Gidsenmap nachtzwaluw

Page 1

Op zoek naar de geitenmelker een project ivm de nachtzwaluw ism Tracing Nature vzw voor 4de + 5de leerjaar Vanuit een verhaal over 'Lei en de geitenmelker' neemt de gids de kinderen mee op de heide en leren zij de biotoop van de nachtzwaluw kennen. Na een uitleg over het ontstaan komt ook het beheer van de heide uitgebreid aan bod niet alleen met woorden maar ook met daden. Door het verhaal horen de kinderen hoe onze voorouders probeerden te overleven op de heide; een mooi voorbeeld van duurzaamheid avant la lettre. De kinderen kruipen in de huid van de nachtzwaluw, de camouflage kampioen....

 Achtergrondinformatie -Wikipedia -De nachtzwaluw in de handleiding VVV - Kwesties uit het veld - Radiotelemetrisch onderzoek in Bosland

 Opbouw klasactiviteit  Leerdoelen en eindtermen maart 2013


Achtergrondinformatie Dit lezen we op wikipedia:


Uit de handleiding " vegers voor vlinders" :

Kennismaking met de nachtzwaluw paspoort van de nachtzwaluw naam: nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus), in de volksmond ‘geitenmelker’ genoemd woonplaats: randen van droge bossen grenzend aan heide, brede brandgangen, halfopen terreinen nationaliteit (= voorkomen): van mei tot september in onze streken, de rest van het jaar in tropische Afrika voedsel: allerhande nachtvlinders en grote vliegende kevers

De nachtzwaluw is een merkwaardige vogel van halfopen, open droge terreinen en van overgangssituaties in het landschap. Hij heeft een zeer goede schutkleur. Als hij stil zit op de grond of op een tak, zie je hem vaak over het hoofd. Zijn aan de basis opvallend brede bek werkt als een grote trechter bij het vangen van allerhande vliegende nachtvlinders en grote kevers, zijn geliefde voedsel. In een spectaculaire vlucht vol buitelingen gaat hij op jacht in de avondschemering.

Foto van de nachtzwaluw (foto: Glenn Vermeersch)

Zijn geluid bestaat uit een vreemd snorren, dat hij enkele minuten lang kan aanhouden. Vanaf mei tot laat in juli kan je dit geluid horen op de heide waar hij nog broedt. Hij zit vaak in een boom, zich platdrukkend tegen de tak om niet gezien te worden. In de vlucht slaat hij soms met zijn vleugeltoppen tegen elkaar, wat klinkt als een dof handgeklap. De mannetjes hebben opvallende witte vlekken op hun staart en handpennen. Die gebruiken ze om vrouwtjes het hof te maken in spectaculaire baltsvluchten. De nachtzwaluw broedt op de grond. Veel stelt het nest niet voor, vaak is het gewoon een kuiltje in de grond. Meestal is er wel een boom in de buurt als schuilplaats. Bij


gevaar houden de jongen zich doodstil, volledig vertrouwend op hun schutkleur. Ondertussen proberen de ouders de aandacht van de indringer af te leiden door te doen alsof hun vleugels verlamd zijn. Zo lokken ze de aanvaller weg van het nest. Wanneer het nest te vaak verstoord wordt, deinzen de oudervogels er niet voor terug om hun eieren of jongen te verplaatsen naar een veiligere plek. In het ergste geval verlaten ze het nest. Nachtzwaluwen zijn echte trekvogels. Ze overwinteren in tropisch Afrika en keren pas vanaf eind april – maar vooral de eerste helft van mei - terug naar onze streken. Vanaf september vertrekken ze terug naar hun overwinteringsgebieden. Een oude naam voor de nachtzwaluw is ‘geitenmelker’, omdat men de vogel ervan verdacht 's nachts bij schapen en geiten melk te stelen. De nachtzwaluw had deze reputatie te danken aan de wijd opengesperde snavel en het verscholen leven dat de vogel leidt. Bovendien hing hij ’s avonds en ’s nachts vaak rond schapen- en geitenstallen om jacht te maken op de talrijke insecten die er rond vlogen. Leefgebied en voedsel De nachtzwaluw is een soort van droge halfopen en open zandige terreinen zoals heide, stuifduinen, kapvlakten en jonge aanplantingen. Eveneens zijn overgangssituaties in het landschap zeer belangrijk. Een zekere begroeiing met grove den of ander naaldhout en berk is gewenst als beschutting voor het nest, als rustplaats overdag en als zangpost ‘s nachts. Even belangrijk is de aanwezigheid van open zandige ruimten en onbegroeide plekken rond bomen. Hij houdt erg van een gevarieerde omgeving bestaande uit structuurrijke (oude) heide en jonge heide met een geleidelijke overgang naar bos. Voorkomen Limburg vormt veruit het belangrijkste leefgebied van de nachtzwaluw in België. Door het nemen van geschikte beheersmaatregelen kan een voldoende grote kernpopulatie van deze soort opgebouwd worden in de provincie. Deze kan dan dienen als bronpopulatie voor omliggende gebieden waar de soort ook tot broeden kan komen. In theorie heeft de nachtzwaluw in Limburg nog grote potenties en uitbreidingsmogelijkheden. Uit onderzoek bleek dat tot vijfendertig km² zeer geschikt habitat kan worden bij gecreëerd. Het gaat hier voornamelijk om het vrijmaken van duinruggen die momenteel beplant zijn met grove den en Corsicaanse den. Dit zou een winst opleveren van honderden broedparen voor Limburg! Rond het begin van de twintigste eeuw broedden vermoedelijk nog meer dan duizend koppels nachtzwaluw in Vlaanderen, met een voorkeur voor de uitgestrekte heidevelden van Antwerpen en Limburg. Door massale ontginning van heidevelden voor landbouwgebruik en door bebossing met naaldhout is de soort erg achteruitgegaan in grote delen van Vlaanderen. In Antwerpen is de aanwezigheid van de nachtzwaluw beperkt tot slechts een handvol locaties, waaronder het militair domein Groot Schietveld en de Kalmthoutse heide. Alleen in Limburg is de soort nog wat algemener aanwezig. Deze provincie bevat dan ook veruit het grootste deel van de resterende Vlaamse populaties nachtzwaluw. In Limburg zijn nog drie kernpopulaties terug te vinden van de nachtzwaluw: de eerste is gelegen in de Mechelse heide en vallei van de Zijpbeek, een tweede rond het militair domein van


Helchteren en de aangrenzende heidegebieden en een derde rond het militair domein van Leopoldsburg en de bossen van de Lage Kempen. Op Limburgse schaal is de verspreiding van de nachtzwaluw sterk afgenomen ten opzichte van 1985. Het aantal bezette km-hokken is gehalveerd. Nochtans zijn de aantallen broedkoppels min of meer stabiel gebleven in Limburg. De drie grotere kernpopulaties zijn bewaard gebleven, terwijl enkele solitaire hokken nu niet meer bezet zijn. Dit lijkt erop te wijzen dat de vogel zich terugtrekt in de meest geschikte gebieden. In de rest van Vlaanderen is de nachtzwaluw na 1985 een schaarse broedvogel geworden. Het totaal voor Vlaanderen werd eind jaren ‘90 op 208 – 281 geschat, waarvan 170 – 220 paren in Limburg broedden. Ook in Nederland – de noordwestelijke grens van het verspreidingsgebied – is de soort de laatste decennia achteruitgegaan.

Verspreiding van de nachtzwaluw in Vlaanderen. Hoe groter de stip hoe hoger het aantal broedparen dat in het betreffende gebied geïnventariseerd werd (Vermeersch et al., 2004).

Kansen en bedreigingen In het recente verleden is de bebossing van heideterreinen een belangrijke oorzaak geweest voor de achteruitgang van de nachtzwaluw. Of dit de enige oorzaak is van de achteruitgang, daarover zijn de meningen verdeeld. Met name over de vraag of een toename van het aantal natte zomers ermee te maken heeft, bestaat nog discussie. Nachtzwaluwen zouden hier mogelijk effect van kunnen ondervinden. Zeker is dit echter niet aangezien de vogels (en ook de jongen) een soort lethargische toestand1 kunnen aannemen in perioden van slecht weer. Zeker is wel, dat de afname van belangrijke prooidieren als mei- en junikevers, het dichtgroeien


van veel halfopen heidevelden en de sterk toegenomen recreatiedruk in de overgebleven geschikte broedgebieden de soort danig parten speelt. Vooral loslopende honden en het kriskras doorkruisen van broedgebieden is nefast voor de vogels. Met een aantal gerichte beheersmaatregelen kunnen potentieel geschikte heidegebieden een stuk aantrekkelijker worden voor de nachtzwaluw. Daarbij gaat het om het vergroten van de randlengte tussen bos en hei, het scheppen van zandige kale plekken in de hei en het laten staan van enkele bomen (grove den) in de heidevelden. Extensieve begrazing buiten de broedtijd is bij uitstek geschikt om de voor de soort gewenste moza誰ekstructuur te krijgen. In droge bossen is de aanwezigheid van zandige brandgangen en open plekken van belang. Verder is voorkoming van verstoring erg belangrijk. De nachtzwaluw is een soort die een gemiddeld hoge gevoeligheid voor verstoring kent. Niet enkel recreatie kan een negatief effect op de broedaantallen hebben, ook intensieve begrazing van heideterreinen met schapen heeft negatieve gevolgen. Afsluiting van voor de nachtzwaluw belangrijke terreinen in het broedseizoen verdient daarom zeker aanbeveling. In elk geval dienen loslopende honden uit de broedgebieden geweerd te worden, aangezien zij veel schade kunnen aanrichten bij grondbroedende soorten zoals de nachtzwaluw.


Kwesties uit het veld De Nachtzwaluw doorgelicht De Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus is een grondbroedervan bosranden in een gevarieerd heidelandschap. Omwille van habitatdegradatie en versnippering trad sinds het midden van de 19de eeuw een sterke afname op in het aantal broedparen. Omwille van zijn verborgen en mysterieuze levenswijze is het echter moeilijk om het gedrag en het habitatgebruik van de Nachtzwaluw te bestuderen. Daarom hebben we in het kader van het herstel van de nachtzwaluwpopulaties de afgelopen twee jaar het leefgebied van de soort in kaart gebracht in Bosland (Noord-Limburg). Een overzichtsartikel rond het uitgevoerde radiotelemetrisch onderzoek werd gepubliceerd in Natuur.oriolus (Evens et al. 2012). Hier gaan we dieper in op de beheerkeuzen die best kunnen worden gemaakt voor een goede instandhouding van de soort. Het habitatgebruik van de Nachtzwaluw werd bepaald door op geselecteerde waarnemingspunten gedurende vier minuten de aanwezigheid van gezenderde individuen te controleren. Dit gebeurde van 1 juli tot 15 september 2010 op ten minste vier avonden per week. Puntwaarnemingen werden achteraf gedigitaliseerd met behulp van een geografisch informatiesysteem, waarna op basis van de digitale puntwaarnemingen het leefgebied van elk individu berekend werd als de homerange, het gebied waarbinnen een individu zich voortplant en foerageert. Tot slot werd op basis van de homeranges en vegetatiekaarten onderzocht of gezenderde individuen een voorkeur hadden voor bepaalde habitattypes of bosbestandskenmerken.

Hierbij werd het proportionele habitatgebruik van alle gezenderde individuen vergeleken met de beschikbare oppervlakten van alle habitattypes in het onderzoeksgebied. De foerageergebieden in onze studie bestonden uit schrale graslanden, vochtige mesotrofe landbouwpercelen en structuurrijke natte heide. We stelden bovendien vast dat er tussen individuen een sterke variatie was in de grootte van het leefgebied en de onderlinge afstand van de foerageergebieden. Deze foerageerafstanden werden meermaals per nacht overbrugd en naarmate de herfsttrek naar de overwinteringsgebieden naderde, vergrootte deze afstand vaak tot 3 kilometer en meer. Deze individuen keerden dan gedurende de nacht niet meermaals terug naar de slaapplaatsen. Het identificeren van foerageergebieden is dus een belangrijk element bij het opmaken van beheerplannen. Verder blijkt, gezien de hoge nachtzwaluwactiviteit, het herstel van vennen en duinen een zeer goede ingreep om geschikt habitat te creĂŤren. Bijkomend kan het verbreden van zandige exploitatiewegen een doeltreffende maatregel zijn, zoals bleek uit de hoge frequentie waarmee deze werden gebruikt door zowel gezenderde als ongezenderde individuen. De ontwikkeling van een netwerk met open plekken en structuurrijke overgangen naar bosbestanden lijkt dus een goede maatregel om de soort lokaal te ondersteunen (zie ook Verstraeten et al. 2011). Om open gebieden te creĂŤren worden echter veelal volledige kappingen uitgevoerd, dikwijls gevolgd door plaggen of chopperen, maar hierbij ontstaan vaak scherpe overgangen naar dichte


bosbestanden. Deze scherpe randsituatie wordt door Nachtzwaluwen als ongunstig beschouwd. Beter wordt dus geopteerd om bijkomend de aangrenzende bosrand ijl te maken zodat natuurlijke verjonging spontaan kan ontwikkelen. Daarnaast lijkt het aangewezen de open percelen te frezen of eggen om successie tegen te gaan. Vergraste wegen in Domeinbos Pijnven bleken immers te worden verlaten door Nachtzwaluwen ten voordele van nieuwe zanderige percelen en wegen in de nabije omgeving. De slaap- en broedplaatsen behelsden voornamelijk ijle bestanden (< 25% kroonsluiting), terwijl leeftijdsen boomsoortsamenstelling van bosbestanden weinig indicatief bleken om de nachtelijke aanwezigheid van Nachtzwaluwen te voorspellen. In de Langetermijnvisie Houtproductie van Bosland (Moonen et al. 2011) werden bosbestanden met een ecologische hoofdfunctie aangeduid. Aangezien boomsoortsamenstelling relatief onbelangrijk bleek, zouden deze bestanden gedomineerd door naaldhout geleidelijk omgevormd kunnen worden naar Eiken-Berken- en Eiken Beukenbossen, oorspronkelijke climaxvegetaties op de Kempense zandgronden. Maar ook voor bosbestanden met een economische hoofdfunctie lijken alsnog ecologische potenties weggelegd. Uit onze studie bleek dat Nachtzwaluwen frequent gebruikmaakten van stapels dood hout en van Corsicaanse dennen als slaapplaats (20% en 42% van alle slaapplaatsen). Nachtzwaluwen bevonden zich tijdens dit onderzoek hoofdzakelijk binnen de voor recreanten ontoegankelijke zones. Naast een hogere verstoringsgraad is de afwezigheid van geschikt habitat in de toegankelijke zone een plausibele verklaring. Wel bevonden zich enkele broedplaatsen nabij een fietsroute waar recent brede zandwegen werden heraangelegd. Loslopende honden blijken wel een belangrijke vorm van verstoring. Honden struinen vaak doorheen de bosrand waar zij broedende Nachtzwaluwen kunnen opstoten. Hierbij worden de nagenoeg witte eieren bijzonder zichtbaar voor predatoren (Murison 2002, Langston et al. 2007). Het is dan ook aangeraden de ontoegankelijke gebieden als dusdanig te bewaren. Nachtzwaluwen reageerden uitermate snel op uitgevoerde beheerwerken in Bosland. Duin- en heideherstel ter hoogte van Paardshaagdoornberg, dat voorheen gedomineerd werd door monotone bestanden met 40-tot 60-jarige Coriscaanse dennen, werd afgerond in april 2010. Waar op deze plek voorheen nooit Nachtzwaluwen werden

waargenomen, werden in mei 2010 reeds twee broedplaatsen gelokaliseerd. Ook ter hoogte van de huidige Forbio-site werden voor 2011 geen Nachtzwaluwen waargenomen. Na de volledige kapping van enkele bosbestanden werd de site onmiddellijk als broed- en foerageergebied ingenomen. Het hedendaagse duurzaam bosbeheer staat in schril contrast met de vroegere economische houtproductie. Vandaag streeft men in Bosland naar een open, structuurrijke bosomgeving met bosbestanden variërend in leeftijd en dichtheid. Toch blijkt dat economische doelstellingen niet volledig weggecijferd moeten worden. Dit blijkt duidelijk uit het proefperceel met ‘den na den’ schermslag. Mits een genuanceerde exotenbestrijding en biomassaexploitatie is het bovendien mogelijk om geschikt habitat te creëren in een omgeving met overwegend houtproductie. Wel dient men rekening te houden met de schoontijd. De vondst van nieuwe broedsels begin augustus indiceert dat deze bosomgevingen minstens tot 1 september gevoelig zijn voor verstoring. Ruben Evens (evens.ruben@gmail.com), Olivier Honnay, Eddy Ulenaers & Luc Lens Referenties Evens R., Honnay O., Ulenaers E. & Lens L. 2012. Radiotelemetrisch onderzoek in Bosland. Een blik op de verborgen leefwereld van de Nachtzwaluw. Natuur.oriolus 78(1): 1-11. Langston R.H.W., Liley D., Murison G., Woodfi eld E. & Clarek R.T. 2007. What eff ect do walkers and dogs have on the distribution and productivity of breeding European Nightjar Caprimulgus europaeus. Ibis 149:27-36. Moonen P., Kint V., Deckmyn G. & Muys B. 2011. Wetenschappelijke onderbouwing van een langetermijnplan houtproductie voor Bosland. Eindrapport. KU Leuven. Murison G. 2002. The impact of human disturbance on the breeding success of Nightjar Caprimulgus europaeus on heathlands in south Dorset, England. English Nature Peterborough. Verstraeten G., Baeten L. & Verheyen K. 2011. Habitat preferences of nightjar Caprimulgus europaeus in forests on sandy soils. Bird Study 58: 120-129.


Radiotelemetrisch onderzoek in Bosland Een blik op de verborgen leefwereld van de Nachtzwaluw ❱ Ruben Evens, Olivier Honnay, Eddy Ulenaers & Luc Lens De Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus is een typische bosrandvogel die voorkomt in heidegebieden en bossen. Haar verborgen en mysterieuze levenswijze vormt voor velen een bron van inspiratie en fantasie, maar terzelfdertijd maakt dit de soort ook moeilijk te bestuderen. Om de ecologie van de Nachtzwaluw beter te begrijpen werd in 2010 en 2011 radiotelemetrisch onderzoek uitgevoerd in Bosland (noordwest Limburg). Dit artikel synthetiseert de belangrijkste resultaten en bespreekt enkele opmerkelijke waarnemingen.

Gezenderd vrouwtje Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus (Foto: Theo Geuens)

Internationale strijd tegen biodiversiteitsverlies

Met ‘the decade of biodiversity’, geven de Verenigde Naties opnieuw uiting aan een groeiende bezorgdheid over de toenemende druk op habitats en soorten. Omwille van menselijke activiteiten verdwijnen, versnipperen en degraderen ecologisch waardevolle habitats in snel tempo. Recent werden reeds verschillende initiatieven genomen om biodiversiteitsverlies tegen te gaan, bijvoorbeeld door de ruimtelijke samenhang tussen habitatfragmenten te verhogen. Een voorbeeld hiervan is het Natura 2000 netwerk dat bestaat uit vogel- en habitatrichtlijngebieden waarvoor specifieke instandhoudingsdoelstellingen (IHD’s) werden

geformuleerd. Deze IHD’s werden hoofdzakelijk opgesteld op basis van literatuurgegevens van soorten (Adriaens & Ameeuw 2008). Ook voor het onderzoeksgebied van deze studie, Bosland (Box 1), werden grote delen als speciale beschermingszone (SBZ) aangeduid en recent soortspecifieke IHD’s (S-IHD’s) geformuleerd. Om de wetenschappelijke juistheid van de reeds gepubliceerde informatie met betrekking tot de Nachtzwaluw in Bosland na te gaan werd radiotelemetrisch onderzoek uitgevoerd.


Van een heidelandschap naar Bosland Heidegebieden werden gevormd door de eeuwenlange invloed van de mens op de vegetatie (Gimingham & De Smidt 1983). Extensieve landbouw onttrok grote hoeveelheden voedingsstoffen aan dit systeem. Het voedselarm milieu dat zo ontstond werd al snel de thuishaven van diverse en gespecialiseerde levensgemeenschappen. Hoewel menselijke invloed zorgde voor het ontstaan van deze halfnatuurlijke gebieden, legt de mens vandaag een negatieve druk op de oppervlakte, kwaliteit en connectiviteit van heiderestanten (Hens et al. 2005, Hermy et al. 2004, Piesens et al. 2005). Ontginningen en functieveranderingen, afgraving van landduinen, omzetting tot wei- en akkerland, bebossingen en urbanisatie lagen aan de basis van een afname met 95% van de oppervlakte heide in Vlaanderen en Nederland (Ode et al. 2001). Daarnaast nam ook de habitatkwaliteit in de nog resterende heidegebieden af door stikstofdepositie vanuit de lucht, onttrekking van grondwater en versnippering (Piessens et al. 2005). Dit laatste heeft een negatieve impact op de overlevingskansen van soorten met een lage dispersiecapaciteit. De (her)kolonisatie van geschikte habitats en de instroom van nieuw genetisch materiaalin geisoleerde populaties wordt hierdoor bemoeilijkt bij dergelijke soorten (Peymen et al. 2005).

❱ Het Slijkven en de Vriesput, recente herstelwerken voor natte heide (Foto: Ruben Evens)

Als gevolg van de intensivering van de houtproductie voor steenkoolmijnen werden vanaf de 19de eeuw ecologisch waardevolle heidegebieden in Bosland (Box 1) beplant. Het huidige bosareaal bestaat hoofdzakelijk uit naaldhout (91%), met Corsicaanse den Pinus nigra var corsicana (59%) en Grove den Pinus sylvestris (35%) als voornaamste soorten. De belangrijkste ecologische waarden in het projectgebied worden toegeschreven aan heide-, venen stuifduingebieden en heischrale graslanden. Om de instandhouding van de ecologische waarden te garanderen, staat de ontwikkeling van een netwerk van open habitats hoog op de agenda in Bosland. Hierbij wordt getracht beheerskeuzen te nemen vanuit de wetenschappelijke kennis over soorten en habitats. Box 1: Bosland Bosland is een in 2008 opgericht projectgebied in het noordwesten van de provincie Limburg. Het is het resultaat van een samenwerkingsverband tussen drie gemeenten (Hechtel-Eksel, Overpelt, Lommel) en het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Bosland omvat ±5000ha bos- en heidegebieden en vervult een belangrijke socio-economische en ecologische functie als strategisch openruimteproject van de Vlaamse overheid. Binnen het projectgebied tracht men vanuit een integrale benadering een duurzaam bosbeheer toe te passen. Rekening houdend met de recreatieve en economische functie van de boscomplexen wil men de natuurwaarden herstellen en uitbouwen. Doelsoorten waarvoor recent reeds belangrijke beheerswerken werden uitgevoerd zijn de Gladde slang Coronella austriaca en de Nachtzwaluw. Daarnaast werden grote delen van Bosland aangeduid als Habitat- en/of Vogelrichtlijngebied ten behoeve van heel wat nationaalen Europees beschermde soorten zoals Lentevuurspin Eresus sandaliatus, Boomleeuwerik Lullula arborea, Zwarte Specht Dryocopus martius, Groentje Callophrys rubi, Bruine eikenpage Satyrium ilicis en Veldparelmoervlinder Melitaea cinxia (Gorissen 2006, Bosland 2011).

Dwaaske en Vliegende Krodde De nachtelijke en verborgen levenswijze van de Nachtzwaluw is voor velen een bron van inspiratie en fantasie. Het mag dan ook niemand verwonderen dat deze soort diverse volksnamen toebedeeld kreeg. Volgens Kraak (1989) zijn de oudste beschrijvingen van de Nachtzwaluw deze van Aristoteles (382-322 voor Chr.) die Caprimulgus europaeus omschrijft als Aegothèlas of ‘geit-melker’. De Nachtzwaluw zou op geiten afvliegen om hun uier leeg te zuigen. Ook vandaag verwijst men in enkele talen nog steeds naar dit ‘geitmelken’: Caprimulgus (Latijn), Succiacapre (Italiaans), Chotacabras (Spaans), Ziegenmelker (Duits). Nachtzwaluwen Caprimulgidae behoren tot de orde van de Caprimulgiformes, of Nachtzwaluwachtigen, waarin vijf vogelfamilies met aberrante levensvormen zijn ondergebracht (Hacket et al. 2008). De enige vertegenwoordiger die in onze streken voorkomt


is de Europese Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus. De soort is enigzins verwant met de Gierzwaluw Apus apus en niet met zwaluwen Hirundinidae. Nachtzwaluwen bezetten een zeer specifieke ecologische niche. Het zijn insectivore vogels die zich voeden in de schemering en tijdens de nacht, voornamelijk met grote nachtvlinders en kevers (van Kleunen et al. 2007). Anders dan vleermuizen en uilen maken Nachtzwaluwen geen gebruik van echolocatie of geluid, maar jagen zij uitsluitend op het zicht. Wel bezitten zij tal van morfologische en fysiologische aanpassingen om nachtelijk foerageren te vergemakkelijken (Box 2).

Box 2. Aanpassingen… Om het foerageren te vergemakkelijken hebben Nachtzwaluwen tal van morfologische en fysiologische adaptaties ontwikkeld (Heinroth 1909, Nicol & Arnott 1974, Howes 1978, Schlegel 1969). Zo beschikt deze soort over: Morfologisch • grote ogen: elk oog een gezichtsveld van 180° en elk oog kan bovendien afzonderlijk gedraaid worden • ogen die langs een geopende bek heen kijken om prooien nauwkeurig te lokaliseren • een netvlies dat veel staafjes bevat en erachter bevindt zich een tapetum lucidum, of lichtgevoelig vlies. • beenweefsel in de kop werd vervangen door een sponsachtige structuur met lucht • tastharen op de bovensnavel om het vangstoppervlak te vergroten, de ontsnappingskansen van insecten te verkleinen, de ogen te beschermen en de reactiesnelheid te vergroten • een sterk doorbloed gehemelte om insecten snel te voelen bij vangst • een verwijde slokdarm om voedsel snel te kanaliseren • zachte veren om geruisloos te vliegen Fysiologisch • torpor, of hongerslaap, bij ongunstige voedselcondities en afnemend vetgehalte

verenkleed, bezaaid met beige en zwarte vlekken en strepen, biedt een perfecte camouflage. Meestal kiezen ze een donker substraat als achtergrond en houden ze zich erg stil. Rustend op een tak of op de grond zijn zij haast niet te onderscheiden van hun omgeving. Bij het poetsen of krabben zal de Nachtzwaluw geen directe bewegingen maken, maar zich gedragen als een door de wind bewogen tak of blad. Bovendien ontbreekt een echte vluchtreflex zoals bij de meeste vogels, maar komt een verstarringsreflex voor. Nachtzwaluwen vliegen pas op wanneer ze dicht benaderd worden (Svensson et al. 2005). Het meest opvallende aan de Nachtzwaluw is zijn zang: een minutenlang intens ratelend geluid met af en toe enkele korte pauzen. Meestal eindigt deze ‘errrrurrrruu’ strofe in een diep hakkelend ‘fiORRRRR’. In de vlucht laten ze vaak een afgemeten een ‘krruIET’ horen. Tijdens de balts slaat het mannetje soms hoorbaar de vleugels tegen elkaar of zweeft met gespreide staart en de vleugels in een V (Svensson et al. 2005). Mannelijke-, vrouwelijke- en juveniele individuen zijn van kort bij eenvoudig te onderscheiden (Box 3). Box 3: herkenning man en vrouw Mannetjes verschillen van de vrouwtjes door de aanwezigheid van subterminale witte tot bruingele vlekken op de drie buitenste handpennen en terminale vlekken op de twee buitenste staartpennen. Daarnaast beschikken mannetjes over witte vlekken aan weerszijden van de keel. Bij vrouwtjes zijn al deze vlekken afwezig of vaag. Juveniele vogels lijken op vrouwtjes, maar zijn grijzer, bleker en bevatten smalle, terminale witte randen op de mantel- en dekveren.

Vleugel van een mannetje (links) en een vrouwtje (rechts) Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus (Foto: Ruben Evens)

Grote mondholte van een Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus (Foto: Ruben Evens)

Opvallend onopvallend De Nachtzwaluw is van kop tot staart 24 tot 28 cm groot en heeft een spanwijdte van 52 tot 59 cm. De soort doet qua bouw aan een kleine valk Falco sp. of Koekoek Cuculus canoris denken. Het bruingrijze

Staart van een mannetje (links) en een vrouwtje (rechts) Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus (Foto: Ruben Evens)

Het leefgebied De Nachtzwaluw is een typische bosrandvogel die voorkomt in overgangszones tussen verschillende


biotopen of mozaieklandschappen (Morris et al. 1994). Haar geliefkoosde habitat wordt gedomineerd door structuurrijke overgangen van (natte of droge) heide- en stuifduingebieden naar ijle bossen of struweel met Berk Betula sp., Grove en Corsicaanse den (Lensink 1989). Indien deze habitats afwezig of gedegradeerd zijn, kan de Nachtzwaluw voorkomen in open gebieden in bosomgevingen (Verstraeten & Verheyen 2008, Evens et al. 2010). Hier oefenen jonge aanplanten en oude, structuurrijke percelen een hoge aantrekkingskracht uit op de Nachtzwaluw. Dichte bosbestanden en agrarische percelen worden eerder gemeden (Bowden & Green 1991, Scott et al. 1998, Evens et al. 2011). Opvallend is dat landduinen of zandvlaktes vrijwel altijd aanwezig zijn in het leefgebied van Nachtzwaluwen. De Nachtzwaluw is een grondbroeder die geen nest maakt, maar zijn eieren (max. twee) op de naakte grond legt. Een typische broedplaats bestaat uit een lokale open plek aan de rand van een, met lage opslag begroeid, bosbestand. De grond is onbegroeid en bedekt met takjes, bladeren of dennennaalden (Marechal 1989, Cresswell 1996, Evens et al. 2011). Bij gunstige voedselcondities kan een tweede, ineengeschoven broedsel plaatsvinden. Hierbij laat het vrouwtje de onvolgroeide jongen uit het eerste broedsel over aan het mannetje en begint elders een nieuw broedsel (Schlegel 1969). Bij het opvliegen van een broedende vogel worden de witte, met grijsbruine puntjes, bezaaide eieren of pulli bijzonder zichtbaar en gevoelig voor predatie.

Ei van een Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus (Foto: Theo Geuens)

Status en aantallen Habitatdegradatie en -versnippering zorgden al op het einde van de 19de eeuw voor een sterke afname van het aantal populaties in Europa (Sierro 1991, Morris et al. 1994). De status van de Nachtzwaluw op de IUCN Red List tot op heden is ‘Least Concern’. Wel werd de soort opgenomen in Bijlage I van de EU-Vogelrichtlijn (79/409/EEG). Hierdoor worden Europese lidstaten

ertoe verplicht biotopen van deze vogels te beschermen, in stand te houden en te herstellen (EU 1979). Op de Vlaamse Rode Lijst wordt de Nachtzwaluw ingedeeld bij de ‘Kwetsbare soorten’ die op termijn tot status ‘Bedreigd’ kunnen overgaan. Meer specifiek is de soort gebonden aan kwetsbare gebieden (Devos et al. 2004).

Verstarringsreflex van een Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus (Foto: Theo Geuens)

Met uitzondering van enkele Waalse populaties in Lagland, Spa-Malchamps en Croix-Scaille (totaal 50-60 koppels) (Jacob et al. 2011) treffen we Nachtzwaluwen in Belgie hoofdzakelijk aan op de Kempense zandgronden. Na een absoluut dieptepunt met 208-281 broedparen in 1980 (Lippens & Wille 1972, Matthe 1982) lijkt zich vandaag een opmars af te tekenen, maar schattingen van de populatiegrootte zijn sterk uiteenlopend (Vermeersch & Anselin 2009). In tegenstelling tot de rest van Vlaanderen, leken de Limburgse populaties weinig te voelen van de populatieafnames rond 1980 (Figuur 1). Met een stabiel aantal van 200 koppels tot 1992 bleef de soort op peil (Gabriels 1985), zelfs wanneer de soort tussen 1985 en 1992 in 50% van de kilometerhokken in Limburg verdween (Gabriels 1994). Daarna groeide het aantal koppels exponentieel naar 500 (2002) (Vermeersch et al. 2004) en 800 koppels (2008) (Vermeersch & Anselin 2009). Het is echter noodzakelijk deze gegevens met uiterste voorzichtigheid te benaderen (zie verder).


Het verzamelen van gegevens Biepjes in de duisternis Om een duidelijk beeld te krijgen van de ecologie en het ruimtegebruik van Nachtzwaluwen werden individuen voorzien van een zender. Hiervoor werden in totaal 17 radiozenders en 3 ontvangers gebruikt (Box 4). Met behulp van playback-aangestuurde vangst werden individuen gevangen, waarna een minuscule VHF-zender op de middelste staartpen werd gekleefd. Het nachtelijke ruimtegebruik van gezenderde individuen werd gekarteerd door het volgen van een gebiedsdekkende route waarover meerdere waarnemingspunten verdeeld waren (Figuur 2). Overdag werden de slaap- en eventuele broedplaatsen gezocht zonder een vast traject te volgen. Nachtzwaluwen konden accuraat gelokaliseerd worden dankzij gecombineerde informatie over de signaalrichting en -sterkte afkomstig van de VHFzender. De resultaten Verafgelegen foerageergebieden Voor de start van dit onderzoek, werd aangenomen dat Nachtzwaluwen hoofdzakelijk in de onmiddellijke nabijheid van hun slaap- en broedplaatsen zouden voorkomen (Verstraeten & Verheyen 2008). Maar al snel bleek dat, tijdens het broedseizoen, foerageerafstanden tussen 750 en 1000m zeer courant waren. Wanneer de jongen groter werden, of de herfsttrek naar overwinteringsgebieden naderde, vergrootte deze afstand tot 5000m en zelfs verder. Voor enkele individuen was het, door de grote afstand, niet mogelijk de exacte foerageergebieden en -afstanden te bepalen. Na verder literatuuronderzoek bleken onze resultaten overeen te komen met eerdere radiotelemetrische studies die het foerageergedrag van Nachtzwaluwen onderzochten in Groot-Brittannie. Bowden & Green (1991) en Alexander & Cresswell (1989) stelden vast dat Nachtzwaluwen respectievelijk 1-2km en 3-6km afleggen naar foerageergebieden. De foerageergebieden in onze studie bestonden uit schrale graslanden, vochtige mesotrofe landbouwpercelen en structuurrijke natte heide. Deze opvallende resultaten tonen aan dat een regionale aanpak,in de ruime omgeving van broedplaatsen, noodzakelijk is om de instandhouding van Nachtzwaluwen te garanderen. De verafgelegen foerageergebieden zijn noodzakelijk om de jongen te voeden en voldoende op te vetten alvorens de herfstrek naar de overwinteringsgebieden aan te vatten. Wanneer de foerageergebieden verdwijnen, is het mogelijk dat beheerswerken in broedgebieden onvoldoende zijn om de langtermijnoverleving van de soort te garanderen.

Grote leefgebieden Een van de belangrijkste resultaten van dit radiotelemetrisch onderzoek is de bepaling van de grootte van het leefgebied (Figuur 3). Omdat uit verkennend zenderonderzoek van 2009 reeds bleek dat de term ‘territorium’ (Pitelka 1959) problematisch was om het ruimtegebruik van Nachtzwaluwen te beschrijven, hebben we de term homerange gekozen. Homeranges werd door Burt (1943) beschreven als “de oppervlakte die benut wordt door een individu in zijn normale activiteiten om voedsel te verzamelen, te paren en jongen groot te brengen”. De gehanteerde analyse houdt rekening met de variatie in het aantal waarnemingen per individu, houdt minder rekening met uitschieters en geeft de meest robuuste resultaten weer. Daartegenover staat dat er een onderschatting gemaakt wordt van de berekende oppervlakte. De werkelijke grootte van het leefgebied ligt dus nog hoger. Met een gemiddelde homerange oppervlakte van 103ha worden eerdere schattingen van het ruimtegebruik in het onderzoeksgebied, maar ook daarbuiten, ruimschoots overschreden. Ook van Kleunen et al. (2007) beschrijft grote oppervlakten (15-100ha) tijdens zijn radiotelemetrisch onderzoek in het Nationaal park Veluwezoom (Nederland).

Figuur 3. Homerange per individu uit onderzoeksjaar 2011. De gemiddelde oppervlakte bedroeg 105 ha.

Normaal wordt het territorium van een Nachtzwaluw beschreven als een plaats waar individuen zingen of territoriaal gedrag vertonen (Pitelka 1959). Doorgaans gaat men individuele zangposten onmiddellijk toeschrijven aan een territorium en bijhorend broedsel (o.a.Verstraeten & Verheyen 2008, Indeherberg et al. 2002). Vernoemde studies bakenen de territoriumgrootte af op basis van diverse technieken. Zo werd er regelmatig gebruik gemaakt van een fusieafstand, of “de grootste afstand tussen twee zangposten van een individu om aan te kunnen nemen dat het om een en hetzelfde territorium gaat”. Zonder gepaste middelen is het echter onmogelijk om verschillende individuen te identificeren. De


fusieafstanden waren zeer variabel, bijvoorbeeld 500m (SOVON 1996) en 250-300m (Indeherberg et al. 2002). De criteria waarop de fusieafstanden werden bepaald waren niet eenduidig. Bovendien werden territoria verondersteld cirkelvormig te zijn. De territoriumoppervlakte werd dan berekend als π*r2 (r=fusieafstand of straal). Andere bronnen kwamen op basis van onderzoek tot zeer kleine nachtzwaluwterritoria, b.v. 0.25ha (Busink et al. 2000), 1-1.5ha (Leitl et al. 1996), 1.49ha (Indeherberg et al. 2002), 7ha (Van den Hout 2007 in van Kleunen 2007) en ‘enkele hectaren’ (Verheyen & Verstraeten 2008). Liever open zandgronden dan dichte bossen Habitatanalyses van de leefgebieden tonen aan dat gezenderde Nachtzwaluwen een sterke voorkeur vertonen voor open zandbodems. Ondanks de lage beschikbaarheid, 6% (2010) en 7.5% (2011) van de oppervlakte, bleken open plekken en brede exploitatiewegen (>9m) met dagzomend zand nagenoeg altijd aanwezig in hun leefgebieden. Aangezien in eerdere studies reeds een voorkeur voor structuurrijke overgangszones tussen verschillende biotopen werd aangetoond (Morris et al. 1994, Ravenscroft 1989), kon verwacht worden dat bosranden met dagzomend zand een belangrijke rol gingen spelen in Bosland. Het opwarmende karakter van zand verhoogt mogelijk het insectenaanbod waarop Nachtzwaluwen foerageren. Nederlands onderzoek van van Kleunen et al.(2007) toont bovendien aan dat het prooiaanbod in bosranden en boomgroepen hoger en stabieler is dan in open heide. Andere belangrijke conclusies waren de afwezigheid van Nachtzwaluwen in dichte bosbestanden en intensieve landbouwgebieden, en de aanwezigheid in sub-urbane gebieden. Talrijke waarnemingen uit dit onderzoek illustreren de afkeer om over open landbouwgebie-den te vliegen. Nachtzwaluwen kiezen een langere weg rondom deze gebieden. Het ontbreken van voedsel en het gebrek aan bescherming tegen predatoren zoals Bosuil Strix aluco (persoonlijke waarnemingen R. Evens) zijn mogelijke redenen. De semi-urbane zones in het onderzoeksgebied werden gekenmerkt door verscheidene kleine, extensief gebruikte landbouwpercelen, natte graslanden en graslanden met lage veebezettingen en kleinvee. Deze diverse en gestructureerde matrix lijkt een sterke aantrekkingskracht uit te oefenen op Nachtzwaluwen. Een mogelijke oorzaak is een hoog aanbod aan insecten in deze zones. De aanwezigheid van een beperkte hoeveelheid vee kan zorgen voor diversificatie in graslanden en een verhoging van de insectenfauna (Lensink 1989, Marechal 1989). Daarnaast zouden de randen van boomgroepen kunnen zorgen voor een hoger insectenaanbod en

activiteit als gevolg van een tragere afkoeling. Bovendien kunnen boomgroepen ook dienen als belangrijke orientatiepunten of migratielijnen voor insecten (van Kleunen et al.2007). Habitatanalyses toonden aan dat boomsoort- en leeftijdssamenstelling van bosbestanden weinig invloed had op het voorkomen van Nachtzwaluwen. Wel was de aanwezigheid van loofhout, ondanks de lage beschikbaarheid, in alle leefgebieden opmerkelijk. In dit kader verwijzen verschillende bronnen naar de aanwezigheid van loofhout in het Nachtzwaluw-leefgebied (Bijlsma 1989, Sierro et al. 2000). Bovendien vormen eiken-berken- Quercion-Robori en eiken-beukenbossen Quercion-Petraeae climaxvegetaties op de Kempense zandgronden (Indeherberg et al. 2006) dit geeft aan dat Nachtzwaluwen van oudsher in deze loofbossen zou kunnen voorkomen. Zelf zagen enkele auteurs (Ulenaers & Evens) individuen ‘insecten plukken’ van de bladeren van berken.

Figuur 4. Nachtelijke puntwaarnemingen van alle gezenderde individuen uit 2010(rood) en 2011 (geel).

Een kieskeurige langslaper Gezenderde Nachtzwaluwen leken tijdens dit onderzoek af te wisselen tussen enkele favoriete slaapplaatsen. Opvallend was de voorkeur voor Corsicaanse dennen (42%) en stapels dood takhout in of naast ijle bestanden (30%). Enkel in homogene bestanden van Grove den, werd uitzonderlijk in deze boomsoort geslapen. Veelal werd in plaats daarvan op de grond geslapen. Indien er echter Corsicaanse dennen aanwezig waren, zelfs al was er maar een, werd hierin geslapen. De dichte kroonsluiting en dikke, horizontale takken van Corsicaanse dennen bieden waarschijnlijk meer bescherming tegen mogelijk luchtpredatoren dan de open kruinen van Grove dennen. Dennenopslag (2-4m) in ijle bestanden van Grove den geeft wellicht dekking op de grond slapende individuen. Ze zaten dan vaak in het verlengde van takmateriaal op de grond in open plekjes, verscholen tussen de opslag van jonge Grove dennen. In dichte bestanden van Corsicaanse den beperkt die dekking op de grond zich tot afgevallen


naalden. Stapels dood takhout, in de hoek van een bestand of aan de rand van wegen achtergelaten na beheerswerken of houtexploitatie, oefenden ook een sterke aantrekking uit op de Nachtzwaluwen. Individuen sliepen in dit geval achter de stapels, tegen een bosrand of dichte boomgroep.

Slapend vrouwtje Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus op dood hout in een Grove dennen-bestand (Foto: Ruben Evens)

Bovenstaande resultaten lijken dus te pleiten voor enige nuancering in het kader van exotenbestrijding en exploitatie van biomassa. Zo lijkt het niet aangewezen alle Corsicaanse dennen te verwijderen. Zelfs wanneer enkele overstaanders per bestand gespaard kunnen worden, kunnen zij als geschikte slaapplaatsen voor Nachtzwaluwen fungeren. Ook lijkt het niet aangewezen alle restmateriaal uit het terrein te verwijderen na houtexploitatie of beheerswerken. Het gedeeltelijk ophopen van deze restanten kan geschikte slaap- en broedplaatsen opleveren voor Nachtzwaluwen. Opmerkelijke waarnemingen! Plaatstrouw? Zes terugmeldingen uit dit onderzoek suggereren plaatstrouw bij Nachtzwaluwen. Vier individuen werden hervangen op dezelfde locatie en twee individuen in de onmiddellijke buurt als een voorgaand jaar. Meer nog dan deze terugmeldingen geeft de overeenkomst in leefgebieden de plaatstrouw bij enkele Nachtzwaluwen aan (Figuur 5). Enkele individuen werden gezenderd gedurende twee opeenvolgende jaren. Hierdoor was het mogelijk vast te stellen dat hun ruimtegebruik in het onderzoeksgebied identiek was in beide jaren. Plaatstrouw van Nachtzwaluwen werd al verschillende malen gesuggereerd (Schlegel 1969, Cramp 1985, Bijlsma 1989, Verstraeten & Verheyen 2008). Hierbij werd verwezen naar de, nagenoeg, identieke locatie van zangposten, broed- en rustplaatsen tussen verschillende jaren. Similariteit tussen zangposten en leefgebieden van verschillende jaren is evenwel niet noodzakelijk een weerspiegeling van plaatstrouw.

Typische slaapplaats van Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus achter takkenhoop (Foto: Ruben Evens)

Figuur 5. Overeenkomstige homeranges van twee gezenderde individuen. Beide individuen werden in twee opeenvolgende jaren gezenderd.

Discussie Sterk afwijkende populatieschattingen Het aantal broedkoppels voor het gehele onderzoeksgebied werd in onze studie geschat op 1521 broedparen (2 in Kattenbosserheide, 1-2 in de Vriesput, 1 op de Ford-testbaan en 10 tot maximaal


15 in Domeinbos Pijnven). Deze schatting lijkt gerechtvaardigd daar in totaal veertien (2010) en twintig (2011) mannelijke individuen werden gevangen. Door de grote mobiliteit van Nachtzwaluwen, zoals blijkt uit het ruimtegebruik van gezenderde individuen, lijkt het zeer aannemelijk dat enkele individuen werden aangetrokken uit omliggende gebieden maar niet in het studiegebied tot broeden kwamen. Dit gevaar op overschatting werd naar alle waarschijnlijkheid gecompenseerd door het niet vangen van enkele mannelijke lokale broedvogels. Deze veronderstelling kon gemaakt worden daar, door de permanente aanwezigheid van onderzoekers in het gebied, een accuraat beeld werd gevormd van de verblijfplaatsen van niet gezenderde individuen.

Omdat onvolgroeide juveniele vogels in dit onderzoek weinig mobiel bleken, gaf dit bij de vangst of aanwezigheid ervan op een vangstlocatie, en direct na zonsondergang, een bijkomend argument om te spreken van een mogelijk broedplaats. Sinds 1997 worden er in Domeinbos Pijnven door Geuens & Ulenaers inventarisaties uitgevoerd naar de nachtzwaluwpopulatie. Schattingen (Figuur 6) varieren hierbij tussen 20 en 30 (Verstraeten & Verheyen 2008) broedparen. Andere berichten van 1992-1996 (Gabriels 1994) en 1999 (Indeherberg 2002) spreken over 50, respectievelijk 47 broedkoppels. Tijdens eerder vernoemde inventarisaties werden aan alle aparte zangposten onmiddellijk territoria en bijhorende broedkoppels toegekend. Dit terwijl Schlegel reeds in 1994 kennis gaf van Nachtzwaluwen met verschillende zangposten over de gehele oppervlakte van hun leefgebied. Ook van Kleunen et al. (2007) beschrijven meerdere zangposten per individu. Met slechts 10-15 broedkoppels liggen onze resultaten een stuk lager dan eerdere populatieschattingen in Domeinbos Pijnven. Belangrijke oorzaken van dit verschil zijn (1) het leefgebied van individuen (Âą 100ha) blijkt groter dan vroeger gedacht, (2) het grote aantal- en de verspreiding van zangposten van eenzelfde mannetje binnen het gehele leefgebied, (3) het niet kunnen identificeren van individuen bij vroeger onderzoek, en

vooral (4) het gebruik van geluidsopnames bij vroegere tellingen waardoor vogels zich over een groter gebied vanaf meerdere zangposten manifesteerden. Uit het gedrag van gezenderde individuen bleek dat ze geluidsopnames, afgespeeld gedurende een avond op verschillende locaties, volgden over lange afstand. Dit resulteerde in zangposten op atypische locaties en een sterke stijging van het aantal zangposten per individu. Tot slot bleek na ruimtelijke analyses dat 5 individuen, na het kort afspelen van de playback, meer dan 2500m uit hun leefgebied werden gevangen. Veel zangposten, maar weinig mannetjes? In 2010 werden opvallend meer zangposten geteld dan er mannetjes gevangen konden worden. Dit deed het vermoeden rijzen dat individuele mannetjes verschillende zangposten bezetten. Daarom werden in onderzoeksjaar 2011 alle zangposten binnen Domeinbos Pijnven geteld. Tijdens deze inventarisaties werden geen geluidsopnames gebruikt om te voorkomen dat individuen uit de omgeving werden aangetrokken. Omdat uit het ruimtegebruik van gezenderde individuen bleek dat zij verschillende zangposten bezetten, verspreid over de gehele oppervlakte van hun leefgebied, werden enkel de eerste zangposten per inventarisatiepunt per avond genoteerd. Wanneer verschillende zangposten gelijktijdig hoorbaar waren, werden deze als dusdanig genoteerd. Het onderzoeksgebied werd ook frequent bezocht (minstens tweemaal per week) om een globaal beeld te krijgen over de ruimtelijke verspreiding van zangposten tijdens het gehele broedseizoen. Uiteindelijk werden er 34 zangposten geteld. Hiertegenover staat dat er, na intensieve zoektochten en analyses van het ruimtegebruik van gezenderde individuen, slechts 10 tot maximaal 15 broedsels werden geteld in het gebied. Door de permanente aanwezigheid (gemiddeld vijf dagen per week) van onderzoekers in het gebied werd bovendien een zeer nauwkeurig beeld gevormd van de verblijfplaatsen van niet gezenderde individuen. Deze resultaten bevestigen dat Nachtzwaluwen, net als heel wat territoriale vogels, gebruik maken van verschillende zangposten. Ook in de literatuur worden deze resultaten bevestigd. Zo rapporteren Schlegel (1994) en van Kleunen et al. (2007) meerdere zangposten per mannelijk individu. Verdere studies zullen noodzakelijk zijn om te duiden of, en in hoeverre, zangposten en territoria van verschillende individuen ruimtelijk overlappen. Tellen van zangposten, zoals in het verleden vaak gebeurde, lijkt dus geen betrouwbare resultaten op te leveren. Om hier meer klaarheid in te brengen is verder onderzoek nodig.


Uitschieters! • Tijdens het onderzoeksjaar 2011 werden twee mannelijke individuen ‘betrapt’ terwijl zij naast mekaar op de grond sliepen. In de wijde omgeving was opvallend genoeg geen vrouwtje te bespeuren! • Wanneer een individu van het nest werd opgestoten, probeerden deze ons weg te lokken met behulp van ‘injury feigning’. Hierbij doet de vogel alsof zij een gebroken vleugel heeft. Deze techniek wordt ook toegepast om predatoren van het nest weg te lokken. • Net voor de herfsttrek in 2011 konden we ‘live’ afscheid nemen van een van onze gezenderde individuen. Nadat een van de waarnemers in het onderzoeksgebied het vertrek van een gezenderd individu rapporteerde, werd de Nachtzwaluw opgepikt door een andere waarnemer van op de mijnterril van Heusden-Zolder. Vanaf deze locatie werd het gezenderde individu gevolgd over het militair domein Kamp Beverlo naar Hasselt waar hij verdween.

-Busink P., J. Aerts & L. Hilgers 2000. De nachtzwaluw als broedvogel in het westelijk deel van landgoed de Utrecht en in de gemeentebossen van de gemeente Reusel-de Mieren (voorjaar/ zomer 2000). Inventarisatierapport

Contact Ruben Evens Affiliatie Ruben Evens is lid van Vogelringgroep 04 Noord-Limburg en voerde dit onderzoek uit in het kader van zijn Master Thesis aan de Universiteit Leuven. Olivier Honnay, professor plantenecologie aan het Departement Biologie, was hierbij zijn promotor. Luc Lens, professor terrestrische ecologie aan het Departement Biologie van de Universiteit Gent, was zijn copromotor. Eddy Ulenaers is boswachter van het Agentschap voor Natuur en Bos. Dankwoord De auteurs bedanken het Agentschap voor Natuur en Bos om de nodige middelen te financieren die dit project hebben mogelijk gemaakt. Ook dank aan het ‘Platform fauna & flora’, Vogelringgroep 04 Noord-Limburg, alle vrijwilligers, correspondenten en critici die hun bijdragen hebben geleverd aan dit onderzoek. Ruben Evens (corresponderend auteur) – evens.ruben@gmail.com Olivier Honnay – olivier.honnay@bio.kuleuven.be Luc Lens – luc.lens@ugent.be Eddy Ulenaers – eddy.ulenaers@lne.vlaanderen.be

pp. 161-163

Referenties -Adriaens P. & G. Ameeuw (red) 2008. Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2008 (36). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, pp. 21-23 -Alexander I.H. & B.H. Cresswell 1989. Foraging by Nightjars Caprimulgus europaeus away from their nesting areas. Ibis 132: 568-574 -Bijlsma R. 1989. De nachtzwaluw Caprimulgus europaeus op de ZuidwestVeluwe. Het Vogeljaar 37 : 286-305 -Bowden D.G.R. & R.E. Green 1991. The ecology of nightjars on pine plantations in Thetford forest. RSPB Research Department, 63 pp. -Burt W. H. 1943. Territoriality and Home Range Concepts as Applied to Mammals. Journal of Mammalogy 24(3): 346–352

Vogelwerkgroep Midden-Brabant november 2000 -Cramp S., K.E.L. Simmons & C.M. Perrins 1985. The birds of the Western Palearctic. Volume IV. Oxford University Press, Oxford -Cresswell B. 1996. Some aspects of their behaviour and conservation. British Wildlife pp. 297-304 -Devos K., A. Anselin & G. Vermeersch 2004. Een nieuwe Rode Lijst van de broedvogels in Vlaanderen. Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002 (ed. by Vermeersch G., A. Anselin, K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J. Gabriels & B. Van Der Krieken). Instituut voor Natuurbehoud, Brussel, pp. 6075 -Europese unie. Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand. PB L 103 van 25.4.1979, pp. 1–18 -Evens R., O. Honnay & L. Lens 2011. Onderzoek naar het habitatgebruik van nachtzwaluwen Caprimulgus europaeus met behulp van radiotelemetrie in Bosland (Limburg). Proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van master in de Biologie, 109 pp. -Ferraris J.J.v. & W. Bracke 2009. De Grote Atlas van Ferraris. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van Belgie. Lannoo, Tielt -Gabriels J. 1985. Atlas van de broedvogels in Limburg. Lisec, Bokrijk-Genk, 724 pp. -Gabriels J., J. Stevens & P. Van Sanden 1994. Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus in Broedvogelatlas van Limburg. Veranderingen in aantallen en verspreiding na 1985. Provincie Limburg Culturele aangelegenheden, Hasselt, -Gimingham C.H. & J.T. De Smidt 1983. Heats as natura land semi-natural vegetation. In: Holzner W., M.J.A. Werger & I. Ikusima (Ed.), Man’s impact on vegetation, Junk, Denhaag, pp. 185-199 -Gorissen D. 2006. Beheerplan Pijnven. Agentschap voor Natuur en Bos, 127 pp. -Hackett S.J., R.T. Kimball, S. Reddy, R.C.K. Bowie, E.L. Braun, M.J. Braun, J.L. Chojnowski, W.A. Cox, K. Han, J. Harshman, C.J. Huddleston, B.D. Marks K.J. Miglia, W.S. Moore, F.H. Sheldon, D.W. Steadman, C.C. Witt & T. Yuri 2008. A Phylogenomic Study of Birds Reveals Their Evolutionary History. Science 320 (5884): 1763-1768 -Heinroth O. 1909. Beobachtungen bei der Zucht des Ziegenmelkers (Caprimulgus europaeus L.). Journal für Ornithologie 57:56-83 -Hens M., W. Vanreusel, L. De Bruyn, C. Wils & D. Paelinckx 2005. Heide en vennen, in: Dumortier M., L. De Bruyn, M. Hens, J. Peymen, A. Schneiders, T. Van Daele, W.Van Reeth, G. Weyemberh & E. Kuijken 2005. Natuurrapport 2005: toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 24:170-178 -Hermy M., G. De Blust & M. Slootmaekers 2004. Natuurbeheer. Uitgeverij Davidsfonds i.s.m. Argus vzw, Natuurpunt vzw en het IN Leuven, 452 pp. -Howes C.A. 1978. Notes on the food and feeding mechanisms of a Nightjar from Thorne. Naturalist. 103 : 28-29 -Indeherberg M., J. De Greef, L. Janssen, D. Gorissen, K. De Coster, M. Heyn, W. Verheyen, G. Van De Genachte, & L. Wallays 2006. Visieontwikkeling voor openbare bossen Lommel en Hechtel-Eksel, m.i.v. het Domeinbos Pijnven: Eindrapport. l.S. Agentschap Natuur en Bos, 79 pp. -Jacob J.P., C. Dehem, A. Burnel, J.L. Dambiermont, M. Fasol, T. Kinet, D. Van der Elst & J.Y. Paquet 2010. Atlas des oiseaux nicheurs deWallonie. Aves et Département de l’Etude du milieu Naturel et Agricol, 524 pp. -Kraak W-K. 1989. Een nieuwe kijk op een oeroud verhaal. Het Vogeljaar 37:316-321 -Leitl R., J. Metz, A. Rodler, A. von Lindeiner, B. Wimmer & S. Peuser 1996. Der Ziegenmelker (Caprimulgus europeaus) im Naturpark Hessenreuther und Manteler Wald mit Parkstein 1996. Erfassung der Brutbestande im Manteler Forst und Schutzkonzept -Lensink R., P. Schermerhorn & R. Vogel 1989. Het voorkomen van Nachtzwaluwen Caprimulgus europaeus als broedvogel op de Zuidoost Veluwe. Het Vogeljaar 37:286- 305


-Lippens L.& H. Wille 1972. Atlas van de vogels in België en West-Europa. Tielt, Lannoo, 846 pp. -Matthe L. 1982. Nachtzwaluwen (Caprimulgus europaeus) in Vlaanderen in 1981: verspreiding, biotoopkeuze, oorzaken van achteruitgang. Wielewaal 48:243-255 -Marechal P. 1989. Foerageergedrag, voedselkeuze en de relatie met

Samenvatting

milieuomstandigheden bij Nachtzwaluwen Caprimulgus europaeus. Het Vogeljaar 37:345-356 -Morris A., D. Burges, R.J. Fuller, A.D. Evans & K.W. Smith 1994. The status and distribution of Nightjars Caprimulgus europaeus in Britain in 1992 – a report to the British Trust for Ornithology. Bird Study 41:181-191 -Nicol J.A.C. & H.J. Arnott 1974. Tapeta lucidum in the eyes of goatsuckers (Caprimulgidae). Proc. R. Soc. Lond. 189:349-352 -Ode, B., Groen, K. & De Blust, G. 2001. Het Nederlandse en Vlaamse heidelandschap. De Levende Natuur 102:145-149 -Peymen, J., S. Monden, O. Honnay, H. Jacquemyn & K. Piessens 2005. Versnippering. In: Dumortier M., L. De Bruyn, M. Hens, J. Peymen, A. Schneiders, T. Van Daele, W. Van Reeth, G. Weyemberh & E. Kuijken 2005. Natuurrapport 2005: toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 24:170178 -Piessens K., O. Honnay & M. Hermy 2005. Effects of patch area and isolation on the conservation of heathland species. Biological Conservation 122:61-69 -Pitelka F.A. 1959. Numbers, breeding schedule, and territory in pectoral sandpipers of Northern Alaska. Condor. 61 : 233-264 -Ravenscroft N.O.M. 1989. The status and habitat of the nightjar Caprimulgus europaeus in coastal Suffolk. Bird Study 36:161-169 Schlegel R. 1969. Der Ziegenmelker (Caprimulgus europaeus L.) in der Oberlausits. Abhandlungen und Berichte des Naturkundemueum Görlitz 48(9):1-6 -Schlegel R. 1994. Der Ziegenmelker. Die Neue Brehm-Bucherei BD. 406, Westarp Wissenschaften Magdeburg -Scott W.G., D.C. Jardine & G. Hills & B. Sweeny 1998. Changes in nightjar Caprimulgus europaeus population in upland forests in Yorkshire. Bird Study 45:219-225 -Sierro A. 1991. Ecologie de l’Engoulevent, Caprimulgus europaeus, en Valais (Alpes suisses): biotopes, repartition spatiale et protection. Nos Oiseaux 41:209-235 -Svensson L., P.J. Grant, K. Mullarney & D. Zetterstrom 2005. ANWB Vogelgids van Europa. Tirion Uitgevers BV Baarn. 400 pp. -van Kleunen A., H. Sierdsema, M. Nijssen, V. Lipman & D. Groenendijk 2007. Het jaar van de nachtzwaluw 2007. SOVON-onderzoeksrapport 2007/10. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen, 58 pp. -Vermeersch G., K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J. Gabriels & B. Van der Krieken 2004. Atlas van de Vlaamse broedvogels: 2000-2002. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud, 23. Instituut voor Natuurbehoud, BrusselBelgium, 496 pp. -Vermeersch G. & A. Anselin 2009. Broedvogels in Vlaanderen in 2006-2007. Recente status en trends van Bijzondere Broedvogels en soorten van de Vlaamse Rode Lijst en/of Bijlage I van de Europese Vogelrichtlijn. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek nr. 3, Brussel -Verstraeten G. & K. Verheyen 2008. Habitatvoorkeur van nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) in het gewestbos Pijnven te Hechtel-Eksel en implicaties voor het beheer. Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van Bio- Ingenieur in het land- en bosbeheer, 144 pp.

Webreferenties www.bosland.be (8 maart 2011)

De Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus is een nachtelijke insectivoor die voorkomt in droge en zanderige milieus. In bosomgevingen komt de Nachtzwaluw hoofdzakelijk voor op open plaatsen of in ijle bosbestanden. In het tweede deel van de 20e eeuw waren habitatdegradatie en -versnippering twee belangrijke factoren die een sterke populatieafname van de soort veroorzaakten. Hierdoor werd de Nachtzwaluw opgenomen in Bijlage I van de Europese vogelrichtlijn. Haar verborgen en mysterieuze levenswijze vormt voor velen een bron van inspiratie en fantasie, maar terzelfdertijd maakt dit de soort ook moeilijk te bestuderen. Om de ecologie van de soort beter te begrijpen werd in 2010 en 2011 radiotelemetrisch onderzoek uitgevoerd in Bosland (noordwest Limburg). Habitatanalyses toonden aan dat Nachtzwaluwen hoofdzakelijk voorkwamen op open zandgronden en ijle bosbestanden met voldoende opslag van Grove den. Het leefgebied van Nachtzwaluwen had een gemiddelde oppervlakte van 100ha. Ook de foerageerafstanden tijdens het broedseizoen (750-1000m en later 3000- 6000m) waren groter dan in eerdere studies. Slaapplaatsen waren hoofdzakelijk in Corsicaanse dennen (41%) en op de grond in Grove dennen-bestanden (30%). Ook takkenhopen, achtergelaten na beheerswerken of houtexploitatie, werden frequent gebruikt als slaapplaats. Tot slot hadden Nachtzwaluwen meerdere zangposten over de gehele oppervlakte van hun leefgebied. Doordat inventarisaties, in het recente verleden, individuele zangposten onmiddellijk toewezen aan individuele broedplaatsen, werd de populatie in het onderzoeksgebied overschat. Aangezien deze inventarisatiemethodes ook werden toegepast buiten het onderzoeksgebied van deze studie, is het mogelijk dat ook daar de populatiegrootte werd overschat. Op basis van deze bevinding is verder onderzoek noodzakelijk om na te gaan of, en in welke mate, de Limburgse nachtzwaluwpopulatie in het verleden is overschat.


Project NACHTZWALUW i.s.m. Tracing Nature vzw 'Op zoek naar de geitenmelker'

Opbouw activiteit: Begeleide wandeling met zes stopplaatsen Introductiefilmpje 9 minuten www.tracingnature.com 1. DE HEIDE - KENNISMAKING Foto 1 De heide nu (paarse heide) blik wordt gehinderd door dennen De heide vroeger (open landschap) geen hindernissen zover het oog reikt


Kennismaking met de heide (vroeger en nu) aan de hand van een verhaal van Frieda Pauwels. Het verhaal wordt verteld bij foto 1en nadien wandelen de kinderen naar foto 2. foto 1 en 2 niet ver van elkaar plaatsen

"Vroeger kwam ik hier dikwijls wandelen. Toen liep er een herder met schapen rond. Hij heette Leonardus Boonen, maar iedereen noemde hem Lei van Sjang Van De Bos. Lei had zijn huisje zelf gebouwd: een geraamte van hout en daartussen een specie van stro en leem. Het dak had hij bedekt met heiplaggen. Er waren maar twee plaatsen in dat huisje: één met een open haard waar een ketel boven hing om te koken - daar sliep hij ook - en één plaats ernaast voor de schapen en de geit. Die stal was een put, die hij één meter diep uitgegraven had. Hij had vier kippen en een haan, een kleine moestuin, een appelboom en een roggeveldje. Brood bakte hij zelf. Kaas en boter maakte hij van geitenmelk. Hij was tevreden als hij met zijn schapen over de hei kon trekken..." 2. HET BOERENLEVEN Kennismaking met het boerenleven op de hei aan de hand van het verhaal. Het verhaal (zie verhaal bij mysterieuze vogel - kennismaking) wordt verder verduidelijkt bij foto 2.

Een paar plaggen leggen bij de foto! Foto 2 Plaggenhut Boerderijtje Herder met schapen of geiten Potstal

Proeverij: de kinderen proeven roggebrood en geitenkaas


3. MYSTERIEUZE VOGEL - KENNISMAKING Kennismaking met de nachtzwaluw aan de hand van het verhaal.

"Maar op een morgen was er iets gebeurd: de geit gaf geen melk meer. Lei wist echt niet wat er gaande was en ging het vragen aan Pier, die een eind verderop woonde in een boerderijtje dat hij van zijn tante Jeanne had geĂŤrfd - ze was gestorven zonder kinderen. Pier had geluk met dat boerderijtje want anders moest hij in de put (de koolmijnen) gaan werken en hij was nogal aan de luie kant.


Pier wist inderdaad meer. Hij had ervan gehoord op de markt in Eksel; een heks vermomd als een grote vogel, kwam 's nachts heimelijk de uiers van de geiten leegzuigen. Er waren nog mensen die er last van hadden. Ze noemden die vogel de "geitenmelker". Daar moest Lei het fijne van weten. Bang van heksen was hij niet. Hij legde zich 's avonds naast de geit en deed alsof hij sliep... en wachtte, en wachtte, maar... niets. Waar was die vogel? Waar was die heks? 's Anderendaags opnieuw... niets. Toen legde Lei zich in de ingang van de stal zodat hij de geit, binnen en buiten in het oog kon houden en... daar was hij... een grote vogel zweefde geruisloos tussen enkele dennenbomen door. Lei zag zijn trage vleugelslag en zijn enorme bek; net een trechter. Met die bek, daar kon die vogel wel het één en het ander mee doen. Af en toe riep de vogel iets maar de geit raakte hij niet aan. Sindsdien wacht Lei iedere avond op hem. Hoe sierlijk hij kon vliegen, mooi was dat! De notaris, die hier ook veel kwam wandelen, vertelde me dat de mensen al van heel vroeger geloofden dat die geheimzinnige vogel 's nachts de uier van de geiten kwam leegmelken en dat zijn geleerde Latijnse naam Caprimulgus europaeus, ook geitenmelker was. Maar overdag kun je hem niet vinden... een heel speciale mysterieuze vogel." Capra = geit Capri = geiten Mulgeo = melken Mulgus = melker DOEN De kinderen zoeken de nachtzwaluw op de zoekkaarten.

Materiaal •

zoekkaarten

4. CAMOUFLAGESPEL SPEL Elk kind trekt 30 dennen uit. Daarna krijgen ze takkenscharen om de te dikke boompjes aan te pakken. De klas wordt verdeeld in 5 groepen. Eén kind van elke groep trekt een rood T-shirt aan. Het is de bedoeling dat de leerlingen met de uitgetrokken dennen en materialen die ze ter plaatse vinden een schuilhut of schuilplaats maken voor de leerling met het rode T-shirt.( dat ze zich net als een nachtzwaluw camoufleren)


Materiaal •

5 rode T-shirts

Snoeischaren

5. DE KOOLMIJN Kennismaking met de mijnen aan de hand van het verhaal en de foto 3. Eerst wordt dit stuk verhaal verteld en nadien wandelen de kinderen naar foto 3.

Een tijd nadien kwam ik hier weer voorbij. Toen zag ik Lei plakken hei afscheppen. "Wat doe je?" vroeg ik. "Dit is voor mijn potstal", zei hij. "Je weet wel, die heb ik één meter diep uitgegraven en nu leg ik er een laag plaggen in, de schapen keutelen erop, daarna leg ik er weer een nieuwe laag plaggen op, keutelen, nieuwe laag plaggen,... tot de schapen met hun kop tegen het dak komen. Na de winter haal ik alles uit mijn stal en heb ik mest voor mijn tuin en mijn roggeveldje" vertelde Lei. "Van de wortels van het pijpenstrootje, een grassoort die ook op de heide groeit, maak ik borstels. En met de pijpenstrootjes zelf maak ik mijn pijp schoon. Veel heb ik niet nodig om goed te leven." "Maar nu moet ik toch eens iets vertellen over Pier - die Pier toch... Nu laat ik je eens raden met wat voor nieuws Pier hier aankwam, opgeraapt op de markt in Eksel: de koolmijnen kopen dennenbomen voor mijnstutten. Om het instorten van de mijngangen te voorkomen wordt dennenhout gebruikt dat eerst kraakt voor het breekt. En... ze betalen goed.' Nu heeft Pier toch niet zijn ganse heigrond vol geplant met dennenbomen! Hij heeft zijn schapen verkocht en wacht nu tot de bomen groot genoeg zijn om aan de mijnen te verkopen. Hij is dan ook aan de luie kant. Niet lang daarna is Pier gestorven. De dennen staan er nog, terwijl de mijnen intussen ook gesloten zijn. De hei is weg en dus ook de geitenmelker want in die donkere bossen komt hij niet..

Foto 3 Donker bos Mijn met schachten Dennenhout Paard in de mijn


6. BIOTOOP Dit stuk van het verhaal wordt verteld voor de kinderen naar foto 4 gaan.

En Lei? Ieder jaar zat Lei voor zijn huisje te wachten tot de geitenmelker terug zou komen. "Hij vliegt op en af naar Afrika", had de notaris hem gezegd, "het is een trekvogel, een zomergast". In het voorjaar werd het warmer op de hei, dan waren er volop insecten, dan was het leven goed. Dan keek hij iedere avond naar die sierlijke vogel. En ieder najaar zag hij, met tranen in de ogen, de geitenmelker weer vertrekken. "Tot volgend jaar kleine vriend" zei hij dan... "als het God belieft"... Lei is heel oud geworden. Op een koude winterdag was ik op zijn begrafenis in Eksel. Zijn schapen werden verkocht en het boerderijtje is stilaan ingevallen. Het was versleten, zo versleten als Lei zelf.


Maar... de geitenmelker kwam de volgende lente terug. Op de open plek waar Lei zijn schapen liet grazen, waar hij plagde en pijpenstrootje uitstak voor zijn borstels. Waar hij af en toe een den kapte voor zijn open haard."

Foto 4 Slaapboom/nest/braakbal/ei/mannetje/vrouwtje/jong/bek/kaart waar ze naartoe trekken in de winter/voedsel


Vragen voor de gids •

Wat eet de nachtzwaluw?

Hoe weten we dat?

Waarvoor dient die grote bek?

Waar vangt hij zijn prooi?

Waarom trekt hij in de winter weg?

Waar slaapt hij en wanneer?

De nachtzwaluw rekent erop dat hij onvindbaar is. Waarom?

Hoe heet dit verschijnsel?

Waar legt hij zijn eieren?


Waarvan maakt hij gebruik tijdens het broeden?

Is de nachtzwaluw een nestblijver of nestvlieder?

Welke vijanden heeft de nachtzwaluw?

En nu kunnen wij Lei zijn plaats innemen om onze vriend uit het verre Afrika iedere nieuwe lente weer welkom te heten. Wat deed Lei? Wat deed Pier? Waarom ging de vogel weg? Als we de nachtzwaluw willen helpen hebben we grond nodig. Dat is hier geen probleem. Ik ben bij boswachter Eddy van Eksel geweest en heb hem uitgelegd wat we van plan zijn. De boswachter vindt het een prima idee en de burgemeester van Hechtel-Eksel heeft een akkoord ondertekend om de nachtzwaluw als adoptiesoort van Hechtel-Eksel aan te nemen. We krijgen elk 1 ca Ekselse grond om voor de nachtzwaluw in te richten. Jullie krijgen allemaal een koord van 8 meter en daarmee mag je jouw ca uitzetten. Jullie kunnen dat wel want jullie zitten al in het 5de leerjaar. Daarna maak je een mini landschap waarvan jij zeker bent dat de geitenmelker ernaar toe komt.... Denk aan Lei en Pier... DOEN Het is de bedoeling dat de kinderen een mini biotoop maken dat geschikt is voor de nachtzwaluw. Nu zijn jullie klaar om een mini biotoop voor de nachtzwaluw te maken. Waarom werden de dennen uitgetrokken? De leerlingen krijgen elk (of per twee) een stuk touw van 8 meter. Ze moeten zelf een stuk grond afmeten van 1 centiare. Ze moeten een biotoop creëren waar de nachtzwaluw graag komt. Als dat gelukt is laat de gids hen het geluid van de vogel horen. Materiaal •

Touw (8 meter per lln of per groep)

MP3 speler geluid nachtzwaluw

De kinderen krijgen allemaal een diploma/brevet 'NATUUR-VERKENNER '. Met foto's van alle aspecten van de nachtzwaluw. Op de achterkant een kruiswoordraadsel waarvan de oplossingen op de website staan en een uitnodiging voor een nachtwandeling.



Eindtermen " Op zoek naar de geitenmelker"

Wereldoriëntatie - Natuur Algemene vaardigheden De leerlingen 1.1

kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen

Levende en niet-levende natuur De leerlingen 1.3 kunnen in een beperkte verzameling van organismen en gangbare materialen gelijkenissen en verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden; 1.4 kennen in hun omgeving twee verschillende biotopen en kunnen er enkele veel voorkomende organismen in herkennen en benoemen; 1.5 kunnen bij organismen kenmerken aangeven die illustreren dat ze aangepast zijn aan hun omgeving; 1.6

kunnen illustreren dat de mens de aanwezigheid van organismen beïnvloedt;

1.7 kunnen de wet van eten en gegeten worden illustreren aan de hand van minstens twee met elkaar verbonden voedselketens;

Milieu

1.22 kunnen bij de verzorging van dieren en planten uit hun omgeving zelfstandig basishandelingen uitvoeren; 1.23* tonen zich in hun gedrag bereid om in de eigen klas en school zorgvuldig om te gaan met afval, energie, papier, voedsel en water; 1.24 kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu; 1.25 kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren dat aan milieuproblemen vaak tegengestelde belangen ten grondslag liggen; 1.26* tonen respect en zorg voor de natuur vanuit het besef dat de mens voor zijn levensbehoeften afhankelijk is van het natuurlijk leefmilieu.


Techniek als menselijke activiteit De leerlingen zijn bereid 2.16* hygiĂŤnisch, nauwkeurig, veilig en zorgzaam te werken.

Techniek en samenleving De leerlingen kunnen 2.17 illustreren dat techniek en samenleving elkaar beĂŻnvloeden; 2.18 aan de hand van voorbeelden uit verschillende toepassingsgebieden van techniek illustreren dat technische systemen nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor natuur en milieu.

Ik en de anderen: in groep De leerlingen 3.7* hebben aandacht voor de onuitgesproken regels die de interacties binnen een groep typeren en zijn bereid er rekening mee te houden.

WereldoriĂŤntatie - Tijd Dagelijkse tijd De leerlingen 5.1 kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid realistisch schatten. 5.3 kunnen in een kleine groep voor een welomschreven opdracht een taakverdeling en planning in de tijd opmaken.

Historische tijd

5.9*

De leerlingen tonen belangstelling voor het verleden, heden en de toekomst, hier en elders.

Ruimtelijke ordening/bepaaldheid De leerlingen 6.9 kunnen aspecten van het dagelijks leven in een land van een ander cultuurgebied vergelijken met het eigen leven.

Algemene vaardigheden ruimte De leerlingen 6.10 kunnen in een landschap gericht waarnemen en ze kunnen op een eenvoudige wijze onderzoeken waarom het er zo uitziet.


Lichamelijke opvoeding - Motorische competenties Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties Lichaams- en bewegingsbeheersing 1.1 De leerlingen kunnen de motorische basisbewegingen op een voldoend flexibele en verfijnde wijze aanwenden in gevarieerde en complexe bewegingssituaties. Verantwoord en veilig bewegen De leerlingen 1.2 kunnen veiligheidsafspraken naleven. 1.3 kennen de gevaren en risico's van bewegingssituaties en kunnen deze inschatten en signaleren. Bewegen in verschillende milieus De leerlingen 1.23 bewegen op een aangepaste manier in de vrije natuur.

Klein-motorische vaardigheden in gevarieerde situaties De leerlingen 1.26 kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende situaties voldoende nauwkeurig gedoseerd en ontspannen uitvoeren. 1.27 kunnen de functionele grepen gedifferentieerd gebruiken voor het hanteren van voorwerpen.

Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen De leerlingen 1.28* kunnen geconcentreerd bezig zijn met een bewegingstaak. 1.29 zoeken zelfstandig en op een creatieve manier naar een oplossing voor een bewegings- of spelprobleem. 1.32* de leerlingen zijn bereid zichzelf vragen te stellen over hun aanpak voor, tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bij)sturen. 1.33 kunnen onder verschillende sensorische prikkels die gelijktijdig worden waargenomen de relevante prikkel selecteren.


Lichamelijke opvoeding - Gezonde en veilige levensstijl De leerlingen 2.1*

hebben noties over eigen constitutie en ontwikkelen een correcte lichaamshouding.

2.2* ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en spierspanning om de motorische competenties te bereiken. 2.3*

beleven voldoening aan fysieke inspanning en kennen ook het langetermijneffect ervan.

Lichamelijke opvoeding - Zelfconcept en het sociaal functioneren De leerlingen 3.1*

zijn bereid een opdracht vol te houden en af te werken.

3.2*

kunnen hun eigen inspanning en die van anderen inschatten en waarderen.

3.3*

nemen deel aan bewegingsactiviteiten in een geest van fair play.

3.5*

tonen spontaneĂŻteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal aanvaarde wijze.

3.6*

zien ongecontroleerde en ongewenste uitingen bij zichzelf in en zetten ze recht.

* De attitudes werden met een asterisk (*) in de kantlijn aangeduid.

Nederlands – Luisteren De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in 1.1

een voor hen bestemde mededeling met betrekking tot het school- en klasgebeuren;

1.3

een uiteenzetting of instructie van een medeleerling, bestemd voor de leerkracht;

De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij: 1.5

een uiteenzetting of instructie van de leerkracht;

1.6

een voor hen bestemde instructie voor een buitenschoolse situatie;

Nederlands – Spreken De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: 2.2

aan iemand om ontbrekende informatie vragen;

De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: 2.5

vragen van de leerkracht in verband met een behandeld onderwerp beantwoorden;


2.6 van een behandeld onderwerp of een beleefd voorval een verbale/non-verbale interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdgenoten; 2.7 bij een behandeld onderwerp vragen stellen die begrepen en beantwoord kunnen worden door leeftijdgenoten; 2.8

een instructie geven zodat iemand die vertrouwd is met de situatie, ze kan uitvoeren.

De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen mening, hetzij met andere bronnen: 2.9*

in een gesprek kritisch reageren op de vragen en opmerkingen van bekende volwassenen;

2.10* tijdens een discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.

Nederlands - Taalbeschouwing Overkoepelende attitudes 6.1*

De leerlingen zijn bereid om op hun niveau:

 bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem;  van de verworven inzichten gebruik te maken in hun talig handelen. 6.2* Bij het reflecteren op taalgebruik en taalsysteem tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur. Taalgebruik 6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Nederlands reflecteren op de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie. 6.4 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties op hun niveau reflecteren op:      

het gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvariëteiten; het gebruik van in hun omgeving voorkomende talen; normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal; taalgedragsconventies; de gevolgen van hun taalgedrag voor anderen en henzelf; talige aspecten van cultuuruitingen in hun omgeving.


Nederlands - (Inter)culturele gerichtheid 7* De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:

 verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving ex-ploreren en er betekenis aan geven;  hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;  uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering voor krijgen.

Wiskunde - Getallen De leerlingen 1.28 kunnen in contexten vaststellen welke wiskundige bewerkingen met betrekking tot getallen toepasselijk zijn en welke het meest aangewezen en economisch zijn.

Wiskunde - Meten Begripsvorming-wiskundetaal-feitenkennis

2.1

2.3 2.9

De leerlingen kennen de belangrijkste grootheden en maateenheden met betrekking tot lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht (massa), tijd, snelheid, temperatuur en hoekgrootte en ze kunnen daarbij de relatie leggen tussen de grootheid en de maateenheid. kunnen veel voorkomende maten in verband brengen met betekenisvolle situaties. op een concrete wijze aangeven hoe ze de oppervlakte en de omtrek van een willekeurige, vlakke figuur en van een veelhoek kunnen bepalen.

Procedures De leerlingen 3.6 kunnen de begrippen symmetrie, gelijkvormigheid en gelijkheid ontdekken in de realiteit. Ze kunnen zelf eenvoudige geometrische figuren maken. 3.7 zijn in staat:  zich ruimtelijk te oriënteren op basis van plattegronden, kaarten, foto's en gegevens over afstand en richting  zich in de ruimte mentaal te verplaatsen en te verwoorden wat ze dan zien.


Wiskunde - StrategieĂŤn en probleemoplossende vaardigheden De leerlingen 4.1 kunnen met concrete voorbeelden aantonen dat er voor hetzelfde wiskundig probleem met betrekking tot getallen, meten, meetkunde en ruimtelijke oriĂŤntatie, soms meerdere oplossingswegen zijn en soms zelfs meerdere oplossingen mogelijk zijn afhankelijk van de wijze waarop het probleem wordt opgevat. 4.2 zijn in staat om de geleerde begrippen, inzichten, procedures, met betrekking tot getallen, meten en meetkunde, zoals in de respectievelijke eindtermen vermeld, efficiĂŤnt te hanteren in betekenisvolle toepassingssituaties, zowel binnen als buiten de klas. 4.3 kunnen met concrete voorbeelden uit hun leefwereld aangeven welke de rol en het praktisch nut van wiskunde is in de maatschappij.

Sociale vaardigheden - domein relatiewijzen 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9

De leerlingen kunnen zich op een assertieve wijze voorstellen. De leerlingen kunnen in omgang met anderen respect en waardering opbrengen. De leerlingen kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders. De leerlingen kunnen hulp vragen en zich laten helpen. De leerlingen kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken. De leerlingen kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren. De leerlingen kunnen zich weerbaar opstellen naar leeftijdgenoten en volwassenen toe door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn. De leerlingen kunnen zich discreet opstellen. De leerlingen kunnen ongelijk of onmacht toegeven, kritiek beluisteren en eruit leren.

Sociale vaardigheden - domein gespreksconventies 2. De leerlingen kunnen in functionele situaties een aantal verbale en niet-verbale gespreksconventies naleven.

Sociale vaardigheden - domein samenwerking 3. De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine.

Leren leren - leergebiedoverschrijdende eindtermen 1. De leerlingen kunnen losse gegevens verwerven en gebruiken door ze betekenis te geven en te memoriseren. 2. De leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken.


3. De leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatie (ook andere dan teksten) verwerven en gebruiken. 4. De leerlingen kunnen eenvoudige problemen op systematische en inzichtelijke wijze oplossen. 5. De leerlingen kunnen, eventueel onder begeleiding:  hun lessen, taken en opdrachten plannen en organiseren  hun eigen leerproces controleren en bijsturen 6.

Houdingen en overtuigingen De leerlingen kunnen op hun niveau leren met:      

nauwkeurigheid efficiëntie wil tot zelfstandigheid voldoende zelfvertrouwen houding van openheid kritische zin


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.