6 minute read

Interview Wiljan Puttenstein

Next Article
Agenda

Agenda

interview

Bibliothecaris Puttenstein verlaat de PThU: ‘Nooit een dag met tegenzin naar mijn werk gegaan’

Advertisement

Door Caspar Dullemond

Ruim twintig jaar was Wiljan Puttenstein hoofd bibliotheek en archivaris van de Protestantse Theologische Universiteit en haar voorganger, de Theologische Universiteit Kampen. Als niet-theoloog werd hij een van de bekendste gezichten van de universiteit. Sinds 1 januari is hij hoofd archief van de Technische Universiteit Twente. PThUnie blikt met hem terug op twee spannende decennia, waarin onder meer een fusie, een verhuizing en een grote brand zijn aandacht opeisten.

Puttenstein – is er eigenlijk iemand die hem niet als Wiljan kent? – is geweldig blij met zijn nieuwe baan. Het is er ruimer, grootschaliger, dan op de PThU. Hij somt op: een eigen afdeling van twaalf mensen in plaats van drie, meer faculteiten, meer studenten, meer bedrijven en instellingen die met de universiteit verbonden zijn. En dan de omvang van het archief... ‘Ik heb nu vierenhalve kilometer papieren archief onder mijn beheer’, vertelt hij enthousiast: ‘In Kampen kwam ik op honderdvijftig, tweehonderd meter.’ zeg me dat het niet waar is!’ Toen hij er in de zomer van 2000 kwam werken, zat de universiteit middenin een doorstart. Door jarenlange onduidelijkheid rond een fusie met de VU en een mogelijke verhuizing naar Amsterdam waren diverse collega’s vertrokken en was de instroom van studenten minimaal. Puttenstein kreeg als opdracht een nieuw team voor de bibliotheek samen te stellen en de samenwerking met de vrijgemaakte collega’s aan de Broederweg opnieuw vorm te geven, met name wat betreft aanschafbeleid. Dat waren de belangrijkste doelen voor de korte termijn. Daar tussendoor speelde de bredere ontwikkeling van de digitalisering: ‘We schaften toen alles op papier aan. En de catalogus stond nog niet op internet. Dat is in de jaren daarna snel veranderd.’

Aderlating

Op 1 januari 2007 werd ‘Kampen’ onderdeel van de bredere PThU, met daarnaast vestigingen in Utrecht en Leiden. Vijf jaar later verhuisde de universiteit naar twee nieuwe locaties: Amsterdam en Groningen. Voor de bibliotheek

Hij wilde al een poosje bij een grotere universiteit aan de slag, zegt hij: ‘Deze functie kwam voorbij en het klikte meteen. De UT is ook geen onbekend terrein voor me. Mijn zoon heeft in Twente gestudeerd en op de campus gewoond. Ik mag gaan samenwerken met Lineke Klunder, mijn voorganger aan de ThUK. Ik ken allerlei mensen die er werken, zowel bij de bibliotheek als het archief. De universiteitsbibliotheken vormen maar een klein wereldje.’ Al had hij op de PThU niets te klagen, benadrukt hij: ‘Ik heb in die twintig jaar heel veel kansen gekregen, altijd kunnen groeien, opleidingen kunnen doen. Ik ben in die twintig jaar nooit een dag met tegenzin naar mijn werk gegaan. De bibliotheek was een fijne plek met goede en betrokken collega’s om mij heen, een oase van rust – ook als het elders onrustig was. Mensen kwamen en komen er graag.’

Eigenlijk hoort het niet, dat hij vertrokken is. Na ruim twintig jaar leken de PThU en hij met elkaar vergroeid. ‘Die reactie heb ik wel meer gehad ja. Iemand schreef me:

interview

met Wiljan Puttenstein

‘Een theoloog ben ik nooit geworden’

betekende dat een forse aderlating: zij werd aanvullend op wat de bibliotheken van de VU en de RUG al te bieden hadden. Zo’n vijftigduizend titels – een derde van het totaal – werd afgestoten. ‘Qua omvang was het zelfs de helft van de totale collectie: een tijdschrift is één titel, maar kan wel uit een paar meter ingebonden jaargangen bestaan. Meer dan twee kilometer boeken, tijdschriften en archieven hebben we weggedaan en een nieuwe bestemming gegeven.’ Was dat moeilijk? ‘Het was een collectie die in honderdvijftig jaar was opgebouwd. Zoiets opbreken is nooit leuk. Maar een collectie is ook een dynamisch geheel. Als je locatie verandert en je onderzoeksprogramma, dan moet ook je collectie

veranderen; vanuit het idee: je hoeft niet alles te hebben, maar je moet wel alles kunnen leveren. De meeste keuzes waren vrij eenvoudig. Een heleboel tijdschriften waren inmiddels digitaal beschikbaar. En veel boeken uit de twintigste eeuw hadden hun waarde ondertussen wel verloren. Niet de handboeken en de commentaren, maar bijvoorbeeld boeken over pastoraat uit de jaren zeventig en tachtig; de titels die je ook bij de kringloop tegenkomt. En ze waren gewoon te leen bij collega-bibliotheken.’

Erfgoed

De titels uit de negentiende eeuw mochten vrijwel allemaal blijven, vanwege de historische waarde en ook omdat ze deel uitmaken van de geschiedenis van het instituut: ‘Boeken die afkomstig waren uit de persoonlijke collecties van mensen als Herman Bavinck en Simon van

Velzen. Dan gaat het om boeken die meer erfgoed dan naslagwerk zijn.’ En dan was er de collectie van vijfendertighonderd oude drukken: boeken uit de zeventiende en achttiende eeuw, met zelfs een titel uit 1550. ‘Die hebben we vanzelfsprekend bewaard, ook al zaten er soms doublures tussen. Ze staan nu in het depot bijzondere collecties van de VU, in totaal ongeveer tweehonderd meter.’ Waren ze in Amsterdam blij met deze aanvullingen? ‘Zeker. Dat scheelde een hoop gereis naar Kampen voor ze. Het eerste boek dat ik in Amsterdam heb uitgeleend was aan een medicus van het VUmc die een bepaalde titel over ethiek zocht en in Amsterdam niet had kunnen vinden. Dat was op een van de eerste dagen in Amsterdam: alles zat nog in de verhuisdozen. En de RUG was vooral blij met onze mooie collectie praktische theologie.’

Een half jaar voor het vertrek van de universiteit naar Amsterdam en Groningen woedde er een heftige brand in de binnenstad van

‘We hadden bijna geen collectie meer te verhuizen gehad’

Kampen, die gevaarlijk dicht bij de universiteit kwam. Wiljan: ‘Zoiets vergeet je nooit meer. We hadden bijna geen collectie meer te verhuizen gehad. Ik werd ’s avonds gebeld: er is brand bij de buren, kun je naar de universiteit komen? We hebben gekeken of we nog boeken konden evacueren, maar dat was onbegonnen werk. Het mocht op een gegeven moment ook niet meer, omdat er allemaal rook in het gebouw was. Ik weet nog dat ik ’s nachts om twee uur samen met een brandweerman door de magazijnen liep. Overal lagen slangen. Toen ging zijn pieper af. Hij zei: we moeten nu meteen weg, er zijn teveel gevaarlijke stoffen.’

De brand was landelijk nieuws: ‘Hart van Nederland belde nog, maar ze haakten af toen we geen verbrande boeken konden laten zien.’ Verschillende panden naast de universiteit brandden volledig uit. Bewoners van de getroffen huizen werden opgevangen in het Koornmarktgebouw van de universiteit, even verderop. Er waren gelukkig geen doden of gewonden te betreuren, maar de materiële schade was groot. ‘We hadden voor honderdvijftigduizend euro rook- en roetschade. Maar we waren goed verzekerd. Heftige weken waren het. Wat we ervan geleerd hebben? Als je alle waardevolle boeken bij elkaar hebt staan, kun je ze gemakkelijker evacueren.

Afstamming

Een bibliothecaris heeft wat met boeken en collecties. Maar had Puttenstein ook iets met theologie? ‘Zeker. Voor ik naar Kampen kwam, zat ik al een jaar of zes in de archiefcommissie van de Nederlands Gereformeerde Kerken. Ik had altijd al belangstelling voor kerkgeschiedenis.’ Zo ontdekte hij na een paar jaar in Kampen dat hij afstamde van de eerste student die in Kampen was afgestudeerd. ‘Ik wist wel van mijn opa dat we een dominee in de familie hadden. Maar de details kende ik niet.’ Het bleek te gaan om dominee Weijenberg, die in 1855 afstudeerde en later zelfs nog een poosje in Puttensteins woonplaats Wezep stond. ‘Zijn dochter trouwde met een Jan Willem Puttenstein. Dat was de opa van mijn opa. Dus ik heb wel een band met Kampen. Maar een theoloog was ik niet, ben ik ook nooit geworden. Mijn collega’s aan de Broederweg en in Apeldoorn zijn dat ook niet. Dat is ook niet nodig, als je maar weet in welke richting je moet zoeken. Je moet weten wie Karl Barth is en waar je die qua tijd en richting moet plaatsen. Toen ik in 2006 kerkhistoricus Jaap van Gelderen opvolgde als archivaris, heb ik wel een hoop moeten bijleren. Jaap wist alles! Maar ik heb veel gelezen en de achterstand behoorlijk ingelopen.’ Gaat die kennis met zijn vertrek verloren? ‘Ach. Gelukkig zit Gert van Klinken er nog. Ook hij weet geweldig veel.’ Inmiddels is Puttenstein druk bezig zich zijn nieuwe werkplek eigen te maken: ‘Nu mag ik me verdiepen in de geschiedenis van de UT. Die bestaat ook al zestig jaar hoor!’

This article is from: