Zoogdiereninfo2010

Page 1

IVN VERENIGING VOOR NATUUR- EN MILIEUEDUCATIE AFDELING VALKENSWAARD


2


Zoogdieren ... Hoezo? Project voor basisschoolleerlingen van 4 t/m 12 jaar in IVN-gebouw “D’n Nieuwe Hof” te Valkenswaard Kalenderjaar 2010

Inhoud Inleiding ………………………………………………………………..

4

Achtergrondinformatie: 1. Van wolf tot hond

5

2. Eten zoals je gebekt bent

7

3. Jonkies

10

4. Nachtbrakers

13

5. Opzij ... opzij ... opzij ...

17

Tot slot

20

Geraadpleegde literatuur

21

3


Inleiding Bij de andere projecten van IVN Valkenswaard komen zoogdieren slechts af en toe ter sprake. Reden om eens een project speciaal aan zoogdieren te wijden. We komen ze immers dagelijks tegen ... want mensen zijn ook zoogdieren! Daarnaast hebben veel gezinnen een hond, kat, konijn of cavia in huis. In contrast hiermee vinden wij het vaak heel bijzonder om in de natuur zoogdieren tegen te komen. Een ontmoeting met een ree, vos of wild zwijn geeft een speciaal tintje aan een boswandeling. Meestal moeten we het doen met hun sporen, zoals pootafdrukken, vraat, haren en uitwerpselen. Een bezoek aan het project begint met een Powerpointpresentatie. Deze inleiding levert al veel informatie. Voor de bovenbouw is er een ingesproken serie; voor de onderbouw kan bij elk plaatje iets verteld worden. De kinderen kunnen dan spontaan reageren op de soms erg herkenbare beelden. Daarna zijn er 5 posten, die ieder een deelonderwerp behandelen. Naast informatie op borden zijn er werkbladen en spellen waarin de aangeboden informatie wordt verwerkt. 1. Van wolf tot hond Onze huisdieren zijn van oorsprong wilde dieren, die – vaak in een ver verleden – door mensen tam zijn gemaakt. De verwantschap tussen wolf en hond is nog steeds duidelijk maar er zijn ook flinke verschillen. 2. Eten zoals je gebekt bent Zoogdieren kunnen we indelen in vleeseters, planteneters en alleseters, bijv. de bunzing, het hert en de mens. Gebit en bek zijn duidelijk anders in de drie groepen. Lichaamsbouw, voortbeweging en manier van doen verschillen evenzeer. En natuurlijk betekent ander eten: andere darmen en verschillende uitwerpselen. 3. Jonkies Zoogdierjongen starten hun leven niet allemaal op dezelfde manier. Wordt het jong in een veilig nest geboren? Zo ja, dan is het pasgeboren jong kaal, blind en hulpeloos. Zo nee, dan kan het al vrijwel meteen met de moeder meelopen. 4. Nachtbrakers Veel zoogdieren worden pas actief in de schemering of in het donker. Zintuigen die hen daarbij goed van pas komen zijn: het gehoor, een scherpe reuk en/of een gevoelige tastzin. Bij de onderbouw staat de egel centraal. De bovenbouw gaat in op de vleermuis: het enige zoogdier dat kan vliegen. 5. Opzij ... opzij ... opzij ... Wij mensen moeten ruimte vrijlaten voor bepaalde dieren. Als we dat niet doen, sterven ze uit. Elk dier heeft zijn eigen plek nodig om voedsel te zoeken, een partner te vinden en zich voort te planten. De das, de bever en de mol komen aan bod en laten zien waarom de mens hen ruimte moet gunnen. Op de volgende pagina’s volgt uitgebreide achtergrondinformatie per post.

4


1. Van wolf tot hond De wolf is het allereerste dier dat als tam dier met mensen is gaan samenleven. Dat moet al meer dan 16.000 jaar geleden gebeurd zijn. Botten uit die tijd, die gevonden zijn in o.a. Duitsland, hebben al kenmerken van onze honden. Ten opzichte van een wolf heeft een hond namelijk een ander voorhoofd en een kortere snuit. Ongeveer 12.000 jaar geleden, in de tijd dat de eerste mensen landbouw gingen bedrijven en niet meer als nomaden rondtrokken, werd de wolf steeds meer als huisdier gehouden. Waarschijnlijk werden hiervoor de minst schuwe en minst agressieve wolven genomen. Wolvenwelpen die van jongs af aan bij mensen opgroeien worden niet schuw en zien mensen als leiders van de ‘wolventroep’. De eerste tamme wolven waren de voorlopers van de hondenrassen die wij nu kennen. Hondenrassen De grote hoeveelheid hondenrassen is te danken aan het onderling kruisen. Dat kan op uiterlijke eigenschappen maar ook op karaktereigenschappen. Tegenwoordig delen fokkers de hondenrassen in naar 10 verschillende typen zoals bijvoorbeeld schapenhoeders, jachthonden, gezelschapshonden en windhonden.

Border collie (schapenhoeder)

Golden retriever (jachthond)

Poedel (gezelschapshond)

Greyhound (windhond)

De hond staat nog steeds niet ver van de wolf af. Wolf en hond kunnen daarom nog steeds samen jonkies krijgen. Er zijn verschillende wolfhondrassen die nog geen 100 jaar bestaan. Meestal zijn hiervoor vrouwtjeswolven gekruist met mannetjes van de Duitse herder. Overeenkomsten en verschillen Gehoor, reukzin en ogen zijn bij wolven en honden goed ontwikkeld. Vooral ruiken is voor hen erg belangrijk. De neus wordt gebruikt bij het vinden van voedsel en bij het herkennen (van wolven uit de eigen roedel, of van het baasje). Ze kunnen goed hoge tonen horen, veel hoger dan mensen. Wolven en honden zijn vleeseters, al eten ze ook wel planten. Vruchten als bramen, bosbessen en rozenbottels zijn namelijk goed voor hun spijsvertering. Het zijn van oorsprong vooral dag- en schemerdieren. Doordat de wolf in Europa steeds minder de ruimte krijgt is het daar een nachtdier geworden terwijl de hond zich aan het levenspatroon van de mens heeft aangepast en hoofdzakelijk dagdier is geworden.

5


Wolven leven in roedels. Dit zijn het dominante mannetje en vrouwtje (alfapaar) en in het algemeen hun jongen van de laatste 2 jaar. Een roedel omvat meestal 4-10 dieren. Alleen het alfapaar krijgt jongen. Eerst drinken de pups melk en wordt hun moeder gevoerd door de andere dieren van de roedel. Als de pups overgaan op vlees worden de pups (op)gevoed door de hele roedel. De roedel heeft een eigen territorium. Als de pups groot genoeg zijn gaan ze mee op jacht. Van tevoren hebben ze ‘geoefend’ in jagen bij hun spel. Wolven zijn erg schuw voor mensen. Honden leven bij mensen thuis. De pups krijgen melk van hun moeder en als ze ouder zijn hondenvoer van het baasje. Het baasje zorgt voor de opvoeding, tenminste waar het gaat om de huis- en gehoorzaamheidstraining. Jagen hoeft niet, het baasje zorgt voor eten. Honden spelen omdat ze het leuk vinden, niet om te oefenen voor de jacht. Ze zijn van jongs af aan zó gewend aan mensen dat ze niet meer schuw zijn. Communicatie tussen wolven Wolven communiceren op drie manieren met elkaar: door lichaamstaal, door geuren en door geluid. Lichaamstaal wordt vooral in de roedel gebruikt. De dominante wolven maken zich groot, de lagere wolven maken zich klein en steken de staart tussen de poten of rollen zich op hun rug. Een wolf kan ook verschillende ‘gezichts’uitdrukkingen hebben. Een wolf die zijn oren plat legt en zijn tong uitsteekt, onderwerpt zich. Een wolf die snauwt met ontblote hoektanden wil de baas zijn. Geuren worden o.a. gebruikt bij het afbakenen van het territorium (urineren). Dieren uit dezelfde roedel herkennen elkaar aan hun geur. Ook een loops vrouwtje krijgt een andere geur. Wolven kunnen huilen, blaffen, jammeren en grommen. Ze blaffen veel minder dan honden en sommige soorten wolven blaffen helemaal niet. Vooral lagere wolven jammeren, om aandacht te vragen. Huilen is een communicatiemiddel voor de lange afstand. Leden van de roedel horen zo dat ze in elkaars buurt zijn en voor vreemde roedels is duidelijk dat ze bij het territorium van andere wolven zijn. Wolven in Nederland en in Europa De wolf is in Nederland uitgestorven sinds het begin van de 19 e eeuw. Sindsdien zijn nog wel af en toe zwervende wolven gezien. Rond 1820 werd in Noord-Brabant de laatste wolf afgeschoten. Door de versnippering van de natuur is Nederland niet erg geschikt meer voor de wolf. Aan de andere kant is er voor wolven voedsel in overvloed. Doordat er in Nederland geen grote wilde roofdieren zijn, kunnen er steeds meer reeën en wilde zwijnen bij komen. De kans is aanwezig dat hierdoor wolven uit Duitsland worden aangetrokken. Een wolf kan in een nacht tientallen kilometers afleggen. Wie weet komen op die manier jagende wolven de grens over.

6


2. Eten zoals je gebekt bent Als we kijken naar wat zoogdieren eten, kunnen we deze dieren in drie hoofdgroepen verdelen. Niet alleen het eten is anders, ook bouw, spijsvertering en gedrag verschillen: 1. Vleeseters of carnivoren 2. Planteneters of herbivoren 3. Alleseters of omnivoren. Er zijn grote verschillen tussen vleeseters en planteneters. Vleeseters Eten af en toe als ze een prooi kunnen bemachtigen. Moeten vaak grote afstanden afleggen om voedsel te vinden. Dat kost veel tijd.

Planteneters In planten zitten weinig voedingsstoffen. Planteneters moeten daarom vaak en veel eten. Ze vinden hun voedsel altijd dichtbij.

Hun prooi kan weglopen. Zij moeten hun voedsel in de gaten houden. Dus ogen vóór in de kop. Goede reuk en gehoor helpen deze dieren om tijdig een prooi op te merken.

Planten lopen niet weg. Planteneters hoeven hun voedsel niet in de gaten te houden, maar wel hun vijanden. Dus: ogen zitten opzij zodat ze al grazend rond kunnen kijken.

Sommige besluipen hun prooi. Ze hebben meestal korte poten met kussentjes om ongemerkt te kunnen naderen. Vaak met klauwen om hun prooi te pakken na achtervolging.

Ze hebben langere poten om makkelijker hard weg te kunnen lopen. Ze hebben vaak hoeven zodat ze op iedere soort bodem goed uit de voeten kunnen.

Ze gaan meestal alleen op jacht.

Ze leven vaak in groepen: dat biedt bescherming. Ziet één dier een vijand dan waarschuwt hij de andere die naar alle kanten vluchten en zo de vijand in verwarring brengen.

Vlees verteert makkelijk. Vleeseters hebben korte darmen (2 à 5 maal de lichaamslengte) en een oplopende buiklijn.

Planten zijn erg moeilijk te verteren. Om de plantencel, waarin zich alle voedingsstoffen bevinden, zit een wand van cellulose die erg moeilijk kapot te krijgen is. Behalve maalkiezen en soms meerdere magen (bij herkauwers) hebben planteneters dan ook een heel lang darmstelsel (wel 20 keer hun eigen lichaamslengte) om hun voedsel te verteren. Ze hebben daarom een hangbuik.

Vleeseters produceren meestal worstvormige drollen die vaak vreselijk stinken.

Planteneters maken meestal keutels. Dat zijn vrij droge, ronde vezelige uitwerpselen. Planten bevatten veel minder voedingsstoffen dan dierlijk voedsel. Planteneters eten dus grotere hoeveelheden en produceren dan ook meer mest.

7


Alleseters Deze dieren eten zowel planten als vlees. Het darmstelsel (± 8 keer de lichaamslengte) is dus op allerlei soorten voedsel ingesteld. Het gebit Bij het verkrijgen, veroveren, verzamelen en verteren van voedsel speelt het gebit een belangrijke rol. Eerst iets over het gebit in het algemeen. Bijna alle zoogdieren krijgen tijdens hun leven twee keer een gebit. Eerst het melkgebit, daarna het blijvend gebit. Bij het blijvend gebit van knaagdieren blijven de snijtanden hun hele leven doorgroeien. Een gebit bestaat uit verschillende soorten tanden en kiezen die ieder een eigen vorm en functie hebben; ze zijn het gereedschap om te eten. In een gebit kunnen snijtanden, hoektanden en verschillende kiezen zitten. De gebitten van vleeseters, planteneters en alleseters hebben verschillende kenmerken. 1. Vleeseter- / roofdierengebit We nemen de bunzing als voorbeeld. Het gebit van een roofdier moet heel sterk zijn. Hij moet daarmee een levende prooi kunnen vangen en vastgrijpen. Dat doet hij met zijn hoektanden, die extra groot en puntig zijn. Is de prooi dood, dan scheurt hij met de hoektanden het vlees van de prooi af. Om het vlees klein te krijgen knipt hij met zijn kiezen. De kiezen zijn scherp en puntig en glijden bij het eten grotendeels langs elkaar, net als bij een schaar. Zulke kiezen noemen we knipkiezen.  snijtanden:    

klein, puntig en beitelvormig restjes vlees van botjes schrapen hoektanden: extra groot en puntig / stevig vasthouden van prooi doden van slachtoffer knipkiezen: groot, scherp en puntig knippen het vlees in stukjes scheurkiezen: klein krijgen van het vlees twee achterste kiezen: versplinteren de botten van een prooi

2. Plantenetergebit Tussen de gebitten van planteneters zijn heel wat verschillen. Neem bijvoorbeeld de gebitten van herkauwers en knagers. 2a. Herkauwergebit Als je kijkt hoe een hert eet, dan zie je dat hij zijn lange tong om het gras heen slaat. Hij drukt zijn onderste snijtanden tegen de harde plaat van de bovenkaak en snijdt daarmee het gras af. De harde plaat is een vergroeiing van de bovenkaak en bevat géén snijtanden. Ook zie je dat hij stap voor stap eet. Hij slokdarm eet vlug en slikt zonder te kauwen alles gelijk door om boekmaag daarna op een rustig of verborgen plekje, als het voedsel terug in de bek komt, te gaan kauwen, oftewel herkauwen. Daarom noemen we ze: herkauwers. pens

De koe, ook een herkauwer, heeft zelfs vier magen. Het eten komt eerst in de pens. Daar wordt het een klein beetje verteerd. Dan gaat het naar de netmaag waar het eten tot stevige brokken wordt gemaakt. Dan

8

netmaag lebmaag


komt het weer terug in de bek. Het dier gaat herkauwen en met de platte plooikiezen wordt het voedsel fijner gemalen. Dat fijngemalen eten gaat dan via de boekmaag en de lebmaag naar de darmen.  snijtanden:  hoektanden:  kiezen:

alleen in de onderkaak, groot, beitelvormig bovenkaak heeft enkel een harde plaat afsnijden van gras meestal géén hebben ze niet nodig maalkiezen, voorzien van richels van links naar rechts, heen en weer

Opmerking: niet alle graseters zijn herkauwers, bijvoorbeeld het paard. 2b. Knagergebit Een konijn is een haasachtige en heeft knaagtanden. Het gebit van knagers heeft in de bovenkaak en onderkaak maar 2 snijtanden. De snijtanden zijn beitelvormig. Door het vele knagen blijven de snijtanden scherp, maar slijten daarbij ook snel. De snijtanden blijven daarom groeien.  snijtanden:  hoektanden:  kiezen:

in boven- en onderkaak beitelvormig om te knagen géén plat met knobbels of plooien voor het fijnmalen van noten en zaden

Opmerking: men heeft waargenomen dat konijnen pseudo-herkauwers zijn. Het konijn produceert twee soorten keutels: lichte en donkere. De lichte keutels, die niet volledig verteerd zijn, eet het konijn weer op. Daarna komen ze volledig verteerd als donkere keutels tevoorschijn. 3. Allesetergebit Zoogdieren, waaronder ook de mens, die zowel planten als vlees eten, noemen we alleseters. Ook onder de alleseters zijn er verschillen in de gebitten. We nemen natuurlijk de mens als voorbeeld. Het gebit bestaat uit snijtanden, hoektanden en kiezen en dient om het voedsel te verkleinen voor een goede vertering.  snijtanden:  hoektanden:  kiezen:

beitelvormig afhappen kegelvormig doorbijten afgevlakt malen

Op het bord zijn al deze gebitten te zien met een kleurcode: snijtanden - blauw hoektanden - rood knipkiezen - groen maalkiezen - bruin 9


3. Jonkies Om als soort te overleven moet je zorgen voor nakomelingen. Een belangrijk kenmerk van zoogdieren is dat de jongen groeien in de buik van de moeder en na de geboorte gezoogd worden met moedermelk. De jonge dieren zijn volkomen afhankelijk van de moeder. Sommige dieren krijgen veel nakomelingen en andere weinig. Dat hangt af van de soort. Niet alle ouders zorgen op dezelfde manier voor de jongen. We maken een onderscheid tussen dieren die een nest maken voor hun nakomelingen en dieren die dat niet doen. In het algemeen geldt dat dieren die veel nakomelingen krijgen een nest maken voor hun jongen. Het zijn de kleine zoogdieren zoals muizen en konijnen. Deze dieren hebben veel vijanden. Het zijn prooidieren. Ze worden niet erg oud. Ook de jongen kunnen zich weer snel voortplanten. Je kunt stellen dat voor kleine prooidieren geldt: vĂŠĂŠl jongen krijgen is belangrijker dan lang leven. De grote zoogdieren zoals paarden en reeĂŤn (kuddedieren) maken geen nest voor de jongen. De kuddedieren krijgen 1 of 2 jongen. Ze worden meestal op een onveilige plaats geboren maar de jongen kunnen wel al vlug staan en meelopen met de kudde. De kleine zoogdieren zoals muizen en konijnen, die in een veilig nest geboren worden zijn veel hulpbehoevender. Ze zijn vaak kaal en blind en kunnen nog niet lopen. Verschillen en overeenkomsten Wel in een nest

Niet in een nest

- korte draagtijd - veel jongen per worp - leeft niet in een groep - heeft een vast leefgebied

- lange draagtijd - 1 of 2 jongen per worp - leeft in kudde of groep - heeft geen vast leefgebied

Wat kan ik bij mijn geboorte? - ik kan zuigen dus drinken - ik ben blind - ik kan niet goed horen - ik ben kaal - ik kan niet staan of lopen

- ik kan zuigen dus drinken - ik kan zien - ik kan goed horen - ik heb een vacht (kan mezelf warm houden) - ik kan staan en lopen

10


Hoe groter de kans dat de jongen volwassen zullen worden hoe kleiner het aantal jongen per worp is. En zo zullen kleine prooidieren naar verhouding meer en vaker jongen krijgen. Muizen en konijnen bijvoorbeeld krijgen een paar keer per jaar jongen en in datzelfde jaar brengen die jongen ook al weer jongen ter wereld. Een konijnenpaar zou in het gunstigste geval in 4 jaar één miljoen nakomelingen kunnen krijgen. Het mannetje gaat op zoek naar een vrouwtje Grote zoogdieren zoals herten krijgen één keer per jaar jongen. Daarvoor gaan ze op zoek naar een vrouwtje. Ze vertonen dan speciaal gedrag bijvoorbeeld bepaalde bewegingen, geluid en geur. Vaak gaat dit zoeken ook gepaard met agressief gedrag van het mannetje. Dit is de bronsttijd. Als het vrouwtje bevrucht is, duldt ze het mannetje niet meer in haar nabijheid. Dit is niet bij alle zoogdieren zo. De draagtijd De tijd die verloopt tussen de bevruchting en de geboorte loopt nogal uiteen. Kleine dieren die vaak en veel nakomelingen krijgen kennen een korte draagtijd. De goudhamster zit 16 dagen in de buik van de moeder. Een olifant kent een draagtijd van 22 maanden. De grootste soorten hebben de langste draagtijd. Er kan ook sprake zijn van kiemrust. Een ree wordt bijvoorbeeld bevrucht in augustus (soms ook oktober of november) en bevalt in mei. De draagtijd is dan 7 of 9 maanden (het bevruchte eitje ontwikkelt zich in het begin nauwelijks). Een geit die ongeveer even groot is heeft een draagtijd van 5 maanden. De geboorte De meeste dieren worden geboren in de lente. Dat is een tijd met voldoende voedsel. De jonge dieren hebben dan ook na de zoogperiode voldoende te eten. De moeder likt na de geboorte het jong droog. Ze leert hierdoor de geur van het jong goed kennen en andersom natuurlijk ook. Bovendien is het een goede massage om de bloedsomloop te stimuleren. Het nest Vlak voor de geboorte wordt er door sommige dieren op de grond of in een hol een nest gemaakt. Meestal van plantenmateriaal. De konijnenmoeder plukt haren van haar borst om het nest te bekleden. De haren laten los onder invloed van hormonen. De jongen kunnen zo ook beter bij de tepels. Andere dieren zoeken een afgelegen plekje om de geboorte af te wachten. Het zogen Bij dieren die veel jongen krijgen zitten de tepels in twee rijen over de hele buik.Bij andere dieren zitten ze in de oksels of in de liesstreek. In de meeste gevallen komt het aantal tepels/spenen overeen met het aantal jongen dat de soort krijgt. Hoe hulpeloos de jongen ook zijn, één ding kunnen ze allemaal: ze zoeken en vinden de tepel van de moeder. Bij koeien, schapen en geiten duurt de zoogtijd lang en is de hoeveelheid melk vrij groot.

11


De ouderzorg In het algemeen zorgen de moeders voor de jongen. Ze voeden en verzorgen hen. Bij sommige roofdiersoorten helpen de vaders bij het voedsel zoeken. Behalve voor het voedsel moet de moeder ook voor de veiligheid en het warm houden zorgen. Zolang het jong niet in staat is zichzelf te redden, blijft deze zorg voor de moeder. Gedurende de tijd dat de moeder de jongen zoogt, is zij heel zindelijk op het nest. Verder is de ouderzorg per diersoort nogal verschillend. Jonge vossen worden bijvoorbeeld 3 tot 4 weken steeds door ma vos verzorgd. In die tijd is pa vos onmisbaar voor het verdedigen van het nest en het aandragen van voedsel. Als dieren in groepen leven herkennen de moeders hun eigen jong aan geur en geluid. Muizen en andere knaagdieren maken piepgeluidjes die te hoog zijn voor het menselijk oor. Door het gepiep vindt de moeder de afgedwaalde jongen terug en blijft het nest bijeen in de tijd dat de jongen nog blind zijn. Jongen reageren altijd snel op de waarschuwingsroep en de lokroep van de moeder. Jonkies die niet in een nest geboren worden drukken zich, als de moeder waarschuwt, doodstil tegen de grond zolang ze nog niet snel kunnen lopen. Als er sprake is van opvoeding bestaat die uit voordoen, aanzetten, waarschuwen en laten meedoen. Het moederdier leert de jongen hun omgeving kennen. Door haar voorbeeld te volgen leren de jongen voor bepaalde dingen te vluchten en hoe ze aan voedsel moeten komen. Van grote betekenis in het leven van het opgroeiende dier is het spelen met elkaar en met de moeder. Bij het spel krijgen de jonkies vaardigheid en beheersing over hun lichaam. Vooral voor jonge roofdieren is dat belangrijk.

12


4. Nachtbrakers Als wij mensen in het donker gaan wandelen voelen wij ons vaak erg onzeker, want we zien zonder licht niet veel. Wij zijn bij waarneming vooral afhankelijk van onze ogen. Mensenogen zijn aangepast aan het daglicht; in het duister raken we in de war. Veel zoogdieren hebben dat probleem niet:  ze hebben ogen die beter aangepast zijn aan het donker  ze hebben tastharen om goed te voelen  hun oren zijn erg goed ontwikkeld  ze kunnen heel goed ruiken. Daar tegenover staat dat wij kleur kunnen zien. Maar daar heb je in het donker niet veel aan. Nachtdieren zijn ’s nachts actief omdat hun prooi dan actief is. Soms ook omdat het ’s nachts veiliger is dan overdag. In de natuur speelt bovendien efficiëntie een grote rol: niets wordt onbenut gelaten, ook de tijd niet. Jaagt de zwaluw overdag op insecten, de vleermuis neemt het van hem over zodra de schemering invalt. De dieren die wij hier gaan zien zijn eigenlijk buitenbeentjes. Hoewel het echte nachtdieren zijn, hebben zij niet zulke geweldig goede ogen, maar bezitten zij andere zintuigen die hen prima in staat stellen er een nachtelijke leefwijze op na te houden. De groepen 1 t/m 4 gaan op stap met de Egel. Groep 5 t/m 8 mag zich verdiepen in de Vleermuis. De egel De egel is een zoogdier dat kinderen en grote mensen wel aanspreekt: ondanks zijn stekels heeft hij iets vertederends. Vanwege die venijnige stekels voelt een egel zich veilig. Onverstoorbaar scharrelt hij in het donker door de tuin, en maakt daarbij flink wat herrie. Hij zoekt overal naar eten. Officieel hoort de egel tot de insecteneters. De spitsmuis en de mol zijn naaste familie van hem. Maar egels eten niet alleen insecten. Ze eten wormen, slakken, kleine zoogdieren, vogels, reptielen, eieren en fruit. Eigenlijk zijn egels dus alleseters. Als er gevaar dreigt rolt hij zich op tot een balletje, waarbij de kop tegen de staart wordt gedrukt en zijn poten op de buik worden gevouwen. Een egel heeft een speciale spier over zijn hele lijf die hij aanspant, waardoor al zijn stekels overeind gaan staan. Meestal helpt dit afdoende en druipt de vijand teleurgesteld af. Maar er is één dier dat de egels zo nu en dan te slim af is: de vos. Als er water in de buurt is, rolt hij de egel erin. De egel moet zichzelf dan uitrollen om niet te verdrinken en op dat moment slaat de vos zijn slag. En, smerig detail, van vossen wordt weleens verteld dat zij over het egel-balletje gaan urineren. Ook dan moet de egel zich uitrollen om niet te verdrinken. Een andere geduchte vijand is de das. Een das heeft hetzelfde voedsel op zijn menu staan als de egel, maar hij lust het diertje zelf ook graag! Met zijn lange klauwen kan hij door de stekelbarricade van de egel heen komen. Egels gaan een paadje om als ze een das ruiken.

13


Nachtdier Omdat veel van zijn prooidieren ‘s nachts actief zijn, is de egel dat ook. Egels hebben niet zulke goede ogen; ze vertrouwen meer op hun goede neus. Horen kunnen ze ook goed. Voelen doet de egel met zijn snorharen en de haren die langs zijn flanken zitten. Daarmee kunnen ze de trillingen van de bodem voelen. Een gezonde, volgroeide egel is 20 tot 30 cm lang en weegt ongeveer 1 kilo. Hij is plomp gebouwd maar heeft verrassend lange poten. Toch heeft een egel meestal een waggelende rustige gang. Een bange egel kan echter een snelheid van 2 meter per seconde halen! Leefomgeving Het Engelse woord voor egel is ‘hedgehog’ ofwel ‘heggenzwijntje’. Een goed gekozen naam, want een egel leeft het liefst in een gebiedje van afwisselend akkertjes, oude tuinen, bomen, struiken, heggetjes, dood hout en gras. Hier kunnen ze ‘s nachts voedsel vinden, en zich overdag makkelijk verbergen. In een stad is het moeilijk voor een egel omdat er veel steen en beton is. Misschien heb je zelf een egel in je tuin. Als je er egeldrolletjes vindt, dan is het bewijs geleverd. Ze zijn zwart, ongeveer 5 cm lang, en je kunt er stukjes van keverschilden in zien zitten. Winterslaap De hele zomer door eet de egel zijn buikje rond, en kweekt zo een vetlaag die wel 1 cm dik kan worden. In de winter is er heel weinig voedsel voor hem. En als in de herfst de temperatuur overdag onder de 10 ºC duikt gaat hij een schuilplaats zoeken waar hij zijn winterslaap kan houden. Hij zoekt een veilige, beschutte plek uit waar hij van november tot maart/april kan slapen. Hij sleept bladeren, planten, mos en gras naar de uitgekozen plek, maakt een hoop, graaft zich in en begint te draaien. Zo ontstaat een nest met wanden die wel 20 cm dik kunnen zijn. Tijdens de winterslaap vertraagt de hartslag van de egel van 150 tot 10-20 slagen per minuut. Zijn lichaamstemperatuur loopt terug van 34 naar 4 ºC. Dit is precies genoeg om in leven te blijven. In die tijd verliest hij wel 1/3 van zijn gewicht. En zo zal onze egel in het voorjaar weer uitgeslapen tevoorschijn komen. Af en toe wordt hij een beetje wakker, maar niet echt actief. Stoor een egel ‘s winters nooit! Beschermd Egels zijn beschermde dieren. Het gaat namelijk niet zo goed met hen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het aantal egels hard achteruit gaat. Men ziet steeds minder egels in de tuin, maar wel op de weg: gemiddeld sneuvelen 100.000 egels per jaar (!) door het verkeer. Wees maar zuinig op het egeltje in je tuin. Hij houdt ervan wat rond te struinen, ook in de tuin van je buren, want aan één tuintje heeft hij niet genoeg. Heb je een vijver, zorg dan voor een opstapje aan de rand. Een egel kan wel zwemmen maar heeft soms moeite om de steile waterkant op te klimmen. Wil je goed voor je egel zorgen, maak dan wat houtstapeltjes, en gooi tuinafval niet weg maar maak een composthoop. Zorg voor losse bladeren waar hij beestjes onder kan vinden. En geef hem nóóit melk, want daar kan hij slecht tegen. Als je hem wat wilt geven geef dan een beetje kattenvoer, zowel blik als brokjes lusten ze graag.

14


Vleermuizen Vleermuizen bestaan al heel lang. De oudste vleermuis waarvan een fossiel gevonden is vloog 60 miljoen jaar geleden rond op aarde. In al die tijd is hun lichaamsbouw onveranderd gebleven. We zouden ze moeten koesteren, want het zijn hele nuttige dieren die ’s nachts veel schadelijke insecten eten. Gebouwd om te vliegen Vleermuizen zijn warmbloedig; ze hebben een lichaamstemperatuur van ± 37 ºC en 250-450 hartslagen per minuut. Vleermuizen zijn de enige zoogdieren die actief kunnen vliegen. De vleermuizen die in ons land voorkomen eten alleen insecten. De hand van een vleermuis heeft, net als duim die van ons, vijf vingers. Die zijn lang en dun om de vlieghuid zo groot mogelijk te maken. Hun slanke armen zijn alleen aangepast om te vliegen, niet om iets op te tillen of te pakken. De duim vormt een klein klauwtje, dat ze gebruiken om mee te klimmen of om even aan te hangen. De achterpoten van de meeste vleermuizen zijn niet been geschikt om mee te lopen. Maar wel om aan te hangen! Als een vleermuis op zijn vlieghuid voet staart kop hangt, worden door het lichaamsgewicht de pezen in de klauwen aangetrokken. Hierdoor klemt de klauw zich onwrikbaar vast. Het blijven hangen kost geen energie. Vleermuizen hangen om te rusten, met de kop naar beneden. Overdag slapen vleermuizen in rustige ruimtes zoals holle bomen, op zolders, in spouwmuren en in vleermuiskasten. Hun borstkas is vrij plat, zodoende kunnen ze zich overal tussendoor wringen. En ’s nachts jagen ze. Kijken met je oren Vleermuizen zijn niet blind, zoals men wel dacht. Ze zien het verschil tussen licht en donker, en ze onderscheiden vage contouren zoals bomen en huizen. Maar het allerbeste ‘zien’ ze met hun oren. Met hun bek stoten ze ultrasone geluiden uit, die weerkaatst worden door hun omgeving. De vleermuis vangt die echo’s op met zijn oren, en kan hieruit afleiden waar de prooi zich bevindt. Ook kan hij zich hiermee oriënteren. Om ervoor te zorgen dat de vleermuis niet doof wordt van zijn eigen roep, wordt tijdens het roepen de gehoorgang automatisch even afgesloten. Zo ‘ziet’ een vleermuis ‘s nachts alles wat wij zien bij daglicht, zelfs het verschil tussen de verschillende soorten insecten. Vleermuizen kunnen dingen waarnemen die zo dun zijn als een haar op je hoofd. Als een vleermuis vlak langs je vliegt, zit hij waarschijnlijk achter een insect aan! Een gewone dwergvleermuis verorbert tot wel 600 muggen per uur; dit is per nacht meer dan de helft van zijn eigen lichaamsgewicht. Insectenetende vleermuizen hebben kiezen met scherpe puntjes, waarmee ze de harde schildjes van hun prooien makkelijk kunnen kraken.

15


De tonen die vleermuizen voortbrengen kunnen wij niet horen. Ze zijn te hoog voor ons. Maar de wetenschap heeft speciale apparaten (bat-detectoren) ontwikkeld, zodat hun geluid voor ons hoorbaar kan worden gemaakt. Zo blijkt dat iedere soort een eigen geluid met een eigen toonhoogte maakt, aangepast aan zijn leefomgeving en de prooien waarop hij jaagt. Grootoorvleermuizen die soms in bossen jagen, maken zachte geluiden. Vleermuizen die in open gebieden jagen, schreeuwen, zodat hun geluid veel verder draagt. Als we het zouden kunnen horen, zou het geluid van de kleine bruine vleermuis even hard klinken als dat van een drilboor! Winterslaap In Nederland is het ’s winters te koud, en zijn er te weinig insecten. Van oktober tot maart houden vleermuizen daarom een winterslaap. Hiervoor zoeken ze vorstvrije ruimtes op zoals grotten, verlaten mijnen, ijskelders, bunkers of forten. Dit zijn meestal niet dezelfde ruimtes als die waarin zij ’s zomers slapen. De vochtigheid in die winterverblijven moet tussen 90 en 100% zijn, anders kan de dunne vlieghuid scheuren. Hun lichaamstemperatuur daalt tot 0-10 ºC, de hartslag gaat naar 20-80 slagen per minuut, en de vleermuis haalt nog maar om de paar minuten adem. Voortplanting Vleermuizen paren in de herfst, en ook wel als zij tijdens de winterslaap af en toe wakker worden. Maar de bevruchting vindt pas in het voorjaar plaats. In juni vormen de vrouwtjes grote kraamkolonies in o.a. oude bomen met holten. Daar worden de jongen geboren. De meeste vleermuizen krijgen maar één jong per jaar. Wordt er een tweeling geboren, dan sterft vaak een van de twee. Als de moeder jaagt gaat bij veel soorten het jong mee. Het klemt zich dan vast aan haar buik. Maar als het met 3 weken te zwaar is geworden laat de moeder het achter in de kraamkolonie bij de andere jongen, totdat het zelf kan vliegen. Een aantal keren per etmaal komt de moeder langs om het te zogen met voedzame melk. Vleermuisjongen hebben bij de geboorte 1/4 van de grootte en het gewicht van hun moeder. En ze groeien snel: na vijf weken kunnen ze al vliegen en gaan ze zelf op jacht. Beschermd De meeste vleermuissoorten zijn kwetsbaar omdat ze maar één jong per jaar krijgen. Als overwinterende dieren worden gestoord, is de kans groot dat ze dood gaan van uitputting, omdat ze dan te veel van hun vetreserve gebruiken. De kans op uitsterven is hierdoor groot. In Nederland en de rest van Europa worden de meeste vleermuissoorten bedreigd, maar ook in andere delen van de wereld gaat het aantal soorten sterk achteruit. Oude bomen worden bij ons soms te snel gekapt. Vaak is de gedachte: “oude bomen zijn ziek en moeten weg.” Helaas gaat dat ten koste van plaatsen voor vleermuis-kraamkolonies. Daarom zijn vleermuizen hier in Nederland beschermd. Zó beschermd, dat zelfs dode vleermuizen niet opgezet en tentoongesteld mogen worden.

16


5. Opzij ... opzij ... opzij Wij mensen hebben een eigen plek nodig waar we kunnen wonen, eten en slapen en waar we ons veilig voelen. Dieren hebben ook zo’n plek nodig, maar wij nemen zoveel ruimte in, dat er voor veel dieren bijna geen plaats meer over is. Op deze post wordt gevraagd, of wij een beetje opzij willen gaan voor de das, de bever en de mol, zodat ook zij een veilige plek hebben om te kunnen leven. De das De das is van neus tot staart ongeveer 90 centimeter lang. Zijn gewicht ligt tussen de 12 en 19 kilo, het is een vrij fors dier. De das is lang niet zo slank en sierlijk als andere marterachtigen zoals de bunzing. De das heeft een opvallende koptekening: zwarte en witte strepen en witte oortjes, een mooie ronde neus en zwarte kraaloogjes. Het is een geboren graver, toegerust met zeer sterk ontwikkelde en gespierde voorpoten met grote klauwen. Heel belangrijk is zijn goede reuk. Ook moet hij goed kunnen horen om prooien te vangen en gevaren tijdig te ontdekken. Het gezichtsvermogen van de das is in het donker vrij slecht, terwijl hij overdag redelijk kan zien. Hij was eigenlijk een dagdier maar door de voortdurende verstoring van zijn leefgebied heeft de mens hem gedwongen ’s nachts actief te zijn. Waar woont de das? Dassen wonen graag in bossen met in de buurt grasland, akkers en heggen. Zij leven in ondergrondse holen, die burchten heten. Een burcht bestaat uit een groot netwerk van gangen en kamers en telt meerdere verdiepingen. Het uitgegraven zand en stenen vormen enorme stortbergen voor de ingangen van de burcht. Via een geul wordt dit alles afgevoerd. Sommige burchten zijn zo groot als een voetbalveld met meerdere holen, andere bestaan maar uit één hol. Dassen zijn heel netjes op hun huis. Elk hol wordt zorgvuldig bekleed met droog plantenmateriaal zoals varens, bladeren, mos en gras. Dit materiaal wordt zeer regelmatig ververst. Dassen poepen altijd buiten de burcht in daarvoor gegraven mestputjes (latrines). In elke burcht woont een familie dassen die uit meerdere vaders, moeders en enkele jonge dassen bestaat. Iedere familie heeft haar eigen territorium (woongebied). Komen ze op elkaars gebied, dan wordt het knokken. Dassen zijn heel trouw aan hun burcht, soms wordt een burcht wel 100 jaar achtereen bewoond. Dassen paren in de lente of in de vroege zomer. De bevruchte eicel groeit in december pas uit tot een embryo. Zes tot acht weken later krijgen de vrouwtjes twee of drie jongen. Het voedsel van de das Dassen zijn alleseters (omnivoren). Zij eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel. Het belangrijkste eten voor de dassen is regenwormen. Zij graven ze niet op uit de bodem, maar verrassen ze als ze ’s nachts boven de grond komen op zoek naar voedsel. Verder eten zij kleine zoogdieren, bijvoorbeeld jongen van ratten, muizen, mollen en konijntjes. Daarnaast zijn dassen verzot op mest- en meikevers, emelten (larven van langpootmuggen) en engerlingen (larven van meikevers). Dassen eten ook fruit, paddenstoelen, kikkers en graan. Soms graven ze nesten van hommels, bijen en

17


wespen op en halen ze daar larven en honing uit. Het liefst hebben ze een leefgebied waarin ze op korte afstand van de burcht al deze soorten voedsel kunnen vinden.

De bever De lichaamslengte van de bever is 75-100 cm, de staartlengte 30-40 cm. Zijn gewicht ligt tussen de 15 en 30 kilo. Op de vaste grond is hij niet zo handig, maar hij is wel een uitstekende zwemmer. De achterpoten hebben vliezen en als hij in het water duikt, worden zijn relatief kleine oren en ogen met een membraan (vlies) bedekt. De grote staart, bedekt met schubben, gebruikt hij als roer. De bever heeft een glanzende, waterdichte vacht met lange, stugge haren en dik zijdeachtig dons. Vanwege deze prachtige pels werd er op hem gejaagd voor het maken van bontjassen. Bevers waren hier in Nederland uitgestorven. Een aantal jaren geleden zijn er weer bevers uitgezet o.a. in de Biesbosch. Waar woont de bever? Bevers hebben een gebied nodig dat bestaat uit rivieren en meren met rondom moerasbossen. Het water moet minstens anderhalf tot twee meter diep zijn, het mag ‘s winters niet tot op de bodem bevriezen en ‘s zomers niet uitdrogen, en er moeten uitgestrekte, stilstaande gedeelten aanwezig zijn. Bij rivieren graven zij meestal hun holen in de oever uit. Bij meren en plassen, die zij deels zelf aanleggen, bouwen zij een burcht in het water. Dit is een met de ondergrond verbonden eiland van boomstammen, takken en waterplanten, die aan de binnenzijde met modder stevig aan elkaar zijn gemetseld. De toegang tot de burcht moet altijd onder de waterspiegel liggen. De bevers gebruiken takken en twijgen voor de constructie van dammen. De burchten liggen vanuit de dammen gezien stroomopwaarts. Na zware regenval laten ze de waterspiegel van het stuwmeer zakken door een sluis in de dam open te zetten. Een te sterke daling van de waterspiegel gaan ze tegen door de opening te sluiten en soms door de bouw van een tweede dam. De bevers krijgen in de lente 2-4 jongen, hun draagtijd is ongeveer 15 weken. Het voedsel van de bever Bevers zijn planteneters (herbivoren). In de directe nabijheid van hun woning moeten ze hun eten kunnen vinden. Om een kleine boom om te hakken, buigen ze de stam met hun ‘handen’, met vijf vingers. Dan snijden ze hem met hun snijtanden schuin door. Als een boom groter is, knagen ze rondom aan de stam totdat de boom omvalt. De schors en de twijgen eten ze. Verder eten bevers ook wortelstokken van waterplanten, grassen en vooral in de zomer een groot aantal kruidachtige planten. Bevers eten buiten op een lage oever en bewaren hun voorraad takken vlak bij de burcht. Voor de maaltijden ’s winters verzamelen ze takken die ze onder water bewaren.

18


De mol De lichaamslengte van de mol is 13-15 cm, zijn staart is 2,5-4 cm, zijn gewicht 60-120 gram. Zijn zachte pels is meestal zwart, met korte rechtopstaande haartjes. Zijn pels heeft geen ‘vleug’; je kunt hem niet tegen de haren instrijken! Zo blijft er geen aarde in zijn pels hangen en het water druipt er volledig af. De mol heeft twee echte ‘graafhanden’. Tussen zijn tenen zitten vliezen, zodat ze als een schop of schoffel dienst kunnen doen, waarbij zijn brede sterke nagels moeten meehelpen. Zijn handpalmen zijn natuurlijk naar buiten gekeerd, en omdat ze onbehaard zijn, doen ze ook echt aan handen denken. Hiermee graaft hij een uitgebreid gangenstelsel onder de grond. Met zijn piepkleine oogjes kan hij niet veel zien. Hij heeft onder de grond meer aan een geweldig reuk- en tastvermogen. Zijn oren liggen verborgen in zijn vacht. Waar woont de mol? Allerlei terreinen zijn voor mollen geschikt, maar hun voorkeur gaat uit naar grasland en bos. Iedere mol graaft zijn eigen gangenstelsel met tunnels en stevige wanden. Ze bouwen een apart nest om in te wonen en de jongen te verzorgen. Mollen krijgen in de lente 3-6 jongen na een draagtijd van ca. 4 weken. De babykamer is groot en is gemaakt van bladeren en grassen. Na vijf weken verlaten de jongen het nest. Mollen zijn solitair, ze leven dus alleen, en verjagen indringers uit hun gangen. Bij het graven duwen ze met een graafhand de grond tot een molshoop omhoog, terwijl ze zich met de andere hand schrap zetten tegen de gangwand. In dit gangenstelsel zijn ze veilig voor hun vijanden zoals buizerd, reiger, uil en das. De wezel is het enige dier dat een mol door zijn gangen kan achtervolgen. Het voedsel van de mol De mol is een vleeseter, een carnivoor. Om de 3 à 4 uur doet hij de ronde door zijn gangenstelsel op zoek naar voedsel: regenwormen, insecten, insectenlarven en slakken. Regenwormen vormen het hoofdvoedsel. De mol kan maar een paar uur zonder eten, dit komt door het actieve leven en het koude milieu. De mol houdt geen winterslaap, maar hij legt een voorraad regenwormen aan. Om die ‘vers’ te houden, bijt hij de kopgedeelten van de wormen af en draait de wormen in een knoop. Een voorraad bestaat uit honderden wormen.

We hebben gezien dat zowel de das, de bever als de mol flink wat ruimte nodig hebben om veilig te kunnen wonen en om voldoende voedsel te kunnen vinden. Alle drie worden ze bedreigd door de mens, die steeds meer ruimte voor zichzelf opeist, daarom opzij … opzij … opzij …

19


Tot slot Na een bezoek aan ons Zoogdierenproject zullen niet alleen de kinderen maar ook de volwassen begeleiders heel wat meer over zoogdieren weten. Het feit dat mensen óók zoogdieren zijn zal voor veel kinderen een verrassing zijn. Verder hopen we dat door dit project de kinderen zoogdieren beter zullen begrijpen: waarom veel dieren zich niet zomaar laten zien, waarom veel wilde zoogdieren zeldzaam zijn (geworden) en waarom mensen deze mooie dieren wat met rust moeten laten. Bij het project hoort een pakket werkbladen die tijdens het bezoek soms nauwelijks aan bod komen. Dat is geen probleem, de meeste werkbladen zijn ook ná het bezoek aan het project heel geschikt om op school te maken. Dat geeft de kinderen de gelegenheid om nog eens terug te komen op de onderwerpen die ter sprake zijn geweest. Wij gebruiken bij dit project verschillende opgezette dieren. Hierdoor krijgen de kinderen een beter idee van de grootte van de verschillende beesten. Eén van de eerste dingen die we de kinderen nadrukkelijk vertellen, is dat wij deze dieren niet hebben doodgemaakt (een vraag die vaak wordt gesteld). Het zijn meestal verkeersslachtoffers die voor educatieve doeleinden zijn opgezet. Wij hopen dat zowel kinderen als leerkrachten en ouders weer veel plezier beleven aan dit boeiende project. De projectgroep van het IVN Valkenswaard Januari 2010

IVN VERENIGING VOOR NATUUR- EN MILIEUEDUCATIE AFDELING VALKENSWAARD

20


Geraadpleegde literatuur Boeken en tijdschriften Bevers in de Biesbosch De das in Nederland De dassenburcht De nieuwe encyclopedie van de hond De zoogdieren van Nederland Dieren in de kijker Dieren in het wild: Wolven Dossier kleine roofdieren Eten, over het verzamelen van voedsel Grasduinen Grote en kleine spaarders van Moeder Natuur Inleiding tot de biologie Leerboek der dierkunde Mollen Mol (Dierenallerlei) Paarden aan kinderen verteld Panda (WNF) Zoogdieren Zoogdieren Zoogdierengids Zoogdieren, hoe dieren leven Zoogdieren, prenten en sporen Zoogdieren van Europa Zo worden kleine dieren groot op de boerderij

Internet noorderlicht.vpro.nl/artikelen/21057312/ http://www.californiawolfcenter.org/ www.darkside-gs.de/html/woelfe.html www.diereninfo.be/ www.egelopvang.nl/egelleven.htm www.egelsite.nl www.geaflecht.nl/geafl/archief/artikel/ vlrmuis.html www.jaarvandeegel.nl/ www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/ natuurdatabase.nl/i002455.html www.vleermuis.net www.vleermuissitevoorkids.nl www.wolfcountry.net/WolfSounds.html www.wolf.org www.zoogdiervereniging.nl/

M. van den Dool, M. de Rijke e.a. J.J. Dirkmaat C. Schnieper, F. Labhardt Dr. B. Fogle Dr. M. Ysseling en Dr. A. Scheygrond Sun Wang Ling J. Green Werkg. bescherming kleine roofdieren J. Owen div. nummers Prof. Dr. A. Stolk D.G. Mackean A. Mellink R. Vranckx T. Morris E. Rousseau div. nummers M. Clark Readers Digest Thieme Dr. M. Burton R. Brown, M. Lawrence M. de Jong A. Royer

Vleermuizen Wolven Wolven Egels Egels Egels Vleermuizen Egels Mens en wolf Vleermuizen Vleermuizen Wolven Wolven Algemeen

21


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.