2 minute read

Lieke Werkman op de schouders van Harry Kuitert

Op de schouders van...... H.M. Kuitert (1924 – 2017)

Als ik mijzelf voorstel als leerling van Harry Kuitert zeg ik er vaak bij: ‘Ik ben zelfs bij hem gepromoveerd, maar dat maakt mij nog geen Kuitertiaan.’ Dat heb ik gemeen met de meeste van zijn promovendi. Kuitert heeft geen school nagelaten, wel een flink aantal leerlingen die veel van hem hebben geleerd en daarna in dankbaarheid hun eigen weg zijn gegaan. Dat paste ook bij hem: de vrijheidsdrang die in hemzelf zat, gunde hij zijn leerlingen ook. Hij liet mij rustig promoveren op feministische zorgethiek, al zag hij er zelf bijzonder weinig heil in.

Advertisement

Als ethica in de dop bewonderde ik zijn analytisch vermogen, de kunst om ingewikkelde problemen eenvoudig op formule te brengen. Zijn bijdrage aan het euthanasiedebat in de jaren zeventig en tachtig was een knap staaltje publieke theologie. Later vond ik dat hij ethiek te smal opvatte: alleen reflectie op (sociale) moraal, te zeer afgesneden van levensbeschouwelijke en godsdienstige tradities waarin vragen van goed leven zijn ingebed, te weinig oog voor de sociale en relationele dimensies in het autonomiebegrip. Dat doe ik zelf anders.

Als theologe (en docente) ben ik blijvend door Kuitert gevormd. Vragen aan studenten als ‘Hoe weet je dat zo zeker?’ en ‘Begrijp je zelf wel wat je zegt?’, stelde hij ons ook. Van Kuitert leerde ik dat geloven gaat om de omgang met God en niet om het voor waar houden van onze geloofsvoorstellingen. Die geloofsvoorstellingen – of ze nu Bijbels, dogmatisch of nog weer wat anders zijn – zijn nodig, want zonder deze zoekplaatjes zouden we niet weten waar we God moesten zoeken. Tegelijk zijn ze mensenwerk, voorlopig en daarom voer voor kritisch theologiseren. Helpen deze voorstellingen mensen om God te vinden, doen ze recht aan de kwetsbaarheid van ‘het strooien soortje’ dat mensen zijn? Zijn ze bestand tegen ideologiekritiek of zijn het menselijke machtsaanspraken vermomd als wil van God?

Natuurlijk vraag (ook) ik mij af waarom Kuitert in zijn laatste publicaties zo stellig volhield dat alle spreken over Boven niet alleen mensenwerk is, maar ‘slechts’ verbeelding en projectie. ‘How do you know?’, zou ik willen weten. Veel critici hebben na zijn dood opgemerkt dat zijn wijze van theologiseren onvermijdelijk moest leiden tot een afscheid van God. Dat geloof ik niet. Kuitert zelf zei erover dat de conclusie eigenlijk al vanaf het begin in zijn werk heeft gezeten. Misschien is dat zo, maar daar heb ik als studente en promovenda niets van gemerkt. Daarvoor was hij te veel een bevindelijke Fries, die hield van de Psalmen, die God aansprak over de weinig zachtzinnige manier waarop Hij met zijn schepsel omging en die – meer dan eens – de volgende zinnen van Matthias Claudius citeerde: ‘Der Mensch lebt und bestehet nur eine kleine Zeit / und alle Welt vergehet mit ihrer Herrlichkeit. / Es ist nur einer ewig und an allen Enden / und wir in seinen Händen.’

This article is from: