az groeninge.
De sfeer rond HCQ sloeg echter al vrij snel om. Er verschenen sensationele rapporten in de media dat de therapie zware cardiale verwikkelingen kon veroorzaken. Kort daarna volgden de voorlopige resultaten van de Britse RECOVERY trial: uit deze studie bleek dat HCQ niet tot een betere overleving leidde en mogelijk zelfs schadelijk was. Als gevolg van deze resultaten veranderde Sciensano op 10 juni 2020 van koers en vaardigde het een formeel negatief advies uit om HCQ nog verder te gebruiken. Ook in az groeninge werd het behandelingsprotocol met HCQ en azithromycine onmiddellijk stopgezet.
DOWN AND OUT! OF TOCH NIET HELEMAAL?
Na RECOVERY volgde met de SOLIDARITY een tweede grote gerandomiseerde studie met dezelfde conclusie: er was ook geen overlevingsvoordeel met HCQ en mogelijk zelfs schade. Alle andere nog lopende studies werden onmiddellijk stopgezet en sindsdien is het gebruik van HCQ in de behandeling van Covid-19 volledig verlaten.
Over en out, leek het wel, maar toen kwam er een merkwaardig bericht. In de zomer van 2020 publiceerde Sciensano de resultaten uit de periode maart-juni 2020 in België en wat bleek? Tegen de verwachtingen in werd bij de Belgische patiënten (8075 in totaal) wél een overlevingsvoordeel
11
Figure 1. Inclusion and exclusion flowchart of the treatment group.
vastgesteld voor hydroxychloroquine: het sterftecijfer in de behandelde groep lag immers 32% lager dan bij patiënten die enkel zuurstof en andere supportieve zorgen kregen.
Ook kwam er kritiek op de SOLIDARITY en RECOVERY studie: beide studies gebruikten immers wel érg hoge dosissen HCQ. Men diende een oplaaddosis toe die 5 keer hoger is dan wat toegelaten is volgens de wetenschappelijke bijsluiter en met die hoge dosis was voordien geen enkele klinische ervaring. De in az groeninge gebruikte dosis is de conventionele dosis die bij vele andere ziekten (zoals lupus) wordt gebruikt. Zou het kunnen dat men de slechte resultaten met die hoge dosis niet zomaar mag extrapoleren naar de Belgische situatie en men dus te vroeg conclusies had getrokken?
Om dat te kunnen nagaan zou men eigenlijk een gerandomiseerde studie moeten uitvoeren met de dosis die courant werd toegepast in België, maar die studie is er nooit gekomen: alle studies, ook degenen met een lage dosis HCQ werden vroegtijdig onderbroken na RECOVERY. Via gerandomiseerde studies zullen we dus nooit het antwoord kennen.
EEN NOODZAKELIJKE AANVULLING VAN DE WETENSCHAPPELIJKE KENNIS
En precies daarom zijn de resultaten van de 352 patiënten van az groeninge heel interessant.
De Kortrijkse patiënten werden immers niet in de studie van Sciensano opgenomen, omdat ze naast HCQ ook azithromycine kregen. Hierdoor is het heel interessant om na te gaan of de Kortrijkse resultaten de mortaliteitsreductie die Sciensano vond konden bevestigen. Sciensano was onmiddellijk bereid om mee te werken, en stelde de Belgische gegevens ter beschikking van alle gehospitaliseerde Covid-patiënten uit dezelfde periode die niet met HCQ behandeld werden.
Met de hulp van een multidisciplinair team van artsen en professor Hans Pottel als datagoeroe werden de resultaten van in totaal 3885 patiënten geanalyseerd (352 van Kortrijk, 3533 controlepatiënten). Nefroloog Gert Meeus schreef het artikel uit en de resultaten van dit onderzoek werden uiteindelijk gepubliceerd in het tijdschrift New Microbes and New Infections.
ALLEREERST: IS HET VEILIG?
Wanneer een behandeling off label wordt toegediend is de eerste bekommernis van artsen uiteraard dat er geen schade mag berokkend worden aan de patiënt. Er werd hier niet over één nacht ijs gegaan: om hartproblemen (met name verlenging van het QT-interval) tijdig te ontdekken kregen alle behandelde patiënten een ECG bij de start van de behandeling en na 24 uur. Bij 13 patiënten werd de behandeling vroegtijdig gestopt wegens verlenging van het QT-interval, maar bij geen enkele patiënt werd een ventrikeltachycardie of torsade de pointes vastgesteld, die op toxiciteit van het geneesmiddel had kunnen wijzen. Die vaststelling is toch wel een opluchting, zeker na de commotie die er ontstaan was en het gebruiksverbod dat was uitgevaardigd.
HEEFT HET GEWERKT?
Een tweede belangrijke vraag is of we net als de SOLIDARITY en RECOVERY moesten vaststellen dat HCQ geen nut had, of dat de positieve effecten uit de Sciensanostudie ook in Kortrijk werden teruggevonden. Bij voorbaat werd verwacht dat de resultaten negatief zouden uitvallen: ten slotte had Sciensano ondanks zijn eigen gunstige studie het verder gebruik van HCQ in de ban geslagen.
Maar die verwachting bleek niet te kloppen: in de Kortrijkse studiegroep (met HCQ en azithromycine) was de mortaliteit 16.8% tegenover 25.9% in de controlegroep met louter supportieve therapie: een duidelijk en statistisch significant verschil.
Een beetje voorzichtigheid bij de interpretatie is wel op zijn plaats: het is goed gekend dat observationele studies een vertekend beeld kunnen geven. Daarom gebeurde een verdere analyse op zoek naar een alternatieve verklaring voor de positieve effecten.
Het is immers plausibel dat verschillen in leeftijd, comorbiditeit of ernst van de infectie de verschillen in overleving tussen beide groepen verklaren, en er waren inderdaad wat verschillen tussen de 2 groepen. Zo waren de Kortrijkse patiënten gemiddeld 4 jaar jonger en er waren minder rokers bij. Daartegenover staat wel dat de Kortrijkzanen meer te kampen hadden met andere risicofactoren voor een slechte afloop: er was een groter aandeel mannen en er waren meer mensen met diabetes en hartfalen. Bovendien waren de Kortrijkse patiënten gemiddeld zieker bij opname : er was een gemiddeld lagere zuurstofsaturatie en een ernstiger inflammatoir bloedbeeld dan bij de controlegroep.
Wanneer al deze factoren in multivariate analyse in rekening werden gebracht, bleef de oorspronkelijk conclusie overeind: het relatief risico op overlijden in de met HCQ behandelde groep is 0,635, of anders gezegd: wie geen HCQ kreeg, liep 57% meer risico om aan Covid te overlijden. Bovendien
ACTAGROENINGE 12
Figure 2. Association between group (HCQ vs no-HCQ) and mortality (status at 28 days), controlling for age. Treatment with hydroxychloroquine (HCQ) plus azithromycin was associated with a reduction in mortality in all age groups. The adjusted common relative risk for mortality after controlling for age was 0.7597 (95% CI 0.60530.9534. p=0.0097).
werd dit overlevingsvoordeel bevestigd in elke leeftijdscategorie. Ook dat pleit voor een reëel voordeel van de behandeling, en tegen een ongelijke verdeling van de groepen.
In de analyse werden alle behandelde patiënten opgenomen, ook degenen die maar 1 pilletje HCQ hadden ingenomen. Dat was nodig, omdat anders een vertekend beeld zou ontstaan: mensen die voor het einde van de behandeling overleden of bij wie snel naar een palliatief beleid werd overgestapt zouden zo niet in de HCQ-statistiek terechtkomen. De behandelingsresultaten werden op deze manier op een zo negatief mogelijke manier geanalyseerd, maar toch bleef het overlevingsvoordeel standhouden. Overigens stelden we inderdaad vast dat patiënten die de volledige kuur hadden genomen een veel betere overleving hadden dan zij bij wie vroegtijdig werd gestopt.
Een zwak punt van de studie is dat de patiënten in de controlegroep niet in az groeninge zijn behandeld. Het is dus zeker mogelijk dat de resultaten in az groeninge niet zozeer beter zijn door HCQ, maar omdat onze algemene aanpak beter was dan elders en de kwaliteit van zorg hoger ligt dan elders. Dat is uiteraard een erg aanlokkelijke pro domo hypothese… maar eerlijkheidshalve moeten we dit effect toch relativeren.
Algemeen gesproken liggen onze resultaten immers in lijn van de studie van Sciensano, die een 32% lagere mortaliteit vond tov de 36,5% lagere mortaliteit in az groeninge. We doen het dus iets beter, maar spectaculair is het verschil niet. Daarnaast gaven een aantal Vlaamse topziekenhuizen die er explicitiet voor kozen om geen HCQ te gebruiken tijdens de crisis hun sterftecijfers uit die periode vrij. Hun mortaliteit lag beduidend hoger dan wat wij vaststelden en dat wijst toch eerder in de richting van een effect van de behandeling.
In dit verband is ook een andere studie uit België het vermelden waard: in die studie werd bij patiënten met Covid op ICU onderzocht wat de overlevingskansen van patiënten compromitteerde. Naast de verwachte risicofactoren zoals hoge leeftijd, hogere comorbiditeit, overflow van Intensieve Zorgen, nood aan kunstmatige beademing kwam ook het niettoedienen van HCQ naar voren als een onafhankelijke risicofactor
voor overlijden. Er zijn dus 3 Belgische studies verschenen en die komen onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusie: mensen die HCQ kregen, hadden meer kans om hun Covid-infectie te overleven.
Als er één alternatieve verklaring voor die goede resultaten is, is het misschien wel deze: mensen met Covid die in az groeninge werden opgenomen werden opgevangen door een team dat in grote solidariteit samenwerkte, en bij wie dankzij de duidelijke behandelingsrichtlijnen alle neuzen in dezelfde richting stonden. Patiënten wisten dat ze behandeld werden door een team met een duidelijke strategie. Mogelijk heeft dit hen de moed gegeven om niet op te geven en de strijd tegen het virus aan te gaan.
Omgekeerd zullen patiënten die niet met een dergelijk protocol behandeld werden mogelijk sneller het idee hebben gekregen dat ze reddeloos verloren waren, zeker omdat ze totaal afgesneden waren van de buitenwereld en hun naasten. Het is erg moeilijk om dit ‘nocebo-effect’ helemaal uit te sluiten, maar het lijkt toch wel sterk dat dit tot een 57% hoger risico op overlijden zou leiden.
WAT DRAAGT ONZE STUDIE BIJ?
De resultaten van az groeninge deden na publicatie het nodige stof opwaaien en leidden tot miljoenen clicks op sociale media, met artikels in de Belgische, Nederlandse en zelfs Amerikaanse media. Dat is niet zo verwonderlijk, want de discussie over HCQ is jammer genoeg erg gepolariseerd geraakt en blijft ook 3 jaar later de gemoederen beroeren.
Die polarisatie zal ook na publicatie van onze resultaten niet volledig verdwijnen. Toch zijn er een aantal belangrijke lessen te trekken, en kunnen de resultaten ertoe bijdragen dat de extreme standpunten dichter bij elkaar komen. Allereerst weerleggen onze resultaten dat HCQ gevaarlijk is. Het is een veilig geneesmiddel, tenminste als men de dosis respecteert en het ecg opvolgt om QT-verlenging tijdig te detecteren. Dat alleen al is een heel belangrijke vaststelling en een grote geruststelling voor al wie het middel toen heeft voorgeschreven, én voor patiënten die HCQ innemen voor de behandeling van reumatische ziekten.
Onze resultaten tonen verder aan dat HCQ geen wondermiddel was voor Covid: ook mét het behandelingsprotocol was de mortaliteit door Covid tijdens de eerste golf immers aanzienlijk.
Wel is het door de consistent gunstige resultaten in alle subgroepen en leeftijdscategorieën zeer aannemelijk dat er een gunstig effect is en dat zonder dit behandelingsprotocol het aantal overlijdens in az groeninge dus hoger zou zijn geweest.
Een laatste en onweerlegbare conclusie is deze: onze resultaten mogen gezien worden! Tijdens de eerste behandelingsgolf hebben alle artsen, verpleegkundigen en medewerkers van az groeninge schitterend werk geleverd. Het behandelingsprotocol heeft wellicht een aandeel in de mooie resultaten die we kunnen voorleggen, maar zonder de inzet en het teamwork van alle medewerkers hadden we dit resultaat nooit kunnen bereiken. Onze medewerkers hebben het predicaat ‘helden van de zorg’ in die periode dus dubbel en dik verdiend.
13
Figure 3. Risk factors associated with mortality. Figure based on the Multiple imputation model. HCQ = Treatment with hydroxychloroquine.
ACTAGROENINGE 14
TRAUMAZORG… NO JOKE
DR. DRIES HELSLOOT (ANESTHESIE-URGENTIEGENEESKUNDE)
Op 7 oktober 2023 organiseerden de diensten anesthesie, urgentiegeneeskunde en intensieve zorgen de eerste editie van het Internationale Trauma Congres Kortrijk. 200 aanwezigen uit binnen- en buitenland verzamelden om experten omtrent traumazorg aan het woord te horen.
Er waren eens twee Duitsers, twee Nederlanders, twee Britten, twee Australiërs en een Belg… Het lijkt wel het begin van een flauwe grap. Maar niets is minder waar. Het is een overzicht van de sprekers op ons internationale trauma congres.
Trauma blijft in ons land de belangrijkste doodsoorzaak tot de leeftijd van 44 jaar, in lijn met internationale bevindingen. Maar ook voor de overlevers van zware ongevallen, zijn er vaak belangrijke functionele beperkingen met impact op het dagelijks en sociaal functioneren. Toch krijgt deze groep patiënten nog steeds te weinig aandacht, waardoor trauma wel eens de ‘forgotten pandemic’ wordt genoemd. Reeds in 2017 toonde een rapport van het federale kenniscentrum KCE aan dat ons land een totaal gebrek heeft aan gestructureerde traumazorg. Het duurde tot vorig jaar vooraleer er vanuit politieke hoek iets begon te bewegen. Ondertussen blijft het aantal trauma- gerelateerde overlijdens in ons land onaanvaardbaar hoog.
In az groeninge werd daarom reeds enkele jaren geleden beslist om van traumazorg een prioriteit te maken. Onze ambitie en de genomen initiatieven hebben geleid tot internationale erkenningen van ons traumacentrum (DGU®) en van ons zorgprogramma (JCI®).
Kwaliteitsvolle traumazorg omhelst vele facetten. Het is meer dan enkel klinisch werk. Het is bijdragen aan ongevalspreventie, ontwikkelen van klinische richtlijnen, opstarten van zorgprogramma’s, multidisciplinair overleg, dataregistratie, uitbouw van transmurale zorg… Maar het gaat ook over voortgezette opleiding. Leren van de data, onderzoek stimuleren, samenwerking promoten. Continu streven naar het verbeteren van ons dagelijks medisch handelen.
Dit congres trachtte dan ook om extra stukje van deze puzzel te kunnen zijn. Want enkel door onze kennis te verbreden, door te leren van internationale experten en door ervaringen uit te wisselen, kunnen we het aantal vermijdbare overlijdens terugdringen.
De focus voor deze editie lag op prehospitaal zorg, damage control resuscitation en verbetering van traumazorg. Actuele topics gebracht door gepassioneerde experten: Mark Van Heijl (Utrecht, NL), Karl Thies (Bielefeld, DE), Geert-Jan van Geffen (Nijmegen, NL), Marc Maegele (Keulen, DE), Robbie Lendrum (Londen, UK), Dries Helsloot (Kortrijk, BE), Chris Groombridge (Melbourne, AU), Mark Fitzgerald (Melbourne, AU). Het afsluitend woord was voor Frank Chege (Londen, UK), patiënten- liaison van London Air Ambulance. Vanuit zijn ervaring confronteerde hij ons met het belang van een waardige menselijke traumazorg, waarbij de patiënt nog steeds centraal staat.
We hopen met dit congres weer een nieuwe stap te hebben genomen naar betere traumazorg. Omdat we deel willen zijn van de verandering, van de vooruitgang. Want voor de mensen voor wie wij zorgen, is het zeker geen grap…
15
EEN GEÏNTEGREERD EN PERSOONSGERICHT ZORGMODEL
Top 10 bestemmingen 2022
IN AZ GROENINGE: EEN
VERHAAL VAN VELE JAREN
LOUIS VAN SLAMBROUCK (RN, MSC) - BRAM CLAEYS (RN 1 , MSC) - KATRIEN SMESSAERT (MSC 1 )
JOHAN VAN DE WOESTIJNE (RN, MSC 1 ) - ELLEN SINTOBIN (RN, MSC1) - ELS LAMEIRE2
HEIDERIKE SEYNAEVE (RN, MSC1) - PETRA ARCHIE (RN, MSC3)
Ondertussen weten we allemaal dat de gezondheidszorg wereldwijd voor enorme uitdagingen staat. Demografische veranderingen, technologische vooruitgang en een toenemend aantal chronisch zieken met veranderende zorgbehoeften zijn daar slechts enkele van. Om aan deze uitdagingen en de deels gerelateerde veranderende maatschappelijke behoeften en verwachtingen te voldoen, is ons gezondheidszorgsysteem voortdurend in ontwikkeling. Denk aan de participatiebehoeften van patiënten, de documentatie en verantwoording van de kwaliteit van zorg, de vergrijzing, de evolutie naar lokale en supraregionale ziekenhuisnetwerken in België en de afstemming op en substitutie van zorg naar eerstelijnszorg. Door het veranderende landschap verschuift de focus van episodische acute zorg naar chronische continue zorg. (1,2)
Het gezondheidszorgsysteem in België bevindt zich momenteel op een kantelpunt en zo ook de manier waarop we ziekenhuiszorg gaan organiseren. In az groeninge geloven we in de richting van meer samenwerking in zorg en welzijn, persoonsgerichte en geïntegreerde zorg.
Het beroep van verpleegkundige moet mee evolueren, maar de hoeveelheid kennis die we van verpleegkundigen verwachten, zowel wat betreft kennis van pathologie als bredere kennis van informatica en technologie maakt het bijzonder complex. Als antwoord op deze uitdagingen heeft az groeninge een zorgmodel ontwikkeld op basis van wetenschappelijke evidentie en ‘best practices’.
GEÏNTEGREERDE VISIE EN ORGANISATIE VAN ZORG
Net als vele andere ziekenhuizen ging het departement patiëntenzorg op zoek naar antwoorden op de hierboven vermelde veranderingen in het zorgen ziekenhuislandschap. Zorgprofessionals uit verschillende disciplines zijn nodig om een passend zorgantwoord te bieden op de individuele behoeften en vragen van een persoon met een complexe zorgvraag. In wat volgt gaan we dieper in op de visie van het departement patiëntenzorg. We zijn begonnen met een duidelijke visie op de rol van de verpleegkundige, waarna we deze in het perspectief van het multidisciplinaire team hebben geplaatst.
128 140 160 180 200 Congo DRC
ACTAGROENINGE 16
v.l.n.r. Petra Archie (directeur Patiëntenzorg) - Katrien Smessaert - Ellen Sintobin - Louis Van Slambrouck -Els Lameire - Heiderike Seynaeve Bram Claeys - Johan Van de Woestijne (zorgmanagers)
Daartoe volgt het ziekenhuis de principes van integrerende verpleegkunde. Integrerende verpleegkunde is een wijze van in het beroep van verpleegkundige staan, een manier om de verpleegkunde te beoefenen. Het is dus meer dan een organisatiemodel en meer dan patiënttoewijzing. Integrerende verpleegkunde houdt een bepaale visie op het beroep van verpleegkundige in en wil ervoor zorgen dat die visie in de praktijk gerealiseerd kan worden middels een organisatiemodel (3). Dit betekent dat verpleegkundigen bewust worden ingezet in hun totale professionaliteit, deskundigheid en verantwoordelijkheid. Elke verpleegkundige neemt individueel en in team verantwoordelijkheid op voor deskundige, professionele, ethische en warme zorg voor elke patiënt als mens (4). Persoonsgerichte zorg is hierbij een kernbegrip waarbij de zorgprofessional in volledig vertrouwen een zorgrelatie aangaat. Dit is een praktijk waarin de zorgprofessional aandacht heeft voor en toegewijd is aan de patiënt (4,5). Het is een manier van doen en denken die alleen bereikt kan worden met gevoel voor subtiliteit, vaardigheid, praktische wijsheid en trouw (3) . In samenspraak met de patiënt, familie en de naasten en in samenwerking met het volledige multidisciplinaire team besteedt de verpleegkundige de beschikbare tijd aan wat professioneel essentieel is en aan wat het belangrijkst is voor de patiënt. De verpleegkundige staat letterlijk en figuurlijk naast de patiënt en bekijkt de situatie met de ogen van de patiënt, maar door een professionele bril. Verpleegkundigen maken het verschil tijdens het zorgproces door op het juiste moment keuzes te maken door gericht te observeren, klinisch te redeneren, ethisch te reflecteren en te sturen op evidence-based zorguitkomsten (3–5)
PATIËNTENTOEWIJZING
Patiëntentoewijzing is een methode om de verantwoordelijkheid voor patiënten en hun algehele zorg toe te wijzen aan individuele verpleegkundigen. Patiënten worden dagelijks en per shift toegewezen op basis van een architecturale verdeling van de afdeling over de aanwezige verpleegkundigen met behulp van een gestandaardiseerd sjabloon. Op deze manier krijgt elke patiënt een verantwoordelijke verpleegkundige toegewezen voor de duur van die shift. De continuïteit van de zorgrelatie moet zoveel mogelijk gerespecteerd worden. Patiënten blijven zo lang als organisatorisch mogelijk is toegewezen aan dezelfde verpleegkundige. De verpleegkundige is verantwoordelijk voor de zorgplanning van de toegewezen patiënt en voor het uitvoeren van de directe zorg aan de patiënt.
De toewijzing van personeelsbudgetten wordt bepaald op basis van de wettelijke norm en internationale literatuur met betrekking tot veilige personeelsratio’s voor elke verpleegafdeling (6,7). Er werd getracht rekening te houden met werkdruk bij het toewijzen van budgetten op de verpleegafdelingen. In de loop der jaren werd samen met de teams gezocht naar objectieve gegevens om de werkdruk op de afdelingen te bepalen. Op basis van meetbare indicatoren nl. bezettingsgraad, aantal dagopnames, transfers van en naar de intensieve zorg, andere interne transfers, ontslagen, aantal transporten, aantal NRG-punten (Nursing Related Groups),
aantal beschikbare artsen op de afdeling, aantal sterfgevallen, etc. Geen enkele parameter bleek doorslaggevend om de ‘ervaren’ werklast op de afdeling in te schatten. Daarom is gekozen voor de enige objectieve parameter die op dit moment beschikbaar is en dat is de patiënt-verpleegkundige-ratio.
Met behulp van een applicatie (team ‘n time) wordt het aantal patiënten en het aantal beschikbare verpleegkundigen ‘real-time’ in kaart gebracht. We gebruiken de internationale richtlijnen voor veilige personeelsbezetting in acute ziekenhuizen (6). In België is 9,4 patiënten per verpleegkundige het nationale gemiddelde (7) . In ons ziekenhuis streven we naar en behalen we een gemiddelde P/N lager dan 8 patiënten per verpleegkundige over 24 uur op een klassieke verpleegafdeling en een gemiddelde P/N lager dan 3 patiënten per verpleegkundige over 24 uur op de ICU. Wanneer de P/N te hoog dreigt te worden of in geval van onverwachte factoren of gebeurtenissen (bv. een reanimatie op de afdeling of acute ziekte van een verpleegkundige), bestaat de mogelijkheid om de dagelijkse dienstverlening door de mobiele equipe onmiddellijk aan te passen. Het is een bewuste keuze om niet met zorgkundigen te werken vanwege het model ‘integrerende verpleegkunde’ en bovengenoemde strikte patiëntentoewijzing aan verpleegkundigen en niet te kiezen voor taakverpleging.
INFORMATIEOVERDRACHT
De verpleegkundige overdracht is een kritieke passage in de zorgproces. Deze belangrijke verpleegkundige act wordt tot driemaal per dag uitgevoerd, waardoor er veel mogelijkheden zijn voor foutieve informatieoverdracht. De focus in het zorgmodel ligt op de centrale rol van de verpleegkundige en de relatie met de patiënt. Daarom is het de afgelopen jaren een prioriteit geweest om ervoor te zorgen dat we het meest effectieve, veilige en kwalitatief hoogstaande proces voor de overdracht vinden. Opkomend bewijs toont aan dat ‘bedside shift reporting’ het aantal valincidenten bij patiënten, de tijd die nodig is voor ontslag en de kosten voor overwerk kan verminderen, terwijl het de samenwerking binnen het team verbetert. Ook de tevredenheid van patiënten en verpleegkundigen neemt toe en de patiëntgerichte zorg verbetert (8–10)
Wij geven de voorkeur aan ‘bedside shift reporting’ omdat we patiënten openlijk laten deelnemen terwijl we hen ook informeren. Tegelijkertijd willen we tegemoet komen aan de bezorgdheid van verpleegkundigen dat ze geen tijd meer hebben om met patiënten te praten. Het is een implementatieproces van meerdere jaren, waar we vandaag de dag nog steeds veel aandacht aan besteden. We merken dat verpleegkundigen zich soms ongemakkelijk voelen en vaak denken dat niet alle patiënten deze informatie hoeven te horen. Bovendien hebben verpleegkundigen nog te vaak de neiging om naar de arts te verwijzen voor informatie. We vinden echter ook dat een patiënt het recht heeft om op elk moment toegang te hebben tot zijn gezondheidsinformatie en -gegevens.
Om de verantwoordelijkheid op een professionele manier door te geven, is het nodig om een goede verslaggeving te maken van
17
observaties, toegediende zorg, uitgevoerde testen, enz. Geen enkele zorgverlener is immers 24/7 aanwezig in het ziekenhuis. In az groeninge werken we sinds 2012 met een geïntegreerd elektronisch patiëntendossier (EPD). Het gebruik van een geïntegreerd elektronisch patiëntendossier biedt ons enorme voordelen:
a) alle informatie wordt op één centrale plaats opgeslagen,
b) het gebruik van een EPD stimuleert geïntegreerd en interdisciplinair werken,
c) het zorgt voor een veilige opslag van informatie,
d) het biedt ons gigantische mogelijkheden om datagedreven beleid te implementeren. In de nabije toekomst willen we binnen het EPD verder evolueren naar een interdisciplinair dashboard die het delen van essentiële patiëntengegevens tussen de diverse zorgprofessionals in het multidisciplinair team mogelijk maakt.
DEFINIËREN VAN HET ZORGTEAM
Verpleegkundigen vertegenwoordigen meer dan de helft van alle zorgprofessionals in de wereld, met naar schatting 28 miljoen verpleegkundigen wereldwijd. Volgens het rapport 2020 van de Wereldgezondheidsorganisatie over de globale toestand van de verpleegkunde, zal er tegen 2030 een tekort zijn van 5,9 miljoen verpleegkundigen (11). Als reactie op de negatieve berichten over het beroep van verpleegkundige en het dreigende tekort aan verpleegkundigen werd in 2019 het project ‘haalbare zorg’ gelanceerd in het ziekenhuis. De directeur patiëntenzorg, zorgmanagers en hoofdverpleegkundigen gingen aan de slag met de vraag ‘wat is er nodig om de zorg nu en in de toekomst haalbaar te houden’. De roadmap ‘ziekenhuis van de toekomst’ was hierbij een rode draad (12) .
In co-creatie met alle verpleegkundigen, artsen en paramedici is een gedeelde visie ontwikkeld. Om op een geïntegreerde manier samen te werken met andere zorgprofessionals is het immers belangrijk dat het voor iedereen duidelijk is wat de kerntaak en dus de unieke bijdrage van de verpleegkundige is in het zorgproces. In de gezondheidszorg zijn we nog te veel gericht op verpleegkundigen en artsen en vergeten we heel vaak andere zorgprofessionals (12). Paramedici en ondersteunende diensten kunnen het zorgteam versterken en complementair werken met verpleegkundigen en artsen. Elke zorgprofessional werkt vanuit zijn eigen domein, wetenschap, kennis en expertise. Goede onderlinge communicatie en organisatie zijn hier onlosmakelijk mee verbonden. Door onze krachten te bundelen, slagen we erin kwalitatief hoogwaardige en veilige zorg te leveren (12,13)
De specifieke eigenheid van het verpleegkundige beroep staat hierbij centraal, aangevuld met de specifieke kennis en expertise van de andere zorgprofessionals (13,14). Voor de patiënt is het belangrijk en logisch dat de zorg wordt verleend door de zorgprofessionals met de meest geschikte competenties. Het is daarom noodzakelijk om de gemene deler te zien van taken en verantwoordelijkheden die door elke zorgprofessional kunnen worden opgepakt en taken die behoren tot de specifieke deskundigheid van elke zorgprofessional. Door bijvoorbeeld een ergotherapeut of logopedist in te zetten op hun kracht, als aanvulling op de verpleging, versterk je de kwaliteit van zorg die je samen met het hele zorgteam kunt leveren. In ons ziekenhuis gaan we daarom uit van een basisbudget voor verpleegkundige zorg. Het is belangrijk dat een veilige en wettelijke patiënt-verpleegkundige ratio wordt gegarandeerd (6,7). Daarnaast krijgt het team de mogelijkheid om een deel van hun budget in te zetten voor andere zorgprofessionals zoals logopedist, ergotherapeut, psycholoog, maatschappelijk werker, klinisch apotheker, etc. Soms creëren we zelfs een nieuwe rol zoals een woon- en leefbegeleider.
Daarnaast betekenen de kortere verblijfsduur, toegenomen complexiteit en specialisatie dat een langere inwerkperiode nodig is. Voor verpleegkundigen betekent dit een extra belasting om te zorgen voor de nodige supervisie en training voor junior verpleegkundigen. Anderzijds ontbreekt het door de schaarste aan verpleegkundigen aan tijd en middelen om nieuwe verpleegkundigen of herintredende verpleegkundigen de nodige training te geven (11,15). Juist vanwege dit gegeven investeren wij als ziekenhuis en specifiek als departement patiëntenzorg in opleiding en begeleiding van nieuwe collega’s. Het aanbieden van voldoende opleidingsmogelijkheden en het vrijmaken van het nodige budget hiervoor werkt motiverend en heeft een positieve invloed op de retentie van verpleegkundigen (11,15,16). Het interne leiderschapsprogramma voor hoofdverpleegkundigen is hier een voorbeeld van.
Wetende dat er de komende decennia een schaarste zal zijn in het aantal verpleegkundigen, moeten we op zoek naar een organisatiemodel waarbij substitutie van bepaalde taken naar andere functies mogelijk wordt en inzetten op functiedifferentiatie. Daarom waren wij het eerste ziekenhuis in België dat de functie van zorgondersteuner ontwikkelde. In 2017 zijn we overgegaan tot de integratie van zorgondersteuning voor alle hospitalisatieafdelingen. De zorgondersteuners hebben een belangrijke rol binnen het maaltijdgebeuren op de afdeling. Daarnaast nemen deze collega’s ook een rol in logistieke processen, en sinds kort kunnen ze ook een specifieke rol op zich nemen in de dagelijkse zorg voor patiënten. Deze professionals worden intern opgeleid in een samenwerking tussen het ziekenhuis en een onderwijsinstelling. Verder werd er op elke hospitalisatieafdeling een administratief medewerker toegewezen. Naast deze permanente ondersteuning in elk zorgteam zijn er ook centrale functies die verpleegkundigen ondersteunen in hun zorgproces. Het intern patiëntenvervoer is een speciaal team dat patiënten van en naar onderzoeken brengt, ook in het weekend en ‘s nachts, bijvoorbeeld naar het operatiekwartier, medische beeldvorming of de verloskamers. Het schoonmaakteam is 24 uur per dag aanwezig. Er is ook al enkele jaren een klinisch apotheker en een apothekersassistent aanwezig op de afdeling. Met andere woorden, ons zorgmodel is gebaseerd op taakuitzuivering en differentiatie van het verpleegkundig beroep. We richten ons op een multidisciplinair, geïntegreerd en persoonsgericht zorgmodel waarbij we uitgaan van de toegevoegde waarde van elke zorgprofessional in de zorg voor onze patiënten.
CONCLUSIE
Kortom, de gezondheidszorg evolueert meer dan ooit en dit gaat gepaard met enorme uitdagingen. Als één van de grotere niet-universitaire Belgische referentieziekenhuizen willen we onze maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen door onze ervaring en aanpak te delen bij het aangaan van deze boeiende maar complexe uitdaging.
Het az groeninge heeft sinds de fusie in 2010 een transitie doorgemaakt waarbij we steeds aandringen op een constante afstemming met alle zorgprofessionals binnen het ziekenhuis, ook de samenwerking met externe partners staat centraal. We rapporteren over het belang van goede visieontwikkeling en doordachte teamafstemming, het gebruik van gegevens en innovatie om kwaliteitsvolle en veilige zorg te garanderen.
ACTAGROENINGE 18
RECENTE WIJZIGINGEN BINNEN HET VERPLEEGKUNDIG BEROEP
Op heden zijn er twee studierichtingen die een diploma verpleegkunde genereren nl. de HBO5-opleiding en de opleiding tot bachelor in de verpleegkunde. Op het werkveld wordt er op vandaag geen onderscheid gemaakt naar competenties en taken. Reeds vele jaren wordt dit zowel door politiek, onderwijs en werkveld in vraag gesteld. Recent kwam er schot in de zaak waarbij er in de toekomst een duidelijk onderscheid kan gemaakt worden in competenties en taken. Hiervoor wijzigt de HBO5-opleiding naar een opleiding tot basisverpleegkundige en de opleiding tot bachelor in de verpleegkunde naar “de verpleegkundige verantwoordelijke voor algemene zorg (VVAZ)”.
Op maandag 6 november 2023 is het KB gepubliceerd voor het beroep van basisverpleegkundige, met daarbij de lijst van voorbehouden handelingen. Dit KB zal een impact hebben op de toekomstige organisatie van zorg en de plaats waar deze zorgprofessionals zullen kunnen ingezet worden. Het profiel van de basisverpleegkundige werd reeds ingevoerd in de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen (WUG).
Door het niet bezitten van een aantal technische competenties, zal het niet langer mogelijk zijn voor basisverpleegkundigen om op een aantal afdelingen te werken. Verdere wetgeving moet hierover nog meer duidelijk brengen. Voor de huidige HBO5-verpleegkundigen wijzigt er niets. Via overgangsmaatregelen blijven zij in de toekomst genieten van hun verworven rechten. De eerste basisverpleegkundigen zullen afstuderen in juli 2026.
Binnen az groeninge zijn we gestart met de laatste projectfase van het project “haalbare zorg”. Binnen deze laatste fase zullen we o.a. evolueren naar een organisatie- en zorgmodel waarbij bovenstaande wijzigingen in wetgeving zullen geïntegreerd worden. Dit zal ertoe leiden dat zowel de “verpleegkundige verantwoordelijkheid voor algemene zorg” en basisverpleegkundige een volwaardige plaats zullen krijgen in het multidisciplinair team en directe patiëntenzorg. Wij zijn ervan overtuigd dat de beide profielen, in nauwe samenwerking met diverse andere zorgprofessionals, complementair zullen werken zodat we onze hoogstaande kwaliteit van zorg kunnen blijven behouden en versterken.
REFERENTIES
1. Gerkens S, Merkur S. Belgium: Health System Review. Health Syst Transit. december 2020;22(5):1–237.
2. OECD. Health at a Glance: Europe 2022: State of Health in the EU Cycle [Internet]. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development; 2022 [geciteerd 27 december 2022]. Beschikbaar op: https://www.oecd-ilibrary.org/social-issues-migration-health/health-ata-glance-europe-2022_507433b0-en
3. Grypdonck MH, Sermeus W. integrerende verpleegkunde revisitedHeftboom tot integrale zorg. eerste druk. Leuven: ACCO; 2016. 197 p.
4. Zegwaard MI, Aartsen MJ, Grypdonck MH, Cuijpers P. Trust: an essential condition in the application of a caregiver support intervention in nursing practice. BMC Psychiatry. 2 februari 2017;17:47.
5. Lachman P, Batalden P, Vanhaecht K. A multidimensional quality model: an opportunity for patients, their kin, healthcare providers and professionals to coproduce health. F1000Research. 20 juli 2021;9:1140.
6. Aiken LH, Sloane DM, Bruyneel L, Van den Heede K, Griffiths P, Busse R, e.a. Nurse staffing and education and hospital mortality in nine European countries: a retrospective observational study. Lancet Lond Engl. 24 mei 2014;383(9931):1824–30.
7. Safe nurse staffing levels in acute hospitals | KCE [Internet]. [geciteerd 11 februari 2023]. Beschikbaar op: https://kce.fgov.be/en/publications/ all-reports/safe-nurse-staffing-levels-in-acute-hospitals
8. Mardis T, Mardis M, Davis J, Justice EM, Riley Holdinsky S, Donnelly J, e.a. Bedside Shift-to-Shift Handoffs: A Systematic Review of the Literature. J Nurs Care Qual. 2016;31(1):54–60.
9. Bressan V, Cadorin L, Pellegrinet D, Bulfone G, Stevanin S, Palese A. Bedside shift handover implementation quantitative evidence: Findings from a scoping review. J Nurs Manag. mei 2019;27(4):815–32.
10. Gregory S, Tan D, Tilrico M, Edwardson N, Gamm L. Bedside shift reports: what does the evidence say? J Nurs Adm. oktober 2014;44(10):541–5.
11. State of the world’s nursing 2020: investing in education, jobs and leadership [Internet]. [geciteerd 11 februari 2023]. Beschikbaar op: https://www.who.int/publications-detail-redirect/9789240003279
12. Groenboek Hospital of the future [Internet]. [geciteerd 11 februari 2023]. Beschikbaar op: https://www.zorg-en-gezondheid.be/beleid/ ziekenhuizen/groenboek-hospital-of-the-future
13. Visie- en debatteksten - Position and debate papers [Internet]. [geciteerd 11 februari 2023]. Beschikbaar op: https://www.kuleuven.be/ metaforum/visie-en-debatteksten/visieteksten-position-papers
14. Baik D, Zierler B. RN Job Satisfaction and Retention After an Interprofessional Team Intervention. West J Nurs Res. april 2019;41(4):615–30.
15. Sweeney CD, Wiseman R. Retaining the Best: Recognizing What Meaningful Recognition Is to Nurses as a Strategy for Nurse Leaders. J Nurs Adm. 1 februari 2023;53(2):81–7.
16. Niskala J, Kanste O, Tomietto M, Miettunen J, Tuomikoski AM, Kyngäs H, e.a. Interventions to improve nurses’ job satisfaction: A systematic review and meta-analysis. J Adv Nurs. juli 2020;76(7):1498–508.
19
KLINISCHE FARMACIE OP DE KRITIEKE DIENSTEN IZ EN SPOEDOPNAME
APR. FIEN DUCHI - DR. STOFFEL LAMOTE - DR. FRANCIS DESMET - APR. KATY VERHELLE
APR. FLORENCE HEYLEN - APR. JULIE VAN DEN BROUCKE
v.l.n.r. dr. Francis Desmet - apr. Julie Van Den Broucke dr. Stoffel Lamote - apr. Katy Verhelle - apr. Fien Duchi
INLEIDING
Patiënten op de kritieke dienst intensieve zorgen (IZ) lopen een hoog risico op het optreden van klinisch relevante geneesmiddel gerelateerde problemen of drug-related problems (DRPs) omwille van verschillende redenen. Als eerste speelt de ernst van de ziekte bij deze populatie een belangrijke rol. De nood aan sedatie en mechanische ventilatie en (multi)orgaanfalen kunnen zorgen voor een gecompliceerd ziekteverloop. Daarnaast speelt medicatie een grote rol. Polyfarmacie, het innemen van 5 of meer geneesmiddelen, komt vaak voor bij patiënten opgenomen op IZ. Daarbij kunnen onbedoelde discrepanties in de medicatiehistoriek van de patiënt op alle transitmomenten bv. bij opname, transfer en bij ontslag maar ook het wijzigen van de farmacokinetiek en de farmacodynamiek van geneesmiddelen bij ernstig zieke patiënten een adequate medicatietherapie bemoeilijken. Evenals de hoge frequentie van wijzigingen in het medicatieschema, zoals de opstart of het stoppen van een geneesmiddel, aanpassen van de dosis en aanpassen van de toedieningsweg, is een belangrijke risicofactor voor het optreden van DRPs [1]-[3]
Een brede waaier van studies suggereren dat de aanwezigheid van een klinisch apotheker op intensieve zorgen resulteert in een meer geschikte medicatietherapie, een betere patiëntveiligheid, een daling van het aantal DRPs, een verkorting van de hospitalisatieduur, een daling van de mortaliteit en een vermindering van de kosten [4]-[5]. De aanwezigheid van een klinisch apothekers op IZ werd ontwikkeld in het begin van de jaren ’80 in de Verenigde staten [6] De rol van de ziekenhuisapotheker op IZ is het meewerken aan de maximalisatie van de klinische/therapeutische effecten, het minimaliseren van het risico op bijwerkingen en het zo laag mogelijk houden van de behandelingskosten [7]-[9]
Naast IZ is de spoedopname een risicovolle en vaak drukke werkomgeving. Formele beleidsverklaringen van verschillende bekende organisaties, waaronder het American College of Emergency Physicians (ACEP) en de American Society of Health-System Pharmacists (ASHP), hebben het belang erkend van klinische
ACTAGROENINGE 20
farmacie op de spoedopname. De betrokkenheid van klinische farmacie op de spoedopname biedt aanzienlijke voordelen bij het bevragen en actualiseren van de thuismedicatie van een patiënt. Dit proces speelt een cruciale rol in het waarborgen van de veiligheid, effectiviteit en continuïteit van de farmacotherapie tijdens een spoedopname. Het klinisch apotheekteam (namelijk apothekers en apotheekassistenten) is getraind om een actueel medicatieschema van de patiënt op te maken [10]
Door de thuismedicatie van de patiënt te evalueren, kunnen ziekenhuisapothekers potentiële problemen zoals interacties tussen geneesmiddelen, allergieën of onjuiste doseringen identificeren. Dit stelt het zorgteam in staat om onmiddellijk de patiënt de juiste zorg te bieden. Daarnaast kunnen ziekenhuisapothekers aanbevelingen doen voor het optimaliseren van de medicamenteuze therapie op basis van de actuele gezondheidstoestand van de patiënt. Ze kunnen bijvoorbeeld suggesties doen voor aanpassingen in doseringen of het aanpassen van medicatieschema’s om de therapietrouw te verbeteren [10]-[12] .
Tijdens het bevragen en actualiseren van de thuismedicatie kan educatie en advies aan de patiënt verstrekt worden. Dit omvat uitleg over het juiste gebruik van medicijnen, mogelijke bijwerkingen en het belang van therapietrouw, wat bijdraagt aan een effectievere behandeling. Door actief deel te nemen aan het multidisciplinair zorgteam op de spoedopname, bevordert de klinische farmacie een geïntegreerde benadering van de zorg. Het zorgt voor effectieve communicatie en samenwerking tussen (huis) artsen, verpleegkundigen en (huis)apothekers, wat essentieel is voor het bereiken van optimale resultaten voor de patiënt [10], [13]-[14]
Als laatste draagt het correct bevragen en actualiseren van de thuismedicatie bij aan de preventie van onnodige heropnames. Door mogelijke problemen
met de medicatietherapie in een vroeg stadium te identificeren en aan te pakken, wordt de kans op complicaties na ontslag verminderd [15]-[16]
Samengevat biedt de actieve betrokkenheid van klinische farmacie op de spoedopname aanzienlijke voordelen voor de patiënt, waaronder het waarborgen van veiligheid, het optimaliseren van behandelingen en het bevorderen van een naadloze overgang van thuismedicatie naar de ziekenhuisomgeving [10]
METHODE
Spoedopname
Sinds 2007 is er een apotheekassistente aanwezig op spoedopname die de thuismedicatiebevraging (= medicatie-anamnese) uitvoert. Dit houdt in dat er een actueel en correct medicatieschema wordt opgemaakt bij opname, met integratie-adviezen m.b.t. optimale toedieningsmodaliteiten, pletbaarheid medicatie indien van toepassing,… . Van dit medicatieschema wordt in KWS een contact ‘KAPO medicatie’ opgemaakt. Volgens een vooraf vastgelegde risicostratificatie (zie Afbeelding 1.) wordt bij bepaalde patiënten een medicatie-analyse door een ziekenhuisapotheker op spoedopname uitgevoerd, met name een contact ‘KAPO analyse’. Deze analyse wordt elektronisch naar de huisarts verstuurd en in het hospitalisatiedossier genoteerd (opvolgnota) t.a.v. de behandelend arts in het ziekenhuis. Daarnaast speelt het klinisch apotheekteam een cruciale rol in het tijdig opsporen van medicatiegerelateerde ziekenhuisopnames (Hospital Admission Related to Medication, HARM) op de spoedafdeling om potentieel schadelijke situaties voor de patiënt te voorkomen. (Afb. 1)
Intensieve zorgen
In 2022 werd gedurende 6 weken een studie uitgevoerd waarbij een
Afbeelding 1.
Spoed: risicostratificatie opmaak KAPO medicatie/KAPO analyse
21
ziekenhuisapotheker in opleiding (ZAIO) aanwezig was op IZ en waarbij het medicatieschema van de patiënt kritisch werd bekeken om de kwaliteit van de geneesmiddelentherapie te optimaliseren. Als resultaat van dit onderzoek werd een project opgestart op IZ waarbij sinds januari 2023 van maandag tot vrijdag een ziekenhuisapotheker aanwezig is op IZ die onder andere de medicatie-anamnese en medicatie-analyse van patiënten opgenomen op IZ uitvoert.
Bij een medicatie-analyse wordt elk geneesmiddelvoorschrift geëvalueerd op juiste geneesmiddelkeuze, juiste indicatie, juiste dosis, juiste toedieningstijdstip(pen), juiste toedieningsweg, juiste therapieduur en geneesmiddel allergieën/nevenwerkingen. Ook het eventueel ontbreken van een bepaald geneesmiddel en de aanwezigheid van (relevante) geneesmiddel-geneesmiddel interacties wordt nagekeken.
Farmaceutische adviezen die voortvloeien uit deze analyse van het medicatieschema worden op IZ voorgelegd aan de behandelende arts (= anesthesist/intensivist) waarbij de acceptatiegraad en reden van acceptatie werden gedocumenteerd.
Omdat er op IZ met een andere elektronische patiëntendossier wordt gewerkt (Metavision®) in vergelijking met niet-IZ afdelingen (KWS®) en omdat deze programma’s onderling niet gekoppeld zijn, dient het medicatieschema van de patiënt bij transfer van IZ naar de verpleegafdeling manueel ingevoerd te worden in KWS®. In een eerder uitgevoerde studie kwamen onbedoelde medicatiediscrepanties frequent voor bij transfer van IZ naar een verpleegafdeling. Na het invoeren van verbetermaatregelen en de medicatieverificatie en -analyse door een ziekenhuisapotheker, was de frequentie van deze discrepanties significant verminderd. Daarom wordt het medicatieschema bij transfer ingebracht door een ziekenhuisapotheker. Op deze manier kan de ziekenhuisapotheker een extra meerwaarde bieden. In het weekend is de apotheker van wacht beschikbaar om ondersteuning te bieden van de transfer van IZ naar de verpleegeenheid.
RESULTATEN EN DISCUSSIE
Spoedopname
In de periode van januari tot en met december 2023 (bij wijze van steekproef, analoog met gegevensverzameling op IZ) werd in totaal bij 3901 patiënten een medicatie-anamnese uitgevoerd en een actueel en correct medicatieschema opgemaakt. Bij 942 patiënten (= 24%) werd een bijkomende medicatie-analyse (opmaak KAPO analyse) uitgevoerd door de ziekenhuisapotheker.
Intensieve zorgen
In de periode van januari tot en met december 2023 werden in totaal 1840 farmaceutische adviezen gegeven bij 605 patiënten opgenomen op IZ. In totaal werden 1565 adviezen toegepast wat overeenkomt met een acceptatiegraad van 85%. Deze acceptatiegraad is vergelijkbaar met andere gelijkaardige studies waarbij de ziekenhuisapotheker werd geïntegreerd in het multidisciplinair team op IZ en een acceptatiegraad hadden van ongeveer 60% tot 80%. Wat de reden van acceptatie was, werd weergegeven in Tabel 1.
Tabel 1. Reden van acceptatie en aantal.
Daarnaast werd in 2023 bij 1128 patiënten een actueel medicatieschema opgesteld door de IZ apotheker door contact op te nemen met de huisarts, familie, thuisverpleegkundige en huisapotheker. Het medicatieschema wordt geactualiseerd in KWS en er wordt een KAPO medicatie opgemaakt.
Als laatste waren er tijdens de periode van januari tot en met december 798 transfers van IZ naar een afdeling. De verpleegeenheden waar het vaakst een patiënt van IZ naar transfereerde zijn VPE 12 (25%), VPE 6 (11%), VPE 9 (10%) en VPE 8 (9%).
CONCLUSIE
Het verlenen van patiëntenzorg aan kritisch zieke patiënten door een multidisciplinair team is een van de prioriteiten van de moderne afdeling omdat de teambenadering van onschatbare waarde is. De kennis van de ziekenhuisapotheker omtrent farmacologie, farmacotherapie, farmacokinetiek, farmacodynamiek en farmaco-economie is een belangrijke aanvulling op de expertise van de andere leden van het multidisciplinair team. De implementatie van een ziekenhuisapotheker op IZ heeft een directe impact op de patiëntveiligheid en derhalve op de klinische uitkomst bij hospitalisatie. Ook na hospitalisatie heeft de evaluatie en analyse van de thuismedicatie van de patiënt een impact op de patiëntveiligheid. az groeninge is hierbij in het Vlaamse/Belgische ziekenhuislandschap een toonaangevend centrum, daar waar dit internationaal wel meer ingeburgerd is.
Door het proactief deelnemen aan de evaluatie van de geschiktheid van de therapie, het identificeren en rapporteren van geneesmiddel gerelateerde problemen en het voorstellen van evidence-based adviezen draagt de ziekenhuisapotheker bij aan het multidisciplinair team. Kwaliteitsverhoging door de aanwezigheid van een ziekenhuisapotheker wordt aangetoond door de hoge acceptatiegraad van farmaceutische adviezen op IZ, door het hoge aantal geactualiseerde medicatieschema’s op de spoedopname en door het waarborgen van de continuïteit van zorg bij transfer van IZ naar een niet-IZ afdeling.
Daarnaast kan een ziekenhuisapotheker de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van specifieke richtlijnen coördineren om farmacotherapie verder te maximaliseren en routinematige stewardship-activiteiten uitvoeren die gericht zijn op antibiotica of andere geneesmiddelen met een hoog risico op bijwerkingen, hoge kosten of verkeerd gebruik.
ACTAGROENINGE 22
REFERENTIES
[1] Rothschild JM, Landrigan CP, Cronin JW, et al. The Critical Care Safety Study: The incidence and nature of adverse events and serious medical errors in intensive care. Crit Care Med. 2005;33(8):1694-1700. doi:10.1097/01.ccm.0000171609.91035.bd
[2] Kopp BJ, Erstad BL, Allen ME, Theodorou AA, Priestley G. Medication errors and adverse drug events in an intensive care unit: direct observation approach for detection. Crit Care Med. 2006;34(2):415425. doi:10.1097/01.ccm.0000198106.54306.d7
[3] Cullen DJ, Sweitzer BJ, Bates DW, Burdick E, Edmondson A, Leape LL. Preventable adverse drug events in hospitalized patients: a comparative study of intensive care and general care units. Crit Care Med. 1997;25(8):1289-1297. doi:10.1097/00003246-19970800000014
[4] MacLaren R, Bond CA. Effects of pharmacist participation in intensive care units on clinical and economic outcomes of critically ill patients with thromboembolic or infarction-related events. Pharmacotherapy. 2009;29(7):761-768. doi:10.1592/phco.29.7.761
[5] MacTavish P, Quasim T, Shaw M, et al. Impact of a pharmacist intervention at an intensive care rehabilitation clinic. BMJ Open Qual. 2019;8(3):e000580. Published 2019 Sep 27. doi:10.1136/ bmjoq-2018-000580
[6] Amelung S, Meid AD, Nafe M, et al. Association of preventable adverse drug events with inpatients’ length of stay-A propensitymatched cohort study. Int J Clin Pract. 2017;71(10):10.1111/ijcp.12990. doi:10.1111/ijcp.12990
[7] Lucca JM, Ramesh M, Narahari GM, Minaz N. Impact of clinical pharmacist interventions on the cost of drug therapy in intensive care units of a tertiary care teaching hospital. J Pharmacol Pharmacother. 2012;3(3):242-247. doi:10.4103/0976-500X.99422
[8] Bourne RS, Choo CL. Pharmacist proactive medication recommendations using electronic documentation in a UK general critical care unit. Int J Clin Pharm. 2012;34(2):351-357. doi:10.1007/ s11096-012-9613-7
[9] Claus BO, Robays H, Decruyenaere J, Annemans L. Expected net benefit of clinical pharmacy in intensive care medicine: a randomized interventional comparative trial with matched before-and-after groups. J Eval Clin Pract. 2014;20(6):1172-1179. doi:10.1111/jep.12289
[10] Morgan SR, Acquisto NM, Coralic Z, et al. Clinical pharmacy services in the emergency department. Am J Emerg Med. 2018;36(10):17271732. doi:10.1016/j.ajem.2018.01.056
[11] Farmer BM, Hayes BD, Rao R, Farrell N, Nelson L. The Role of Clinical Pharmacists in the Emergency Department. J Med Toxicol. 2018;14(1):114-116. doi:10.1007/s13181-017-0634-4
[12] Clinical Pharmacist Services in the Emergency Department. Ann Emerg Med. 2021;77(6):e127-e133. doi:10.1016/j. annemergmed.2021.03.009
[13] Pérez-Moreno MA, Rodríguez-Camacho JM, CalderónHernanz B, Comas-Díaz B, Tarradas-Torras J. Clinical relevance of pharmacist intervention in an emergency department. Emerg Med J. 2017;34(8):495-501. doi:10.1136/emermed-2015-204726
[14] Abdelaziz H, Al Anany R, Elmalik A, et al. Impact of clinical pharmacy services in a short stay unit of a hospital emergency department in Qatar. Int J Clin Pharm. 2016;38(4):776-779. doi:10.1007/s11096-0160290-9
[15] De Andrés-Lázaro AM, Miró Andreu Ò. Contribution of clinical pharmacists to patient’s care in the Emergency Department. La contribución del farmacéutico clínico a la atención del paciente en Urgencias. Farm Hosp. 2018;42(6):217-218. Published 2018 Nov 1. doi:10.7399/fh.11081
[16] Sin B, Ciaramella C, Stein G, et al. Implementation of an Advanced Pharmacy Practice Model in the Emergency Department. J Pharm Pract. 2020;33(4):481-490. doi:10.1177/0897190018819412
23
HET BELANG VAN UITWERKEN PENICILLINE ALLERGIE
DR. LISA SANTY EN DR. MICHIEL VANFLETEREN (PNEUMOLOGIE)
ONGEVEER 10% VAN DE PATIËNTEN VERMELDT ALLERGISCH TE ZIJN AAN PENICILLINES
Het voorschrijven van antibiotica als behandeling van bacteriële infecties is voor veel zorgverleners dagelijkse kost. Bètalactam-antibiotica, waaronder de penicillines, zijn hierbij de eerstekeus behandeling voor veel verschillende soorten infecties. Maar ongeveer 10% van de patiënten vermeldt allergisch te zijn aan penicillines. Exacte reconstructie van deze allergische reactie of aanduiden welk antibioticum het betreft, blijkt vaak moeilijk. Het verhaal is soms gebaseerd op een vage herinnering uit de kindertijd.
Hierdoor durven zorgverleners de courante antibiotica niet voor te schrijven en wordt dan gekozen voor alternatieve antibiotica. Dit zijn dan vaak duurdere breedspectrum antibiotica met meer risico op nevenwerkingen. Patiënten blijven dan soms langer opgenomen in het ziekenhuis. Veelvuldig gebruik hiervan gaat ook gepaard met een verhoogd risico tot bacteriële resistentie.
VERSCHILLENDE TYPES ALLERGIEËN
Er bestaan verschillende types allergieën (cfr Gell en Coombsclassificatie). Type I allergie is IgE gemedieerd en wordt gekenmerkt door een snel opkomende reactie na start van het antibioticum. Hierbij kan uitgebreide netelroos ontstaan, al dan niet gepaard met respiratoire, gastro-intestinale klachten en hemodynamische instabiliteit (flauwvallen, distributieve shock en zelfs reanimatie). In dit geval spreken we van anafylaxie en dit is een potentieel levensbedreigende aandoening. Type IV-allergie is een vertraagde, T-cel gemedieerde reactie waarbij een huiduitslag ontstaat na enkele dagen gebruik van het antibioticum. Dit verloopt veelal minder ernstig.
Studies hebben aangetoond dat minstens 70% van de (zelf)gerapporteerde penicilline-allergieën onterecht zijn. Soms verwarren mensen courante nevenwerkingen (diarree, misselijkheid, schimmelinfecties) met allergieën. Huiduitslag op kinderleeftijd blijkt ook meestal een virale huiduitslag geweest te zijn, eerder dan een effectieve allergie op penicilline.
Gezien de bètalactam-antibiotica vaak onnodig vermeden worden, is het raadzaam om dit verder te exploreren.
RECONSTRUEREN VAN HET VERHAAL EN DE REACTIE
Op een raadpleging proberen we zo goed mogelijk het verhaal en de reactie te reconstrueren, om zo een inschatting van het risico te maken. Soms vragen we de patiënt om bij de huisarts of eigen apotheek een lijst op te vragen van de ingenomen antibiotica die geen problemen veroorzaken. Dit kan soms al heel veel ophelderen.
SINT-JOZEFSKLINIEK IZEGEM ACTAGROENINGE 24
OPNAME OP HET DAGZIEKENHUIS
Daarna wordt de patiënt uitgenodigd op het dagziekenhuis.. Daar gaan we verder nazicht van de mogelijke allergieën verrichten. Huidtesten zijn de meest gebruikelijke methodes om IgE gemedieerde allergieën te diagnosticeren. Bij huidpriktest (scratch-test) wordt een kleine hoeveelheid van de verdachte allergene stof op de huid aangebracht, meestal op de onderarm. Vervolgens wordt de huid voorzichtig bekrast met een dunne naald. Als iemand allergisch is voor de stof, zal er binnen enkele minuten een lokale reactie optreden, zoals roodheid, zwelling en jeuk. Intradermale testen zijn gevoeliger dan huidpriktesten en hiermee kunnen ook mogelijke laattijdige reacties nagekeken worden. Deze testen omvatten het rechtstreeks injecteren van een kleine hoeveelheid van de verdachte allergene stof onder de huid. Als de persoon allergisch is voor de stof, zal er een verhoogde, jeukende bult ontstaan op de injectieplaats.
DE ROL VAN DE VERPLEEGKUNDIGE IN HET
DAGZIEKENHUIS
Wanneer de patiënt op het internistisch dagziekenhuis aankomt, plaatsen we een intraveneus slotje en geven we uitleg over hoe de test zal verlopen. Bovenal stellen we de patiënt gerust. Alles verloopt in veilige omstandigheden, alle noodmedicatie is binnen handbereik.
De eerste stap zijn de huidtesten. We starten met een positieve en negatieve controletest. Als deze goed verlopen, zie je een huidreactie bij de positieve controletest en geen reactie bij de negatieve controletest. Pas daarna kan de eigenlijke testing van start gaan. Hierbij wordt een schema opgevolgd volgens het voorschrift van de arts. Vooraleer een volgende dosis wordt toegediend, controleren we de parameters (bloeddruk, pols en saturatie). Het is belangrijk om rust te creëren, zodat de patiënt zich comfortabel voelt om zo een correcte interpretatie van eventuele reacties te kunnen nagaan.
25
dr. Michiel Vanfleteren - dr. Lisa Santy
EEN LAATSTE STAP IS DE ORALE TOLERANTIETEST
Het antibioticum waarvoor de patiënt dan vermoedelijk toch niet allergisch is volgens de huidtesten, wordt in gecontroleerde omstandigheden en onder toezicht van een arts toegediend. De dosis wordt geleidelijk verhoogd. De patiënt wordt tijdens de test zorgvuldig geobserveerd en gecontroleerd op symptomen van een allergische reactie, zoals huiduitslag, jeuk, zwelling, ademhalingsproblemen of andere bijwerkingen. Als er geen allergische reactie optreedt, wordt de test als negatief beschouwd. Dit suggereert dat de patiënt niet allergisch is voor het geteste antibioticum.
DE ROL VAN DE APOTHEKER
Op voorschrift worden de medicaties aangevraagd. De verdunningen worden steriel gemaakt in de steriele ruimte van de apotheek. De LAF-kast (of Laminaire Airflow kast) wordt aangelegd en eerst grondig gepoetst en ontsmet. Dit is een kast waarbij een gefilterde laminaire luchtstroom zich over de werkruimte beweegt. De lucht in de LAF-kast is arm aan deeltjes en micro-organismen en beschermt product en proces tegen schadelijke contaminatie. Daarna worden de flacons met medicatie en de rest van de benodigdheden zoals spuiten en lege vials ontsmet en meegenomen in deze LAF-kast. De apotheker (gehuld in OK-muts, mondmasker, OKshirt, en steriele handschoenen) maakt deze verdunningen steriel door de antibiotica op te lossen met NaCl 0.9%. Bij de orale provocatietest worden capsules afgemeten of een siroop opgelost (deze keer in niet steriele
omstandigheden) en worden er verschillende hoeveelheden opgetrokken in kleine spuitjes. Deze spuitjes of capsules bevatten dan opstijgende dosissen van het product die oraal moet worden ingenomen.
NOTITIES IN HET DIGITAAL PATIËNTENDOSSIER
Naar gelang de resultaten van alle bovenstaande testen besluiten we tot de afwezigheid of aanwezigheid van een penicilline allergie. Bij positieve testen voorzien we een allergiekaartje die de patiënt kan bijhouden in de portefeuille. We noteren ook alle bevindingen in het elektronisch medisch patiëntendossier, zodat de resultaten van deze testen in heel België terug te vinden zijn.
Allergie/Allergy
VERMIJDEN / TO AVOID:
Date:
Signature:
ACTAGROENINGE 26
Team internistisch dagziekenhuis
STOPPEN MET ROKEN IS ALTIJD EEN GOED IDEE!
LEEN COUVREUR - TABAKOLOGE
1 OP 7 VLAMINGEN OUDER DAN 18 JAAR ROOKT
In 2022 publiceerde Sciensano de resultaten van hun vierjaarlijkse tabakenquête. Hieruit blijkt dat nog steeds 1 op de 7 Vlamingen ouder dan 18 jaar rookt. In percentage is dit 14,1% van de totale Vlaamse bevolking (ouder dan 18 jaar): 9% hiervan rookt dagelijks en 5,1% occasioneel.
Foto: Team Pneumo
Waar we in de jaren ’90 op een percentage zaten van rond de 30% zien we dat in de voorbije 30 jaar het aantal rokers blijft dalen.
GENERATIE ROOKVRIJ
Verschillende initiatieven werken samen om het roken te denormaliseren en dit op verschillende gebieden en niveaus. Zo is er bijvoorbeeld Generatie Rookvrij die ernaar streeft om ieder kind dat vanaf 2019 wordt geboren, rookvrij te laten opgroeien.
In dit kader tekenden o.a. de Sint-Jozefskliniek (SJKI) en az groeninge in ditzelfde jaar een charter om te ijveren naar een rookvrij ziekenhuis. 81% van de Belgen wil rookvrije ziekenhuizen. Dat blijkt uit cijfers van Stichting tegen Kanker.
Wij voerden een aantal maatregelen in om rookvrij te worden, zoals een verbod om te roken tijdens de werkuren in dienstkledij, aparte rookruimtes uit het zicht van patiënten, bezoekers en medewerkers en/of signalisatie die het rookvrije karakter van het ziekenhuis aangeven. Stap voor stap gaan we naar een wettelijk rookvrij ziekenhuis.
De voorbije maanden trok minister Vandenbroucke verder aan de kar en werkte nog verschillende maatregelen uit om de strijd tegen roken verder op te voeren. In oktober werden enkele maatregelen in wetgeving omgezet en goedgekeurd door de federale ministerraad. Vanaf 1 januari 2025 zal er binnen een perimeter van 10 m aan inen uitgangen van o.a. ziekenhuizen een rookverbod gelden. Hieraan voldoen de beide ziekenhuizen reeds.
ROOKSTOPPROGRAMMA IN SJKI
Hoe oud je ook bent of in welke sociale categorie je je ook bevindt, stoppen met roken is altijd een goed idee. De voordelen wegen niet op tegen de nadelen, hoe moeilijk het ook lijkt of hoeveel pogingen er ook voor nodig zijn.
In SJKI hebben we dan ook een rookstopprogramma op maat van de patiënt, zowel preventief al actief behandelend.
Ik ben sinds 2021 actief als tabakologe en bied individuele sessies aan. Indien nodig wordt er multidisciplinair samengewerkt met een longarts, psycholoog of diëtist.
En jaarlijks wordt er op 31 mei een sensibilisatiecampagne opgezet. Meer info kan je nalezen op Rookstopbegeleiding | Sint-Jozefskliniek Izegem (sint-jozefskliniek-izegem.be)
SINT-JOZEFSKLINIEK IZEGEM 27
Leen Couvreur
ROKEN EN (CHRONISCHE) PIJN: EEN COMPLEX VERBAND
LUDO BOSMANS - TABAKOLOOG
Het verband tussen roken en verschillende levensbedreigende ziekten zoals longkanker, hartziekten en ademhalingsproblemen, is al jaren gekend. De afgelopen jaren is er echter een andere bevinding aan het licht gekomen, namelijk de relatie tussen roken en chronische pijn. Een ingewikkelde relatie tussen beide die elkaar zowel versterkt als in stand houdt.
Een van de belangrijkste mechanismen waardoor roken bijdraagt aan chronische pijn is via ontsteking. Tabaksrook zit vol met giftige chemicaliën die een reeks van ontstekingsreacties in het lichaam veroorzaken. Deze reacties leiden tot chronische ontstekingen, wat een veel voorkomende factor is bij verschillende pijnaandoeningen.
Ontstekingsstoffen komen vrij, wat kan resulteren in weefselschade en pijnsensibilisatie.
28 ACTAGROENINGE
28
Nicotine, het verslavende bestanddeel van tabak, kan ook de pijnperceptie beïnvloeden. Het bindt zich aan nicotinereceptoren in de hersenen en het ruggenmerg, waardoor de overdracht van pijnsignalen verandert. Hoewel nicotine tijdelijke pijnverlichting kan bieden, kan het na verloop van tijd leiden tot een verhoogde pijngevoeligheid, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van chronische pijn.
Roken heeft een vasoconstrictief effect, waardoor de bloedvaten vernauwen. Deze vermindering van de bloedstroom kan schadelijke gevolgen hebben, zoals het beperken van de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen naar verschillende weefsels en organen. Hierdoor kunnen personen die roken pijn ervaren als gevolg van ischemie, weefselbeschadiging en verminderde genezing. Een mogelijk resultaat hiervan is dat een chirurgische ingreep bedoeld om de pijn te verhelpen (zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een neurostimulator) juist kan bijdragen aan nog meer pijn of het chronischer maken. Het moeilijker genezen en herstellen van verwondingen en ingrepen kan de duur van
de pijn verlengen en de kans vergroten dat het een chronisch probleem wordt. Een rokende patiënt blijft ook gemiddeld 2 dagen langer opgenomen in het ziekenhuis.
Roken wordt gelinkt aan zenuwbeschadiging, wat zich kan uiten als neuropathische pijn. Deze vorm van pijn kenmerkt zich door een brandend, tintelend en schietend gevoel, wat een slopende aandoening kan zijn. De giftige stoffen in sigarettenrook kunnen de zenuwvezels beschadigen, wat kan leiden tot langdurige pijn en ongemak.
Ook verhoogt roken het risico op het ontwikkelen van problemen aan het bewegingsapparaat, zoals rugpijn en osteoporose. Deze aandoeningen kunnen bijdragen aan chronische pijn, waardoor de kwaliteit van leven aanzienlijk wordt beïnvloed. Roken schaadt ook het vermogen van het lichaam om bot- en bindweefsel te herstellen en te regenereren. Personen bij wie er bijvoorbeeld reeds een familiale geschiedenis van artrose is, hebben zo een verhoogde kans op het ontwikkelen van kniepijn.
29
Rokers hebben doorgaans een lagere pijngrens en een verminderde pijntolerantie vergeleken met niet-rokers. Dit maakt hun pijnperceptie intenser en complexer om te behandelen. Bovendien kan roken de effectiviteit van pijnstillers verstoren, waardoor vaak hogere doses nodig zijn om tot hetzelfde niveau van pijnverlichting te komen. Dit kan op zijn beurt geneesmiddelenmisbruik in de hand werken.
Onderzoek toont aan dat rokers minder vaak lichamelijk actief zijn vanwege de verminderde longcapaciteit en algemeen slechtere conditie dan niet-rokers. Een sedentaire levensstijl kan bijdragen aan de ontwikkeling van pijnen zoals rugpijn. Regelmatige fysieke activiteit is essentieel voor het behoud van een gezonde wervelkolom en het ondersteunen van de spieren eromheen.
Ondanks de vele negatieve gevolgen van roken, blijft het voor veel patiënten zeer moeilijk om met deze gewoonte te stoppen. Dit komt niet enkel door de verslaving, maar ook omdat roken hen kortdurende positieve effecten kan bieden.
Roken kan tijdelijke pijnverlichting bieden, vooral bij ontstekingsgerelateerde aandoeningen, zoals artritis. Nicotine kan pijnstillende effecten hebben en op korte termijn een gevoel van verlichting bieden. Daarnaast kan het ook, althans tijdelijk, de aandacht van de pijn afleiden.
Chronische pijn leidt vaak tot emotionele stress, angst en depressie. Veel mensen wenden zich tot roken als een manier om met deze psychologische uitdagingen om te gaan, omdat nicotine een kalmerend en stressreducerend effect kan hebben. Het kan een gevoel van controle geven in een situatie waarin individuen zich vaak machteloos voelen.
Patiënten met chronische pijnaandoeningen zijn zich vaak niet volledig bewust van de negatieve impact van roken op hun pijnbeheersing en hun algemene gezondheid in het hier en nu. Ze realiseren zich niet dat roken hun pijn kan verergeren en de effectiviteit van medische behandelingen kan belemmeren.
De relatie tussen roken en chronische pijn is veelzijdig. Individuele factoren, zoals genetica, de duur van het roken en de aanwezigheid van andere gezondheidsproblemen, kunnen de mate van ervaren pijn beïnvloeden. Het is echter duidelijk dat stoppen met roken een positieve invloed kan hebben op de algemene gezondheid en het welzijn van een individu, inclusief de ervaring van chronische pijn. Deze complexe relatie onderstreept het belang van het vergroten van het bewustzijn van de schadelijke effecten ervan op pijnperceptie en -behandeling.
Het zoeken naar ondersteuning, zoals rookstopbegeleiding en nicotinesubstitutie, kan hierin reeds een cruciale stap in de goede richting zijn om de gezondheid op lange termijn en het effectiever beheersen van pijn te verbeteren.
REFERENTIES
Lankhorst, M. A. (2016). Smoking and chronic pain. Journal of Pain and Palliative Care Pharmacotherapy, 30(4), 326–327. https://doi.org/10.1 080/15360288.2016.1231737
Parkerson, H. A., Zvolensky, M. J., & Asmundson, G. J. (2013). Understanding the relationship between smoking and pain. Expert Review of Neurotherapeutics, 13(12), 1407 – 1414. https://doi.org/10 .1586/14737175.2013.859524
Shi, Y., Weingarten, T. N., Mantilla, C. B., Hooten, W. M., & Warner, D. O. (2010). Smoking and pain. Anesthesiology, 113(4), 977–992. https://doi. org/10.1097/aln.0b013e3181ebdaf9
Smith, H. S. (2011). Smoking-Induced nociception. Pain Physician. https://doi.org/10.36076/ppj.2011/14/e1
30 ACTAGROENINGE
30
Ludo Bosmans - tabakoloog
AZ GROEN IN GE N EEMT DEEL AAN :
AZ GROENINGE EN SINT-JOZEFSKLINIEK IZEGEM NEMEN DEEL AAN:
31
RESTART A HEART DAY
SAMENWERKING TUSSEN
AZ GROENINGE, BEMSA, KULAK EN VIVES
KURT PLANCKAERT - SPOEDVERPLEEGKUNDIGE AZ GROENINGE & DOCENT BIJ VIVES HEALTH CARE SCHOOL
In België krijgen gemiddeld 30 mensen per dag een plotse hartstilstand. Slechts 3 van hen overleven dit. Er is met andere woorden een zeer laag overlevingspercentage. De overlevingskans kan echter drastisch worden vergroot wanneer er snel en correct wordt gehandeld. Ongeveer 70% van de plotse hartstilstanden doet zich thuis voor of op openbare plaatsen en vaak reageren getuigen niet omdat ze de levensreddende handelingen niet kennen.
OVERLEVINGSKANS
Reanimatie in de eerste minuten is echter essentieel om de overlevingskans te vergroten. Daarom ondernamen az groeninge en VIVES samen met KU Leuven Kulak en hun studentenvereniging geneeskunde en biomedische wetenschappen BeMSA Kulak actie. Op 16 oktober 2023, de Internationale dag van de Reanimatie, zijn medewerkers van de dienst spoedgevallen van az groeninge, docenten en studenten van de bacheloropleiding verpleegkunde van VIVES en van de opleiding geneeskunde van Kulak samen met BeMSA Kulak voorbijgangers bewust gaan maken van eenvoudige handelingen die levens kunnen redden.
Kurt Planckaert, spoedverpleegkundige bij az groeninge in Kortrijk en docent bij VIVES Health Care School: “Heel vaak wordt er nog niet gestart door getuigen met hartmassage voor de MUG arriveert. Dit wel doen is heel belangrijk aangezien op die manier de overlevingskansen van de patiënt aanzienlijk stijgen. Daarom vinden wij het als zorg- en onderwijsinstelling zeer belangrijk om te sensibiliseren omtrent dit topic. We wilden de krachten bundelen en echt een zo breed mogelijk publiek tonen dat het heel belangrijk is om snel actie te ondernemen wanneer iemand een hartstilstand krijgt. We leerden voorbijgangers een aantal eenvoudige handelingen aan die wel degelijk en verschil kunnen betekenen tussen leven of dood bij de patiënt.”
Michiel Vanden Berghe, lid van BeMSA Kulak: “Als BeMSA vereniging is het net onze missie om met onze activiteiten, waarvan Restart a Heart er één is, een positieve impact te hebben op de gezondheidszorg in onze regio. Voorgaande jaren organiseerden we deze sessies binnen Kulak alleen, maar door de handen in elkaar te slaan met az groeninge en de Hogeschool VIVES kunnen we onze impact op de buitenwereld alleen maar vergroten, geheel in lijn met onze missie. We zijn dan ook heel blij met deze samenwerking.”
LEZING MET GETUIGENISSEN
’s Avonds was er nog een lezing, georganiseerd door VIVES, BeMSA Kulak en Kulak. Daar brachten twee ervaringsdeskundigen hun getuigenis over hun succesvolle reanimatie.
Christine kreeg een hartstilstand op spoedgevallen ten gevolge van een heftige allergische reactie. Ondertussen is dit 9 jaar geleden maar ieder jaar komt ze op bezoek om het reanimatieteam uitvoerig te bedanken. Christine is dankbaar voor de extra tijd die ze kreeg om haar kleinkinderen te zien opgroeien. Samen met haar man die erbij was toen ze de hartaanval kreeg, kwamen ze hun ervaringen delen die avond.
De tweede getuigenis kwam van Judy. Judy kreeg thuis tijdens haar slaap een hartstilstand. Haar partner werd wakker en merkte dat Judy niet meer ademde. Hij startte onmiddellijk en met succes de reanimatie op. Onderzoek toonde aan dat een hartritmestoornis vermoedelijk aan de basis lag. Judy heeft nu een inwendige defibrillator die een hartritmestoornis zal detecteren en behandelen indien deze opnieuw zou optreden.
Deze twee getuigenissen illustreren heel mooi hoe belangrijk het is om vroegtijdig een reanimatie te starten om effectief levens te redden.
dr. Jeroen Ceuppens - dr. Reginald Moreels
ACTAGROENINGE 32
Kurt Planckaert
WINTERSE MYTHES ONTKLEED: FEITEN EN FICTIE IN HET KILLE SEIZOEN
DR. BART VAN GELUWE
Vroeger vond ik de winter maar niets. De kou, de donkerte, de nattigheid… ik vond er weinig aan. Bovendien hield ik niet van skiën. De winter was dus traditioneel het seizoen waarin ik 1000 en 1 reden moest gaan bedenken om te ontkomen aan al die uitnodigingen van vrienden, kotgenoten, mede-studenten om mee te gaan op wintersport. Dit was trouwens 1 van de eerste vragen die ik stelde aan mijn vrouw op onze eerste date: ga jij ook elk jaar zagen over een skireis? Gelukkig was het antwoord negatief.
Nu ik met de jaren -godzijdank- nooit meer meegevraagd word op skireis, merk ik bij mezelf op dat er toch een diepe waardering is ontstaan voor de winterse charme. Het is het seizoen van feestdagen en gezelligheid, van mooie winterlandschappen, en heerlijke winterse comfort-food zoals stoofpotjes (uiteraard in de tajine klaargemaakt). De winter heeft ook altijd een sfeer van mysterie en magie om zich heen gehad. Terwijl we ons hullen in dikke lagen kleding en genieten van de knisperende kou, worden ook talloze winterse mythes en verhalen doorgegeven van generatie op generatie. Is het ongezond om je snot op te houden als je verkouden bent? En helpt een glas glühwein op de kerstmarkt om de kou te trotseren? Samen met Koning Winter steken er heel wat seizoensgebonden mythes de kop op. We doorprikten de belangrijkste voor eens en voor altijd..
MYTHE 1: ALS JE VERKOUDEN BENT, MOET JE JE NEUS SNUITEN.
Helaas voor zij die er zich vreselijk aan ergeren bij anderen: je neus ophalen en je snot ophouden is niet ongezond. Ook niet wanneer je verkouden bent. Inslikken is trouwens de natuurlijke weg waarlangs het lichaam slijmen uit neus, keel en longen afvoert. Alleen zijn we ons daar niet van bewust. Je neusvocht, met alle virussen inbegrepen, komt trouwens na het opsnuiven meteen in vijandig milieu terecht: het maagsap. Dit overleven de virussen niet. Sommigen beweren zelfs dat je neus ophalen gezonder is dan snuiten, omdat je -door hard of vaak te snuiten- je snot in je neus- en bijholten kan persen, terwijl het net de omgekeerde richting uit moet. Hierdoor loop je kans op hoofdpijn of een voorhoofdsholte-ontsteking.
MYTHE 2: ALCOHOL BESCHERMT JE TEGEN DE KOUDE.
Alcohol bezorgt je een gloeiend gevoel, maar je warmt er niet van op. Integendeel, alcohol verwijdt je bloedvaten waardoor er lichaamswarmte verloren gaat. Daarnaast werkt het ook verdovend, waardoor je de effecten van het koude weer minder snel voelt, en vatbaarder bent voor onderkoeling. Je kan je wel verwarmen aan warme dranken zonder
alcohol, zoals een kop dampende soep. Dat is zelfs efficiënter tegen de koude dan tegen de verwarming of dicht bij het haardvuur staan.
MYTHE 3: KOU VATTEN GEEFT VERKOUDHEID.
Het is misschien een ouderwetse waarschuwing van oma, maar kou op zichzelf veroorzaakt geen verkoudheid. Verkoudheid wordt veroorzaakt door virussen, niet door de koude temperaturen. Het is waar dat verkoudheidsvirussen zich gemakkelijker verspreiden in koude, droge lucht, en mensen brengen meer tijd binnenshuis door tijdens de koude winterdagen, wat de verspreiding van ziekten kan bevorderen. Het is eerder de nabijheid van mensen in afgesloten ruimtes tijdens de winter die de verspreiding van verkoudheidsvirussen bevordert. Trek je sjaal om, niet alleen voor de warmte, maar ook om die vervelende virussen buiten de deur te houden.
MYTHE 4: BINNEN BLIJVEN BESCHERMT JE TEGEN WINTERBLUES.
De winterblues of winterdepressie, het is geen verzinsel, het is een specifieke vorm van depressie die gelinkt is aan het gebrek aan natuurlijk licht gedurende de donkere wintermaanden. De aandoening manifesteert zich voornamelijk in een toegenomen vermoeidheid, ondanks voldoende nachtrust. Andere symptomen zijn prikkelbaarheid, somberheid, concentratieproblemen en angst. Soms wordt men ook een overdreven ‘snoepzucht’ gewaar. De winterdepressie onderscheidt zich van de gewone depressie doordat zij enkel in de donkere wintermaanden, na de feestdagen, optreedt, en in de lente spontaan verbetert. En hoewel het verleidelijk is om jezelf op te sluiten met een gemberthee met honing, een dekentje en een stapel goede boeken tijdens sombere winterdagen, is het niet de beste aanpak om de winterblues te bestrijden.
Dat is het eerste wat ik u kan adviseren: trek die winterjas aan, ga naar buiten en omhels de winterse buitenlucht, waarin de kou ons eraan herinnert dat we levend zijn, en ons dwingt om onze snot op gezonde en elegante wijze op te houden. Zo een winterse wandeling kan echt wonderen doen, ook voor je gemoedstoestand, zonder dat er een druppel alcohol aan te pas moet komen, integendeel. Het tweede is: blijf weg van de skipistes. Levensgevaarlijk.
COLUMN
33
IN MEMORIAM DR. VINCENT VAN BELLEGHEM
Beste Nathalie,
Beste Nicolas, Florence, Charlotte en Sébastien, Beste familieleden en vrienden van Vincent,
We leerden Vincent in het ziekenhuis kennen toen hij begin de jaren negentig als startend assistent anesthesie onze dienst kwam vervoegen. Al heel vlug bleek dat hij een uiterst nauwgezet arts was, heel erg bezig met zijn vak, en met veel empathie voor de patiënten die hij behandelde. Toen hij na twee jaar bij ons terug wegging, stond het voor Dr Luc Weyne, dr Marc Vander Schueren, dr Denis Vertommen en ikzelf vast dat hij een collega was die we moesten aanwerven.
Vincent begon uiteindelijk als staflid in het toenmalige Maria’s Voorzienigheid - de Loofstraat - in 1997, als anesthesist met de bijzondere beroepsbekwaamheid urgentiegeneeskunde.
Vincent bleek een uitzonderlijk bekwaam anesthesist te zijn, die de kunst begreep om altijd vriendelijk te zijn tegen iedereen, en die daarnaast -samen met de toenmailge hoofdverpleegkundige Geertde spoedgevallen in de Loofstraat organiseerde.
Vincent werd tijdens zijn loopbaan dan ook door zijn collegae anesthesisten, spoedgevallenartsen, chirurgen, verpleegkundigen en door de patiënten op handen gedragen.
Hij had de uitzonderlijke verdienste om samen met enkele collegae de spoedgevallen van AZG in de Kennedylaan uit te bouwen tot één van de grote spoedgevallendiensten in het land. De laatste jaren deed hij dit als diensthoofd, in perfecte samenwerking met onze collega dr. Joke Buysschaert, wat -mede gezien de alsmaar toenemende drukte op spoed- een waar huzarenstukje was.
Ondertussen werd Vincent ook stagemeester van urgentiegeneeskunde, en zetelde hij in de nederlandstalige erkenningscommissie van urgentiegeneeskunde.
Vincent was ook één van de eersten binnen het land die de meerwaarde doorhad van de uitbouw van een echt traumacentrum, en heeft jaren rigoureus gewerkt aan dit project via het duitse traumagenootschap DGU. Onder zijn leiding werd de dienst spoedgevallen van AZG dan ook als één van de eersten in het land als traumacentrum erkend door het Duitse DGU .
Het traumaproject dat door een team onder zijn stuwende kracht werd uitgebouwd , werd overigens door anderen als voorbeeld genomen en diende als basis voor de erkenningsnormen van de overheid.
Enige jaren geleden sloeg het noodlot toe en werd Vincent ziek: na een zware operatie, en na een hevige chemokuur dachten we, Vincent ook, dat hij genezen was. Het noodlot sloeg evenwel na enkele jaren terug toe met een recidief van zijn ziekte. We zagen evenwel dat Vincent, ondanks zijn zware therapie, bleef vechten tegen zijn ziekte, soms met de moed der wanhoop. Hij bleef zelfs instaan voor de organisatie van zijn dienst spoedgevallen van thuis uit als hij te ziek was om naar het ziekenhuis te komen.
Enorm respect van al wie hem gekend heeft!
Vincent,
Je was een uitstekend anesthesist, op wie we ten allen tijde konden beroep doen. Geen uitdaging was je te veel.
Je was een gedreven urgentiearts en diensthoofd van de spoedgevallen waar je door iedereen bewonderd werd.
Je was een innovator binnen het ziekenhuis!
Je was een geliefd en uiterst bekwame collega, steeds bereid om te helpen, met een enorme werkkracht.
Maar je was bovenal een liefhebbende man voor Nathalie en een steengoede vader voor uw kinderen.
Veel te jong, veel te vroeg, veel te oneerlijk!
Vincent, goede vriend, We zullen je nooit vergeten, dank voor alles!
Vincent, verdoeme toch vriend, we zullen je erg missen!
Stef
dr. Stef Carlier, vriend, collega en associé
ACTAGROENINGE 34
Beste familieleden, vrienden, collega’s, Proficiat Vincent. Proficiat Nathalie. Proficiat Nicolas, Florence, Charlotte, en Sébastien.
Proficiat hoe jullie de kracht, moed en vastberadenheid hebben opgebracht om de diagnose en de therapie te dragen met zeer veel hoop op genezing.
Met Vincent heb ik de laatste zes jaren veel intense en lange gesprekken gevoerd. We hebben mekaar nooit gekend op het college in Antwerpen, ons leeftijdsverschil was te groot, maar de band was er wel.
Vincent kocht tijd en bleef hopen op die ultieme doorbraak in de geneeskunde. Zoals hij zelf zei: toen we studeerden leerden we dat de prognose zes maand was; ik heb het zes jaar getrokken.
Pas op het laatste heeft hij zeer sereen alles op zijn beloop gelaten. Maar hij bleef zich vastklampen aan elke heuglijke gebeurtenis in de familie, zoals een verjaardag, die ging plaats hebben.
Hij was een collega in de echte zin van het woord.
Hij was een groot man, en de Spoedgevallen was echt zijn ding. Hij heeft met visie de dienst geherstructureerd en uitgebouwd tot wat hij nu is. Hij was een mentor, leider en tegelijk begeleider: een echte peoplemanager. Hij was correct, eerlijk maar bleef toch bescheiden.
Spijtig dat we veel te vroeg, moeten afscheid nemen van zo’n man.
Beste Nathalie en familieleden, we wensen jullie veel sterkte en kracht in de toekomst.
Denis dr. Denis Vertommen - Intensieve Zorgen
35