Bijeenkomt 'Voor het voetbal' - Verslag KNVB-bijeenkomst

Page 1

BIJEENKOMST ‘ VOOR HET VOETBAL’ Verslag KNVB-bijeenkomst

mei 2017



BIJEENKOMST ‘ VOOR HET VOETBAL’ Verslag KNVB-bijeenkomst


WAT GOED IS MOET BETER

INHOUD Opening

Introductie: Winnaars van Morgen: De voortgang 10 Talentontwikkeling WEURO Opleidingen Leermethoden Competities Kunstgras

INHOUDSOPGAVE

8 12 14 15 15 16 17

Kennissessie 1: Hoe creëer je een winnend team? 18 1. Hoog druk zetten 2. Compact spelen 3. De vijfsecondenregel

VERSLAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

Kennissessie 2: Uniformiteit in data

4

Europese benchmark Rendement uit doelpogingen Verbetering van feedbackcycli Kwantitatieve en kwalitatieve analyse Realtime feedback Kennis en expertise delen

Kennissessie 3: Individuele ontwikkeling versus teamprestaties 1. O nderzoek van de Amerikaan Geoff Miller naar het draftsysteem bij honkballers: how to find the future stars? 2. Onderzoek van Collins & Macnamara naar de effectiviteit van talentontwikkelingsprogramma’s en het belang van tegenslag (‘minor traumas’)

20 21 22

26 28 29 29 30 31 32

34 37

37


3. P atterns of performance development in elite athletes, Gulbin e.a. Studie die laat zien welke weg Australisch toptalent heeft afgelegd. 39 4. ‘Bewustwording van gedachten’ als prestatiebevorderende factor 39 5. De transactionele analyse 40 Afsluiting 41

Kennissessie 4: Aansturing van een High Performance Team at konden we doen om de sport beter te maken? W Hoe bepaal je wie op welk terrein een autoriteit is? Globalisatie Welke expertgebieden stuurt een coach tegenwoordig aan? Het managen van verwachtingen Olympische waarden Vragen vanuit de zaal

Kennissessie 5: Samenwerken met voetballers uit generatie Z (Einstein) Vier generaties Babyboomgeneratie (1945-1960); 57-72 jaar Generatie X (1960-1975); 42-57 jaar Generatie Y (1975-1990); 27-42 jaar Generatie Z of Einsteingeneratie (1990-2005); 12-27 jaar Smartphones inleveren?

Kennissessie 6: De spelprincipes van Jürgen Klopp: volgassfussball Opbouw en aanval Gegenpressing of counterpressing Hoe speel je Vollgasfussball?

44 46 47 48 49 50 50 51

56 58 58 59 59 59 60

62 66 66 67

5


WAT GOED IS MOET BETER INHOUDSOPGAVE VERSLAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

6

Kennissessie 7: De transfer: een drietrapspakket van scouten, onderhandelen en inpassen

68

‘Coach minst betrokken’ ‘Scouting is geen data-analyse’ Data-analyse als basis De zaakwaarnemer ‘Gentlemen’s agreement’

71 71 72 73 74

Kennissessie 8: Groeispurt als specifieke risicofactor voor blessures

76

De groeispurt in relatie tot blessures Belangrijkste praktijkimplicaties Meer informatie Het Athletic Skills Model, talentontwikkeling en de groei Hoe valt het ASM in te passen in de groei? Conclusie ASM

78 80 81 81 82 83

Afsluitende keynote: Voetbal draait om principes, niet om vaste formaties Tegen de bal Kopiëren Spelprincipes Wensen & ambities Advies

Afsluiting

84 86 87 88 90 90

92


7


VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

OPENING

Download hier de opening van het congres

8

Opening Dagvoorzitter Minke Booij heet om 13.30 uur de aanwezigen welkom met de volgende woorden: “Voetbal is de belangrijkste bijzaak in het leven. Maar voor iedereen die hier zit – trainers, coaches, hoofden van jeugdopleidingen – is voetbal de hoofdzaak. Dan is het pijnlijk als het niet goed gaat, als Nederland geen titeltoernooien haalt. Vandaar het voetbalcongres in 2014 en Winnaars van Morgen, het plan om het Nederlands voetbal te ontwikkelen en weer toonaangevend te maken. Onderdeel van dat plan is de wens vaker bij elkaar te komen.” Booij introduceert het programma, met de kennissessies en de keynote van Thomas Tuchel, de onlangs ontslagen trainer van Borussia Dortmund, die bekendstaat om zijn innovatieve en creatieve ideeën. Ze sluit haar introductie af met de woorden: “Ik hoop dat u aan het eind van de dag naar huis gaat met de gedachte: hier kan ik wat mee. Want het Nederlandse voetbal is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid.” Vervolgens roept Booij Hans van Breukelen, technisch directeur van de KNVB, naar voren. Booij gaat met Van Breukelen in op het congres. Hoe ga je om met het feit dat voetbal mensen zo kan raken? “Voetbal, in het bijzonder het Nederlands elftal, is een publieke zaak. Iedereen is blij als het goed gaat en boos als het slecht gaat. Dat heb ik in 1988 als speler meegemaakt. Je zag het ook weer aan de passie in Rotterdam, afgelopen weekend bij Excelsior-Feyenoord. Of bij de verrassende overwinning van Ajax op Olympique Lyon, in de Nederlandse stijl van creatief, aanvallend en dominant voetbal. Of bij de gang van zaken rondom de benoeming van de coach van het Nederlands elftal. Iedereen heeft daar een mening over. Dan zie je wat voetbal aan trots en betrokkenheid teweegbrengt. Bij het publiek en bij de KNVB. Dat is toch heel erg mooi.” Is met het plan ‘Winnaars van Morgen’ de weg omhoog weer ingezet? “Ik zou Winnaars van Morgen eerder een hulpmiddel, een beweging, dan een plan wil noemen. Tot stand gekomen vanuit zorg. Je hebt mensen die het omarmen, anderen zijn sceptisch. Het is bedoeld om spelers, coaches, teams en clubs te betrekken en beter te maken. Als we dat vasthouden, kunnen we stappen maken.


De KNVB kan het niet alleen. We moeten de krachten bundelen. Daar heeft Winnaars van Morgen iedereen – spelers, coaches, clubs – bewust van gemaakt.” Wat moet er allereerst gebeuren? “We moeten met elkaar in gesprek blijven. En vooral: enthousiast worden. We zijn in Nederland snel kritisch en negatief. Niets deugt. Terwijl enthousiasme zelf al beweging geeft. Daarnaast moeten we zo veel mogelijk data verzamelen, over techniek, tactiek, voeding, gras, kunstgras. De clubs en de KNVB moeten voeling houden met elkaar en die data met elkaar delen. De KNVB moet daarbij de rol van aanjager nemen, van spil, facilitator en coördinator. Maar we hebben de clubs keihard nodig, we moeten ons openstellen voor elkaar. Het congres vandaag heet niet voor niets ‘Voor het voetbal’. De kern daarvan is: samen verantwoordelijkheid nemen om stappen te maken.” Het gaat niet alleen om het Nederlands elftal nu. Hoe staat het met de groei en aanwas van jong talent? “De aanwas komt op dit moment vooral van meisjes. We zullen nieuwe manieren moeten vinden om de jongens te inspireren om weer te gaan voetballen en om plezier te hebben. Daar hebben we de clubs, met name het amateurvoetbal, hard bij nodig. Groei, aanwas, talentontwikkeling, alles begint onderop.” Zijn we ook gewoon niet afhankelijk van een nieuwe topgeneratie? Talent komt sowieso in golven. Er zijn altijd betere en slechte tijden. “Ja. Kijk naar België. Die hebben nu een wereldgeneratie zoals wij die in het verleden vaker hebben gehad. In 1974, 1988, 1998, 2010, 2014. Maar het is te makkelijk om te wachten op een nieuwe generatie. Je moet beïnvloeden wat je kunt beïnvloeden. Door coaches en opleidingen nog beter te maken. Door meer weerstand in de competities in te bouwen. Door elkaar sterker te maken en keuzes te maken, met het doel weer aansluiting met de top te krijgen. Zoals de olympische koepel NOC*NSF ook harde keuzes heeft moeten maken en, om meer medailles te winnen, bepaalde dingen wel en andere niet heeft gedaan. Ook wij moeten die keuzes maken. Maar alles begint met enthousiasme.” 9



Introductie

i

WINNAARS VAN MORGEN: DE VOORTGANG

Door Hans van Breukelen, technisch directeur van de KNVB


WINNAARS VAN MORGEN: DE VOORTGANG VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8i

12

“De aanbevelingen uit het rapport Winnaars van Morgen, dat in mei 2016 is gepresenteerd, zijn voor en door het voetbal ontwikkeld. Met als doel de ontwikkeling van onze talenten en coaches naar een hoger plan te tillen, zodat we met het Nederlands voetbal weer (internationaal) succesvol kunnen worden.” Technisch directeur Hans van Breukelen vertelt hoe het ervoor staat met het in de praktijk brengen van deze aanbevelingen. “De voortgang van de aanbevelingen uit het rapport Winnaars van Morgen wil ik graag delen. Natuurlijk zijn er ook nog zaken, die volop in ontwikkeling zijn en die we nog moeten starten. Daarbij wil ik beginnen met het congres Voor het voetbal waarvan wij nu verslag doen. Dit is zeer gewaardeerd, zo is mij gebleken. Daar zijn we blij mee. We hebben veel medewerking gekregen van de mensen ‘uit het veld’. Er was een groot aantal bezoekers, bij wie de ‘coach-colleges’ van Peter Bosz, Thomas Tuchel en Maurits Hendriks in de smaak vielen. Wellicht dat we dit soort bijeenkomsten, in een wat andere vorm, vaker kunnen faciliteren.” “Dit jaar hebben we al enige succesvolle ontwikkelingen vastgesteld. We zijn op het gebied van spelersontwikkeling druk bezig met zowel talentherkenning als met talentontwikkeling. Het beter scouten en herkennen van talent wordt opgepakt in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen in de vorm van een promotietraject. Er worden nieuwe statistische onderzoeksmethoden ontwikkeld om in de praktijk te zien wat de doorslaggevende signes and samples, oftewel de belangrijkste eigenschappen van voetbaltalent zijn, en hoe je die herkent. Dit moet ertoe leiden dat we de kwaliteit van de scouting in de praktijk verbeteren.”

Talentontwikkeling “Voor een betere talentontwikkeling zijn we begonnen met meer wedstrijden en trainingen voor de beste spelers. Dit is een succes te noemen. Er zijn ter voorbereiding op de eindronden meer tweedaagse bijeenkomsten op de KNVB Campus geweest waar de beste jeugdspelers in de verschillende leeftijdscategorieën elkaar troffen. Ook hebben coaches van de betreffende nationale teams zich vaker bij de clubs gemeld om te spre-


ken over de ontwikkeling van deze spelers. Wat we wel zien is dat andere landen op eindronden vaak met selecties verschijnen met spelers die ook actief waren in de voorbereiding. Het afstaan van spelers aan de nationale teams is in Nederland nog steeds voor verbetering vatbaar; daar moeten we absoluut aan werken. Op beleidsmatig niveau wordt er gekeken naar de licentie-eisen en het effect op talentontwikkeling middels de opleidingsplicht en poolvergoeding. Onderzocht wordt of een voorstel past bij de Europese (UEFA) regels. Ook is toestemming van de Centrale Spelersraad nodig. In de komende periode zal hierover meer duidelijk worden.” “Daarnaast zijn we op een aantal gebieden bezig met het verzamelen en intensiveren van het gebruik van data. Onder andere is dat het vaststellen van parameters van topwedstrijden. Hierin zijn, met de komst van Peter Blangé als de nieuwe prestatie- en innovatiemanager, de eerste stappen gezet. Blangé is nu bezig om expertteams op te zetten, om te komen tot een ‘innovatie agenda’. Hierbij wordt onder andere samengewerkt met sportkoepel NOC*NSF, om van hen lessen te leren op het gebied van prestatiecultuur. Wij zijn ook intern op zoek naar de gouden standaard op het gebied van presteren, in alle opzichten. Daarbij hanteren we als uitgangspunt: wat is er nodig om wekelijks drie wedstrijden op topniveau te kunnen spelen, 40 weken per jaar? Het komend jaar willen we helder voor ogen krijgen welke facetten daarvoor nodig zijn. Dat doen we in ook in nauwe samenwerking met de clubs.” “Intern wordt hierbij de kennis en kunde van medici, inspanningsfysiologen en data- en videoanalisten gebundeld. Op het gebied van onder andere voeding en mentale begeleiding zoeken we de expertise van buitenaf. Tot slot werken we ook samen met de Sportinnovator (www.sportinnovator. nl). Dat is een in opdracht van het Ministerie van VWS en het Topteam Sport geïnitieerd programma, om het rendement van kennis en innovatie in de sport te vergroten.”

13


WINNAARS VAN MORGEN: DE VOORTGANG VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8i

14

WEURO “Tijdens de WEURO, het Europees kampioenschap voor vrouwen, worden de parameters voor het topvrouwenvoetbal in kaart gebracht. Dit gebeurt in samenwerking met de KNVB en het Leiden Institute of Advanced Computer Science (LIACS). Men wil graag goed voor de dag komen met vrouwenvoetbal als dit een Olympische sport wordt. Straks wordt dus bekeken, op basis van alle meetbare data, waaraan gewerkt moet worden om het niveau van de Oranje Leeuwinnen naar een hoger niveau te tillen.” “De dataverzameling tijdens de WEURO ter bepaling van de gouden standaard voor het vrouwenvoetbal is een samenwerking vanuit de Sportinnovator tussen de KNVB en het Leiden Institute of Advanced Computer Science (LIACS). Zowel de KNVB Campus als het LIACS zijn benoemd als ‘sportinnovator centers’.Een andere observatietool is een ‘voetbalmonitor’ waarmee we het Nederlandse voetbal echt goed in beeld krijgen: wat is het sportieve en economische rendement van de jeugdopleidingen, hoeveel trainingsuren worden er gemaakt, wat is de trainingsinhoud, hoe zien de playerpathways eruit? Deze benchmarking tussen voetbalacademies maakt de verdieping en het vergroten van kennis op het gebied van het talentherkennings- en ontwikkelingsproces van Nederlandse talenten mogelijk. Het opzetten van zo´n monitor is volop in ontwikkeling. We verzamelen hiervoor alle mogelijke data. Hierbij hebben we natuurlijk de medewerking van de clubs keihard nodig. Dat geldt ook voor de eerste elftallen van de eredivisieclubs om in gezamenlijkheid een dataverzamelingssysteem te realiseren.” “We hebben een plan gemaakt, samen met een aantal leveranciers van camera’s en software, waarmee we alle wedstrijden in de eredivisie kunnen monitoren. Het gezamenlijke datasysteem bevat straks dus alle voetbaltechnische en fysieke parameters van wedstrijden in de Eredivisie. Het wordt nu besproken in het technisch platform van de KNVB en bij de ECV. Het doel is te kijken in hoeverre wij met elkaar hetzelfde trackingsysteem kunnen gaan gebruiken en de data daaruit met elkaar kunnen gaan delen. Als we deze data hebben verzameld, kan straks iedere club, al naar gelang zijn behoefte, de data ophalen die men nodig heeft om bijvoorbeeld de volgende wedstrijd voor te bereiden.”


Opleidingen “Op het gebied van opleidingen is er in het afgelopen jaar veel media-aandacht gegaan naar de nieuwe toelatingseisen voor de opleiding Coach Betaald Voetbal. Deze eisen zijn opgesteld in samenspraak met de clubs en Coaches Betaald Voetbal. Er wordt veel meer gekeken naar de kennis en kunde die de coaches al bezitten en op welke punten zij zich willen verbeteren. Natuurlijk staan de UEFA-eisen centraal, maar het is vooral belangrijk dat coaches begrijpen dat het voetbal zich blijft ontwikkelen. Dat vergt van coaches dat ze óók leergierig moeten zijn en zichzelf steeds willen verbeteren. Dat zijn elementen waar we extra scherp naar kijken. Dat doen we onder andere door de kandidaten tijdens de selectieprocedure psychologische en persoonlijkheidstesten af te nemen. Dit vertaalt zich ook naar de opleiding van de jeugdcoaches. De opleidingspiramide die hierbij hoort is nog niet gereed, maar staat wel in de steigers. Dat is een ontwikkeling die volgend jaar verder in gang wordt gezet. Opleiden op maat betekent ook, dat waar voorheen gekozen werd voor klassikale aanpak, straks een individuele begeleiding het uitgangspunt is.” “De piramide staat zoals gezegd in de steigers. Wat al wel gerealiseerd is, is het starten van de TC 2-jeugd. Het opleiden van trainer-coaches op dit niveau hoort ook bij de trainersacademie. Daarmee is nu niet alleen succesvol een gat in de opleidingspiramide gevuld, maar wordt er ook samengewerkt in kleinere groepen bij een aantal bvo’s. De opleidingspiramide moet daarnaast nog worden uitgebreid met modules over specialistische thema’s. Aandacht voor de winning mindset in de trainingsopleiding is er daar één van. Data- en videoanalyse wordt daar ook aan toegevoegd. Met de overige thema’s zijn we nog niet zo ver.”

Leermethoden “Bij alle opleidingen wordt ook getracht gebruik te maken van nieuwe (digitale) middelen en nieuwe leermethoden. Dat gebeurt onder andere door de leermiddelen en methoden meer aan te passen aan de cursist. Zo moeten cursisten van de HJO-opleiding beginnen met het maken van 15


WINNAARS VAN MORGEN: DE VOORTGANG

een filmpje. Ook wordt er door de KNVB een online platform gefaciliteerd waarbij voor iedere (amateur)trainer oefenstof beschikbaar wordt gesteld. Dit platform zal na de zomer live gaan en kan gebruikt worden door alle trainers.” “Op een aantal thema’s heeft extra onderzoek plaatsgevonden. Zo is er een start gemaakt met de discussie over biologische- versus kalenderleeftijd. Hierop wordt op dit moment volop onderzoek gedaan binnen een pilot. Ook hier geldt dat we uitgaan van wetenschappelijk onderzoek, en dat we dat gaan koppelen aan de praktijk. Dit geldt ook voor het thema winning mindset. Er is een literatuurstudie verricht, alle beschikbare (en wetenschappelijk gevalideerde) kennis is bij elkaar gezocht om vast te stellen: wat is nu een winning mindset? Dat is nu klaar. Nu gaan we met trainers van de nationale teams een praktijkcheck doen, om deze bevindingen ‘naar het voetbal’ te kunnen vertalen.”

8i

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

Competities

16

“Het organiseren van competities is de corebusiness van de KNVB en het heeft dan ook onze volledige focus gekregen bij de uitwerking van Winnaars van Morgen. We realiseerden ons dat veel competities onvoldoende in balans zijn qua weerstand en niveau. De wens, dat elke speler op zijn of haar niveau gelijkwaardige competitiewedstrijden kan spelen, heeft dan ook centraal gestaan bij het opstellen van deze aanbeveling. Het aanpassen van de wedstrijdvormen voor pupillen is daar wellicht het meest sprekend voorbeeld van waarbij een uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden naar de jeugdcompetities. Dit heeft ertoe geleid dat het gehele pupillenvoetbal in Nederland, met ingang van volgend jaar, zal worden vernieuwd.” “Een andere wens, om een nieuwe competitieopzet voor Eredivisie en Jupiler League te realiseren, is niet gelukt. Er zijn bezoeken gebracht aan het buitenland om ervaringen met een andere opzet van competities te peilen, er hebben rondetafelgesprekken plaatsgevonden met experts uit de media, wetenschap en marketing en er is gesproken met trainer-coaches uit de Eredivisie en andere vertegenwoordigers van de bvo’s. Er heeft


onderzoek naar hervorming van de competities plaatsgevonden door het bureau Hypercube. Daar zijn diverse voorstellen uitgerold. De clubs uit het betaald voetbal hebben de ontwikkelde voorstellen echter afgewezen.”

Kunstgras “Dit geldt ook voor de discussie over het spelen op kunstgras. Er heeft nieuw onderzoek plaatsgevonden naar de verschillen tussen het spelen op kunst- en natuurgras. Daaromheen zijn een congres en andere bijeenkomsten georganiseerd. Dat heeft geen verandering aangebracht in de bestaande status quo: de clubs die nu op kunstgras spelen, willen dat blijven doen. En de clubs die dat niet doen, willen ervan af. De KNVB is een servicegerichte organisatie richting de clubs en heeft ook in deze een faciliterende en coördinerende rol. De KNVB kan geen regie voeren in deze aanhoudende discussie, in die zin dat kunstgras wel of niet verboden wordt. De leden van de bond hebben die regie tijdens de algemene vergadering betaald voetbal zelf in handen. Consensus is er op dit moment op dit aandachtsgebied dus niet.” “De start is gemaakt, maar dit is nog niet voldoende. Winnaars van Morgen moet in beweging blijven. Daarom zal de KNVB samen met u, de vertegenwoordigers van het Nederlandse voetbal, ook komend seizoen weer aan de slag gaan om het Nederlandse voetbal blijvend te verbeteren. Dit wil ik graag gezamenlijk doen, met zowel top als breedte en zowel op als langs de velden. Een eerste aanzet daartoe vindt u in het vervolg van dit verslag van de bijeenkomst ‘Voor het voetbal’. Wij staan allemaal voor het voetbal!”

17



1

Kennissessie 1

HOE CREËER JE EEN WINNEND TEAM? Door Peter Bosz, voormalig trainer/coach AFC Ajax


KENNISSESSIE 1: HOE CREËER JE EEN WINNEND TEAM?

De voormalig hoofdcoach van Ajax was uitgenodigd om aan de hand van zijn succesvolle seizoen bij Ajax te vertellen over de wijze waarop je een winnend team creëert. Bosz begon zijn presentatie echter met de opmerking dat hiervoor niet één manier bestaat, dat er niet één sluitend antwoord is op deze vraag. “Dé manier bestaat niet, je moet je eigen idee hebben.” In de ogen van Bosz begint dit proces bij een visie op voetbal. Deze visie is in de praktijk ingegeven door: de cultuur van de club waar je als trainer aan de slag gaat; \\ de trainers waar je mee werkt; \\ het spelersmateriaal dat je tot je beschikking hebt: - dat aanwezig is en - dat je kunt aantrekken. \\

Centraal hierin staat de manier van spelen. Bosz: “Dat is mijn houvast, en dat van mijn spelers.” Deze manier van spelen werkt overal in door, zo legt hij uit; van de conditietrainingen (korte sprints) en de scouting tot en met het verzamelen van data, et cetera. De manier van spelen vertaalt zich bij verdedigen naar drie principes: VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

1

20

hoog druk zetten; compact spelen; \\ de vijfsecondenregel. \\ \\

Hij licht de drie principes toe.

1. Hoog druk zetten De drie spitsen beginnen met druk zetten, legt Bosz uit, om de middenveldbezetting op orde te houden. Hierin speelt communicatie een belangrijke rol; de middenvelders zien dingen voor zich gebeuren en zij moeten daarom de aanvallers verbaal ‘sturen’.


De middenvelders moeten vóór hun man verdedigen. “Spelers moeten dat aanvoelen, dus ik heb voetbalintelligente spelers nodig. En dat we door druk te zetten achterin 1-op-1 komen te staan, daar ben ik niet bang voor. Ik word pas bang als we geen druk meer op de bal kunnen zetten.”

2. Compact spelen “Hoog druk zetten kun je alleen maar doen als je compact staat. Iedere trainer zal het belang daarvan erkennen, maar de grote vraag is: hoe doe je dat? Hoe maak je zo’n algemeenheid concreet? Het komt erop neer dat je het veld klein maakt als de bal over je heen gespeeld wordt, en je moet van achteruit durven doordekken. Vooral met dat laatste ben ik als trainer heel veel bezig. Omdat het een heel natuurlijke reactie is om bij balverlies achteruit te lopen. Terwijl ik juist wil dat spelers vooruitlopen. Ik vind dat onze verdedigers constant met doordekken bezig moeten zijn op het moment dat wij balbezit hebben. Pas dan kun je compact staan. Bij het klein maken van het veld is een belangrijke taak weggelegd voor de spits. Spitsen wandelen na hun actie vaak terug, terwijl op hun schouders een belangrijke taak rust als de bal weer bij de tegenstander is. Verdedigers vinden het vaak moeilijk en eng om door te dekken, vooral als ze daarbij over de middenlijn komen. Maar toch is dit erg belangrijk, vooral als de vleugelspitsen van de tegenstanders inzakken. Ik wil ook altijd een sandwich hebben op de spits van de tegenstander die blijft staan. Eén verdediger erachter en een ervoor. Bij corners doen we dat standaard, maar in het spel gebeurt dat vaak niet. Als twee centrale verdedigers allebei achter de spits staan, en er sluiten lopers aan, dan is dat levensgevaarlijk.”

21


KENNISSESSIE 1: HOE CREËER JE EEN WINNEND TEAM?

3. De vijfsecondenregel “Bij compact staan hoort ook dat je meteen omschakelt op het moment dat je de bal kwijtraakt. Ik noem het de vijfsecondenregel. Als de tegenstander de bal verovert, duurt het bij hen ongeveer vijf seconden om weer ‘groot te kunnen gaan staan’, en de bal weer rond te spelen. Binnen die tijd willen wij de bal weer veroveren. Dit betekent dat de spelers die het dichtst bij de bal staan meteen druk op de bal moeten geven. De andere spelers maken het veld klein. Zij moeten dus niet achteruitlopen! Uitgangspunt bij deze manier van verdedigen is dat de tegenstander er niet toe doet. Immers, als je een matige voetballer de tijd geeft, wordt hij vanzelf een goede speler. Andersom, als je druk zet op een goede voetballer, komen zijn kwaliteiten er ook niet uit.” De manier van spelen vertaalt zich bij aanvallen naar de volgende principes:

1

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

22

1. de opbouw vindt van achteruit plaats. “Dit betekent dat je in principe niet de lange bal hanteert, tenzij de situatie daarom vraagt, bijvoorbeeld omdat de tegenstander ook hoog druk zet en 1-op-1 speelt”; 2. voetballen tussen de linies. “Als middenvelder moet je tussen de linies durven staan en daar de bal vragen. Dat betekent dat je heel snel de vervolgoplossing moet zien. Hierbij moeten de spelers goed ingedraaid staan, zodat ze daarnaar kunnen handelen op het moment dat ze de bal krijgen.” Bos schetst hoe de juiste invulling van het team hierbij een flinke zoektocht kan zijn. Pas in de bekerwedstrijd tegen Willem II, waarbij hij Lasse Schöne op de nummers 6-positie zette, viel de puzzel voor zijn team toevallig in elkaar. Op dezelfde manier is ook de invulling van de nummer 8 en 10-positie cruciaal; 3. snel van kant wisselen. “Wat je daarmee beoogt is dat je vleugelspitsen 1-op-1 komen te staan. Hiervoor is een hoog tempo van groot belang; één of twee keer raken en dan moet de bal aan de andere kant zijn. Dat kan alleen maar met een goede veldbezetting”; 4. lopers achter de verdediging krijgen. “Dit kan door buitenspelers die van buiten naar binnen komen, en door middenvelders die buitenom bewegen.”


Daarna ging Bosz in op zijn trainingsprincipes. “In principe begin ik nooit met een warming-up. Ik vind dat zonde van mijn tijd, je wordt er immers geen betere speler van. Ik heb nooit gemerkt dat dit tot blessures leidt. Ik begin vaak met een klein positiespel en maak dat gaandeweg steeds groter. Hierbij staat de positie van de spelers centraal. Vroeger dacht ik: spelers moeten steeds bewegen. Totdat ik Albert Capellas tegenkwam bij Vitesse, hij had acht jaar in de jeugdopleiding van Barcelona gewerkt. Hij vertelde dat ze bij het positiespel de spelers altijd op hun eigen positie ‘wegzetten’. Alleen bij balverlies sprint je naar binnen om gelijk druk op de bal te krijgen. Krijg je de bal, dan sprint je weer naar de buitenkant om het veld weer zo snel mogelijk groot te maken. En dat zijn precies de principes die wij nu ook hanteren. Twee dagen per week trainen we tactisch, 11 tegen 11. Deze training filmen we vanaf een hogere positie, dat levert een beter beeld op dan vanaf de zijlijn.” Bosz heeft een duidelijke mening over periodiseren. “Periodiseren vind ik het minst leuke onderdeel van het trainen. Maar ik voel dat deze fysiologische leer werkt in de praktijk. Vaak wordt gezegd in Nederland dat we meer moeten trainen. Ik ben het daar niet mee eens. Wel zeg ik: we moeten beter en gerichter trainen. Dus liever één keer trainen op honderd procent, dan twee keer trainen op tachtig procent.” Fit en fris? “Of een speler fit en fris is, dat zit dikwijls in het hoofd. Fysiek kunnen spelers zó veel aan. Om te beoordelen hoe een speler eraan toe is ga ik uit van mijn eigen waarneming. Dit leidde er bijvoorbeeld toe dat ik Kasper Dolberg op een maandag vier dagen naar huis stuurde. Ter ondersteuning van zo’n beslissing beschikken we over data, maar het oog van de meester is leidend. En als de situatie erom vraagt, train ik soms maar een half uur. Sommige trainers kiezen ervoor om in januari extra hard te trainen, om zodoende ‘een bodem’ te leggen. Ik heb mijn spelers in januari juist extra vrijgegeven. In april trainden we daarentegen harder dan ooit. Dit bevalt goed. Of het ook echt de juiste keuze is, weet je pas daarna. De wijsheid komt achteraf.”

23


KENNISSESSIE 1: HOE CREËER JE EEN WINNEND TEAM?

Hij licht vervolgens de manier van spelen toe: “Onze manier van spelen gaat uit van veel korte sprints en snel herstellen. Daarpassen we ons positiespel op aan.” En hij gaat in op data: “Bij Heracles maakte ik kennis met Peter Blangé. Ik zag dat er enorm veel informatie beschikbaar was, maar de grote vraag is: wat haal je eruit? Wij kijken, met behulp van SportVU en Inmotio, naar trainingen en wedstrijden, waarbij we met name letten op snelheid en acceleratie van de spelers en op de onderlinge afstand tussen de spelers. Dat laatste is in mijn ogen belangrijk. De onderlinge afstand tussen de spelers moet niet te groot zijn, zowel in de breedte als in de lengte niet. Er wordt vaak geroepen dat er meer gelopen moet worden, daar geloof ik niet zo in, de totale afstand doet er niet zoveel toe.” Ook het selectiebeleid komt aan de orde. “Bij Ajax beschikken we over eigen jeugd en aankopen. Ik let dan op drie zaken:

1

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

24

1. voetbalintelligentie. Een slimme speler kan anticiperen op situaties. Daarnaast groeien ze in wat je ze aanreikt. Capellas zei tegen mij: zet nieuwe spelers ze bij een training in het midden en binnen 30 seconden zie je of ze voetbalintelligent zijn. Dat klopt in de praktijk; 2. technisch vaardig. Deze vaardigheid is in mijn ogen belangrijker dan fysieke kracht; 3. de grootte van de selectie. Ik ga uit van drie keepers, zeven verdedigers, vijf middenvelders en vijf aanvallers. Deze totale selectie van twintig spelers vul ik altijd aan met drie zogenoemde ‘stagespelers’, spelers uit de opleiding met de potentie om het eerste elftal te halen.” Volgens Bosz kan deze zienswijze verder worden uitgediept. “Er komen gedurende een seizoen altijd momenten dat het niet goed gaat. Ik heb bij mijn vorige teams leren vechten voor mijn visie. Bij Ajax is dat voor het eerst niet het geval.


Ik houd te allen tijde vast aan mijn visie. Ik zeg tegen mijn spelers: ‘Je moet je dit eigen maken, of wegwezen.’ Ik heb hierbij geleerd om altijd eerlijk te zijn tegen mijn spelers. Anders ben je kansloos.” Vanuit de zaal is de vraag voorgelegd in hoeverre deze visie bij het eerste elftal wordt doorvertaald naar de jeugd. Bosz geeft aan zich hier zelf niet voor in te spannen. Bij Vitesse is op instigatie van Mohammed Allach deze visie wel doorvertaald en voor dat doel op papier gezet. Binnen deze manier van spelen zijn verschillende speelsystemen, steeds met hetzelfde uitgangspunt, mogelijk, geeft Bosz aan. “En soms moet je bij het vasthouden aan deze visie schijt aan de wereld hebben.”

25



2

Kennissessie 2

UNIFORMITEIT IN DATA

Door Peter BlangĂŠ, Prestatie Innovatie Manager KNVB, en Steijn Spreij, Performance Analyst Nederlands Elftal


KENNISSESSIE 2: UNIFORMITEIT IN DATA

Download hier de presentatie van het voetbalcongres

Peter Blangé en Steijn Spreij gaven een inkijkje in de manier waarop de KNVB aankijkt tegen het gebruik van data en de wijze waarop de bond deze zo effectief mogelijk inzet. De aftrap is voor Blangé, die start met zijn golden standard van het hedendaagse topvoetbal: “Drie topwedstrijden in de week spelen met zeer hoge intensiteit en in de tussentijd alleen maar reizen. Goede spelers houden dat veertig weken per jaar vol en héle goede spelers kunnen dat tien jaar achter elkaar opbrengen.” De nieuwbakken Prestatie Innovatie Manager stelde openlijk de vraag wat spelers en clubs kunnen doen om aan deze standaard te voldoen en hoe bonden en clubs dit kunnen door vertalen naar hun opleidingen en competities. Blangé: “Gezien de huidige ontwikkelingen valt te verwachten dat de intensiteit van en de druk op de competities alleen maar verder zullen toenemen.”

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

2

28

Europese benchmark Aan de hand van fysieke en bal-gerelateerde parameters vergeleek Blangé de Eredivisie met de competities van de Europese big five: Spanje, Engeland, Duitsland, Italië en Frankrijk. Nog voor hij de eerste resultaten liet zien, verklapte hij al dat de grootste verschillen ‘m zitten in de intensiteit van de handelingen en met name de sprints op hoge snelheid, dus boven de 21 kilometer per uur. De perceptie, dat in de Spaanse competitie de meeste passes worden gegeven, werd door Blangé grotendeels ontkracht. Zo bestaat die top tien uit vier Engelse clubs, twee Franse, een Duitse, een Italiaanse en een Spaanse club en Ajax completeert het rijtje op plek tien. In vergelijking met het EK 1988 en het WK 1990 is er sprake van een verdubbeling van het aantal passes per wedstrijd – van circa 300 naar circa 650 – en Blangé vroeg zich openlijk af of dit over een kleine twintig jaar opnieuw het geval zal zijn. “Het spel blijft aan verandering onderhevig. De fysieke krachten en snelheid van handelen zullen blijven toenemen.” In gesprek met dagvoorzitter Minke Booij had technisch directeur Hans van Breukelen al onderstreept dat de Nederlandse speelstijl gelijkstaat aan aantrekkelijk, creatief en dominant voetbal. Daaraan refererend toonde Blangé hoe Nederland met elf clubs vertegenwoordigd is in de top-20 als het gaat om het aantal passes tussen centrale verdedigers. “Deze balletjes


breed lijken me niet symbool te staan voor die gewenste speelstijl, maar wel voor de opbouw van achteruit. Uiteraard hebben deze data verdere verdieping nodig”, zo besloot hij na een korte dialoog met de zaal.

Rendement uit doelpogingen Hoe beter een team is, des te minder kansen heeft het nodig om tot een doelpunt te komen. Logisch. Blangé toonde dat het gemiddelde rendement in de Eredivisie zo’n tien procent bedraagt en dat – net als in de Europese topcompetities – het gros van de doelpunten in het strafschopgebied wordt gemaakt. Met een rendement van vijftien procent staat alleen Feyenoord in de Europese top-20, maar in het staatje ‘doelpogingen per wedstrijd’ staan zowel Ajax, PSV als Feyenoord bij de beste vijf. Blangé: “Wat zegt dit bijvoorbeeld over onze manier van verdedigen of over de wijze waarop we in Nederland trainen op afronden?” De oud-volleybalinternational en -bondscoach eindigde zijn betoog met twee scatter plots (spreidingsgrafieken), die de relatie tussen het aantal doelpogingen en doelpunten in de Eredivisie en Jupiler League aangaven. Daarbij rekende hij voor dat een Eredivisie-team in de 33 gespeelde rondes gemiddeld 13,2 pogingen per wedstrijd ondernam en dat de conversie 1,4 doelpunten per wedstrijd bedroeg. Met Feyenoord, Ajax en PSV rechtsboven in beeld, een brede middengroep en een groep links onderaan, sloot de eerste grafiek goed aan op de actuele stand in de Eredivisie. Nadat voor de Jupiler League hetzelfde bleek te gelden, concludeerde Blangé: “Met onze grote hoeveelheid aan data kan vrijwel iedere vraagstelling aan de hand van feiten worden onderbouwd.”

Verbetering van feedbackcycli Vervolgens was het woord aan Steijn Spreij, sinds eind 2013 als Performance Analyst werkzaam bij de KNVB. In die functie draagt hij zorg voor de productie van trainings- en wedstrijdbeelden en -data en de analyse daarvan. “Dit vanuit het idee dat we met objectieve beelden en data de feedbackcycli tussen coach en spelers en spelers onderling kunnen verbeteren.” 29


KENNISSESSIE 2: UNIFORMITEIT IN DATA

Spreij haakte in op de eerdere ‘balletjes breed-discussie’ door te stellen dat iedereen data kan verzamelen, maar dat het erom gaat wat je ermee doet. “De verkregen data kun je alleen goed gebruiken als je vanuit een bepaalde visie werkt. Wij werken vanuit de KNVB-visie en de coaches krijgen de ruimte om zaken naar eigen inzicht te finetunen.” In dat werk kiest Spreij per taak voor de beste technologie en dus niet voor tools die alles tegelijk kunnen. “Voor videoanalyse heb ik de beste tool, voor het maken van rapporten en statistieken ook. Die tools laten we dan met elkaar communiceren en zo kan ik de visie van de bond, een coach of club meetbaar maken.” Hierop gaf de uit het tophockey afkomstige Performance Analyst een meer concrete beschrijving van zijn werkzaamheden. “We moeten onze speelwijze en onze talenten blijven doorontwikkelen en bewaken. Dat proces moeten we monitoren en dat begint met het opnemen van wedstrijden en trainingen. Afhankelijk van wat we willen, komen we tot een codeblad waarmee we die beelden kunnen analyseren.” Die woorden illustreerde hij met slides vol statistieken, zoals corners, vrije trappen, intercepties en gewonnen duels.

2

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

30

Kwantitatieve en kwalitatieve analyse Die genoemde data – en nog veel meer – verzamelen Spreij en zijn collega’s zelf, maar ze kopen ze ook in bij grote dataleveranciers. “Met een paar drukken op de knop kunnen we zo enorm veel zaken registreren. Dat resulteert in video’s, die weer bestaan uit verschillende clipjes.” Zo kan hij bijvoorbeeld live aan z’n statistieken zien dat het team acht keer succesvol op links is doorgekomen, waarna hij de clipjes kan bekijken om te analyseren hoe dat komt. “Met mijn statistieken en daaropvolgende rapportages faciliteer ik dus de kwalitatieve analyse van de coach. Niet alleen op team, maar ook op individueel en tegenstanderniveau.” Naast videodata werkt Spreij ook met positiedata. Die worden gemeten middels de transponder op de rug van de voetballers. Deze statistieken zijn niet alleen accurater, maar stellen Spreij ook in staat om de acceleraties van de spelers te meten. Zo kan hij hun fysieke toestand analyseren en door de data om te zetten in een animatie ook ondersteuning bieden bij


het maken en bewaken van tactische keuzes. “We kunnen de afstanden tussen spelers live zien en daar hebben we bijvoorbeeld (in de voorbereiding) van het WK in 2014 veel aan gehad.” Oranje opereerde in Brazilië namelijk volgens een nieuw strijdplan en in de aanloop naar het toernooi was het voor de spelers cruciaal om te weten of en wanneer ze compact genoeg stonden. Tevreden constateerde Spreij hoe de clipjes van een complete wedstrijd steeds meer worden bekeken door de spelers, die meer dan bij zijn aanstelling geacht worden om de eigenaar van hun eigen ontwikkeling te zijn. Ook leidde hij zijn toehoorders langs de nieuwste ontwikkelingen, zoals virtual reality: spelers krijgen een 3D-bril op en zien voor hun ogen een spelsituatie, waarin ze een keuze moeten maken tussen drie gegeven opties. Spreij: “Je krijg gelijk feedback of je de juiste keuze hebt gemaakt. Dit systeem wordt al gebruikt en de club die de beste scenario’s maakt, zal hier het meeste aan gaan hebben.”

Realtime feedback Een andere ontwikkeling is freeD-beeld, waardoor een spelsituatie uit alle mogelijke hoeken bekeken kan worden. Door de integratie van de data in de hoge resolutie-opnamen kunnen video, fysieke en tactische data aan elkaar gekoppeld worden en gebruikt worden voor realtime-analyse. Spreij stipte aan hoe Facebook-CEO Mark Zuckerberg deze ontwikkelingen al eens had aangekondigd. “Uiteindelijk moet alles realtime worden en in mijn wereld betekent dat het grondig en op basis van betrouwbare data analyseren van wedstrijden.” Op de vraag of hij tijdens de wedstrijd direct invloed kan hebben op het spel, antwoordde Spreij dat in het hockey iemand die vier minuten in het rood zit al wordt gewisseld. “Een voetbalcoach kan niet onbeperkt wisselen en dus is hier minder sprake van. Wel kun je hier op andere manieren gebruik van maken, door bijvoorbeeld tactische aanpassingen te doen.” Kun je binnenkort vanuit je huis met een speciale bril op voetbalwedstrijden bekijken alsof je in het stadion zit? Worden de spelers straks volgehangen met sensors en chips, die direct worden afgelezen door de staf? Ook Spreij wist niet waar de grens ligt. Wel kon hij melden dat je 31


KENNISSESSIE 2: UNIFORMITEIT IN DATA

met statistieken, hoe betrouwbaar ook, nog altijd niet de toekomst kunt voorspellen. “Voor en tijdens het afgelopen EK wees alles erop dat Frankrijk kampioen zou worden, maar het is niet gebeurd. Wel is het zo dat de partij die de beste data verzamelt en daar vanuit de eigen visie het beste mee omgaat, er het meest aan gaat hebben.”

Kennis en expertise delen In de afsluitende vragenronde legde Spreij nog uit hoe hockeybondscoach Max Caldas tijdens de Olympische Spelen in Rio de Janeiro enkel de meest relevante data op zijn iPad te zien kreeg. Vanuit de informatie van eerdere toernooien was het dashboard voor Caldas gefilterd naar de meest relevante live-informatie voor hem. Blangé zei zich te realiseren dat het omarmen van data door de clubs tijd en aandacht vraagt en dat diverse clubs al ontzettend goed bezig zijn. “Wat we hier besproken hebben is state of the art. Laten we nu zorgen dat we ten faveure van het Nederlands voetbal kennis en expertise met elkaar delen. Want: in je eentje ga je harder, maar samen kom je verder.”

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

2

32


33



Kennissessie 3

3

INDIVIDUELE ONTWIKKELING VERSUS TEAMPRESTATIES Door Merijn Zeeman, technisch directeur Lotto/Jumbo


KENNISSESSIE 3: INDIVIDUELE ONTWIKKELING VERSUS TEAMPRESTATIES VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

3

36

Download hier de presentatie van Merijn Zeeman

Merijn Zeeman was bij de Rabobank met zijn 23 jaar de jongste ploegleider ooit, maar, zo verzekert hij zijn toehoorders voor aanvang, wat de ‘heilige graal’ van de talentherkenning en -ontwikkeling is, “dat zullen jullie van mij niet horen, want die graal is er niet.” Onder de kop ‘Wel herkend, niet erkend’ toont hij vervolgens een sheet met daarop de foto’s van Anna van der Breggen, Marleen Veldhuis, Dylan Groenewegen en Vincent Janssen en vraagt de zaal: Wat hebben ze gemeen? Antwoord uit de zaal: ze hebben allemaal in talentontwikkelings­ programma’s gezeten, maar zijn nooit aangemerkt als absolute top. Kortom: wel herkend, niet erkend. Zeeman: “Correct. Geen shouting talents, maar uiteindelijk wel toppers geworden. Groenewegen is nooit in aanmerking gekomen voor de opleidingsploeg van de Rabobank, maar was vorig jaar de meest winnende Nederlandse renner en werd ook Nederlands kampioen. Nu is hij iedereen van zijn generatie voorbijgestreefd. Zijn ontwikkeling is illustratief voor de verschillende routes die toptalent kan afleggen.” Zeeman stipt het grote verschil aan in talentontwikkeling bij wielrennen en voetbal. “Voetbal is by far de grootste sport en heeft al een uitstekende talentontwikkelingsprogramma’s. In het wielrennen zijn er jaarlijks 100 junioren die de kans krijgen zich te ontwikkelen, waarvan het grootste deel bij voorbaat al niet goed genoeg is om de top te halen. In het voetbal is de vijver zoveel groter. Als het voetbal erin slaagt haar talentontwikkelingsprogramma’s nog beter te maken, dan kan het niet anders of er zullen weer grote talenten opstaan. Andere landen doen het misschien nog beter, maar de Nederlandse voetbalpraktijk is zo slecht nog niet.” Hij kondigt aan dat zijn voordracht in vijf delen uiteenvalt.


1. Onderzoek van de Amerikaan Geoff Miller naar het draftsysteem bij honkballers: how to find the future stars? Toelichting Zeeman: “Talentherkenning en talentontwikkeling is een moeilijke zaak: wie kies je en op welke gronden? Het draftsysteem maakt het extra moeilijk, want de spelers die je kiest zijn pas vijf jaar later rijp voor de top. Miller heeft onderzocht waarin toppers zich onderscheiden. En dat is niet door specifieke sporttechnische of tactische kenmerken, maar door gedragskenmerken. De belangrijkste zijn: \\ \\ \\ \\ \\ \\

decision making style; highly confident; leiderschapskwaliteiten; conservatieve levenswijze, geen uitspattingen; intrinsieke drive, geen coach nodig die hem pusht; hoog niveau fitness. Zeeman: “Deze kwaliteiten zie je ook bij toppers in andere sporten. En bijvoorbeeld bij succesvolle bestuurders en zakenmensen. Ik ken ze niet persoonlijk, maar ik ben ervan overtuigd dat Robben, Zonderland en Schippers ook deze kenmerken hebben. De vraag is dus: hoe vaak komt het in de talentopleiding voor dat opleiders met deze kenmerken aan de slag gaan? Uiteraard kun je jeugd van tien tot twaalf jaar hier nog niet op selecteren, want het zijn persoonlijkheids- en gedragskenmerken die zich nog moeten ontwikkelen.”

2. Onderzoek van Collins & Macnamara naar de effectiviteit van talentontwikkelingsprogramma’s en het belang van tegenslag (‘minor traumas’) Toelichting Zeeman: “In dit onderzoek wordt aangetoond dat sporters die in hun jeugd een trauma oplopen – opgroeien in een gezin zonder vader, een vroege dood van een van de ouders of een broer of een zus of iets 37


KENNISSESSIE 3: INDIVIDUELE ONTWIKKELING VERSUS TEAMPRESTATIES VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

3

38

anders ergs – bovengemiddeld vaak de top bereiken. Uiteraard is zoiets in de talentopleiding niet na te bootsen, maar je kunt als trainer of coach – en de auteurs raden dat ook aan – sporters wel uit hun comfortzone halen, teneinde zo een hoger doel te bereiken. Je kunt extra weerstand inbouwen bij hun opleiding, ze indelen in een hogere leeftijdsgroep, ze op een andere dan hun voorkeurspositie zetten of overplaatsen naar een ander team. Kortom: trauma imiteren.” Het roept de vraag op of er in de Nederlandse jeugdopleidingen niet te veel wordt gepamperd? Overal rijden busjes aan en af. Spelers krijgen huiswerkbegeleiding, een voedingsplan. Ze worden verwend. Clubs houden elkaar wat dat betreft in een houdgreep. Bij de een zijn de faciliteiten nog beter dan bij de ander, want iedereen is bang dat spelers anders weglopen. Hoe moet je dan trauma en weerstand inbouwen? Zeeman: “Door creatief te zijn. Door telkens naar nieuwe wegen te zoeken om ze toch uit hun comfortzone te halen. De randvoorwaarden qua voeding, busjes en faciliteiten kun je misschien niet veranderen, maar de setting op het veld kun je wel manipuleren. Door met weerstand te spelen, spelers op andere posities te zetten. Daarnaast moet je je als trainer niet alleen op technische en tactische elementen op het veld concentreren, maar ook werken aan gedragskenmerken en karakterontwikkeling. Denk aan de studie van Miller die we zojuist bespraken.” Michael Reiziger, assistent-coach bij Sparta, een van de aanwezigen in de zaal: “Wie uit luxe of comfort liever bij PSV dan bij Ajax speelt, zal het niet redden. Anderzijds: je hebt al heel snel een trauma. Als jij uit een klein boerendorpje komt en je gaat spelen bij Ajax of Feyenoord, dan ben je uit je comfortzone en zit je al in de trauma-sfeer.” Minke Booij: “Dat busje is er, maar je kunt een boel andere zaken binnen een elftal door de kinderen zelf laten regelen. Laat ze onderlinge afspraken maken, maak ze zelfstandig, leer ze om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun carrière. Ik zie bij voetballers vaak een heel afwachtende houding. Zo van: het wordt toch wel voor me geregeld.” Zeeman: “De vraag is dus: Hoe actief en intensief is het voetbal in de talentontwikkeling bezig met de ontwikkeling van persoons- en gedragskenmerken?”


3. Patterns of performance development in elite athletes, Gulbin e.a. Studie die laat zien welke weg Australisch toptalent heeft afgelegd. Toelichting Zeeman: “Arsène Wenger zei ooit: we leiden bij Arsenal op voor werkeloosheid. Zeventig procent van onze spelers haalt het betaald voetbal niet. Deze studie laat daarnaast zien dat het traditionele piramidemodel, dat overal en in alle sporten wordt gehanteerd, niet klopt. Dat model gaat uit van natuurlijke selectie: een speler gaat naar een hogere leeftijdscategorie, komt in een hoger elftal en werkt zich uiteindelijk op naar de top. En: hoe hoger in de piramide, hoe minder spelers nog doorbreken. De praktijk laat zien dat zo’n lineaire ontwikkeling eerder uitzondering dan regel is. Toppers blijken allemaal heel verschillende wegen af te leggen. Spelers hoog of laag in de piramide haken af, om later toch door te komen. Als je bij PSV de opleiding niet door komt, wil dat niet zeggen dat je de top niet haalt.”

4. ‘Bewustwording van gedachten’ als prestatiebevorderende factor Toelichting Zeeman: “Weet jij als trainer met wie je werkt? Hoe goed ken je je spelers, als individu, als mens? Ik heb zelf ooit een wielrenner in mijn ploeg gehad die het moeilijk vond om pijn te lijden. 2,5 jaar later, bij de Olympische Spelen, had hij heel andere gedachten. Hij had geleerd zichzelf te pushen, hij wilde juist niets liever dan pijn voelen. Zijn er trainers en coaches onder jullie die op deze manier geïnteresseerd zijn in de persoonlijkheid van een speler, in zijn geest en gedachten? Of die zelf een trainer hebben gehad die op deze manier met hem bezig was?” Reiziger: “Ja, zo werk ik zelf ook. Bij Sparta maken we profielen van onze spelers, om beter te weten hoe je ze kunt prikkelen en raken. Een trainer moet sowieso geïnteresseerd zijn in zijn spelers. Weten wat hen drijft en kan motiveren om honderd procent te geven. Want hoe meer en beter je je individuele spelers kent, hoe meer invloed kunt uitoefenen op zijn presteren en daarmee op de prestatie van het hele team.” Het leidt tot een opmerking vanuit de zaal: “Dat kun je als trainer van een groep van 25 toch niet alleen?” 39


KENNISSESSIE 3: INDIVIDUELE ONTWIKKELING VERSUS TEAMPRESTATIES

Reiziger denkt er anders over: “Dat kan wel. En hé, wie heeft gezegd dat het makkelijk is om trainer te zijn?” Zeeman: “In het schaatsen en wielrennen is er veel aandacht voor de individuele sporter en zijn persoon. Bij LottoNL-Jumbo werken we met drie coaches op tien sporters. Die cultuur van persoonlijke aandacht ontbreekt nog in het voetbal. Daar is de praktijk veelal een à twee trainers op 20, 25 spelers. Afvallers zeggen naderhand vaak dat ze niet de juiste aandacht hebben gekregen. Dat verklaart waarom ze er later via een omweg toch komen. Het voetbal is er bij gebaat om a. meer aandacht te geven aan de ontwikkeling van gedragskenmerken, en b. meer aandacht te geven aan de individuele sporter. Dat kan niet met maar één trainer op tien tot vijftien spelers.” Desondanks is Zeeman het niet eens met critici die de voetbalwereld om deze of andere redenen afschilderen als een conservatieve wereld. “Ik vind het bewonderenswaardig dat de KNVB een congres als dit organiseert. Dat ze zich realiseert dat dingen beter kunnen. Dat ze het voetbal verder wil ontwikkelen en zich openstelt voor kennis, ook die vanuit andere sporten. Dat is een teken van kracht en dat moet ik in het wielrennen nog maar meemaken. Daar heb je zelfs geen papiertje nodig om op het hoogste niveau te kunnen coachen. Ja, je rijbewijs.”

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

3

40

5. De transactionele analyse Toelichting Zeeman: “Lotto/Jumbo is de enige ploeg die schaatsen en wielrennen combineert. Als directeur sportief werk ik veel samen met trainer Jac Orie. Hij en ik maken bij de vraag hoe je met individuen moet werken veel gebruik van de transactionele analyse. De theoretische uitgangspunten van dat model zijn: egin met jezelf te kennen. Pas dan kun je schakelen met de ander. Het b gaat om communicatie; \\ ieder mens heeft overtuigingen, die je onbewust met je meedraagt en waarvan je je pas bewust wordt als je naar verandering streeft; \\ je levensscript, je achtergrond stuurt het fundament van je dagelijks leven als volwassene. Je ouders zijn daarin heel belangrijk; \\


mensen gedragen zich vaak volgens stereotype patronen; \\ net als kinderen, gaan sporters dingen pas anders doen als ze het zien. Niet omdat jij als ouder of trainer het vraagt. \\

Afsluiting Resumerend vat Zeeman het besprokene nog eens samen: de traditionele focus in scouting is op fysiek, techniek, tactiek. En minder op persoonlijkheids- en gedragskenmerken, terwijl die te ontwikkelen zijn. Een non-winning mindset kan een winning mindset worden. Daar wordt je niet mee geboren, dat moet je ontwikkelen; \\ veel succesvolle topsporters leggen een ongebruikelijke route af. Wees flexibel in je opleiding en wees beducht wanneer je spelers laat afvallen; \\ als trainer/coach kun je het verschil maken. Vertrouw niet alleen op de vakkennis die je in je opleiding hebt aangeleerd, maar ook op je persoonlijke intuïtie; \\ ga het gesprek aan met je spelers, maak contact, verdiep je in de persoon, leer ze kennen, weet wat in ze omgaat. Daar heb je geen mental coach voor nodig, alleen eerlijke interesse. Kittel en Dumoulin werden in hun jeugd al vroeg afgeschreven. Dat werd nooit wat. Kittel was onhandelbaar, Dumoulin at weleens patat. Dat is een duur foutje geweest van de Rabobank! \\

Een vraag uit de zaal: je hebt spelers die de kantjes eraf lopen. Die geen doorzettingsvermogen hebben en minimale arbeid verzetten. Maar die wel supergoed zijn. Vaak wordt ze bij de club de hand boven het hoofd gehouden. Want: ze zijn ons grootste talent. Hoe krijg je hen toch tot het gewenste gedrag? Zeeman: “Door interesse te tonen, door niet bang te zijn dat ze boos worden. Door de confrontatie aan te gaan en duidelijk te maken dat het ze zo niet gaat lukken. Dan gaan ze maar weg!” Een andere vraag: het probleem van voetbal is dat er zoveel culturen zijn. Marokkanen moet je niet aanpakken voor de groep. Dan ben je ze kwijt. 41


KENNISSESSIE 3: INDIVIDUELE ONTWIKKELING VERSUS TEAMPRESTATIES VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

3

42

Zeeman: “Dan ga je toch bij hem thuis langs. Bovendien: iedere persoon is anders. Je kunt ook niet iedere Nederlander voor de groep aanpakken. Je moet investeren in individuele aandacht. Zorg dat je je spelers kent, toon interesse. Dat is de beste weg om ze gemotiveerd te houden en ze aan te spreken op hun gedrag.” Zeeman vervolgt: “Ik was bij de sessie ‘hoe creëer je een winnend team’ van Peter Bosz. Dat ging vooral over de speelwijze. Fascinerend. Aan dat andere aspect, psychologische beïnvloeding, hoe hij zijn spelers zover krijgt dat ze doen wat hij wil, kwam hij jammer genoeg niet toe. Dat interesseert mij bovenmatig. Ik zou graag zien dat de KNVB de trainers meer opleidt als coach, met psychologische kennis en inzicht in de persoonlijkheid van hun spelers.” “Waar het bij talentontwikkeling ook om gaat”, merkt Minke Booij ten slotte op: “in hoeverre kent een sporter zichzelf? Kijk ik naar mezelf, dan heeft het even geduurd voordat ik wilde toegeven dat ik faalangst had. Daarom is het goed als bij een team niet alle verantwoordelijkheid bij de coach ligt, maar dat er meerdere aanspreekpunten zijn. Want zoiets aan de coach bekennen, ook al is het in vertrouwen, kan je je plaats in het team kosten.”


43



Kennissessie 4

4

AANSTURING VAN EEN HIGH PERFORMANCE TEAM Door Maurits Hendriks, technisch directeur NOC*NSF


KENNISSESSIE 4: AANSTURING VAN EEN HIGH PERFORMANCE TEAM

Download hier de presentatie van Maurits Hendriks

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 9 4

46

Hendriks wordt ingeleid door Lennard Ruiven, coördinator voetbalontwikkeling bij de KNVB. “Bij elke Olympische Spelen kijken we naar Olympic TeamNL. Aan Maurits Hendriks, TD van NOC*NSF en chef de mission bij de laatste drie Olympische Spelen, de taak een winnend team samen te stellen. Hoe dat hij dat? Hoe organiseert hij een topsportklimaat en welke lessen kan het voetbal hieruit trekken?” Hendriks: “In 2009 ben ik door NOC*NSF aangetrokken als technisch directeur. Ik had het vak geleerd als coach van één sport, nu moest ik overkoepelend denken en ook andere sporten begrijpen. We zijn gestart met een studie over de Nederlandse ambitie om bij de beste tien sportlanden ter wereld hoeren. Wat is er nodig om die ambitie waar te maken? We moeten daarbij opboksen tegen landen met veel grotere budgetten. Als je beperkte middelen hebt, moet je focussen en harde keuzen maken. Maar je moet ook kunnen verantwoorden waarom en op welke gronden je die keuzes maakt, want je werkt voor een belangrijk deel met publiek geld. Het betekende ook dat het Governance-model anders moest. Want de olympische sport in Nederland is democratisch georganiseerd. NOC*NSF is een vereniging, bestaande uit 72 sportbonden die allemaal hun eigen inbreng hebben en die zelf ook allemaal verenigingen zijn. Dat staat op gespannen voet met het centrale leiderschap dat je nodig hebt om die toptienambitie waar te maken en waarbij de leiding berust bij de technisch directeur en zijn staf. Die uiteraard onder controle staan van toezichthoudende organen, opdat de besluitvorming verloopt volgens de richtlijnen zoals die gezamenlijk zijn geformuleerd en afgesproken.”

Wat konden we doen om de sport beter te maken? “‘Dat betekende in mijn visie allereerst het aantrekken van state of the art-experts. Neem shorttrack. Jeroen Otten is een wereldcoach, die kun je niet opschepen met een pannenkoek als expert voeding. Zo’n expert moet toegevoegde waarde hebben. Elke interventie die je pleegt moet houtsnijden, moet je kunnen verantwoorden en moet een team beter maken.


Zo hebben we vanuit NOC*NSF enerzijds een team samengesteld van inhoudelijke experts, op het gebied van psychologie, innovatie, prestatiegedrag, medische begeleiding, voeding, mental coaching, en anderzijds een team van prestatiemanagers die contact houden met de bonden en daar toezien op de uitvoering van de topsportprogramma’s.”

Hoe bepaal je wie op welk terrein een autoriteit is? “Dat doe je vooral door gesprekken in het veld te voeren. Mensen die echt goed zijn, zijn vaak niet makkelijk, dus niet populair. Als je echt autoriteit wilt, moet je je breed oriënteren en dus ook bij vooraanstaande topsportorganisaties in het buitenland gaan kijken. In Spanje lopen ze bijvoorbeeld qua medische begeleiding lichtjaren op ons vooruit. Met alle risico’s van dien, zeg ik erbij. In Spanje zoeken artsen de grens op, ze opereren vanuit de gedachte: hoe kunnen we helpen de prestatie te verbeteren? In Nederland is de insteek van medici veel meer: Hoe kunnen we blessures voorkomen? Voor topsport is dat te weinig. Je hebt artsen nodig die een breder terrein overzien. Zo hebben we in de loop der tijd een groot, landelijk netwerk opgebouwd, bestaande uit twintig fysieke trainers, twintig bondscoaches, twee technische experts, drie voedingsexperts, 34 experts prestatiegedrag en 55 medici. Daarin zitten naast Nederlanders ook Amerikanen, Duitsers, Engelsen, et cetera. Ook zijn we de trainingen gaan centraliseren in vijf CTO’s (Centra voor Topsport en Onderwijs) die met elkaar verbonden zijn in een netwerkstructuur. Daar zijn we heel dwingend in geweest. Bonden die daar niet in mee wilden of daar geen gebruik van wilden maken, kregen geen geld. Bij de samenstelling van het team van experts hebben we hoge normen aangelegd. Bij de experts prestatiegedrag zitten bijvoorbeeld psychiaters en klinisch psychologen. Geen klussers! Want, en daar ben ik best van geschrokken, je komt bij topsporters soms extreme problematiek tegen. Van zware eetstoornissen en zware gevallen van faalangst tot zelfmoordpogingen toe. Je experts moeten dus aan de strengste kwalificaties voldoen. Een bewegingswetenschapper met een master psychologie, is geen klinisch psycholoog. Daar werken we dus niet mee.” 47


KENNISSESSIE 4: AANSTURING VAN EEN HIGH PERFORMANCE TEAM VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 9 4

48

Globalisatie “De sport globaliseert. Qua marktaandeel olympische medailles stond Nederland bij de Zomerspelen van Rio op de twaalfde plaats, met 2,2 procent van de medailles; De VS staan op één met 11,1 procent, dan China met 8 procent, Rusland met 8 procent en GB met 5 procent. Daarna volgen Duitsland en Frankrijk. In de strijd om de plaatsen 9 en 10 zal Nederland bij de volgende Spelen vooral de concurrentie te duchten hebben van Canada, Zuid-Korea, Brazilië, Nieuw-Zeeland, Italië en Kazachstan. Bij de bonden worden in totaal 42 topsportprogramma’s uitgevoerd. Als je alles afpelt, dan is volgens mij de coach de belangrijkste factor die bepaalt of er succes wordt behaald. Dus niet de voedingsexpert of een andere expert, nee, de coach. Dan wordt de vraag dus: kunnen we als land genoeg goede coaches produceren? Bij het zoeken naar een antwoord op die vraag vond ik een paar rare dingen. Bijvoorbeeld dat er veel geld gaat naar de paar goede coaches die we al hebben, en dat we maar weinig investeren in coaches die we oppikken vanuit de breedte en die we helpen de stap naar de top te maken. Met twaalf bonden hebben we gesprekken gehad over hun bondscoach, met als insteek: op welke facetten gaat het nu goed of fout met zo’n man of vrouw? Een bondscoach moet uiteraard iemand zijn met verstand van de betreffende sport, maar de belangrijkste factor die bepaalt of een coach slaagt of niet – en dat kwam bij alle bonden terug – is niet sportspecifieke kennis, maar leiderschap: het vermogen te managen, te communiceren en leiding te geven. Dat is belangrijker dan coaching en trainingen verzorgen. Daar moet bij de opleiding van topcoaches dus de nadruk op liggen: de ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten, want daar worden ze vaak op ontslagen. Dus hebben we het opleidingsmodel van coaches veranderd. In ons mastercoach-programma, waar 160 coaches fulltime aan deelnemen, ligt de nadruk nu op sporttak-overstijgende leiderschapsvaardigheden.”


Welke expertgebieden stuurt een coach tegenwoordig aan? “Veel sporten zijn datadriven geworden. Maar veel sportbonden hebben niet de financiële middelen voor geavanceerde analyse- en meetsystemen zoals die bij de KNVB of bvo’s gebruikelijk zijn. Dat zat Max Caldas, de coach van de hockeyheren, enorm dwars. NOC*NSF is bijgesprongen en heeft een analysesysteem aangekocht, Catapult, omdat de hockeybond het niet deed. Daaruit kwamen data, bijvoorbeeld op het gebied van belasting en het aantal wendingen van hockeyers in de wedstrijd, in welke richting, in welk tempo etc. die heel anders lagen dan op grond van de bestaande trainingsleer werd gedacht. De belasting blijkt de laatste tien tot vijftien jaar exponentieel te zijn toegenomen; die data zetten als het ware de wereld op zijn kop. Inmiddels zijn er zoveel datastromen, over onder meer belasting en voeding – alles wordt tegenwoordig onderzocht – dat het voor een coach bijna een wetenschap is geworden hoe die data te gebruiken. Wat is relevant, wat is gevalideerd? Belangrijke vragen want op die data baseer je je dagelijks trainingsprogramma. Dat is dus in toenemende mate een belangrijke vraag geworden: zijn coaches genoeg geëquipeerd om te filteren in de bulk van data? Heeft hij mensen in zijn begeleidingsteam die hem daarbij kunnen helpen? Daar komt bij dat sporters in toenemende mate hun eigen trainingsexperts zijn geworden. Ze groeien tegenwoordig op met real-time feedback, zie bijvoorbeeld die Polar-horloges waarmee ze rondlopen en waarmee ze zichzelf voortdurend corrigeren. Hoe goed hebben de coaches en experts daar zicht op?” Hendriks haalt het voorbeeld van Dafne Schippers aan. “Vlak voor Rio heb ik een trainingskamp van haar mogen meemaken en kunnen zien hoe belangrijk data zijn. Dafne is aan de ene kant beter ontwikkeld dan aan de andere kant. Daardoor trekt ze bij een maximale krachtsexplosie automatisch naar één kant, met als risico dat ze in de race op of buiten de lijn gaat lopen. Dat kun je corrigeren, maar je moet het eerst meten en analyseren, met soms heel specifieke apparatuur, en daar vervolgens de training op afstemmen.”

49


KENNISSESSIE 4: AANSTURING VAN EEN HIGH PERFORMANCE TEAM

“Bij Rio ben ik er toch ingetuind, met twee benen zelfs. Op de openingsdag van de Spelen opende De Telegraaf met: we gaan voor 35 medailles. Dat hadden ze gebaseerd op hun eigen Telesport Index. Er is een hele dataindustrie ontstaan die sportprestaties bijhoudt en voorspellingen doet – de Infostrada’s van deze wereld zeg maar. Zij hebben maar één belang: data, zogenaamd onderbouwd, aan geïnteresseerde media verkopen, of het nu de BBC, CNN of De Telegraaf is. Epke, Dafne, Ranomi, ikzelf – niemand is voor honderd procent gewapend tegen deze dataindustrie en de druk die ervan uitgaat. Ik ben er ingetuind en onze sporters idem. Je gaat toch wel voor goud, wordt er iedere keer gevraagd? Ik pleit ervoor dat we onze sporters veel beter gaan voorbereiden en begeleiden in hoe je met deze vragen omgaat. Op trainingen wordt ze geleerd te focussen op de uitvoering, niet op de uitkomst. Maar media hebben een heel ander belang dan de sporters. Die leggen de nadruk – en zullen dat altijd blijven doen – op de prestatie. Er is in de Nederlandse topsport onvoldoende kennis van ‘strategische communicatie’ om daar goed mee om te gaan. Dat is extra van belang omdat er bijna geen land ter wereld is waar zo breed, in zoveel sporten, zo hoog wordt gescoord als in Nederland. Als er extra geld beschikbaar is besteden we dat liever aan coaches of een extra trainingskamp, maar we zouden ook veel meer geld moeten investeren in strategische communicatie, in spinning, campaigning – hoe steek je een verhaal in? Hoe voorkom je dat altijd de nadruk wordt gelegd op het doel van het proces, die medaille? Hoe maak je het publiek en de media duidelijk met hoeveel tegenstand onze sporters te maken hebben? Dat je wel doelstellingen kunt hebben, maar nooit garanties.”

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 9 4

50

Het managen van verwachtingen

Olympische waarden “Ik had bij de Spelen van Londen 2010 een ploeg van vijfhonderd man onder me. In de voorbereiding heb ik met Guus Hiddink gepraat. Die had naar aanleiding van het EK van 1996, het EK van de ‘kabel’, voor het WK 1998 een duidelijk kader van gedragsregels opgesteld, waar iedere speler zich vooraf aan had moeten committeren. Zo heb ik ook voor de olympische


ploeg van 2012 ‘gouden’ regels opgesteld, die ik zelf overal in het Olympisch Dorp had opgehangen. Van die aanpak ben ik teruggekomen, want dat is opgelegd normatief. Zo wilde ik het in Rio niet doen. De ploeg moest wel weten wat de waarden van Olympic TeamNL zijn; maar het moesten gedeelde waarden zijn, en daar hebben we in het traject naar Rio veel aandacht aan besteed. We hebben samen een kader opgesteld, met als steekwoorden ‘excelleren’ en ‘respect’. Toch is het daar geëscaleerd, de zaak Yuri van Gelder. Nota bene de coach die Yuri in zijn schorsingsperiode bijna een jaar in zijn huis had opgenomen, kwam me na de nachtelijke escapades van Yuri vertellen: hij naar huis of ik naar huis. Ik heb Yuri naar huis gestuurd. Een lastige beslissing, maar ik zou het weer zo doen, ondanks de commotie die losbarstte, ondanks de gigantische en onacceptabele prijs die ik en mijn gezin ervoor hebben moeten betalen. Want ik geloof in waarden, in fair play, respect, zero tolerance, et cetera. En ik geloof in moreel leiderschap. Dat is belangrijker dan de prestatie. Nee, dat is geen moraalridderschap, dat is gewoon ergens voor staan en ik hoop dat we dat fier zullen blijven doen.”

Vragen vanuit de zaal De eerste vraag betreft de worsteling en dilemma’s die een coach kan ervaren bij het inpassen van een datagedreven aanpak in het prestatiegedrag van zijn pupil. Hendriks: “Het begint bij de vraag welke belang prestatiegedrag heeft in de talentontwikkeling van een organisatie. Dafne Schippers functioneert al vanaf haar vijftiende in een topsportsetting. Veel andere topsporters gaan op die leeftijd ook uit het gezin en komen in een hoogwaardige omgeving. Over tien jaar zullen ze 3D-training doen. Hoe goed leiden we ze op in de omgang met data, hoe goed leren we ze om ook zelf aan datafiltering te doen? Neem voeding. Niet elk dag in het leven van een topsporter is hetzelfde en je hebt inmiddels al apps die de voeding precies kunnen afstemmen op de dagelijkse belasting. Hoe ver moet je daarin gaan? Je hebt nu al ouders die een DNA-test uit Amerika halen, bij een coach komen en zeggen: uit die test blijkt dat onze zoon of dochter de snelste ter wereld kan worden. Of hij dat maar even in orde wil maken. Over vijf jaar 51


KENNISSESSIE 4: AANSTURING VAN EEN HIGH PERFORMANCE TEAM VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 9 4

52

gaan sporters zelf van die setjes halen. Met ons High Performance Team komen we elke maand minimaal twee dagen bij elkaar om te bespreken hoe we alle beschikbare kennis kunnen integreren in de dagelijkse praktijk van experts en coaches.” De tweede vraag: je hebt net uiteengezet dat de leiding/managementcomponent bij coaches vaak minder ontwikkeld is dan de pure sport- en trainingskennis. Grijp je zelf bij de Olympische Spelen weleens in? “Soms moet ik me inhouden, maar zoiets doe je niet en zeker niet tijdens de Spelen. Sommige coaches met wie ik een goede klik heb ontwikkeld, zoeken míj op. Guidetti bijvoorbeeld, van de volleybalvrouwen, daar had ik dat sterk mee. Die zocht mij bij moeilijke beslissingen op, om te sparren. Zoals de hockeycoaches zich eerder tot Francisco Wessels wendden. Ik probeer mijn invloed meer uit te oefenen om de Spelen heen. Door mee te gaan naar trainingskampen bijvoorbeeld en daar te observeren. Daarnaast zijn we intervisiebijeenkomsten gaan organiseren, waar per bijeenkomst vijf of zes bondscoaches aan deelnemen, bijvoorbeeld uit hockey, turnen of volleybal. Sommige van die bijeenkomsten hebben zich ontwikkeld tot heel krachtige appgroepjes tussen coaches onderling, die buiten ons om functioneren en die coaches gebruiken om op moeilijke momenten met elkaar te kunnen te sparren. Het zijn zelfsturende groepjes geworden waar wij als NOC*NSF uit zijn gestapt.” De derde vraag gaat over welke dingen uit het buitenland ons in Nederland kunnen helpen. Of is het toch te cultuurbepaald? “Veel verschillen zijn inderdaad cultuurbepaald. In Spanje spreken sporters hun coach altijd aan met ‘u’, dat is er niet uit te krijgen. Ik was vorig jaar op bezoek bij de jeugdopleiding van Chelsea, de Chelsea Academy. Daar leggen ze veel nadruk op de ontwikkeling van waarden, daar refereren ze voortdurend aan. Dat is een richting die we met Team NL ook in willen: de ontwikkeling van een duidelijk waardenpatroon. Een voorbeeld zijn, uitstralen dat je lid bent van iets bijzonders. Respect tonen. Respect voor de tegenstander, de scheidsrechter, de regels, de bond. Ja, ook de bond. In Nederland wordt vaak over bonden gesproken alsof daar een stel idioten zit. Daar ligt mijns inziens al het begin van de ontwikkeling van prestatiegedrag.


Uiteraard begrijp ik dat er sprake kan zijn van een spanningsveld tussen de vrijheid van de individuele sporter en het belang van de groep waarvan hij deel uitmaakt. Waar die grens begint en eindigt, daarover moeten we in gesprek blijven. Maar het moet wel duidelijk zijn dat die grens er is. Imago en reputatie van Team NL zijn in mijn ogen belangrijker dat het belang van de individuele sporter. Daarbij moet je je wel realiseren dat in moeilijke situaties de media hun keuze allang hebben gemaakt. Die kiezen altijd eerst voor de sporter, dan misschien voor de coach en de begeleiding en dan pas voor de bond. Met Louis van Gaal en Hans Jorritsma ben ik naar de Confederations Cup geweest, een jaar voor het WK in Brazilië. Daar spraken we onder andere ook over wat je sporters kunt toestaan. Mogen ze bijvoorbeeld gebruik maken van een persoonlijke fysiotherapeut. Maar hij zei ook dat je af en toe iets moet teruggeven. Je spelers een middag met hun gezin laten optrekken bijvoorbeeld. Dat is juist het vak: daar goed mee omgaan.” De vierde vraag gaat erover of we in Nederland inmiddels een topsportcultuur hebben. “Daarin maken we een geweldige ontwikkeling door. Het beeld bestaat nog steeds dat de rijksoverheid niets aan sport bijdraagt, maar in werkelijkheid is de overheid de voornaamste financier van de olympische sport geworden. Er is veel veranderd. We hebben in Nederland inmiddels serieuze ondersteuning, we hebben topfaciliteiten, organiseren topevenementen – kijk naar het recente WK hockey en het WK beachvolleybal – en combineren die op een uitstekende manier met maatschappelijke projecten. Ik heb ten aanzien van de overheid nog een wens: zorg dat het bewegingsonderwijs weer terugkomt op onze scholen. Dat is van belang voor de volksgezondheid, maar ook voor de talentontwikkeling en het aanhoudend niveau van onze topsport. Ook in de waardering bij het publiek voor topsportprestaties zijn we echt vooruitgegaan. Is de Nederlandse sporter daarmee een echte winnaar geworden? Daar zijn nog grote verschillen in. De prestatiecultuur in het schaatsen is echt van ongelooflijk hoog en aanhoudend niveau, dat zit echt in de genen van die sport. Andere sporten blijven daarin achter of zijn dat, zoals tennis en voetbal, een beetje kwijtgeraakt.

53


KENNISSESSIE 4: AANSTURING VAN EEN HIGH PERFORMANCE TEAM VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 9 4

54

Soms lijken voetballers een intrinsieke drive te missen, is er te veel geld, en kun je duidelijk zien dat bepaalde fundamenten voor een echte prestatiecultuur ontbreken. Met bij de clubs te weinig kennis om dat probleem te managen en er oplossingen voor te vinden.”


55



Kennissessie 5

5

SAMENWERKEN MET VOETBALLERS UIT GENERATIE Z (EINSTEIN) Door Marjolein Risseeuw, generatiestrateeg


KENNISSESSIE 5: SAMENWERKEN MET VOETBALLERS UIT GENERATIE Z (EINSTEIN)

Download hier de presentatie van Marjolein Risseeuw

De generatiestrateeg Marjolein Risseeuw bracht haar kennis over door nadrukkelijk de dialoog met haar publiek aan te gaan. Daarbij werd ze gesouffleerd door Giel Kirkels (Manager KNVB Kenniscentrum) en de twintigjarige Sam Lammers, die twee dagen eerder tegen FC Groningen nog zijn eerste treffer voor de hoofdmacht van PSV had gemaakt. Risseeuw: “We focussen ons vandaag op de generatie Z en dan helpt het als er iemand uit die leeftijdsgroep aanwezig is. Sam is zo dapper om hier te gaan zitten en ik daag jullie uit om hem aan het praten te krijgen.” Kirkels opende de sessie door de aanwezigen in de kleedkamer te vragen waar men tegenaan liep bij het werken met jeugdspelers. Aan respons geen gebrek. Zo constateerde een van de aanwezigen dat hun ouders meer dan ooit behoefte hebben aan aandacht en duidelijkheid. Verder: jeugdspelers tonen geen proactiviteit, ze accepteren tegenslag ogenschijnlijk gemakkelijk, durven hun fysieke en mentale grenzen op te zoeken, willen zich ook naast het veld onderscheiden en willen niet gecorrigeerd worden. “De rode lijn is dat jullie kritisch zijn over de jongste generatie”, zo vatte Kirkels de reeks aan ervaringen treffend samen.

5

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

58

Vier generaties Vervolgens was het woord aan Risseeuw, die bewust lichtelijk provocerend en met behulp van een serie videoclips onderscheid maakte tussen vier verschillende generaties:

Babyboomgeneratie (1945-1960); 57-72 jaar De babyboomgeneratie is héél anders opgevoed dan de jongste generatie. De babyboomers vormen vaak een old boys network via een vereniging, vakbond of een studentencorps. Deze generatie ontleent status en macht aan een vaste baan, wordt gemotiveerd door persoonlijk maatwerk en wil gewaardeerd worden. Deze generatie is politiek handig, heeft een goede realiteitszin en leeft om te werken.


Generatie X (1960-1975); 42-57 jaar Deze generatie heeft het deeltijdwerken uitgevonden en heeft door tijden van economische stagnatie en hoge werkloosheid geleerd om goed naar zichzelf te kijken. De huidige veertigers en vijftigers hebben het poldermodel uitgevonden, dus kan besluitvorming bij deze generatie lang duren. X-ers worden graag betrokken bij nieuwe ontwikkelingen en zijn op het vlak van social media aanhanger van e-mail en Twitter. Deze generatie is nuchter, bescheiden en heeft de drang om te relativeren. Voordat je de X-ers voor je wint, moet je hun respect hebben gewonnen.

Generatie Y (1975-1990); 27-42 jaar De generatie Y is opgegroeid in welvaart en opgevoed door de babyboomgeneratie. Dit is een beetje een verwende generatie, die weinig waarde hecht aan gezag en autoriteit. Y-ers hebben minder inzicht in hun eigen gedrag, zoeken vaak de grenzen op, hebben behoefte aan positieve opbouwende feedback en zetten zichzelf graag centraal. Het alles tegelijk doen, bijvoorbeeld op verschillende apparaten, is bij hen begonnen. Deze generatie is bereid om veel zelf te doen, maar vindt het fijn om af en toe advies te krijgen van een vertrouwenspersoon.

Generatie Z of Einsteingeneratie (19902005); 12-27 jaar Bijna de helft van generatie Z vindt zichzelf speciaal. Deze generatie is ambitieus, zelfbewust, ondernemend en wil beroemd worden. De wereld staat open voor deze jongeren en daarom hebben ze keuzestress. Omdat generatie Z ook nog eens anders omgaat met social media, kampen ze met de hoogste burnoutratio. Z-ers vertonen competitiegedrag, zijn vooral gericht op hun eigen prestatie en kiezen voor beroepen waarin ze zichzelf kunnen laten zien. Ze werken in een hoog tempo en prefereren leiders, die empathie tonen. Deze generatie wordt ook wel de ‘bv ik’ genoemd:

59


KENNISSESSIE 5: SAMENWERKEN MET VOETBALLERS UIT GENERATIE Z (EINSTEIN)

de individualisering viert hoogtij en de jongeren hebben veel erkenning nodig. Het bieden van heldere kaders is nodig om ze te motiveren. Na deze introductie in sneltreinvaart ontstond een korte dialoog over het genoemde hoge werktempo van generatie Z. Zo stelden twee aanwezigen dat de jeugdspelers op hun club weliswaar veel tegelijk doen, maar moeite hebben om hun zaken netjes af te maken. Risseeuw: “Met dat hoge tempo doelde ik op het feit dat de jongeren van nu aan hun telefoon gekluisterd zijn en inkomende appjes en e-mails direct afhandelen. Dat ligt bij eerdere generaties wat anders.” “Deze jongeren moeten dus leren om elkaar aan te spreken”, zo concludeerde Risseeuw. Gevraagd naar mogelijke manieren om dit te stimuleren kwam de kleedkamer met suggesties: teams zelf verantwoordelijk laten zijn voor het behalen van bepaalde resultaten en jeugdwedstrijden – tot circa zestien jaar – niet meer door scheidsrechters laten leiden, maar door iemand die enkel ingrijpt als er een zware overtreding wordt gemaakt. Daarbij werd aangetekend dat een goede communicatie met alle betrokkenen in deze van wezenlijk belang is.

5

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

60

Smartphones inleveren? Een uur was verstreken toen Risseeuw nog werd gevraagd naar een advies inzake het gebruik van smartphones op de club. Wel of niet inleveren? Haar advies was om ze niet te verbannen, maar spelers juist dingen te laten filmen en zo zaken met elkaar te laten delen. Lammers, tot slot: “Wij worden hierin vrijgelaten en er wordt dus wel gepraat, maar ik zou het wel positief vinden als er onderling nog wat meer gesproken wordt.”


61



Kennissessie 6

6

DE SPELPRINCIPES VAN JÃœRGEN KLOPP: VOLGASSFUSSBALL Door Martin Rafelt


KENNISSESSIE 6: DE SPELPRINCIPES VAN JÜRGEN KLOPP: VOLGASSFUSSBALL

Martin Rafelt is freelancejournalist voor de omroep ZDF en verbonden aan het online magazine Spielverlagerung.de, dat zich toelegt op voetbaltactiek. Sinds 2009 volgt hij Jürgen Klopp op de voet en schreef het boek Vollgasfussball, waarin hij van seizoen tot seizoen de ontwikkelingen bij zowel Borussia Dortmund als Liverpool ontleedt. Hij schetst hoe de denkbeelden van Klopp voortdurend evolueren. In het boek neemt hij de lezer mee in Klopps voetbalvisie dat spektakel tot resultaat moet leiden, op voorwaarde dat het minutieus wordt voorbereid. Tijdens deze kennissessie ging Rafelt puntsgewijs in op de spelprincipes van Klopp – “het spel van zijn teams ziet er misschien wild uit, maar het is zeer doordacht” – maar eerst stond hij stil bij de persoon Jürgen Klopp. Dat hij een autodidact is, iemand die zich veel kennis zelf eigen heeft gemaakt. Hij nam eindeloos veel wedstrijden op video op, om deze vervolgens ettelijke keren te bekijken en te analyseren. Dat vormt het fundament van zijn werk. Vanuit deze zelfontwikkelde visie heeft hij zich verder ontwikkeld, en dat is kenmerkend voor Klopp: niet de lijn van anderen volgen en daar op voortborduren. In zijn werk legt Klopp de focus op wat je kunt beïnvloeden, legt Rafelt uit. Daarbij beschouwt hij de ontwikkeling van een team als een proces waarbij het vizier logischerwijs is gericht op de lange termijn en niet de korte termijn. In dat licht kan zijn opmerking die hij maakte als trainer van Liverpool gezien worden: “I feel like I’m the only one who believes in training. The rest only believes in transfers.” Klopp, die ooit op bescheiden niveau als profvoetballer actief was, heeft ook herhaaldelijk aangegeven dat hij als speler beperkt was, maar dat hij nu als trainer-coach zijn zegeningen telt, omdat hij zich continu kan blijven ontwikkelen.

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

6

64

Als trainer hanteert hij de volgende strategische uitgangspunten: zorg dat je het centrum domineert. Voor dit doel trekken ook de vleugelspitsen naar het midden; \\ zorg voor de juiste verbinding in het team en tussen de spelers, in alle fases van de wedstrijd. Zorg er dus voor dat de afstand tussen de spelers nooit te groot is; \\


c reĂŤer een vangnet voor fouten. Dus: fouten maken mag en zorg dat er genoeg mankracht is om deze fouten te herstellen; \\ focus op beweging en positionering. Dat is belangrijker dan bijvoorbeeld de individuele techniek van een speler; \\ ken de organisatie van je tegenstander. Klopp vindt de zwaktes in het systeem van de tegenstander belangrijker dan de tekortkomingen van individuen bij de tegenstander. \\

Vervolgens ging Rafelt in op pressing/druk zetten: druk zetten begint in de visie van Klopp hoog op het middenveld van de tegenstander in het centrum. Daarbij beweegt het team als een statisch blok ten opzichte van de bal. Je oefent dus geen controle uit op de tegenstander door de individuele spelers te dekken, maar door het veld te verdedigen en te controleren; \\ speel compact, houdt onderlinge afstanden klein; \\ verover de bal als team, als een eenheid, niet als een individuele speler. \\

De slotsom hiervan is: zorg voor een duidelijke organisatie, waarin iedere speler zijn taken kent. Rafelt lichtte toe dat er verschillende manieren zijn om druk te zetten: \\

\\

\\ \\ \\ \\

z org dat spelers snappen wat de structuur van het team is en hoe ze moeten gaan staan. Tijdens het druk zetten moeten ze bijvoorbeeld switchen van 4-4-2 naar 4-3-2-1; controleer zo groot mogelijke ruimtes door de afspeelmogelijkheden van een tegenstander zo goed mogelijk te beperken. Dit moet de spelers doen door slim positie te kiezen ten opzichte van de tegenstander en de bal; laat de tegenstander in bepaalde zones in de val lopen, door de tegenstander te omringen met meerdere spelers; zorg dat je centraal voor de goal en centraal op het middenveld (zones 14 en 11, FS) over voldoende spelers beschikt om druk te zetten; zet druk op de bal van uit meerdere posities; zorg voor een systematische wijze van druk zetten, zodat spelers het herkennen. 65


KENNISSESSIE 6: DE SPELPRINCIPES VAN JÜRGEN KLOPP: VOLGASSFUSSBALL

Daarna behandelde hij de tegenaanval. De tegenaanval is gebaseerd op de heroverde bal. Het gaat er hierbij om de bal zo snel mogelijk verticaal, dus in de diepte te spelen. Zorg voor een verbinding tussen spelers in de voorste linie, die de laatste linie van de tegenstander aanvallen.

Het kan soms zo lijken dat Klopp niet over een helder aanvalsplan beschikt, maar dat is een onjuist beeld, stelt Rafelt. Hij kijkt voor zijn aanvalsplan met name naar de defensieve zwaktes van de tegenstanders. Daarbij geeft hij zijn eigen spelers een rol en positie waarin hun kwaliteiten het best tot hun recht komen. In de aanvalsopbouw is het zaak te zorgen voor meerdere speelmogelijkheden. Door dit te doen staat het team ook goed als de bal veroverd moet worden. Verticale opbouw van de aanval begint bij de centrale verdediger en loopt via de centrale spelverdeler (de nummer 6-positie). Benut hierbij de ruimtes in de structuur van de tegenstander. Zorg er hierbij voor dat vleugelspelers de verticale zones tussen de flank en het centrum in benutten.

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

6

66

Opbouw en aanval

Gegenpressing of counterpressing “Counterpressing is the best playmaker in the world”, is een favoriete uitspraak van Klopp. Dat komt omdat dit concept, waarmee FC Barcelona en Borussia Dormund zoveel succes hebben gehad, geen exceptionele kwaliteiten van de spelers vergt. Counterpressing is ook een mentale kwestie; het is makkelijk als iedereen eraan meedoet en de spelers uitgaan van het idee dat balverlies een mogelijkheid is om de bal te veroveren. Vanuit die overtuiging krijgen spelers het vertrouwen om acties te maken, om creatief te zijn. Ze leven immers in de wetenschap dat hun team de bal snel kan veroveren. Wat daarbij belangrijk is, is dat wanneer de tegenstander de bal verovert, zij zijn gefocust op de aanvalsopbouw. Hun blik is vernauwd. Dat biedt dus kansen, want de verdediging van de tegenstander heeft tege-


lijkertijd namelijk weinig opties. Daarom is het zaak de ruimtes klein te houden als je de bal verliest. En bij de poging de bal te veroveren dezelfde structuur aan te houden als tijdens de aanval.

Hoe speel je Vollgasfussball? Tot besluit van de uitleg van Klopps voetbalprincipes, benadrukte Rafelt dat de key mentality, het vaste uitgangspunt van deze voetbalfilosofie, is dat het nooit stopt. “Je moet altijd actief zijn en je bent nooit uitgeleerd.” Daarnaast steunen spelers elkaar altijd, en er is altijd een verbinding tussen de spelers. Vanuit het perspectief van de coaches: weet tot in detail wat je – organisatorisch gezien – zelf wil doen en wat je tegenstander wil. Het is een concept voor het hele team.

67



Kennissessie 7

7

DE TRANSFER: EEN DRIETRAPSPAKKET VAN SCOUTEN, ONDERHANDELEN EN INPASSEN Door Michel Doesburg en Carlos Aalbers, respectievelijk hoofd scouting van AZ en FC Groningen


KENNISSESSIE 7: DE TRANSFER: EEN DRIETRAPSPAKKET VAN SCOUTEN, ONDERHANDELEN EN INPASSEN VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

7

70

In de vorm van een vraaggesprek gaven Doesburg en Aalbers toelichting op hun werkwijze en de manier waarop zij omgaan met de verschillende facetten en betrokken partijen bij de uitoefening van hun vak. Onder de toehoorders waren onder meer hoofdtrainer van FC Twente René Hake, Heracles-voorzitter Jan Smit en Leo Beenhakker, voormalig trainer/coach van onder meer Ajax, Real Madrid en Feyenoord en oud-bondscoach. Laatstgenoemde omschreef zichzelf als pensionado, maar heeft nog een heldere blik op het Nederlandse voetbal en een duidelijke mening, zo bleek gedurende de conversatie. De eerste vraag die werd opgeworpen, was er direct één die van fundamenteel belang is voor het goed functioneren van het scoutingsapparaat bij een Betaald Voetbal Organisatie: wanneer betrek je de hoofdcoach bij de analyse, beoordeling en eventuele aankoop van een nieuwe speler? “De club moet de eigen speelwijze goed voor ogen hebben, weten welke posities daarbij horen en aan welke eisen spelers op die posities moeten voldoen”, stelde Aalbers. “Dat moet voor zeker zeventig procent de basis zijn voor het aantrekken van nieuwe spelers. Dat is niet iets wat je voor het grootste deel moet overlaten aan de hoofdtrainer. In de voetbalwereld wisselen posities snel. Wil je de consistentie van je beleid in het oog houden, dan doe je de scouting vooral vanuit de club, niet vanuit de trainer. Maar zoek wel de balans daarin, je moet de trainer natuurlijk wel erbij betrekken. Twee weken voor de meeting waarin we met alle betrokkenen de beoogde nieuwe spelers bespreken, horen de trainers om wie het gaat en krijgen ze ook de beelden te zien.” De voorselectie van eventuele nieuwe spelers wordt bij FC Groningen dus voor het grootste deel gedaan door de scouting, zonder inbreng van de trainer. Dat wekte lichte verbazing bij Twente-trainer Hake. “Als we er samen uit zijn voor welke positie we een speler zoeken en de scouting vijf à zes spelers op het oog heeft, gaan we bij Twente als trainers al meekijken. We willen dat zo vroeg mogelijk doen. In de periode dat we de speler volgen, voeren we die discussie al en dat is niet alleen belangrijk voor mezelf. Ik heb collega-trainers die misschien nog veel langer bij de club zijn die een nóg beter idee hebben of een bepaalde speler bij de club past.”


‘Coach minst betrokken’ “Als ik dit zo hoor, zijn bij ons de trainers waarschijnlijk het allerminst betrokken bij de scouting”, aldus Michel Doesburg van AZ. “Je stelt een profiel op vanuit de speelwijze van de club en de scouts kennen dat profiel, ze weten aan welke eisen een speler bij AZ op een bepaalde positie moet voldoen. Het traject is eigenlijk vergelijkbaar met wat hier eerder werd beschreven. Vervolgens komt daar een advies uit richting de technisch directeur. En dan wordt natuurlijk ook met de trainer gepraat. Heeft hij enkele jaren geleden bijvoorbeeld ruzie met die speler gehad bij een andere club, dan is het geen verstandige keuze. Maar in mijn optiek moet het zo zijn dat de trainers vooral de taak hebben de spelers die bij hen worden neergezet, beter te maken. En het scoutingsapparaat moet de juiste spelers daarvoor afleveren. Louis van Gaal was daar heel duidelijk in. Hij zei tegen ons: ‘Jullie zijn de scouts, jullie moet de juiste spelers zoeken, daar worden jullie voor betaald. Haal je een speler, dan wil ik natuurlijk weten wie het is en dan ga ik hem beter maken. Krijg ik hem niet beter, dan kom ik bij jullie terug en dan wil ik een andere’. Dit is zwart-wit gesteld, maar zo moet het werken.” Leo Beenhakker merkt op dat de hoofdtrainer nooit buiten het gehele proces gehouden kan worden. “De scouting kan een speler selecteren die bij de club past en die de juiste kwaliteiten heeft, maar je moet de trainer erbij betrekken. Er zijn clubs die min of meer tegen de trainer zeggen: hier heb je een speler, je doet het er maar mee. Dat gebeurt, zeker in het buitenland. En er zijn de clubs die de eindbeslissing over laten aan de trainer. Hoe het onderlinge overleg werkt, hangt erg af van de club en de clubcultuur.”

‘Scouting is geen data-analyse’ Bij het selectieproces van nieuwe spelers zijn tegenwoordig steeds meer informatiebronnen beschikbaar. Data en statistieken bieden een steeds volledig beeld van spelers. Hoe gaan clubs daar mee om?

71


KENNISSESSIE 7: DE TRANSFER: EEN DRIETRAPSPAKKET VAN SCOUTEN, ONDERHANDELEN EN INPASSEN

“De snelle ontwikkelingen betreffen vooral data, technologie. En hoe snel dat ook gaat, het blijft essentieel om te weten wie je voor je hebt, dus dat kopje koffie en een goed gesprek blijven belangrijk”, zegt Aalbers. “De technologie is ondersteunend, maakt processen makkelijker. Met behulp van de technologie kunnen we efficiënter en sneller informatie inwinnen. Voor een Jupiler League-club is met een relatief kleine investering al veel data van spelers te verzamelen, dat is een goede ontwikkeling.” “Technologische ontwikkelingen moeten ons werk vooral makkelijker maken”, sluit Doesburg zich bij Aalbers aan. “Maar het oog van de meester blijft cruciaal. Hoeveel informatie wij ook over een speler hebben vergaard, we gaan altijd een keer eten met die jongens. Een speler kan zeggen dat hij keihard wil trainen en de club geweldig vindt, maar gedurende het gesprek leer je iemand beter kennen. En veel informatie over de kwaliteiten van een speler is niet in data te vangen. Hoe schakelt hij om bij balverlies, hoe speelt hij op kunstgras, hoe reageert hij op slechte weersomstandigheden, op kou? Dat biedt allemaal zoveel meer informatie over hoe iemand in elkaar zit. Dat zegt mij toch meer dan het feit dat 85 procent van zijn passes aankwamen.” Beenhakker vult aan: “We kunnen tegenwoordig heel nauwkeurig weten wát we binnenhalen. Wíe je binnenhaalt, is minstens zo belangrijk. Zeker in deze tijd, met zoveel spelers uit verschillende culturen.” Ruud van Elk is van een generatie die is opgegroeid in een wereld van technologie en hij houdt zich als sportwetenschapper van PSV dagelijks bezig met de analyse van spelers. Toch onderschrijft hij nadrukkelijk de opvatting dat data slechts ondersteunend zijn. “Data vormen een goede controle aan de poort. Je gooit heel veel gegevens op een hoop en bekijkt of daar nog verrassende dingen uitkomen. Het kan een ondersteuning zijn, maar scouting is zeker geen dataverhaal.”

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

7

72

Data-analyse als basis Maar data kunnen wel degelijk specifieke kwaliteiten van een speler benadrukken, waardoor hij interessanter wordt voor clubs. Een goed praktijkvoorbeeld is Groningen-aanvaller Tom van Weert, in de zomer van 2016 overgekomen van Excelsior. “Tom blonk bij Excelsior nog niet uit in


het scoren van goals, maar als hij alleen voor de goal kwam, was zijn inzet vrijwel altijd tussen de palen en was er een relatief grote kans op een goal”, legt sportwetenschapper van FC Groningen Wouter Frencken uit. “De kwaliteit van zijn kansen in verhouding tot het aantal kansen was bij hem heel hoog. Wij verwachtten daarom dat wanneer hij dichter bij het doel van de tegenstander speelt – en dat doet Groningen normaal gesproken meer dan Excelsior – hij vaker kansrijk voor het doel komt en dan zeker vijftien goals moest kunnen maken.” Door een langdurige blessure van Van Weert kon die stelling moeilijk in de praktijk worden gestaafd. Van Weert werd bij Groningen aangedragen vanuit scouting, waarna data de kwaliteiten van de speler bevestigden. “Maar inmiddels werkt het ook andersom”, aldus Frencken. “Wij maken met het spelersprofiel dat wij zoeken, een lijstje met Eredivisiespelers die op basis van de data het meest voldoen. Daar komen enkele namen uit die het best passen bij wat wij zoeken.”

De zaakwaarnemer De aanwezigen zijn het er snel over eens dat als zich talent in de eigen jeugd aandient, je die zo veel mogelijk moet laten doorstromen naar het eerste elftal. Wil je als subtopper in de Eredivisie echter elk jaar weer meedoen om Europees voetbal, dan zijn versterkingen noodzakelijk en komt een ander heet hangijzer in het internationale profvoetbal aan de orde: de zaakwaarnemer. Heracles-voorzitter Smit is duidelijk in zijn mening: “Ik vind zaakwaarnemers echt een probleem. Ze hebben geen enkel belang bij het slagen van een speler bij een club. Ze verdienen hun geld met transfers, dat is hun belang. Ze zijn aantrekkelijk voor spelers omdat ze een overgang naar een bepaalde club beloven, maar de zaakwaarnemer brengt de speler niet naar een club, dat doet de speler zelf. Jaren geleden berekende Jan Reker al dat door de betaling aan zaakwaarnemers jaarlijks meer dan 30 miljoen aan het voetbal werd onttrokken.” Een belangrijke vraag is of clubs en in het bijzonder scouts in hun werk ‘last’ hebben van zaakwaarnemers. Zo ver wil Carlos Aalbers niet gaan. Zaakwaarnemers zijn nu eenmaal onderdeel van het profvoetbal, meent 73


KENNISSESSIE 7: DE TRANSFER: EEN DRIETRAPSPAKKET VAN SCOUTEN, ONDERHANDELEN EN INPASSEN VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

7

74

hij. “De markt zit nu eenmaal zo in elkaar. Voetbal is business. De bedragen voor spelers zijn de lucht ingeschoten en zaakwaarnemers gaan daarin mee. We hebben er mee te maken. Ik ken gevallen waarbij clubs tegen zaakwaarnemers zeggen: hier heb je drie ton, breng die speler naar ons. En zo gaat het. De clubs houden dit systeem ook zelf in stand. Omdat clubs zo te werk gaan, wordt ook de strijd om jeugdspelers steeds heviger.” Er zijn echter ook zaakwaarnemers die anders werken, stelt Jan Smit: “Die hoeven op het moment van de transfer niks te hebben, maar verkoop je hem door, dan willen ze aanspraak maken op de helft van het transferbedrag.”

‘Gentlemen’s agreement’ De genoemde jacht op jeugdspelers is een pijnpunt, zo blijkt uit de reacties van de aanwezigen. Het zou toch mogelijk moeten zijn om goede afspraken te maken over het benaderen van elkaars jeugdspelers, is de breed gedeelde opvatting. Tegelijkertijd is er het besef dat clubs de problemen zelf in stand houden. Aalbers: “Ik heb die zaakwaarnemer ook nodig.” “Wij werken hard om met jeugdspelers het maximale te bereiken”, vertelt Doesburg. “We bouwen een band op met die jongens, ook met de ouders, in een periode van misschien wel acht jaar. We komen eindelijk op het punt dat we de speler een contract kunnen aanbieden en dan komt er een zaakwaarnemer langs die de ouders drie maanden kennen en gaat het fout. Wij raken binnenkort twee jeugdinternationals kwijt, puur door zaakwaarnemers.” Het slotwoord is aan Leo Beenhakker, die niet begrijpt dat clubs simpelweg niet onderling kunnen afspreken dat er tot een bepaalde leeftijd niet aan elkaars jeugdspelers ‘getrokken’ wordt. “Ik heb de laatste twee jaar nog iets gedaan voor Sparta en gezien hoe jongens van veertien of vijftien jaar vertrokken naar PSV. In een periode van vijf jaar zijn er zo’n twaalf spelers van Sparta in die leeftijdscategorie overgenomen door PSV. Vraag me niet waar ze nu zijn. Blijkbaar is er geen ‘gentlemen’s agreement’ te maken over dit soort dingen. Dat is teleurstellend.”


“Toen ik bij Feyenoord zat, hadden we 45 miljoen schuld en moest en zou Luc Castaignos van zeventien jaar spelen. Zijn zaakwaarnemer vond het vervolgens nodig dat hij overstapte naar Internazionale. Italië is geen makkelijk land om als spits verder opgeleid te worden. Hoe slaap je nog goed in de wetenschap dat je de loopbaan van zo’n jongen kapotgemaakt hebt? Want hij heeft het nooit meer kunnen waarmaken en dat is toen misgegaan. Ik snap goed dat we allemaal eigen belangen hebben, maar laten we als clubs gewoon eens bij elkaar gaan zitten en een paart duidelijke afspraken maken. Zoals het nu gaat, mislukken meer jonge talenten dan dat er slagen en dat is heel triest!”

75



Kennissessie 8

8

GROEISPURT ALS SPECIFIEKE RISICOFACTOR VOOR BLESSURES

Door Edwin Goedhart, Alien van der Sluis en René Wormhoudt – allen Sportmedisch centrum KNVB


KENNISSESSIE 8: HEEFT DE JEUGD(VOETBALLER) DE TOEKOMST?

In aanloop naar de lezingen van Van der Sluis en Wormhoudt, liet Edwin Goedhart, manager Sportgeneeskunde van de KNVB en teamarts van het Nederlands elftal, zien hoe vernieuwend het centrum en de Nederlandse sportgeneeskunde en sportfysiotherapie zijn. Zo staan de behandeltafels expres in de trainingszalen. “Zien presteren, doet presteren”, volgens Goedhart. “Als je ziet dat iemand verder in de revalidatie is dan jij, dan kan dat motiveren. Om dezelfde reden zijn ook de wachtkamers bewust in het actieve deel van het centrum geplaatst. Ook omdat het zien van een oefening voor een betere uitvoering ervan zorgt. Tevens schuwen we niet een basketbalnet op te hangen. Als de oog-voetcoördinatie niet getraind kan worden, gebruiken we oog-handcoördinatie. Die coördinatie maakt in de hersenen gebruik van dezelfde netwerken. Hierdoor stroomt de voetballer weer op een hoger niveau in als deze hersteld is van een voetblessure. Daarmee maken we tijdens de revalidatie gebruik van de principes van het Athletic Skills Model!” Heeft de jeugd(voetballer) de toekomst? Of gooien blessures door de groeispurt roet in het eten? En hoe kan het al door Goedhart gememoreerde Athletic Skills Model (ASM) helpen de jeugd uit te laten groeien tot de voetbaltalenten van later? Bewegingswetenschapper Alien van der Sluis en strength & conditioning trainer bij de KNVB René Wormhoudt lieten hun licht schijnen over deze vraagstukken.

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8

78

De groeispurt in relatie tot blessures

Dubbeltaak risicofactor? Kinderen in de jeugdvoetbalopleiding vervullen volgens bewegingswetenschapper Alien van der Sluis een dubbeltaak. Ze zijn allereerst continu bezig met hun sport-talentonwikkeling, maar ze krijgen ook te maken met de rijping van het lichaam. Ze komen in een groeispurt met fysieke gevolgen; de botdichtheid neemt tijdelijk af en spieren en pezen moeten zich aanpassen aan de veranderingen door de groeispurt. De heup-, enkel- en kniestijfheid nemen toe en door een afname van de sensomotorische en neuromusculaire functie worden kinderen vaak tijdelijk onhandig. Ook het brein rijpt, waardoor kinderen een grotere risicobereidheid krijgen. Met andere woorden, ze nemen meer risico’s, ook op sportgebied.


Allemaal factoren die mogelijk een risico spelen bij blessures rondom de groeispurt. Klopt dit?

Sportblessures rondom de groeispurt; drie onderzoeken Alien van der Sluis onderzocht de rol van de groeispurt op het ontstaan van blessures bij jonge talentjes bij FC Groningen. Dit deed zij in drie deelonderzoeken met de volgende onderzoeksvragen: Speelt de groeispurt een rol bij blessures? Speelt het tempo van de groeispurt een rol bij blessures? \\ Speelt de timing van de groeispurt een rol bij blessures? \\ \\

Belangrijkste conclusies Uitkomsten deelonderzoek 1: Speelt de groeispurt een rol bij blessures? Ja. 26Â spelertjes van FCÂ Groningen werden gedurende drie jaar rondom de groeispurt (PHV = Peak Hight Velocity) gevolgd.1 Een jaar voor PHV (Pre PHV), het jaar tijdens de PHV en gedurende het jaar na de PHV (Post PHV). 1: Acute blessures versus overbelastingblessures: het aantal acute blessures neemt in het jaar van PHV significant flink toe; \\ de resultaten ten aanzien van de overbelastingblessures zijn niet significant, maar laten eenzelfde trend zien als de acute blessures, waarbij de overbelastingblessures geleidelijker toenemen; \\ de toename van het aantal blessures vindt vooral tijdens de training plaats. \\

2: Dagen uit de roulatie Het aantal gemiste dagen door blessures neemt significant flink toe in het jaar van de groeispurt.

79


KENNISSESSIE 8: HEEFT DE JEUGD(VOETBALLER) DE TOEKOMST?

Uitkomsten deelonderzoek 2: Speelt het tempo van de groei een rol bij blessures? Ja. Elke maand is de groei van de voetballers gemonitord op lengtegroei, BMI en vetpercentage. Risicofactoren in het groeitempo zijn: ten minste 0,6 centimeter groei in lengte per maand; \\ ten minste 0,3 kg/m² toename in BMI per maand; \\ laag vetpercentage; voor spelers 11-16 jaar onder 7 procent en voor spelers ouder dan 16 onder 5 procent. \\

Uitkomsten deelonderzoek 3: Speelt de timing van de groei een rol bij blessures? Ja. Vroeger rijpende spelers (spelers die een groeispurt krijgen voor hun 14e levensjaar) en later rijpende spelers (spelers met een groeispurt tussen het 14e en 15,5e levensjaar) werden met elkaar vergeleken. Later rijpe spelers hebben significant meer overbelastingblessures zowel Pre-PHV als tijdens het PHV-jaar. Dit komt waarschijnlijk doordat vroeger rijpende spelers in hun omgeving al wel een groeispurt hebben doorgemaakt of aan het doormaken zijn, waardoor zij al groter, sterker en sneller zijn.

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8

80

Belangrijkste praktijkimplicaties De groeispurt, snelheid en timing van de groeispurt zijn gerelateerd aan een toename in blessures. Voor de praktijk betekent dit: \\ \\ \\ \\

\\

ebruik het Maturity Offset Protocol om de PHV-leeftijd te voorspellen; g monitor vervolgens de groei nauwkeurig bij het inzetten van het PHV-jaar; breng de door het kind ervaren belasting rondom de groei in kaart; laat spelers met elkaar trainen die op basis van de biologische leeftijd (dus vroeg of laat rijpe spelers) matchen en dus niet op basis van chronologische leeftijd (kalenderleeftijd); pas de risicofactoren van de groei aan door de belasting te verlagen op het gebied van intensiteit, frequentie, balans stressherstel, type training (beperken herhaalde mechanische belasting bij springen, wenden et cetera.);


\\

l et bij het verhogen van de belastbaarheid op de door de groeispurt toegenomen stijfheid van gewrichten en bijvoorbeeld op de verstoorde neuromusculaire aansturing.

Meer informatie Het voorspellen van de PHV kan via: http://www.athleticskillsmodel.nl/ groeiberekening/ Het proefschrift Risk factors for injury in talented soccer and tennis players: A maturation-driven approach van Alien van der Sluis: http://www. rug.nl/research/portal/en/publications/risk-factors-for-injury-intalented-soccer-and-tennis-players(7fd38a30-db5c-43cd-9753742706c92fe4).html Contact: alienvandersluis@demovo.nl.

Het Athletic Skills Model, talentontwikkeling en de groei Volgens strength & conditioning trainer bij de KNVB RenĂŠ Wormhoudt moeten we anders denken over sport en bewegen, zo ook in het voetbal. (Voetbal)Talenten worden namelijk schaars. Allereerst omdat kinderen bijna niet meer bewegen, maar ook omdat ze eenzijdiger bewegen. Door in de groei breed in te zetten op de ontwikkeling van beweegvormen, is het kind gezonder, het aanpassingsvermogen beter, de creativiteit groter, er is minder uitval en het kind heeft meer plezier. De top onderscheidt zich met deze ontwikkeling van de subtop. Het Athletic Skills Model (het ASM) ondersteunt en onderbouwt dit wetenschappelijk en wil daarom juist andere spel- en sportactiviteiten dan de eigen sport centraal zetten om uiteindelijk het aanpassingsvermogen van kinderen te vergroten in de eigen sport op zowel tactisch als technisch gebied.

81


KENNISSESSIE 8: HEEFT DE JEUGD(VOETBALLER) DE TOEKOMST?

Hoe valt het ASM in te passen in de groei?

Aanpassingsvermogen voorafgaand aan de groeispurt In de groei moeten kinderen zich al erg aanpassen. Het lichaam verandert. Zo verslechtert onder andere de balans. De lengtegroei verlegt het zwaartepunt, waar de breedtegroei hier weer een schepje bovenop doet. Om een kind gemakkelijker door de veranderingen tijdens de groeispurt heen te laten komen, kan er in de aanloop naar de groeispurt al veel aandacht worden besteed aan het aanpassingsvermogen. Een kind kan zich aan de verslechterde balans aanpassen door bijvoorbeeld valtraining te doen, door gecontroleerd te leren voetballen op sokken. Ook is het verstandig aandacht te besteden aan flexibiliteit in aanloop naar de groeispurt. Hoe minder flexibel kinderen de groeispurt in gaan, hoe meer druk er komt op de gewrichten, pezen en spieren.

8

Grondvormen van bewegen; het gaat om skills, niet om sporten Het ASM werkt met tien grondvormen van bewegen, die een kind moet kunnen om uiteindelijk leniger, sterker en behendiger te worden: \\

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

\\

82

\\ \\ \\ \\ \\ \\ \\ \\

balanceren en vallen; gaan en lopen; stoeien en vechten; springen en landen; rollen, duikelen en draaien; gooien, vangen, slaan en mikken; trappen, schieten en mikken; klimmen en klauteren; zwaaien en slingeren; bewegen op en maken van muziek. De tien beweegvormen, de ‘skills’, kunnen aan de hand van diverse sporten worden aangeleerd. Het gaat het ASM dan ook niet om specifieke sporten, maar om de skills die je nodig hebt bij en kunt halen uit verschillende sporten. Wil je een voetballer stabiliteit en ruimtelijke oriëntatie aanleren, dan hoeft dat niet uit het voetbal alleen te komen, maar dat kan ook bijvoorbeeld met handbal of basketbal. Het goed leren trappen naar de bal kan


ook via traptechnieken in het taekwondo, waarmee tegelijkertijd balans en uithoudingsvermogen worden getraind. In de eigen sport kunnen vervolgens ASM-hulpmiddelen worden gebruikt. In het voetbal kan bijvoorbeeld de Adaptaball gebruikt worden. Een bal die wel rond is maar onverwachte bewegingen maakt, zoals op straat of op een natuurgrasveld gebeurt. Het leren vallen en slidings maken kan via matten en bijvoorbeeld voetballen op sokken. Het mooie is, dat veel zaken gewoon op de eigen voetbalclub kunnen worden getraind.

Conclusie ASM Wil het voetbal zich ontwikkelen en innoveren, dan moet er volgens Wormhoudt anders worden gedacht over bewegen in de groei, maar ook zeker daarbuiten. Door een kind breed en gevarieerd te leren bewegen volgens het ASM beweegt het kind efficiĂŤnter, het kan zich beter aanpassen, blijft langer op zijn sport, loopt minder kans op blessures en wordt uiteindelijk beter in de eigen sport; het voetbal! Meer informatie over het ASM: www.athleticskillsmodel.nl Contact: secretariaat@athleticskillsmodel.nl Eindnoot 1. Hierbij is het tijdstip waarop de groeispurt bij een kind plaats zou vinden (en dus de beslissing of een speler in aanmerking kwam voor het onderzoek), voorspeld aan de hand van het Maturity Offset Protocol, waarbij er een berekening wordt gemaakt op basis van staande lengte, zittende lengte, beenlengte en gewicht.

83



Afsluitende keynote

k

VOETBAL DRAAIT OM PRINCIPES, NIET OM VASTE FORMATIES Door Thomas Tuchel, voormalig hoofdcoach van Borussia Dortmund


AFSLUITENDE KEYNOTE: THOMAS TUCHEL

Aan het slot van deze voetbalmiddag kwam de voormalige hoofdcoach van Borussia Dortmund (sinds juli 2015) aan het woord, de 43-jarige Thomas Tuchel. Hij gaf een bevlogen minicollege, waarbij hij het congrespodium van de KNVB Campus het aureool van een voetbalkleedkamer wist te geven. Hierin schetste hij zijn eigen loopbaanontwikkeling, de wijze waarop het Duitse (club)voetbal geëvolueerd is en tot slot had hij een wijze, bijna filosofische raad voor het Nederlands voetbal. Nieuwsgierigheid en bescheidenheid tekenen Tuchel, die gevraagd naar zijn ervaringen op het gebied van training, coaching en strategie vooropstelt de wijsheid niet in pacht te hebben, slechts zijn best te doen en zijn kennis van vandaag de dag deelt. Immers, morgen kan het weer anders zijn, als trainer-coach ben je nooit uitgeleerd. Diezelfde nieuwsgierigheid maakte dat hij aan het begin van zijn trainersloopbaan, in de jeugdopleiding van VfB Stuttgart, zich openstelde voor kennis en kunde van buitenaf. Om precies te zijn: het Nederlands voetbal. De wijze waarop Jong Oranje onder leiding van Foppe de Haan, en ook Ajax en PSV speelden, was voor Tuchel de maat der dingen. Eindeloos bekeek hij de video’s van deze teams. Elementen uit de wijze waarop de Nederlandse teams spelen hanteert Tuchel nog steeds, met één groot verschil. De kracht van herhaling van voetbalhandelingen wordt nog wel benut, maar niet op dezelfde manier. Het gaat niet om het inslijten van bepaalde bewegingen of het geven van passes. Het wordt op een meer gevarieerde wijze toegepast in positiespelletjes en oefenpotjes.

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 k

86

Tegen de bal Tuchel vertelt hoe hij bij zijn eerste club als jeugdtrainer gewend raakte aan een zeer resultaatgerichte manier van spelen. “In Stuttgart moesten de jeugdteams agressief spelen, zeer georganiseerd in de defensie, want de focus lag erop hoe je als team omschakelt van verdediging naar aanval en andersom. Alles draaide om winnen. Nu zijn we geneigd te zeggen: in de jeugdopleiding draait het om ontwikkelen, maar in Stuttgart ging het enkel om winnen, in elk team. Dat lukt het best als je goed kunt omscha-


kelen en goed georganiseerd bent. In Duitsland spreken we dan van ‘tegen de bal spelen’ en in Stuttgart was dat het enige wat we deden.” Er zijn nog steeds teams in de Bundesliga, zoals RB Leipzig en Leverkusen, die volledig ‘tegen de bal’ spelen, vertelt Tuchel. Deze teams zijn volgens hem heel moeilijk te bestrijden. Maar hij gelooft tegelijkertijd niet in deze voetbalfilosofie op de lange termijn. “De focus ligt er bij hen niet op om creatief te zijn met de bal. Het gaat om het idee dat de tegenstander sterker is en dat je samen hard moet werken moet ‘om de chaos te controleren’. Ze willen de tegenstander onrustig maken, door veel te rennen. Het vergt veel van spelers en je geeft ze op deze manier ook te weinig om op terug te vallen. In mijn ogen hoort ook het ontwikkelen van een persoonlijkheid bij de vorming van een voetballer. Dat lukt niet als je ze alleen maar leert om ‘tegen de bal te spelen’, waarbij de wil om te controleren ontbreekt. Want daarin ligt namelijk de boodschap aan spelers besloten dat je vooral heel hard moet kunnen rennen, dat je fysiek top moet zijn, anders speel je niet. Terwijl, als je leert om goed met de bal om te gaan, ontwikkel je in mijn ogen een sterkere persoonlijkheid met meer vertrouwen. Dat zie ik aan de twee Spaanse spelers in mijn team. En bovendien: als je met ‘tegen de bal’-spelen kampioen wordt, ben je niet langer de underdog. Wat doe je dan? Dan valt de basis onder de filosofie weg. Zie maar hoe het Leicester City vergaan is na hun kampioensjaar.”

Kopiëren Na zijn periode bij Stuttgart kreeg Tuchel op jonge leeftijd het eerste elftal van FSV Mainz onder zijn hoede, een team dat eveneens gefocust was op het spelen ‘tegen de bal’. In een van zijn eerste wedstrijden moest hij het opnemen tegen het Bayern München van Louis van Gaal en Mark van Bommel, dat een 4-1-4-1-systeem speelde, met een ruit op het middenveld. Tuchels mannen voelden zich compleet inferieur aan zo’n beetje alle andere teams. Dus daarom lag het accent volledig op ‘tegen de bal spelen’. Tuchel besloot van Gaals formatie simpelweg te kopiëren. Zodat iedereen zijn directe tegenstander makkelijk kon vinden, ze hoefden niet

87


AFSLUITENDE KEYNOTE: THOMAS TUCHEL VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 k

88

na te denken. Een hele reactieve benadering dus. Vervolgens paste Tuchel zijn team per wedstrijd aan de formatie van de tegenstander aan. Hij gebruikte daarvoor dus ook steeds verschillende spelers. Dat deed hij op een moment dat het in de Bundesliga niet gebruikelijk was om tussen twee wedstrijden van formatie te veranderen, laat staan tijdens de wedstrijd. Bijna alle teams werden gekarakteriseerd door een eendimensionale, weinig creatieve benadering. “In de voorbereiding op een seizoen oefende je eindeloos op een bepaalde speelwijze, totdat het ingesleten was en waar vervolgens een seizoen lang aan vastgehouden werd. Ik leerde dat dit niet de juiste werkwijze is. Het is ook niet moeilijk om defensieve strategieën van een videorecorder over te nemen.” Hij vervolgt: “Wat ik leerde is dat het spel draait om principes, een bepaalde manier van spelen, in plaats van vaste formaties. Ik ben hierin niet de enige, sindsdien heeft in Duitsland in tactisch opzicht een evolutie plaatsgevonden. Er wordt nu voorafgaand en ook tijdens wedstrijden geschoven met formaties en spelers. Dat vergt veel van teams, van actieve teams voor wie balbezit belangrijk is. Je weet immers nooit wat de tegenstander doet. Dat maakt het soms moeilijk voor ons als Borussia Dortmund om daar het juiste antwoord op te vinden. Het liefst wil je dat spelers tijdens de wedstrijd zelf met oplossingen komen, dat ze over adaptief vermogen beschikken om die aanpassingen te doen waar wedstrijd om vraagt. Ik kan het als coach aan de zijlijn wel proberen over te brengen, maar voordat iedereen doorheeft wat ik bedoel, ben je een heel eind verder.”

Spelprincipes “De spelprincipes die we nu toepassen bij Borussia Dortmund zijn niet mijn principes, het zijn de principes die het best bij het team passen en bij de ontwikkeling waar we in zitten. Deze principes hebben zich op natuurlijke wijze aangediend. We hebben beelden van ons eigen team bekeken en gezien: dit gaat ons goed af, laten we daar een vast uitgangspunt, een principe van maken. De spelers voelen zich in die ruimtes op hun plek, op


deze manier van bewegen, dat houden we erin. Dat heeft voor ons huidige team de volgende uitgangspunten opgeleverd:

1. pass-scherpte; 2. voeten.” Hij geeft een toelichting op de eerste twee principes: “Het gaat er niet om dat de pass zo hard mogelijk verstuurd wordt, maar vooral dat deze de juiste scherpte heeft. Daarbij moet de pass op die voet worden ingespeeld waarmee de ontvanger het spel meteen kan opendraaien. Wij noemen dit offensieve controle. Dit vereist dat zowel degene die de pass verstuurt als de ontvanger weten waar de ruimte ligt.” Hij noemt nog een paar uitgangspunten:

1. diagonaal-vlak. Wij willen graag dat de bal diagonaal over de grond wordt gespeeld, in plaats van verticaal. Het zet de ontvanger namelijk meteen halfopen in de richting van de goal. Bij een verticale bal moet de ontvangende speler een grotere draai maken; 2. offensieve controle. Wij beschikken over software waarmee we kunnen zien tussen hoeveel tegenstanders een speler de bal kan controleren, waarbij hij in positie blijft. Hoe meer tegenstanders hij om zich heen heeft, des te meer punten hij krijgt toebedeeld op het gebied van offensieve controle. Dus: hoe hoger zijn totale puntenaantal, hoe beter hij in staat zal zijn de beschikbare ruimtes te kunnen vinden; 3. opendraaien als het kan, zoals altijd dat de speler met zijn gezicht naar de goal van de tegenstander komt te staan. Als de spelers met nummers 6, 8 of 10 deze draai met de voet maken, moeten de anderen een loopbeweging maken. Ze moeten rennen. Of je de bal krijgt, moet je afwachten. Maar je moet lopen. Omdat dat een principe is; 4. schnelle wechsel(dit principe komt uit het basketbal); probeer het spel zo snel mogelijk naar de andere speelhelft te verplaatsen. Je probeert de tegenstander zoveel mogelijk aan één kant van het veld te krijgen, om vervolgens met diagonale passes over de grond de vrijstaande man aan de andere kant te bereiken. Daar, op de helft van de tegenstander, vindt de acceleratie plaats.” 89


AFSLUITENDE KEYNOTE: THOMAS TUCHEL

Download hier KNVB itemcongres

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8 k

90

Wensen & ambities Gevraagd naar zijn wensen, antwoordt Tuchel dat hij streeft naar aanvallend voetbal. Om de tegenstander op elke positie op het veld te verslaan. “Dat begint al bij de keeper. Hij moet het rustig aan doen, zodat de tegenstander op hem afkomt en gedwongen wordt een keuze te maken. Dat kan natuurlijk niet altijd, maar het ideaal is met elke pass een tegenstander te verslaan. Mijn ambitie is ook om de laatste vijf spelers van de tegenstander te verslaan. Ik heb geleerd dat de veel gebezigde term ‘het laatste derde deel van het veld’ niet bestaat. Want waar bevindt het zich? In de teams van Guardiola kan dat deel zich op jouw speelhelft bevinden. Nee, het gaat om de laatste vijf spelers, die moet je zoveel mogelijk aanvallen en daarbij risico’s durven nemen. Daarbij moeten we positiewisselingen toepassen, in reactie op wat tegenstander doet. Switch van bijvoorbeeld 4-1-4-1 naar 3-2-4-1 als de tegenstander met twee spitsen jouw opbouw probeert te verstoren. Hierbij heb je natuurlijk wel rekening te houden met het spelersmateriaal dat je tot je beschikking hebt. En met de samenstelling van de tegenstander. Als de tegenstander 5-3-2 speelt, dan laat ik slechts vier spelers opbouwen en zet ik er zes spelers voor. Mijn wens is om de formatie en bezetting zo vloeibaar mogelijk te maken. Maar altijd met inachtname van en respect voor de ruimtes! Spelers moeten nooit in elkaars ruimte gaan staan. In je eigen ruimte mag je vrij en creatief zijn op jouw manier.”

Advies Tuchel sloot zijn presentatie af met een advies aan het Nederlands voetbal. Hij beloofde daarbij plechtig niemand te vertellen dat de Nederlanders een Duitse coach om advies hebben gevraagd. Om vervolgens op serieuze toon in te gaan op de verwachtingen die hij heeft als hij een wedstrijd van een Nederlands team op televisie ziet. “Dan blijf ik kijken. Ik heb verwachtingen. Ik verwacht gepassioneerd, aanvallend voetbal. Ik verwacht een dribbelende buitenspeler, een elegante nummer 9 en een echte nummer 10. Ik verwacht ook een voetballende keeper en ook een bepaalde spirit. En hier


moet ik aan denken als ik in mijn vrije tijd Amsterdam bezoek. Dan zie ik mensen die open-minded zijn, die zich openstellen voor vreemden. Zo zijn veel Duitsers niet. Ik heb Nederlanders leren kennen als slimme, creatieve mensen, als cool people. De job waar jullie nu voor staan is precies die eigenschappen zichtbaar te maken in jullie manier van voetballen. Heb daarbij geduld, blijf bij je eigen identiteit. Dan ga je vanzelf weer winnen. En het succes van de Duitse nationale ploeg is mede te danken aan het feit dat na enkele mislukkingen alle betrokken partijen voor dezelfde lijn hebben gekozen.�

91


AFSLUITING

Afsluiting

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8

92

Hans van Breukelen kijkt terug op een “inspirerende dag waarin twee toptrainers (Bosz en Tuchel) aan het woord zijn geweest die met passie en enthousiasme over hun vak en hun voetbalfilosofie spraken”. Hij memoreert dat het Nederlandse voetbal sinds het voetbalcongres in Utrecht in 2014 ook alweer stappen heeft gemaakt. Daarmee doelt hij op de jeugdelftallen onder de 17 en 19 die zich voor de vierde respectievelijk derde achtereenvolgende keer voor het EK hebben geplaatst. Tot slot roept hij Jelle Goes, die als manager jeugdvoetbal voor deze successen verantwoordelijk was, naar voren. Goes is tevens een van de grondleggers van Winnaars van Morgen. Goes gaat de KNVB verlaten. Van Breukelen bedankt hem voor de afgelopen jaren. Afsluitend bedankt hij iedereen voor zijn/haar aanwezigheid. “Ik vond het bijzonder iedereen bij elkaar te zien en ik hoop dat iedereen hier vandaag iets bijzonders heeft gehoord en mee naar huis kan nemen.”


93


COLOFON

Colofon

Productie: Arko Sports Media Teksten: Robert Barreveld, Frans Oosterwijk, Friso Schotanus, Roelof Jan Vochteloo, Linda Zoon Eindredactie: Peter Bekkering Vormgeving: Studiorvg, Home of the brave

VERSALAG KNVB-BIJEENKOMST ‘VOOR HET VOETBAL’

8

94

Hoewel de KNVB zijn uiterste best heeft gedaan om alle rechthebbenden van het fotomateriaal te achterhalen, is het mogelijk dat hij daarbij in gebreke is gebleven. In dat geval verzoeken wij u de KNVB daarvan in kennis te stellen. © 2017 KNVB Behoudens uitzondering door de wet gesteld mag, zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht, c.q. de uitgever van deze uitgave door de rechthebbende(n) gemachtigd namens hem (hen) op te treden, niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. De uitgever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoedingen voor kopiëren, als bedoeld in art. 17 lid 2. Auteurswet 1912 en in het KB van 20 juni 1974 (Stb. 351) ex artikel 16b., te innen en/of daartoe in en buiten rechte op te treden.


95



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.