Chemie magazine januari 2010

Page 1

Colette Alma over low carbon en 2010

Arbeidsinspectie: 'Het draait Thema: Groene grondstoffen, om risicobeheersing' voordeliger en efficiënter

Maandblad van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie • 01 • 27 januari 2010

Magazine

Bobslee-team wint mede dankzij DSM

Met chemie sneller door de bocht

CM0911_p01_cover.indd 2

22-01-2010 11:05:25


ConsultanCy leermiddelen examinering training & oPleiding subsidie-adVisering

nieu

w

VAPRO adv CHEMIE.indd 1

11-11-2009 15:44:13


Inhoud

34

FOTO: CASPER RIL A

01 27 januari 2010

Annemiek Rijnsent: ‘‘We denken altijd dat een ongeluk nooit bij ons voorkomt’ Annemiek Rijnsent, specialist arbeidshygiëne en chemische veiligheid bij het Expertisecentrum van de Arbeidsinspectie, onderzocht of en zo ja welke indicatoren je kunt gebruiken om procesveiligheid in bedrijven te controleren. ‘Bedrijven zijn vooral gefocust op de kwaliteit van het eindproduct; de risico’s die samenhangen met het maken ervan, krijgen veel minder aandacht.’

FOTO: SHUTTERSTOCK

49 26

Over pijpleidingen en groene innovatie

De schone brandstofcel Bij de chloorfabriek van AkzoNobel in Delfzijl staat al weer enige tijd een brandstofcelinstallatie van Nedstack. Waterstof, dat een bijproduct is van de chloorproductie, wordt in de brandstofcellen omgezet in stroom. En die stroom wordt vervolgens weer gebruikt in de fabriek. Hoelang nog tot de elektrische auto?

‘De basischemie kan al snel voor een deel overschakelen op groene grondstoffen. Diverse chemiebedrijven in Nederland, België en Duitsland zijn namelijk op een gemeenschappelijke ethyleenpijpleiding aangesloten’, zegt Ton Runneboom, voorzitter van het Platform Groene Grondstoffen. ‘De groene chemie komt nu vooral in het buitenland op. We moeten oppassen dat we in Nederland niet achterop raken’, zegt Johan Sanders, hoogleraar valorisatie van plantaardige productieketens in Wageningen. Lekker lang lezen over groene chemie...

januari 2010 Chemie magazine 3

CM1001_p03_inhoud.indd 3

22-01-2010 09:04:51


Serving the industry vaten FIB IndustriĂŤle Bedrijven Einsteinweg 18 8912 AP Leeuwarden Tel (058) 294 59 45 Fax (058) 212 57 42

internals

montage

FIB IndustriĂŤle Bedrijven: specialist in rvs voor de procesindustrie. Kennismaken? Graag. Belt u even of kijk op www.fib.nl


Inhoud 08

01 27 januari 2010

Opinie

07

Op naar een ‘low carbon’ economie

Trends Wetenswaardig

08

Innovatie

11

Duurzaam

17

Veiligheid

19

Actueel

24

Zo rood als een Ferrari Ruimere WBSO, minder vette mayo en zonnecellen Yara’s zuivere warmte, Tetra Pak’s groene dop

Milieuconvenant succesvol afgesloten, emissies fors gedaald

43

Dow, Eastman en Eemshaven

Achtergrond Thema

26

Uitgelicht

38

Opinie

40

In beeld

43

Kennis en ervaring

46

Infographic

49

Maatschappij

50

Innovatie in groene chemie Bobslee wint dankzij aanpassingen van o.a. DSM Cefic-directeur Industriebeleid René van Sloten: ‘Meer aandacht voor kleinere bedrijven’ Wereldbanen in een wereldhaven door de ogen van fotograaf Rob Cloosterman Primeur: KPMG controleert RC-rapport Dit kan de brandstofcel al allemaal

53

Scholen erg enthousiast over imagocampagne, bedrijven zijn wat terughoudender

Feiten en Visies Column

53

Groene chemie

54

Extra

56

Frits de Groot, VNO-NCW: hogere klimaatkosten voor Europese chemie Milieuvriendelijk, makkelijk strijkbaar en sneldrogend: Goudsbloemolie goed voor verf

VNCI-directeur Colette Alma blikt terug op 2009 en kijkt qua energie, crisis en REACH vooruit naar het komende jaar

VNCI

Nieuws, personalia en agenda

55

januari 2010 Chemie magazine 5

CM1001_p03_inhoud.indd 5

22-01-2010 11:02:43


SPIE een gezamenlijke ambitie SPIE-Asset Management SPIE-Asset Management biedt oplossingen om maximale waarde te behalen uit uw productiemiddelen. Waarde die wij zien in o.a. veiligheid, milieu, winst en betrouwbaarheid van uw installaties. Wij bieden u hiervoor hulp bij het uitdenken en implementeren van vernieuwende onderhoudsstrategieën, ontwikkelen van nieuwe software voor het efficiënter besturen, registreren of inspecteren van uw assets en kunnen wij uw partner zijn voor het overnemen van de gehele verantwoordelijkheid voor het onderhoud. Wij denken hiertoe altijd mee vanuit de doelstellingen van de klant zoals winst, veiligheid, milieu en de betrouwbaarheid van uw installaties. Wij benaderen uw situatie vanuit een brede expertise en ervaring en zijn open voor verschillende vormen van samenwerking. SPIE Nederland biedt een compleet pakket multitechnische diensten aan de industriële, commerciële en institutionele branche. De divisie SPIE-Asset Managment kan ook een beroep doen op de kennis en ervaring van een van de andere divisies van SPIE Nederland: SPIE-Building Systems, SPIE-Controlec Engineering, SPIE-Industrie en SPIE-Infra.

SPIE-Asset Management I De Brauwweg 74-82 I 3125 AE Schiedam I T +31(0)10 409 04 00 I www.spie-nl.com

280818_SPIE_ALG_ADV_ASSET.indd 2

13-02-2009 10:14:22


Opinie VNCI

Op naar een ‘low carbon’ economy

F

uturologen en trendwatchers schotelen ons tegenwoordig steeds vaker utopische vergezichten voor van een duurzame ‘low carbon’ economie. Daarmee doelen ze op een economie die weinig uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt, waardoor het klimaat opwarmt met alle gevolgen vandien.

Sommige partijen zien daarin geen plaats voor spelers uit de oude economie, waar de chemische industrie soms gemakshalve toe wordt gerekend. Wat men zich echter niet realiseert, is dat er ook in deze koolstofarme toekomst materialen en stoffen nodig zijn om onze welvaart en welzijn te behouden. De chemische industrie speelt daarbij een cruciale rol. Toch krijg ik vaak de vraag waarom de overschakeling naar deze ‘low carbon’ economie zo lang duurt. Waarom gaan de ontwikkelingen niet sneller? Wie denkt als een mammoet, sterft immers uit als een mammoet... Soms is het een kwestie van kosten en technologie, maar als die niet het probleem vormen, is het vaak het proces dat vertraging oploopt. Af en toe is er dan een heldere ingeving nodig om het groeipad in te kunnen slaan, waarlangs de overgang van de oude naar de nieuwe vorm soepel en marktconform kan verlopen. Neem bijvoorbeeld de hybride auto. Stel dat de elektrische auto de auto van de toekomst is. Uitgaande van de huidige situatie moet er dan heel wat gebeuren voor iedereen zich massaal op deze wijze kan verplaatsen. Het is onmogelijk om in één keer grootschalig over te schakelen op elektrisch vervoer. Er zijn in de beginfase bij lange na niet genoeg oplaadpunten en de eerste generatie batterijen hebben een beperkte actieradius. De ervaringen die wij momenteel met de hybride auto opdoen, zijn dan essentieel voor de verdere succesvolle ontwikkeling van dit transport. De hybride auto biedt de mogelijkheid om batterijen en technologie verder te ontwikkelen, terwijl nog gewoon bij de bestaande benzinestations kan worden getankt. Als de technologie ver genoeg is ontwikkeld, kunnen we de volgende stap naar een volledig elektrisch aangedreven wagen maken.

VNCI-directeur Colette Alma

Het omslagverhaal van deze maand geeft een vergelijkbaar voorbeeld. Daarin stelt het Platform Groene Grondstoffen voor om een stap te zetten naar een situatie waarin een deel van de traditionele op fossiele brandstoffen gebaseerde producten gemaakt kunnen worden van biomassa. Het gaat niet zozeer om de wijze van productie van ethyleen uit biomassa - mogelijk gaat dat in de verre toekomst op een hele andere manier - maar veeleer om het voorgestelde groeipad. Daarin kan deze ‘low carbon’ toepassing de kans krijgen om zich te ontwikkelen en zich te bewijzen volgens de wetten van de markt en in samenhang met de bestaande industrie, zonder ingewikkelde marktverstorende regelingen. Als blijkt dat het werkt kan een volgende stap gemakkelijker worden gezet. p januari 2010 Chemie magazine 7

CM1001_p07_opinie_colette.indd 7

21-01-2010 13:59:34


From Roermond to Abu Dhabi

De totale afmeting van het geleverd metaal in de bekende, rode Ferrarikleur is gelijk aan ongeveer zeventig voetbalvelden. Coil-coatingbedrijf Euramax uit Roermond leverde 359.000 m² gelakt aluminium voor het dak en de gevel van Ferrari World in Abu Dhabi. Het gelakt aluminium kwam op rol in de Verenigde Arabische Emiraten. ‘In Roermond is de rode coating aangebracht’, vertelt marketing-manager Paul van der Vijgh. ‘Fel rood is een kleur die snel verschiet, zeker wanneer er sprake is van felle zon, zoals in Abu Dhabi. Daarom heeft Euramax een laksysteem ontwikkeld dat in deze omstandighe-

den gedurende lange tijd kleurvast blijft.’ Euramax kreeg de opdracht via Benoy Architecten in Londen die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp van het hoofdgebouw van Ferrari World. Het themapark ligt naast het nieuwe Yas Marina Formule-1 circuit dat op 1 november is geopend. In de directe omgeving is er van alles te doen op Ferrarigebied. Na de opening in 2010 zal Ferrari World het grootste overdekte themapark ter wereld zijn. Het omvat onder meer hypermoderne theaters, achtbanen, racebanen en Ferrari-rijopleidingen. p www.ferrariworldabudhabi.com

FOTO: X X X X X X

Ferrari

8 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p08_wetenswaardig.indd 8

21-01-2010 14:01:10


Wetenswaardig

januari 2010 Chemie magazine 9

CM1001_p08_wetenswaardig.indd 9

21-01-2010 14:01:13


N RE RE TA U ES

-R n

re

tie ac re

e–

irati

e nis ed

t

m e es

de

fle ou

m

ca

rs

ha

– ee

A

— discussie

– in sp

f–

g– uwi

ie

un

en

er

ijd

rw

ve

to rs eu

e

r w erk

k

kl

ie

is

ec

pr

— am za ng la

n– —

s c hi

– he rste lle

ge

illi m e t

be

r v o o lat

d • ou

w aren

oe

del

gd

h…

en

a aa

m

s m id

di

m o oi

de

sa

— r — lief

lo – op

ha

!—

sc

ar

be

– kostbaar –

KE

ld

N

du

N

ge

IS

-

da

=

cu

u ltu

w erk

ar

n

= CHEMIE =

= lijnolie

=

re

ig

k

e id

he

ht

la

in g •

onh

uc

ac

interessant

– sc ho

to

pr

karmijn

re

de

je s • m

is

• la ag

a a r e rf g

– museum –

en

• k w et

ou

rn

oude vernislagen verwijdert, maar niet de verf aantast. Vernis op harsbasis vergeelde vroeger al na 25 jaar; moderne natuurhars met UV­blokkers pas na 100 jaar. – interpreteren– — De chemische industrie maakt on ve tegenwoordig ook verf die niet rva ng meer verkleurt. Mooi. ba

er

ve

meesterwerk sb

n

– kw es rm as Het is de kunst om een oplos­ uu t m awel v l • middel te gebruiken dat de e p rr er –

ij k

Pietepeuterig werken aan een eeuwenoud schilderij. Laagje voor laagje verwijderen, stukje bij beetje. Pielen op de vierkante millimeter. Je doet een stap terug. Sta je ineens oog in oog met de meester. Wow.

verf –

et

lle

ST

kunde

kunst

indigo

ni

vu

N

peuteren –

ge

op

KU

= CHEMIE =

Chemie = houdbaar Chemie onderzoekt, ontdekt, produceert Meer weten? > www.chemieisoveral.nl i303 VNCI Halfliggend.indd 2

I N H E T L A B O R AT O R I U M

11-12-2009 14:49:31

|

IN HET ONDERWIJS

|

IN DE INDUSTRIE

|

IN DE ZORGINSTELLING

Veilig werken met gevaarlijke stoffen

DENIOS NIEUWS Nu als bijlage in Chemie Magazine. Heeft u de bijlage gemist, vraag ‘m aan via:

www.denios.nl

Denios Nederland: Christiaan Huijgensweg 4A NL-2408 AJ Alphen a/d Rijn Tel. (0172) 50 64 66

10_12_16_18_20_42.indd 1

Fax (0172) 50 61 89 E-Mail: info@denios.nl www.denios.nl

Waarborg voor veiligheid

25-01-2010 14:22:38


Innovatie

‘De fiscale aftrek voor loonkosten van onderzoekers kan flink oplopen’

WBSO verruimt vanwege crisis een analyse van de technische haalbaarheid van een onderzoek- of ontwikkelingsproject . Bij de WBSO is een bepaald percentage van het zogenoemde speur- en ontwikkelingsloon (S&O-loon) aftrekbaar. Dit loon is het aantal gewerkte uren (S&O-uren) maal het gemiddelde uurtarief van alle S&O-medewerkers. Dit uurtarief geldt voor het hele kalenderjaar. Bedrijven die voor het eerst meedoen moeten hierbij uitgaan van het forfaitaire uurloon van 29 euro. Bij de overige bedrijven gaat het om een gemiddeld uurtarief dat op basis van de salarissen in het voorgaande jaar is vastgesteld. De S&Oloonkosten kunnen dus afwijken van de werkelijke loonkosten. Hulsbergen ziet dat het uurtarief in de praktijk kan variëren van 10 tot 80 euro per uur. foto: shutterstock

Aanvraag

‘Momenteel kunnen bedrijven van de S&Oloonkosten tot en met 220.000 euro de helft aftrekken van de loonbelasting, dus 110.000 euro. En van de S&O-loonkosten boven de 220.000 nog eens 18%. Ze mogen maximaal 14 miljoen euro van hun loonbelasting aftrekken. In 2011 gelden naar verwachting weer lagere percentages en bedragen, waardoor de fiscale aftrekbaarheid al gauw vermindert met enkele tienduizenden euro’s (zie verder bijgaande tabel, red.). Starters worden extra in de watten gelegd: zij mogen in 2010 64% van hun S&O-loonkosten tot 220.000 euro fiscaal aftrekken. Daarboven geldt ook voor hen een aftrek van 18%. In 2010 is de bovengrens van de eerste schijf verhoogd van 150.000 naar 220.000 euro, zodat de meeste bedrijven 50% van de totale S&O-loonkosten kunnen aftrekken. Er zijn maar enkele bedrijven die boven dat bedrag uitkomen. Die kunnen dan nog 18% van het resterende bedrag aan S&O-loonkosten aftrekken.’ Bedrijven moeten hun aanvraag voor de WBSO minimaal één volle kalendermaand van te voren bij SenterNovem indienen. Die laat meestal binnen 1 à 2 maanden weten of het akkoord is of niet. ‘De WBSO geldt tot en met de ontwikkeling van het laatste prototype zonder commerciële waarde van een product of productieproces en voor technisch onderzoek dat loopt tot aan de implementatie van nieuwe technologie’, aldus Hulsbergen. p

‘In 2010 kunnen bedrijven nog profiteren van extra fiscale aftrek voor hun onderzoeks- en ontwikkelingswerk. Naar verwachting is deze aftrek in 2011 weer minder. Daarom loont het de moeite om voor elk R&D-project een aanvraag in te dienen in het kader van de zogenoemde WBSO-regeling’, zegt Annemieke Hulsbergen van Hezelburcht BV.

H

ulsbergen begeleidt met name chemiebedrijven bij het aanvragen van diverse subsidies en fiscale tegemoetkomingen. De regering heeft de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk, die formeel Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en premie voor de Volksverzekeringen 1995 heet) in 2010 verder verruimd om bedrijven in staat te stellen meer onderzoekers in dienst te houden en zo het tempo van de innovatie vast te houden ondanks de economische crisis. ‘De fiscale aftrek voor loonkosten van onderzoekers kan flink oplopen, waardoor bedrijven op hun R&D-afdelingen extra mensen in dienst kunnen nemen of kunnen houden. Op het ogenblik maakt meer dan de helft van de chemiebedrijven gebruik van deze regeling. De rest doet er goed aan te overwegen om in te stappen’, zegt Hulsbergen.

Administratie valt mee

Bedrijven hikken nogal tegen de administratie aan die de WBSO met zich meebrengt. Hulsbergen: ‘In de praktijk valt die administratie best mee. Aan het begin van een project moet je voorspellen hoeveel uren ermee gemoeid zijn. Daarna moet je die uren verantwoorden. Hiervoor moet je als bedrijf de gewerkte uren per persoon per dag en per project bijhouden, maar daar is goede software voor beschikbaar, die via het bedrijfsnetwerk of internet werkt. Bij kleine bedrij-

ven kan het ook met een Excel-sheet. Ook moet je diverse stukken van een project bewaren, zoals gespreksnotities, labjournaals, e-mails, technische tekeningen, schetsen en prototypes of foto’s daarvan. Daarmee kun je de voortgang van het project aantonen. Dat zijn overigens dingen die je als bedrijf normaal ook al moet doe, als je ten minste efficiënt R&D wilt bedrijven.’

Gemiddeld uurtarief

De WBSO-regeling komt erop neer, dat de loonkosten van de onderzoekers worden verrekend met de totale loonbelasting die een bedrijf afdraagt, dus de loonbelasting van de onderzoekers en andere mensen in het bedrijf samen. Bij de R&D-projecten kan het gaan om het ontwikkelen van nieuwe producten, processen en software, maar ook om het significant verbeteren van bestaande productieprocessen of programmatuur, technisch-wetenschappelijk onderzoek en

aftrekbaarheid van de s&o-loonkosten Fiscale aftrek 1

Fiscale aftrek 2

Maximum fiscale aftrek

2008

tot € 110.000; 42%

boven € 110.000; 14%

€ 8 miljoen

2009

tot € 150.000; 50%

boven € 150.000; 18%

€ 14 miljoen

2010

tot € 220.000; 50%

boven € 220.000; 18%

€ 14 miljoen

2011

tot € 110.000; 42%

boven € 110.000; 14%

€ 8 miljoen

N.B. Starters kunnen in 2010 64% van hun loonkosten voor R&D aftrekken in de eerste schijf. Meer informatie: www.senternovem.nl/wbso

januari 2010 Chemie magazine 11

CM1001_p11_innovatie.indd 11

21-01-2010 14:03:10


Transportservice van huis uit

De ultieme combinatie van techniek en service • Cartridge seals snel leverbaar • Gunstige kwaliteit-/prijsverhouding • Sublieme service Mechanical Seals • Power Transmission Couplings • Filtration Systems Engineered Bearings • Fluid Control Systems John Crane Holland B.V. Bergen 9-17 2993 LR Barendrecht Tel: +31 (0)180 656500 Fax: +31 (0)180 611464 Email: info@johncrane.nl

www.johncrane.nl

09MOB03 chemie.indd 1

10_12_16_18_20_42.indd 2

Internationaal Transportbedrijf L. van der Lee en Zonen B.V.

T (015) 213 59 11 E leebv@vanderlee.nl

I www.vanderlee.nl

15-12-2009 14:25:37

25-01-2010 14:22:40


Innovatie

EDGE maakt emulsificatie beter beheersbaar en energie-efficiënter

Microtechnologie voor minder vette mayonaise De Wageningse onderzoeker dr.ir. Koen van Dijke ontwikkelde een nieuw microtechnologisch concept voor de vorming van emulsies, EDGE (Edge based Droplet GEneration). Het maakt de emulsificatie beter beheersbaar en veel energie-efficiënter. Bovendien kun je er dubbelemulsies mee maken voor een romige maar toch vetarme mayonaise. an Dijkes microsystemen, niet veel groter dan een postzegel, zijn gemaakt uit silicium. Met chiptechnologie zijn er hele kleine kanaaltjes en plateautjes in aangebracht, met afmetingen in de orde van micrometers. Ze brengen op slimme wijze twee stromende vloeistoffen bij elkaar. Daarbij ontstaan vanzelf de druppeltjes die de emulsie vormen. In dergelijke systemen zijn de krachten op de druppels zeer gering, waardoor de energiebehoefte klein is. Een tweede voordeel is de beheersbaarheid. De kleinste afmetingen van de microstructuur bepalen de druppeldiameter, die voor vrijwel alle druppels dezelfde is. Van Dijke onderzocht de druppelvorming in zijn microsystemen met een microscoop en een hogesnelheidscamera. Met zeer vertraagde time wraps kon hij onder andere vaststellen dat de druppelvorming afhangt van de verschillen in viscositeit tussen de twee vloeistoffen. Computersimulaties van de emulsievorming legden vervolgens de achterliggende vloeistofdynamica bloot.

Verbluffende eenvoud

Van Dijke gebruikte de opgedane kennis voor de ontwikkeling van het veelbelovende concept voor emulsificatie met microtechnieken, EDGE. Het is niet alleen verbluffend in zijn eenvoud, maar ook in het bereikte resultaat. Bij het EDGE-concept stroomt de oliefase in een dunne film over een plateau in een dwars

foto: shutterstock

V

geplaatst kanaal waarin de waterfase stroomt. Daarbij ontstaan aan de rand van het plateau vanzelf de oliedruppeltjes. Slechts de dikte van de oliefilm blijkt bepalend voor hun diameter. Van Dijke testte het concept zowel met hexadecaan in water als met vloeistoffen met meer praktijkrelevantie, zoals zonnebloemolie in magere melk. Emulsificatie met microtechnologie maakt ook hele nieuwe

productconcepten mogelijk, zo liet Van Dijke zien. Hij slaagde er bijvoorbeeld in om dubbele emulsies te maken, zoals water-in-oliein-water. Met de gebruikelijke productietechnieken zou de ‘binnenste’ water-in-olie emulsie kapotgaan, maar met de EDGE-technologie gebeurt dat niet. Volgens Van Dijke opent dit de deur naar hele nieuwe producten, zoals een caloriearme mayonaise met de smaak van een volvette variant. p

Onderzoek Franse promovendus

Schonere chemicaliën met nieuwe katalysatoren Katalysoren met ongekende reactiviteit. Die ontwierp Frederic Patureau voor zijn promotie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij richtte zich tijdens zijn promotieonderzoek op de ontwikkeling van nieuwe industriële processen voor de productie van fijnchemicaliën.

P

atureau’s onderzoek bij het Van ’t Hoff Institute for Molecular Sciences (HIMS) draaide om het ‘groener’ maken van het productieproces van fijnchemicaliën. De chemicaliën worden daardoor goedkoper. Ook komen er geen giftige

reagentia vrij en produceer je bovendien minder chemisch afval. Om de productie groener te maken heeft Patureau nieuwe katalysatoren ontwikkeld. ‘Met deze katalysatoren kunnen nu chemicaliën worden geproduceerd die we met ander kataly-

satoren nog niet konden maken’, vertelt Patureau. De Fransman heeft zich toegelegd op katalysatoren op basis van rhodium, iridium en sulfonamidofosforliganden. ‘De selectiviteit en reactiviteit van de katalysatoren is enorm toegenomen. Zo is bijvoorbeeld de selectiviteit van een katalysator van 56 naar 99 procent gegaan. Er is veel interesse voor ons werk en er is bovendien al sprake van toepas-

sing in de praktijk, in een farmaceutisch product.’ Hij denkt dat dit soort katalysatoren in de toekomst nog meer toepassing krijgen. In bijvoorbeeld de voedselindustrie of in materialen. ‘Een vergelijking met enzymen, de natuurlijke katalysatoren, kan nog niet gemaakt worden. Maar we gaan de goede kant op’, aldus de promovendus. p januari 2010 Chemie magazine 13

CM1001_p11_innovatie.indd 13

21-01-2010 14:03:16


DĂŠ afvalverwerker Verwerker van: Industrieel afvalwater Oliehoudend afval Brandstofresten Chemisch afval Ook verwerker van: Verontreinigde grond en TAG

Afvalstoffen Terminal Moerdijk BV Vlasweg 12, 4782 PW Moerdijk www.atmmoerdijk.nl Tel: 0168-389289 Fax: 0168-389270 Contactpersonen: Rick Leerink (06-53698983) & Ron van Verk (06-51124004) ATM is een

bedrijf.


Innovatie

Mallinckrodt Baker profiteert van groei markt zonnecellen De vraag naar zonnecellen zal de komende jaren met 30 tot 40 procent per jaar groeien. Chemiebedrijf Mallinckrodt Baker profiteert hier sterk van. Ruim een jaar geleden nam het bedrijf een nieuw applicatie-laboratorium in Deventer in gebruik. Rob de Lange, R&D Manager EMEA bij deze vestiging, vertelt op welke manier het bedrijf bij de zonnecellen betrokken is. ij zonnecellen gaat het vooral om het verbeteren van de efficiency van zowel de fabricage van de cellen als die van de cellen zelf. Op die manier kunnen de kosten per watt vermogen van de cellen verder omlaag. De uitdaging is natuurlijk om te zorgen dat die kosten over enige jaren kunnen concurreren met stroom van het openbare net’, begint Rob De Lange. ‘In Deventer kijken we hoe we onze klanten kunnen helpen om hun totale productiekosten met de juiste chemicaliën en processen omlaag te brengen. Zo kunnen we er bijvoorbeeld voor zorgen dat de baden met chemicaliën in de productie minder snel ververst hoeven te worden en dat bepaalde processtappen overgeslagen kunnen worden. We doen dit in nauwe samenwerking met onze klanten. De kunst is er voor te zorgen dat die aanpassingen in het proces niet ten koste gaan van de productkwaliteit en de opbrengst, wat niet altijd eenvoudig is. We nemen ook zelf proeven met zonnecellen en wafers die klanten aan ons geven. Verder helpen we hen voortdurend met het verbeteren van de efficiency van de zonnecellen. Een voorbeeld hiervan is J.T.Baker® PV-160 solar cell surface modifier, waarmee klanten het oppervlak van de cellen kunnen bewerken. Daarnaast leveren we traditioneel de nodige basischemicaliën voor deze productie.’

Hernieuwbare bronnen

Voor Mallinckrodt Baker is de vestiging in Deventer belangrijk, omdat Europa momenteel het centrum is van de ontwikkelingen op het gebied van zonnecellen, met name siliciumcellen. Belangrijke producenten van zonnecellen, leveranciers van apparatuur en onderzoeksinstituten bevinden zich in Nederland en Duitsland. Zo werkt Mallinckrodt Baker onder andere samen met ECN. De afgelopen jaren groeide de vraag naar zonnecellen met 30 tot 40 procent per jaar. Het bedrijf verwacht dat de vraag dit jaar gelijk blijft, maar in de komende jaren weer met 30 tot 40 procent stijgt. Het is niet helemaal zeker hoe snel de productie van zonnecellen in Europa verder groeit, omdat er ook steeds meer zonnecellen in Azië worden geproduceerd. In elk geval neemt de Europese vraag naar zonnecellen toe, want de Europese Unie wil dat in 2020 zo’n 20 procent van de energie afkomstig is van hernieuwbare bronnen, waaronder zonlicht dat met zonnecellen kan worden omgezet in elektriciteit.

Mallinckrodt Baker voert met een aantal klanten onderzoek uit, waarbij ze in nauwe samenwerking met hun researchmensen nieuwe processen invoeren die tot hogere efficiency leiden.

De klanten verlangen snelle service. De Lange: ‘Bij het verbeteren van de processen, bijvoorbeeld door het optimaliseren van de procesparameters, komen de klanten vaak met dringende vragen, die we binnen enkele dagen of nog sneller moeten beantwoorden. Voor dat soort vragen hebben we een speciaal team. Ook voeren we met een aantal klanten gezamenlijk onderzoek uit, waarbij we in nauwe samenwerking met hun researchmensen nieuwe processen invoeren die tot hogere efficiency leiden. De klanten gebruiken onze chemie en technologie voor specifieke doelen, zoals het verminderen van de defecten aan siliciumplakken of om grondstoffen efficiënter te kunnen gebruiken. Op soortgelijke manier werken we samen met klanten op het gebied

foto: Mallinckrodt Baker

‘B

van micro-elektronica. Hiervoor leveren we bijvoorbeeld het product J.T.Baker® BAKER REZI™-78, een milieuvriendelijke formulering waarmee klanten chips efficiënter kunnen etsen. En dat leidt weer tot lagere totaalkosten.’ De Lange verwacht dat de activiteiten in Deventer op het gebied van zonnecellen en klinische producten groeien. Die laatste vanwege de toenemende aandacht voor life sciences in het algemeen. Wereldwijd ziet Mallinckrodt Baker ook groei op het gebied van farmaceutische producten en de zogenoemde proces-chromatografie. Daarvoor doet het bedrijf onderzoek in de Verenigde Staten. Dat zal op den duur weer leiden tot nieuwe activiteiten, inclusief R&D voor de vestiging in Deventer, denkt De Lange. p

Over Mallinckrodt Baker Menig chemicus, farmaceut en klinisch chemicus kent het Amerikaanse bedrijf Mallinckrodt Baker, vooral als leverancier van chemicaliën voor laboratoriumonderzoek (merknamen J.T.Baker® en Mallinckrodt Laboratory Chemicals®). Behalve voor onderzoeksdoeleinden en kwaliteitsonderzoek levert het bedrijf echter ook hoogzuivere chemicaliën voor de biotechnologie en voor de productie van vooral micro-elektronica en zonnecellen (fotovoltaïsche cellen). In Deventer werken 200 mensen, waarvan 12 in onderzoek- en ontwikkeling. Vroeger ging het vooral om onderzoek voor de klinische markt, maar inmiddels is het applicatie-onderzoek naar zonnecellen sterk opgekomen. Op deze twee terreinen fungeert Deventer nu als ‘global center of excellence’ van Mallinckrodt Baker, dat ook researchcentra in Amerika, Korea en China heeft. Het bedrijf maakt weer deel uit van het Amerikaanse concern Covidien, dat actief is op het gebied van medische en farmaceutische producten en apparatuur. Covidien maakt ook radio-isotopen in Petten. januari 2010 Chemie magazine 15

CM1001_p11_innovatie.indd 15

21-01-2010 14:03:18


Als actief en dynamisch bureau werven wij gespecialiseerde professionals in de chemie en life sciences. Continu hebben wij een breed scala aan prachtige functies in portefeuille en speuren ook naar een betrekking die u op het lijf is geschreven. Wij zoeken kandidaten voor de volgende functies: Crucell - Leiden

Project Managers services

DSM Biotechnology Center - Delft

Principal Scientist Downstream Processing Bitplane AG

Scientific Liaison and Sales Representative Bezoek onze site www.cls-services.nl voor meer informatie over bovenstaande functies of een volledig overzicht van onze vacatures.

zoekt de perfecte match

CLS Services - werving & selectie én detachering in de branches chemie | farma | biotech | food

We make it work

Steeds meer moderne bedrijven in de industriële sector werken met gevaarlijke producten en chemische stoffen. De sector ziet zich geconfronteerd met steeds stringentere wettelijke eisen die in de bedrijfsvoering de nodige aandacht vergen. De opslag en distributie van deze stoffen brengen risico’s en forse investeringen met zich mee. Wanneer u niet de vereiste kennis in

huis heeft of liever investeert in uw echte ‘core business’, is uitbesteden een voor de hand liggende keuze. Daarbij zoekt u een specialist die u het gevoel geeft dat het werkelijk goed zit. In Van den Anker vindt u een partner die uw vertrouwen waarmaakt. Naast onze logistieke diensten biedt ons transport- en kennisnetwerk u grote voordelen.

www.vandenanker.com van den Anker BV Postbus 149, 5690 AC Son T +31 (0) 499 49 11 49 F +31 (0) 499 49 11 50 E info@vandenanker.com

10_12_16_18_20_42.indd 3

25-01-2010 14:22:41


Duurzaam ondernemen

Milieuvriendelijk en duurzaam

Yara levert CO2 en warmte aan tuinders

Sinds kort levert Yara Sluiskil warmte en zuivere CO2 aan drie tuinders in de gemeente Terneuzen. De levering loopt via het project WarmCO2 dat zich richt op het gebruik van restwarmte en CO2 voor milieuvriendelijke en duurzame glastuinbouw.

W

armCO2 is een project van Zeeland Seaports, Yara en Visser & Smit Hanab. Voor transport en distributie van zowel restwarmte als CO2 heeft de organisatie over een lengte van vijf kilometer een eigen leidingensysteem aangelegd. Door gebruik van restwarmte en CO2 besparen de tuinders ruim 90

procent aan fossiele brandstoffen. Warmte die bij Yara vrijkomt, gaat via warmtewisselaars naar het warmtenet. Een leiding transporteert water met een temperatuur van maximaal 90˚C naar de kassen. Via een warmteafgiftestation bij de tuinders wordt de warmte overgedragen op het verwarmingssysteem in de kassen. Het afgekoelde water (40˚C) gaat vervolgens via een andere leiding terug naar Yara, waar het weer wordt opgewarmd. Yara heeft voor het project bestaande installaties aangepast voor de terugwinning van warmte. Directeur Jan Uilenreef van WarmCO2 is trots: ‘Dit is een unieke koppeling tussen een

complex en continu industrieel proces en tuinders die kampen met zeer onregelmatige en seizoensgebonden warmtevraag. Uitgangspunt bij het ontwerp van het warmtenet was het zo min mogelijk verstoren van de processen bij Yara en het maximaliseren van de leveringsgarantie aan de tuinders. Dat hebben we onder meer gerealiseerd door het plaatsen van warmtebuffers.’ De eerste resultaten met het warmtenet zijn veelbelovend. Volgens woordvoerder Jos van Damme van Yara verliep de warmtelevering uitstekend, ondanks de winterse omstandigheden de afgelopen tijd. p

Milieuvriendelijk en duurzaam

Tetra Pak komt met ‘groene’ doppen Begin 2011 start het verpakkingsbedrijf Tetra Pak met het gebruik van plastic doppen die zijn vervaardigd uit suikerriet. Het plastic wordt geleverd door het Braziliaanse petrochemisch bedrijf Braskem dat eind 2010 start met een commerciële ‘groene’ polyethyleenfabriek. Vier vragen aan Birgit Kamp van Tetra Pak. Hoe groot is het aandeel van de ‘groene’ doppen? ‘We starten in 2011 met een pilot van vijf kiloton. Dat is goed voor ongeveer vijf procent van de totale vraag van ons bedrijf. Wij verwachten dat het aantal doppen gemaakt uit hernieuwbare grondstoffen verder zal groeien naarmate de beschikbaarheid van het plastic toeneemt.’

Waarom kiest Tetra Pak voor het nieuwe plastic? ‘Tetra Pak is continu bezig om de duurzaamheid van verpakkingen te verbeteren. De overstap naar ‘groene’ doppen is daar onderdeel van.’ Zijn er geen Nederlandse bedrijven die het materiaal kunnen leveren? ‘Tetra Pak is altijd in gesprek met

toeleveranciers over de mogelijke levering van plastic uit hernieuwbare grondstoffen. Braskem is één van de bestaande toeleveranciers van polymeren en de eerste die commitment heeft getoond en een investering doet om polyethyleen te produceren dat in onze verpakkingen gebruikt kan worden.’ Is het plastic gemaakt uit hernieuwbare grondstoffen makkelijker te recyclen? ‘Nee. Het polyethyleen dat door Braskem wordt geproduceerd heeft een identieke structuur als

het plastic dat van traditionele bronnen wordt gefabriceerd. Het enige verschil betreft de herkomst van hernieuwbare grondstoffen. Het gebruik van ‘groene’ doppen heeft dus geen gevolgen voor recycling.’ p januari 2010 Chemie magazine 17

CM1001_p17_duurzaam ondernemen.indd 17

21-01-2010 16:24:14


NOTOX’ 10 steps to REACH compliance REACH Next deadline 1st December 2010 Are you ready for the future?

and we help you submit your registration in time. NOTOX B.V. P.O. Box 3476 5203 ‘s-Hertogenbosch The Netherlands reach@notox.nl

10_12_16_18_20_42.indd 4

25-01-2010 14:22:48


Veiligheid, gezondheid en milieu

Iedereen die een inlogcode heeft kan vanaf elke pc werken

Internetversie elektronisch milieujaarverslag van start

Chemiebedrijven hun milieujaarverslag vanaf 1 februari met een webapplicatie elektronisch indienen bij de overheid. De overdracht van milieugegevens zal waarschijnlijk gemakkelijker verlopen dan bij het oude elektronische systeem, terwijl de indeling en structuur van de milieugegevens nagenoeg hetzelfde blijven.

A

fgelopen zomer heeft een aantal chemiebedrijven tijdens testdagen al kennis kunnen maken met het nieuwe systeem. Inmiddels hebben alle betrokkenen de toegangscodes ontvangen om met het nieuwe systeem aan de slag te kunnen gaan. ‘Voor het elektronisch versturen van milieugegevens aan de overheid, hadden we tot nu toe een programma nodig dat we eerst moesten installeren. Op een stand-alone pc was dat geen probleem, maar op een beveiligd bedrijfsnetwerk wel’, zegt Jeroen de Jong, risk & compliance manager van Dishman. ‘De overgang van een papieren naar een elektronisch milieujaarverslag in 2004 was al een stap vooruit, omdat het veel e-mails en briefwisseling uitspaarde. Dit maakt het nog efficiënter. Wat me bij de testdagen opviel, was dat de structuur gelukkig niet significant was gewijzigd. Dat geldt voor zowel de datastructuur als de interface. Wie zich het vorige systeem goed eigen heeft gemaakt, moet ook met het nieuwe overweg kunnen zonder veel aanpassingsproblemen. Ik vermoed dat vooral de helpdesk van het e-MJV dit merkt, doordat er minder vragen komen omdat de software niet meer geïnstalleerd hoeft te worden.’

Iedereen op elke pc

Dick Koopmanschap, data manager van Shell Moerdijk beaamt dat er problemen waren met het systeem: ‘Tot nu toe draaide de applicatie maar op enkele pc’s binnen het bedrijf en konden milieugegevens alleen vanaf die pc’s verstuurd worden. Nu kan iedereen die een inlogcode heeft dat vanaf elke pc doen.’

Wie zich het vorige systeem goed eigen heeft gemaakt, moet ook met het nieuwe overweg kunnen zonder veel aanpassingsproblemen ‘Bij Croda hebben we dezelfde ervaring’, zegt Reinout van Zevenbergen, SHE-manager van Croda. ‘De oude software leverde op het bedrijfsnetwerk problemen op vanwege de beveiliging. Het is wel eens voorgekomen dat we bepaalde wijzingen in de cijfers niet meer konden doorvoeren, alleen nog vanaf de pc bij een collega thuis. Ik was op één van de testdagen aanwezig, waarop mensen van de overheid en het bedrijfsleven het systeem konden testen. Het was goed georganiseerd. Via internet kunnen we de cijfers nu gemakkelijker actualiseren. Ik ga er vanuit dat we met de webapplicatie toegang hebben

tot de gegevens van voorgaande jaren.’

Trends

‘Overigens ben ik benieuwd of het ook gemakkelijk is om plaatjes op te sturen en bepaalde zaken toe te lichten. Dat is nu niet meer verplicht, maar ik weet dat handhavers dit prettig vinden, omdat het gemakkelijker leest en bepaalde trends in de emissies helpt toe te lichten.’ Koopmanschap heeft twee testdagen meegemaakt: ‘De eerste dag kon ik er nog niet veel mee doen, omdat een deel van het systeem niet werkte. De tweede dag lukte het wel en zag het er allemaal goed uit. Maar dat bete-

kent niet vanzelfsprekend dat de eindversie ook goed werkt. Daar ben ik wel benieuwd naar.’

Vertragen

Het nieuwe systeem zou overigens begin januari beschikbaar komen, stelt VNCI-beleidsmedewerker Leantine Mulder-Boeve. ‘Maar dat is uitgesteld tot 1 februari. Bedrijven kunnen wel starten met het verzamelen van gegevens, maar daarbij hebben ze niet de beschikking over de applicatie. Dit kan het verzamelen van gegevens bemoeilijken en dus vertragen. Daarom verwacht ik dat het bevoegd gezag begrip toont als een bedrijf hierdoor in de knel komt.’ p januari 2010 Chemie magazine 19

CM1001_p19_veiligheid en milieu.indd 19

22-01-2010 09:05:51


Naar een perfecte chemie tussen u en onze gassen-portfolio.

Van 1 literflesjes tot duizenden liters per minuut. Alle gassen voor chemie, farmacie en raffinage. Internationale knowhow van Linde Gas als gevolg van continue research en ruim een eeuw ervaring. Standaard gassen en gasmengsels tot hoogzuivere receptuurgassen. In welke leveringsvorm dan ook. U zegt ’t maar. Voor elk proces waarin gassen nodig zijn, biedt Linde Gas Benelux de betrouwbaarste oplossing.

Linde Gas – ideas become solutions.

Linde Gas Benelux B.V. Havenstraat 1, Postbus 78, 3100 AB Schiedam Tel. 010 246 14 70, Fax 010 246 15 06, chemie.lg.nl@linde.com, www.lindegasbenelux.com

CHEMICAL LOGISTICS

One stop shopping in chemical logistics P.O. Box 90, NL-6500 AB Nijmegen • Phone +31 (0)24-3726111 • Fax +31 (0)24-3726199 • info@two.nl • www.two.nl Member of the Emons Group 185x130_two_9004.indd 1

10_12_16_18_20_42.indd 5

15-01-2010 12:05:22

25-01-2010 14:22:50


Veiligheid, gezondheid en milieu

Minder lang wachten, twee keer zoveel transporteren

Cefic wil laden en lossen van chemicaliën verbeteren

De Europese chemiekoepel Cefic heeft eind december in samenwerking met ECTA, de Europese transportkoepel, aanbevelingen uitgebracht voor het verkorten van de wachttijden van chauffeurs bij het laden en lossen van chemicaliën op locaties. Ook gaat het om een betere behandeling van de chauffeurs. Daarnaast heeft CEFIC een leidraad gepubliceerd voor het omgaan met risico’s en het nemen van voorzorgsmaatregelen bij het laden en lossen van vloeistoffen uit tankwagens. Vele transportincidenten vinden namelijk plaats bij het verladen, zo blijkt uit de gegevens die CEFIC in de loop van de jaren heeft verzameld.

V

olgens Filip Jonckheere van CEFIC komen de aanbevelingen van een team van vertegenwoordigers uit de chemische industrie en de transportsector. ‘Toen het team begon, was er een tekort aan chauffeurs. Het idee was dat dit tekort opgevangen kon worden door de wachttijden op de site te verkorten en het beroep van chauffeur aantrekkelijker te maken. Ook een meer respectvolle behandeling op de site zou daaraan bijdragen. Vanwege de terugval in de eco-

nomie is er momenteel geen tekort aan chauffeurs meer. Toch zijn de aanbevelingen de moeite waard om geïmplementeerd te worden, omdat ze bijdragen aan de efficiency en dus aan de vermindering van de logistieke kosten. En om in te spelen op een tekort aan chauffeurs dat waarschijnlijk weer zal ontstaan als de economie aantrekt. Het document bevat 26 aanbevelingen: elf in verband met werkprocessen, acht die op het gebruik van equipment slaan en zeven die het behandelen van chauffeurs

betreffen’, aldus Jonckheere, die secretaris van het team was.

Twee keer zoveel

Het team heeft uitgerekend, dat als bedrijven de tijd voor de verlading kunnen verminderen met 20 procent dit acht procent in de transportkosten scheelt. En als een chauffeur geen vier uur hoeft te wachten tot het laden of lossen is voltooid, maar slechts één uur, kan de chauffeur twee keer zoveel transport verzorgen. Uit een onderzoek van ECTA onder chauffeurs is gebleken dat ook de

omgang met chauffeurs voor verbetering vatbaar is. Chauffeurs durven tegenover chemiebedrijven geen klachten te uiten, omdat ze bang zijn dat ze daarna geen opdrachten meer te krijgen. Via dit onderzoek is CEFIC het nodige te weten gekomen over de klachten van chauffeurs. De tweede CEFIC/ECTA leidraad vormt een vervolg op de CEFIC/ ECTA-richtlijnen voor de standaardisatie van equipment bij het laden en lossen van bulkvloeistoffen, vaste stoffen en verpakte goederen uit 2003. Jonckheere: ‘We spreken nu niet meer over standaarden, maar over het beperken van risico’s: welke zijn de risico’s en hoe ga je daarmee om? We hebben dat geïnventariseerd en vervolgens een aantal schema’s voor het laden en lossen in verschillende situaties opgesteld. Chemiebedrijven kunnen deze aanbevelingen bijvoorbeeld gebruiken voor trainingen en hernieuwde instructies. Uiteraard moeten ze altijd aan de wettelijke regels voor vervoer blijven voldoen.’ p Voor meer informatie zie: www. Cefic.org/en/transport-and-logistics-best-practices-guidelines. html

Essenscia nauw betrokken bij opzet

Universiteit Leuven start masteropleiding procesveiligheid De Katholieke Universiteit Leuven beschikt sinds kort over een nieuwe leerstoel voor procesveiligheid. Vanaf september kunnen studenten uit België en andere landen hier een master volgen die opleidt tot process safety engineer, oftewel procesveiligheidsingenieur.

D

e Belgische federatie van de chemische industrie, Essenscia, is nauw betrokken geweest bij de opzet van de nieuwe veiligheidsopleiding waarin procesveiligheid een zwaar accent heeft. Ze financiert de leerstoel die ook haar naam draagt: leerstoel Essenscia ‘Sustainable Process Safety Engineering’. Professor Jan Van Impe coördineert de nieuwe opleiding, maar is niet de nieuwe hoogleraar procesveiligheid. Het initiatief maakt deel uit van een grotere samenwerking tussen de sector en de universitaire wereld naar opleiding, onderzoek en dienstverlening op het vlak van proces-

veiligheid. Momenteel zet hoogleraar Jan Van Impe, departementshoofd van Chemische Ingenieurstechnieken de organisatie voor de nieuwe opleiding in nauwe samenwerking met Essenscia op. Voor de opleiding gaan ze nieuwe docenten aantrekken.

Internationale opleiding

Paul Smedts, process safety advisor van Essenscia: ‘Het gaat om een internationale opleiding die in het Engels wordt gegeven. Ook studenten uit het buitenland kunnen zich hiervoor inschrijven, mits ze al een technisch masterdiploma hebben behaald.

Ze studeren af als master veiligheidskundige en hebben dan een meer dan redelijke kennis van de belangrijke aspecten van procesveiligheid. In feite zijn er twee afstudeerrichtingen: die voor procesveiligheid en die voor preventieadviseur. Volgens de Belgische wet moet elk bedrijf dat valt onder de Seveso II-richtlijn namelijk een preventieadviseur niveau 1 in dienst hebben, dus blijft er behoefte aan die opleiding. Bij zijn weten zijn er in Nederland geen vergelijkbare masteropleidingen op veiligheidsgebied. p

Meer info: psmedts@essenscia.be (+32 477 510 862) jan.vanimpe@cit.kuleuven.be (+32 16 32 14 66) januari 2010 Chemie magazine 21

CM1001_p19_veiligheid en milieu.indd 21

22-01-2010 09:05:52


Milieuconvenant chemie succesvol afgesloten

Emissies fors gedaald ‘Het milieu heeft bij chemische bedrijven de plaats gekregen die het verdient. Sinds de start van het milieuconvenant aan het begin van de jaren ’90 is de uitstoot van vervuilende stoffen drastisch gedaald. Dat is de grote winst van de samenwerking tussen overheid en industrie’, aldus directielid Maarten de Hoog van DCMR Milieudienst Rijnmond.

B

egin jaren ’90 stond de chemische industrie volgens Maarten de Hoog bekend als een van de grootste vervuilers van ons land. Daarom werden er afspraken gemaakt dat de uitstoot van 70 stoffen uiterlijk in 2010 flink teruggedrongen moest zijn. Uit een eerder deze maand verschenen rapport van FO Industrie blijkt dat inderdaad het geval te zijn. De meerderheid van de doelstellingen uit het begin van de jaren ’90 is ruimschoots gehaald. De milieuwinst die dit heeft opgeleverd is volgens De Hoog zeker niet het enige voordeel van het convenant. ‘De afgelopen jaren is ook de relatie tussen de overheid en de industrie sterk verbeterd. Dat komt ook omdat de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven enorm is toegenomen. We praten niet meer over de vraag of milieubeleid wel nodig is, maar voeren een zakelijke, professionele discussie over wat wel en wat niet kan op milieugebied. En dat merken mijn medewerkers in de praktijk. Want in vergelijking met de jaren ‘90, zijn wij veel minder tijd kwijt aan de chemie.’

Tevreden met resultaten

VNCI-beleidsmedewerker Leantine Mulder-Boeve kijkt eveneens met veel genoegen terug op het milieuconvenant. ‘De vereniging is erg tevreden met de resultaten die de bedrijven samen met de overheid hebben bereikt. Dat geldt niet alleen voor de drastisch verlaagde emissies, maar ook voor de manier waarop we tegenwoordig met elkaar samenwerken. Bedrijven en overheden vertrouwen elkaar weer.’ Ondanks het succes van het convenant komt er geen vervolg. Maar dat is volgens De Hoog geen probleem. ‘Het instrument heeft zijn tijd gehad, want voor veel onderwerpen uit het convenant is inmiddels Nederlandse en Europese milieuwetgeving gekomen. Bovendien heeft het milieu nu de plaats gekregen die het verdient.’ VNCI-beleidsmedewerker Leantine Mulder-Boeve benadrukt dat de deelnemers aan het convenant (VNCI, IPO en VROM) graag met elkaar in gesprek willen blijven over specifieke onderwerpen voor de chemie. ‘De VNCI zal het initiatief nemen om het overleg op te zetten. Daar betrekken we ook de partijen bij die toezicht houden op de chemische industrie.’ Hans de Jager van Natuur en Milieu realiseert zich dat er veel milieuwinst is geboekt. ‘Maar tegelijkertijd stel ik vast dat het heel lastig is om in te schatten wat de industrie op eigen initiatief heeft gedaan, of wat ze toch al hadden moeten doen op basis van de aangepaste vergunning. Daar komt bij dat wij de afgelopen jaren tegen verschillende chemiebedrijven hebben moeten procederen omdat ze de milieuvergunning niet op orde hadden. Maar dat is bij nu bij het merendeel van de chemiebedrijven goed geregeld. Alleen bij Dow in Terneuzen moet nog een aantal aanpassingen plaatsvinden.’ p Belangstellenden kunnen de eindrapportage downloaden via: www.fo-industrie.nl

‘Als we zo doorgaan, zijn bedrijven af van beroepsprocedures en de bijbehorende juridische kosten’

22 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p19_veiligheid en milieu.indd 22

22-01-2010 09:06:03


Veiligheid, gezondheid en milieu

Werkgroep Moons brengt advies uit

Ruimte voor NOx-emissiehandel, maar… De handel in stikstofoxiden (NOx) is een kosteneffectieve manier om de uitstoot van verzurend gas naar beneden te brengen. Bedrijven kunnen immers zelf kiezen of ze investeren in schone technologie óf emissierechten kopen van ondernemingen die dat al hebben gedaan. Maar wil de handel slagen, moet er nog wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan, stelt consultant Jan van der Kolk. Adriaan van Hooijdonk Foto: Casper Rila

‘E

missiehandel was in eind jaren ’90 nog een vies woord bij overheid en milieubeweging. Handel en milieu, dat kon eigenlijk niet. Daarom werd er in die tijd over ‘kostenverevening’ gesproken’, zegt consultant Jan van der Kolk. Hij heeft de werkgroep Moons, vernoemd naar VROM-topambtenaar Cees Moons en samengesteld uit vertegenwoordigers van de ministeries van Economische Zaken en VROM, DCMR Milieudienst Rijnmond en het bedrijfsleven (waaronder de VNCI), bijgestaan als adviseur in het onderzoek naar de vraag of het NOx-emissiehandelsysteem toekomst heeft in Nederland. Wat veel partijen volgens hem vergeten zijn, is dat de handel in NOx eind jaren ’90 mede in gang is gezet door de chemische industrie. ‘Toen heeft de chemie met de overheid afgesproken de mogelijkheid voor NOx-emissiehandel te verkennen. De betrokken partijen dachten dat de bestaande wet- en regelgeving daarvoor ruimte bood. Maar dat pakte anders uit... Door de invoering van Europese wet- en regelgeving op milieugebied, de zogeheten IPPC-richtlijn, is de handel in Nederland nauwelijks van de grond gekomen’, aldus Van der Kolk.

Weinig ruimte voor handel

De IPPC-richtlijn schrijft immers voor dat bedrijven de best beschikbare technieken moeten toepassen in hun productieproces. En dat wordt in Nederland streng geïnterpreteerd. Bedrijven hebben amper de keuze om te investeren in reductiemaatregelen waarmee ze rechten kunnen genereren. En omdat alle bedrijven aan de streng(st)e best beschikbare technieken moeten voldoen, is er in de praktijk vrijwel geen ruimte meer over voor handel. De prijs van stikstofoxide bevond zich de afgelopen jaren dan ook op zo’n laag niveau dat

handel niet of nauwelijks van de grond kwam. Van der Kolk: ‘Reden voor de werkgroep Moons om te onderzoeken of er binnen de bestaande Nederlandse en Europese wet- en regelgeving ruimte kon worden gecreëerd om de emissiehandel wél goed te laten functioneren. De afgelopen maanden hebben we er hard aan gewerkt en volgens ons moet het mogelijk zijn. Het komt er op neer dat de overheid in een Algemene Maatregel van Bestuur eisen voor NOx-emissies opneemt. Die moeten echter zo ruim mogelijk zijn als binnen bestaande Europese wetgeving denkbaar is, zodat bedrijven er gemakkelijk aan kunnen voldoen. Door vervolgens in de emissiehandel de prestatienorm voor bedrijven wat lager te leggen, kan de emissiehandel als sturingsinstrument werken. Bedrijven die meer uitstoten dan de prestatienorm hebben twee keuzen: òf ze investeren in maatregelen om hun emissie te verminderen òf ze kopen via emissiehandel extra rechten van bedrijven die hun prestatienorm ruimschoots halen.’

Drie voorwaarden

Het klinkt eenvoudig, maar volgens Van der Kolk moet er nog aan drie belangrijke voorwaarden worden voldaan. ‘In de eerste plaats moet VROM de juridische details nog uitwerken. Dat wil overigens niet zeggen dat we over één nacht ijs zijn gegaan. Een juridische sub-werkgroep heeft goed onderzocht of deze weg begaanbaar kan zijn. Maar bij de uitwerking van de juridische details moet blijken of het écht kan.’ Ten tweede is het essentieel dat de ruimte tussen de emissieeisen uit de Algemene Maatregel van Bestuur en de prestatienormen van de bedrijven die aan de handel deelnemen minimaal 15 kton bedraagt. Alleen dan is emissiehandel volgens de werk-

groep een zinvolle aangelegenheid. Tot slot moeten de betrokken ministeries nog een oplossing vinden voor de ongewenste samenloop met de Europese natuurbeschermingswet (Natura 2000). Als gevolg van deze weten regelgeving kan het namelijk gebeuren dat een bedrijf een extra vergunning nodig heeft om de NOx-uitstoot te reduceren als die invloed heeft op een nabijgelegen natuurgebied.

Meer flexibiliteit

Maar als deze uitdagingen zijn overwonnen, spinnen de bedrijven daar garen bij, stelt Van der Kolk. ‘Als we op deze manier met NOx-emissiehandel doorgaan, zijn de bedrijven af van eventuele beroepsprocedures tegen NOxemissie-eisen en de bijbehorende hoge juridische kosten. Want door de ruime eisen in de AMvB, kun je niet meer via een vergunning met scherpere emissie-eisen worden geconfronteerd. Daar komt bij dat het bedrijven meer flexibiliteit geeft. Stel dat een onderneming voor een grote revisie van een fabriek staat. Dan kan het management bijvoorbeeld beslissen om voor

twee jaar rechten te kopen om vervolgens bij de revisie maatregelen te nemen om de uitstoot te reduceren. En voor alle bedrijven samen is het uiteindelijk ook de beste optie; je treft uiteindelijk de maatregelen daar waar ze het goedkoopst zijn. En dat is toch de kern van emissiehandel.’ Van der Kolk benadrukt dat het om breedgedragen advies gaat. ‘Daarom kan er volgens mij binnen een paar maanden bestuurlijke overeenstemming zijn. Voor de definitieve uitwerking en afronding, zijn we echter zo twee jaar verder. Dat is op zich geen probleem, omdat Brussel in 2012 naar verwachting met nationale emissieplafonds komt, die aangeven hoeveel een land van een bepaalde stof, zoals NOx, maximaal mag uitstoten. Het blijft echter aan de lidstaten zelf om het over de verschillende sectoren te verdelen. En dan begint het gevecht pas echt... Ik zie overigens wel een Europese tendens om de plafonds steeds scherper te stellen. En dat betekent dat bedrijven op een gegeven moment toch kostbare maatregelen moeten gaan nemen om de uitstoot naar beneden te brengen.’ p

‘Emissiehandel geen doel op zich’ De chemische industrie staat in beginsel positief tegenover emissiehandel, benadrukt VNCI-beleidsmedewerker Leantine Mulder-Boeve. ‘Het is immers een manier om op een kosteneffectieve manier de uitstoot van NOx naar beneden te brengen. Maar handel kan nooit een doel op zichzelf zijn. Daarom moet VROM zich inzetten voor een redelijk Europees emissieplafond voor NOx in 2020. En bij de verdeling van het plafond over de verschillende maatschappelijke sectoren, zoals de industrie en het verkeer, is gelijke behandeling essentieel. De alternatieve route die VROM aangeeft wanneer emissiehandel niet door zou gaan, is voor de VNCI niet aanvaardbaar. Het ministerie heeft immers aangegeven dat in de Algemene Maatregel van Bestuur die dan van kracht zou worden, de normen strenger zullen zijn dan die van de Europees vastgestelde best beschikbare technieken . Bovendien vindt de VNCI het belangrijk dat het NOx-handelssysteem zo is ingericht dat alle deelnemers de mogelijkheid hebben om te kopen of te verkopen. Als bedrijven langjarig alleen rechten kunnen kopen, klopt het systeem niet. januari 2010 Chemie magazine 23

CM1001_p19_veiligheid en milieu.indd 23

22-01-2010 09:06:04


Investering van 70 miljoen euro

Polyolcapaciteit bij Dow met bijna 50 procent vergroot Dow in Terneuzen heeft in december zijn polyurethanenfabriek heropend. De fabriek is uitgebreid met twee reactoren en een eindverwerkingstrein. Daarmee is de productiecapaciteit van polyol met bijna 50 procent vergroot tot 570.000 ton per jaar. Hierin heeft het bedrijf 70 miljoen euro geïnvesteerd. Dit heeft ruim 15 nieuwe arbeidsplaatsen opgeleverd. e verbouwing was complex, want deze werd uitgevoerd terwijl de bestaande fabriek doordraaide. ‘In dat licht zijn de ruim 760.000 ongevalsvrije arbeidsuren een memorabele prestatie’, zei bestuurvoorzitter Gerard van Harten van Dow Benelux bij de heropening. Bij de uitbreiding zijn ook enkele energiebesparende maatregelen doorgevoerd, waardoor de energie-efficiency van de fabriek enigszins is verbeterd. Dow bereikte meer energiebesparing bij de aanvoer van grondstoffen. Vorig jaar is de HPPO-fabriek van Dow en BASF in Antwerpen in bedrijf gekomen. Die levert nu PO (polypropeenoxyde) als grondstof voor de polyolenfabriek van Dow in Terneuzen. Eerder kwam de PO uit Stade (Duitsland) of uit de VS. Dit betekent een flinke reductie van de transportkosten en daarmee ook van de hieraan gerelateerde emissies. Polyol is een grondstof voor polyurethaan-

Foto: dow

D

schuim dat breed toepassing vindt: onder andere als schuimmateriaal voor meubels en autostoelen, als isolatiemateriaal (PUR-schuim en dakisolatie) in de bouw, als isolatiemateriaal

in koelkasten en als materiaal voor matrassen, zoals visco-elastische matrassen. Dow maakt ook een ander isolatiemateriaal, polystyreen, dat ook veel in de bouw wordt toegepast. p

Eemshaven uitgediept voor grote schepen De Groningse Eemshaven is vanaf 2012 ook bereikbaar voor grote schepen. De verdieping van de vaargeul is nodig voor de toekomstige aanvoer van vloeibaar gas met grote tankers. Volgens directeur Harm Post van Groningen Seaports maakt deze uitbreiding de Eemshaven tot ‘de energieport’ van Nederland.

D

e Eemshaven is straks vanaf de zeezijde beter bereikbaar door de vaargeul op ondiepe plaatsen te verruimen. Staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat heeft voor het project € 30,7 miljoen toegezegd. De totale kosten van de verruiming zijn € 41,1 miljoen. De resterende € 10,4 miljoen zijn beschikbaar gesteld door minister Maria van der Hoeven van Economische Zaken. De werkzaamheden starten eind 2010, begin 2012 is de uitbrei-

ding volgens planning gereed. Voor de chemische industrie die op dit moment voornamelijk gevestigd is in de haven van Delfzijl, heeft de verruiming geen directe gevolgen. Het zijn met name de energiebedrijven aldaar die er van profiteren. Het project zorgt wel voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Er wordt bijna zes miljard euro geïnvesteerd, onder meer in de bouw van drie energiecentrales. Havenbedrijf Groningen Seaports investeert een bedrag van € 156 miljoen in 153 hectare

bouwrijpe grond en bijbehorende kades. En daarmee is de vernieuwde Eemshaven in 2012

ook voor energie-intensieve chemiebedrijven een interessante vestigingsplaats. p

24 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p24_actueel.indd 24

22-01-2010 09:15:54


Actueel

Eastman krijgt 65 procent meer capaciteit in fabriek Eastman Chemical heeft de capaciteit van zijn fabriek voor Regalite™ gehydrogeneerde koolwaterstofharsen in Middelburg vergroot met 65%.

I

n de harsenfabriek, de grootste in zijn soort in de wereld, produceert het bedrijf verschillende natuurharsen, koolwaterstofharsen en dispersies. Sinds 1985 maakt het bedrijf hier ook gehydrogeneerde koolwaterstofharsen, die het onder de merknaam Regalite™ verkoopt aan klanten. Die passen ze toe in smeltlijmen, polymeermengsels en modificaties van plastic. Met Regalite™ voorziet Eastman in een groeiende vraag naar zogenoemde tackifier-harsen. Die zijn te gebruiken in combinatie met een breed scala van thermoplastische (smeltbare) polymeren, die op grote schaal in lijmen, kitten en polymeermengsels worden toegepast.

Werkgelegenheid

‘Met deze uitbreiding bouwen we verder op het succes van onze Regalite™-producten’, zegt Rien Jonker, vestigingsdirecteur van Eastman Chemical in Middelburg. ‘Ook hebben we het productieproces geoptimaliseerd, waardoor we minder energie nodig hebben om één ton eindproduct te maken. Eastman is nu goed in staat om klanten in alle regio’s van de wereld van deze harsen te voorzien.’ De afgelopen tijd heeft Eastman met Regalite™ goed gedraaid, ondanks de economische neergang. ‘De uitbreiding van de capaciteit levert dan wel geen nieuwe banen op, maar natuurlijk wel behoud van werkgelegenheid’, aldus Jonker. p

Quotes directeur Eugène Hillen van de Stichting Samenwerken voor Veiligheid over gefraudeerde diploma’s en certificaten in VCAAktueel: ‘Het gaat jaarlijks om enkele honderden gevallen van manipulatie. Dat is niet slecht, als het totaal aantal diploma’s en certificaten meer dan tweehonderdduizend is. Ik vind dus dat we niet moeten somberen, maar met alle betrokken partijen moeten werken aan een veiliger Nederland.’ ‘dure Amerikanen’ komen er bij AkzoNobel in Europa niet in, stelt topman Hans wijers in het laatste nummer van Fem Business: ‘In de VS betalen we salarissen die daar passend zijn. In Europa houden we ons aan de Europese marktverhoudingen. Ik heb in het verleden overwogen om een Amerikaanse aan te trekken als corporate HR-manager. Die verdiende twee keer zo veel als ik. Die halen we dan dus niet binnen.’ Hoogleraar valorisatie plantaardige productieketens Johan Sanders van de Universiteit wageningen stelt in het Fd dat bioraffinage in Nederland nog niet van de grond is gekomen, omdat elektriciteitsproducenten subsidie ontvangen waardoor grondstoffen voor andere sectoren te duur worden. ‘De eerste commerciële fabrieken om componenten van biomassa te fractioneren door bioraffinage voor grondstofproductie voor de chemie, draaien al een paar jaar in het buitenland. Dat bespaart aardolie, elektriciteit en proceswarmte en ook kapitaal, nodig in de petrochemie om dezelfde producten te maken. De reststromen komen tegen lage kosten beschikbaar en kunnen ingezet worden voor de productie van transportbrandstoffen en elektriciteit.’ de medewerkers van vandaag in de chemie zijn veel mondiger, aldus directievoorzitter wouter de Geest van BASF Antwerpen in Petrochem: ‘Er is geen enkele medewerker meer die in een bedrijf wil werken waarvan hij de innerlijke overtuiging heeft dat er veel mis is binnen dat bedrijf.’

Meer actueel nieuws over chemie en de chemische industrie? Ga dan naar www.vnci.nl voor het dagelijks nieuws uit de sector en onze wekelijkse nieuwsbrief.

Joris Luyendijk verbaast zich in NRC weekblad over de ‘vrijwel totale onwetendheid’ van Kamerleden tijdens een hoorzitting over de elektrische auto: ‘Een enkele keer, na een werkelijk spectaculaire onkundige vraag, proestte iemand het uit. Maar overigens leek iedereen het volkomen normaal te vinden dat Kamerleden vragen stelden waarop je met twee of drie googleopdrachten of telefoontjes het antwoord hebt. Of die juist zo algemeen waren dat er geen zinnig antwoord op mogelijk was.’ ‘Shell als organisatie heeft de laatste jaren veel veranderingen, transformaties en reorganisaties doorgemaakt. In mijn persoonlijke ervaring worden mensen meer en meer als hulpbronnen beschouwd, getallen op een spreadsheet. Managers zitten achter hun bureau naar dashboards te kijken en komen pas in beweging als het licht rood of oranje is. Vervolgens willen ze een oplossing voordat hun werkdag erop zit, maar naar de diepere oorzaken zoeken ze niet’, schrijft Global Function delivery Manager Europe non SAP Applications Raymond Attinger, in een ingezonden brief in het medewerkersblad Shell world. p

januari 2010 Chemie magazine 25

CM1001_p24_actueel.indd 25

22-01-2010 09:15:58


Ton Runneboom, voorzitter Platform Groene Grondstoffen

‘Chemie kan snel verg bestaand ethyleen-pi

26 Chemie magazine december 2009

CM1001_p26_thema.indd 26

22-01-2010 09:21:27


Thema

ergroenen via -pijpleidingnet’ ‘De basischemie kan over enkele jaren al voor een deel overschakelen op groene grondstoffen. Diverse chemiebedrijven in Nederland, België en Duitsland zijn namelijk op een gemeenschappelijke ethyleenpijpleiding aangesloten. Via deze leiding kunnen ze de chemische bouwsteen ethyleen afnemen, niet gemaakt op basis van nafta, maar op basis van bio-ethanol die aan alle eisen voor duurzaamheid voldoet. Ze betalen daarvoor wat meer, maar verdienen dat ruimschoots terug met de verkoop van groene producten’, zegt Ton Runneboom, voorzitter van het Platform Groene Grondstoffen. Erik te Roller

Runneboom volgde in juni 2009 Paul Hamm op als voorzitter van het Platform Groene Grondstoffen. Hij heeft veertig jaar in de chemische industrie gewerkt onder andere bij Dow, AkzoNobel en het Japanse Teijin. Voor het laatste bedrijf bouwde hij in Tokio een productportfolio van groene activiteiten op.

FOTO: SHUTTERSTOCK

T

on Runneboom is erg optimistisch over de plannen om op commerciële schaal bio-alcohol om te zetten in bio-ethyleen, een bouwsteen voor producten zoals shampoo, antivries en vooral voor kunststoffen zoals polyetheen en PVC. Het idee is om in Rotterdam of een andere plaats dichtbij de kust, een fabriek te bouwen, die al dan niet geïmporteerde bio-ethanol omzet in ethyleen. Vervolgens kunnen tientallen chemiebedrijven de bio-ethyleen via de bestaande pijpleiding afnemen in combinatie met groene certificaten. Het idee lijkt verrassend eenvoudig, het ei van Columbus, en dat is het volgens Runneboom ook. Zijn platform heeft het idee technisch laten doorrekenen door ingenieursbureau Aker Solutions en economisch door organisatieadviesbureau Accenture. ‘Deze business case klinkt als een klok’, aldus Runneboom. e januari 2010 Chemie magazine 27

CM1001_p26_thema.indd 27

22-01-2010 11:04:08


De afgelopen tijd heeft hij het idee met diverse mensen in de chemische industrie besproken. ‘Velen zien er perspectief in. Sommigen zien zelfs kansen voor hun eigen bedrijf. De bio-ethyleenfabriek zal gebruik maken van een beschikbare technologie, waarbij ethanol bij 300oC tot 460oC met een aluminiumkatalysator wordt omgezet in ethyleen plus water. Een bio-ethyleenfabriek met een capaciteit van bijvoorbeeld 500.000 ton per jaar kost naar schatting 150 miljoen. De ethyleen gaat rechtstreeks de bestaande ethyleenpijpleiding in, waar chemiebedrijven op zijn aangesloten in Rotterdam, Moerdijk, Antwerpen, Tessenderloo (België), Geleen (Zuid-Limburg), Gelsenkirchen (Roergebied), Ludwigshafen en Frankfurt. Via dit zogenoemde ARG-pijpleidingnetwerk wisselen chemiebedrijven als sinds jaren ethyleen uit. Als een bedrijf een overschot aan ethyleen in zijn kraker produceert, kan het dit via de pijpleiding leveren aan een ander bedrijf. En als een kraker stil ligt vanwege een grote onderhoudsbeurt, kan een bedrijf ethyleen van concurrenten via de pijpleiding afnemen, zodat de polyetheenfabrieken kunnen blijven doordraaien. SABIC Pipelines BV beheert dit leidingnetwerk.

Zonder aanpassing

‘Ethyleen is chemisch gezien ethyleen, of het nu afkomstig van bio-ethanol of van nafta. Bedrijven kunnen dit zonder meer in hun processen inzetten en hoeven niets aan hun installaties te veranderen. Ook de producten, bijvoorbeeld de kunststoffen, blijven gelijk, zodat de klanten ze zonder aanpassing kunnen verwerken tot de gebruikelijke producten. Wel is er een administratief systeem nodig om bij te houden wie wel en wie geen bio-ethyleen verwerkt en dus het recht krijgt zijn of haar product als bio-based te verkopen. Naarmate de chemiebedrijven steeds meer bio-ethyleen afnemen, en steeds minder op fossiele grondstoffen gebaseerde ethyleen verwerken, kan de gezamenlijke CO2uitstoot per saldo met wel 10 miljoen ton op jaarbasis afnemen’, verklaart Runneboom.

Bedrijven hoeven niets aan hun installaties te veranderen Het idee kwam in juli 2009 toen de platformleden bij elkaar zaten om te kijken met welke projecten het Platform Groene Grondstoffen kon beginnen om zijn doelstellingen te bereiken. De doelstelling was dat dertig procent van de fossiele grondstoffen in Nederland in 2030 vervangen is door groene grondstoffen. ‘Bij projecten met groene grondstoffen lopen we vaak tegen hetzelfde probleem aan: de markt wil wel meer bio-materialen afnemen, maar voor dezelfde prijs. Alleen grote fabrikanten van eindproducten zijn soms bereid meer te betalen vanwege de opbouw van een groen imago. Hoe dan ook, de verkoop van bio-materialen komt maar moeizaam van de grond. Stel dat een chemiebedrijf een nieuwe fabriek neerzet om een groen product te maken. In het begin is het product wat duurder dan hetzelfde product op fossiele basis en met de verkoop loopt het geen storm. De klanten hebben tijd nodig om het nieuwe product te testen, toe te passen in hun producten en op de markt te introduceren. Daardoor draait de fabriek op een laag pitje, zodat de kosten van het totale

project niet volledig worden gedekt. Om de aanloopverliezen te beperken kiest het bedrijf ervoor meer te produceren en te verkopen: het verlaagt de prijs van het bio-materiaal om het prijsverschil met het niet-groene concurrerende materiaal kleiner te maken. Vanwege de gebrekkige winstmarges komt het project dan niet goed van de grond’, legt Runneboom uit.

Kwartje gevallen

‘Bij het platform waren we het er in juli over eens dat zo’n fabriek van meet af aan voluit moet kunnen produceren. Dat kan alleen als heel veel klanten kleine bestellingen plaatsen. Bij elkaar opgeteld leveren die orders genoeg volume en meerwaarde op. Terwijl we zo praatten, viel bij mij het kwartje. In het geval van de etheenpijpleiding zijn er namelijk heel veel potentiële klanten (zie overzicht van bedrijven en ethyleen-derivaten red.). Ze produceren samen elf miljoen ton ethyleen per jaar op basis van nafta en maken daar achttien miljoen ton ethyleenderivaten van waaronder polyetheen, etheenglycol, PVC , shampoo en in het geval van DSM ook Dyneema, de supersterke vezel. Als al die bedrijven naast ethyleen op fossiele basis ook enkele procenten bio-ethyleen op basis van bio-ethanol verwerken, kan de bio-etheenfabriek meteen op vollast draaien en winstgevend zijn. En als de vraag toeneemt kan de capaciteit gemakkelijk worden uitgebreid in stappen van 500.000 ton ethyleencapaciteit per jaar. Hiermee zetten we enorme stappen vooruit met het vergroenen van de chemische producten, enorme stappen tegen relatief geringe investeringen. Ook het risico en de complexiteit zijn gering.’

Bereid te betalen

‘Uitgaande van de ethyleenprijs, die altijd erg varieert, zal de bio-ethyleen ergens tussen de nul en tweehonderd euro per ton meer kosten dan op nafta gebaseerde ethyleen. Dat hoeft geen probleem te zijn, als de klanten maar bereid zijn te betalen en dat zijn ze’, zegt Runneboom op grond van zijn ervaring in de industrie. ‘Een systeem van groene certificaten op basis van een zogenoemde massabalans kan de verkoop van bio-ethyleen vergemakkelijken, de kosten laag houden en is goed controleerbaar. Hierbij geeft bio-ethyleenproducent voor elke ton bio-ethyleen een bepaald aantal groene certificaten aan de klant en houdt zich daarbij aan de Europese regels voor groene certificaten. Met die groene certificaten kan een kunststofproducent een deel van zijn productie als groen bestempelen, bijvoorbeeld 10 procent van de polyetheenproductie. De kunststofverwerker maakt van die groene polyetheen bijvoorbeeld groene shampooflessen. Daarna kan de shampoofabrikant melden dat voor de productie van zowel de shampoo als de verpakking groene grondstoffen (bio-ethyleen) zijn ingezet. Qua chemische samenstellingen verschillen de groene en grijze shampoo en shampooflessen natuurlijk niet van elkaar, maar boekhoudkundig klopt het wel. De consument weet dat hij of zij door het kopen van groene shampoo de inzet van groene grondstoffen stimuleert. Het systeem is wat dat betreft vergelijkbaar met de opwekking en verkoop van groene stroom.’ Bij de ethyleenpijpleiding is er nog een extra controle: de hoeveelheid bio-ethyleen die de bedrijven afgenomen hebben, kan nooit meer zijn dan de totale hoeveelheid bioethyleen die er bij de bio-ethyleenproducent aan het begin van de pijpleiding is ingegaan en daar ook gemeten wordt. Ook kunnen alleen de fabrikanten die op de pijpleiding zijn aangesloten de certificaten kopen, omdat het immers om een massa-balanssysteem gaat.

28 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p26_thema.indd 28

22-01-2010 09:21:37


Thema

Droom van elke marketeer

Groene producten in groene verpakkingen verkopen beter, omdat fabrikanten hiermee kunnen garanderen dat hun product voor de volle honderd procent groen is. En dat is wat een deel van de consumenten graag wil hebben, zeker als ze daarvoor dezelfde prijs betalen. Een bio-ethyleenfabriek aan de pijpleiding met groene certificaten maakt dit allemaal mogelijk. Het is de droom van elke marketeer om naast de bestaande fossiele productlijn een groene productlijn in de markt te zetten met identieke eigenschappen en zo de klant keuze te bieden’, zegt Runneboom. Om de laatste marketeers over de streep te trekken heeft hij nog een voorbeeld achter de hand: ‘Accenture komt tot de conclusie dat de meerkosten van groene grondstoffen maar beperkt doorwerken. Als het bio-ethyleen bijvoorbeeld 20 procent duurder is, zullen de polytheen korrels bijvoorbeeld maar 16 procent duurder uitvallen, de kunststofverpakking 6 procent, het product op weg naar de supermarkt 2 procent en het eindproduct bij de kassa hooguit 1 procent. Alles wat de shampoofabrikant of de supermarkt meer in rekening brengen, omdat dit een groen verpakt product betreft, is pure winst. Of ze vragen dezelfde prijs en krijgen de order, omdat het om een groen product gaat. De bio-ethyleen kost misschien meer, maar de extra opbrengst bij de verkoop van het groene eindproduct maakt dat meer dan goed. De Europese ethyleenpijpleiding biedt een unieke kans om in één klap een enorme potentiële massa en diversiteit aan groene producten aan te bieden.’ Bijzonder bij dit project is volgens Runneboom ook, dat de chemiebedrijven er op bescheiden schaal mee kunnen beginnen zonder te hoeven investeren. Ze lopen dus een beperkt financieel risico met een project dat winstgevend kan zijn en bijdraagt aan het imago . ‘Iedereen aan de pijplijn kan vergroenen. De bedrijven kunnen gemakkelijk aan de toenemende vraag naar groene producten voldoen. Omdat er zo veel bedrijven op de pijpleiding zijn aangesloten die zo veel verschillende producten produceren, kan dit leiden tot een groene golf en dat is precies wat het Platform Groene Grondstoffen graag ziet.’

De bio-ethyleen kost misschien meer, maar de extra opbrengst van het groene eindproduct maakt dat meer dan goed Genoeg bio-ethanol

Kunnen de afnemers erop rekenen dat de gecertificeerde duurzame bio-ethyleen blijft vloeien? Runneboom: ‘Ja, door initiatieven als het Better Sugarcane Initiative, die het mogelijk maken aan te tonen dat bio-ethanol duurzaam is geproduceerd. Voorzitter van dit rondetafel-initiatief is de organisatie Solidaridad, bekend van de Max Havelaar koffie. Veel nieuwe plantages, vooral in Brazilië, worden volgens haar duurzaamheidscriteria aangelegd en beheerd. De hoeveelheid zal zeker geen probleem zijn. In de wereld wordt nu al ongeveer 100 miljoen ton bio-ethanol per jaar geproduceerd. Om de stroom gecertificeerde bio-ethanol voldoende groot te maken is zeker een uitdaging, maar ik denk wel dat dit gaat lukken. Voor een fabriek van 500.000 ton ethyleen heb je een suikerrietplantage van ongeveer 150.000 hectare nodig. Als je ziet dat Brazilië buiten de regenwouden nog een potentiaal van ongeveer 300 miljoen hectare landbouwgrond heeft, zijn er nog volop mogelijkheden. Met dit project kunnen we meters maken. De vergroening van grondstoffen en consumentenproducten komt hiermee een stap dichterbij. Belangrijk hierbij is, dat de Europese chemische industrie niet alleen blijft denken in termen van kosten, maar zich ook richt op de potentiële vraag naar groene producten. Door de vergroening van haar producten kan ze zich onderscheiden van de concurrentie uit het Midden-Oosten. Verder hoeven er geen grote subsidies aan te pas te komen. Het is kortom een win-win-win-situatie voor de consument, de industrie en het milieu.’ p Zie voor meer informatie www.senternovem.nl/energietransitiegg (ook voor business case Accenture) e

Meters maken naar 2030 Het Platform Groene Grondstoffen stelt tien wegen voor, waarlangs Nederland zijn doel van 2030 kan bereiken: dat eenderde van de fossiele grondstoffen is vervangen door groene grondstoffen. Hierdoor zal ons land veel minder CO2 uitstoten en minder afhankelijk zijn van fossiele grondstoffen. Het gaat om een hoeveelheid groene grondstoffen die gelijk staat aan een hoeveelheid energie van 1000 petajoule per jaar (278 miljard kWh). Die tien wegen (transitiepaden) heeft het platform in de afgelopen vijf jaar met veel studies onderbouwd. Deze zijn deels uitgewerkt in business cases, waarvoor het platform het bedrijfsleven probeert te interesseren. ‘Het is een dynamisch geheel: naarmate we naar

2030 toewerken, voegen we misschien nieuwe businessideeën toe en schrappen we de ideeën die toch niet zo kansrijk blijken te zijn. Aan ideeën is er geen gebrek. Maar we moeten nu meters gaan maken en zorgen dat het bedrijfsleven ermee aan de slag gaat’, zegt Ton Runneboom. ‘Per idee of project laten we een business cases opstellen, zodat we aan partijen in de markt gemakkelijker kunnen laten zien wat de mogelijkheden zijn. Een voorbeeld hiervan is de business case van bio-ethyleen. De rol van het platform beperkt zich verder tot adviseren en faciliteren, hoewel mijn handen af en toe wel jeuken om te implementeren. Maar laat iedereen bij zijn rol blijven, dan maken we er gezamenlijk een succes van.’ januari 2010 Chemie magazine 29

CM1001_p26_thema.indd 29

22-01-2010 09:21:38


30 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p26_thema.indd 30

22-01-2010 09:21:50


Thema

Johan Sanders, hoogleraar in Wageningen:

‘Groen is ook veel energie-efficiënter’ ‘De chemische industrie kan zijn energiegebruik drastisch omlaag brengen door over te gaan op plantaardige grondstoffen. De groene chemie komt nu vooral in het buitenland op. We moeten oppassen dat we in Nederland niet achterop raken’, zegt Johan Sanders, hoogleraar valorisatie van plantaardige productieketens in Wageningen. Erik te Roller

D

e laatste paar jaar heeft Sanders met een aantal promovendi zestien verschillende gewassen onder de loep genomen om te kijken of die nuttige grondstoffen voor de chemie kunnen opleveren. Dat ziet er veelbelovend uit. Daarom voeren zo’n twintig onderzoekers proeven uit met die grondstoffen om aan te tonen dat hiervan verschillende basischemicaliën gemaakt kunnen worden. Wie Sanders enthousiast over de mogelijkheden van groene grondstoffen hoort praten, bekruipt het gevoel dat de chemische industrie momenteel misschien wel hopeloos ouderwets bezig is. ‘Er is al heel wat structuur in de moleculen uit de natuur aanwezig. In de petrochemie moeten we die structuur echter van meet af aan opbouwen, waarbij elke reactiestap relatief veel energie kost. Om de moleculen functionaliteit te geven hebben we ook nog hulpchemicaliën nodig, zoals chloor, ammoniak en zwavelzuur, waarvan de productie ook weer veel energie kost. Voor de

Johan Sanders, hoogleraar in Wageningen.

productie van chloor is bijvoorbeeld veel elektriciteit nodig, terwijl we chloor soms alleen maar als hulpmiddel nodig hebben, bijvoorbeeld bij het maken van amine-verbindingen. Bij al die processtappen moeten we vaak bij hoge temperatuur en druk werken en veel warmte toevoeren om vervolgens weer af te voeren. Daarvoor hebben we kostbare warmtewisselaars nodig, die de chemische fabrieken duur maken. Door grootschalig te produceren kunnen de bedrijven nu de kosten per ton product binnen de perken houden en concurrerend blijven’, verklaart Sanders.

Cadeau gekregen

‘Mensen in de chemie beweren vaak dat er ondanks het opraken van de olie altijd wel olie voor de chemie beschikbaar zal blijven, omdat chemie maar 6 procent van olie als grondstoffen afneemt en omzet in waardevolle producten. Ze vergeten echter te vermelden, dat ze hiervoor grote hoeveelheden aardgas en elektriciteit moeten inzetten, diee januari 2010 Chemie magazine 31

CM1001_p26_thema.indd 31

22-01-2010 09:21:56


ze jarenlang bijna cadeau hebben gekregen. Dat verklaart ook waarom de chemische industrie ondanks alle besparende maatregelen toch nog 20 procent van de fossiele grondstofverbruik in Nederland voor haar rekening neemt. Dat is meer dan het verbruik van het wegverkeer. In het verleden waren aardgas en elektriciteit goedkoop, maar nu beginnen de kosten daarvan steeds zwaarder mee te tellen. Tijd dus om uit te zien naar alternatieven. De VNCI is zich hiervan goed bewust. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de bio-based economy het thema was van de jaarvergadering in juni 2009’, aldus Sanders. De Regiegroep Chemie stelde in 2006 twee ambitieuze doelen: de chemische industrie moet in 2030 de helft minder aan fossiele grondstoffen gebruiken en zijn bijdrage

De productie van chemicaliën op basis van biogene grondstoffen kan al op veel kleinere schaal concurrerend zijn aan de economie verdubbelen. Sanders: ‘De bedrijfstak kan het gebruik van fossiele grondstoffen terugdringen door verder te gaan met het nemen van energiebesparende maatregelen. Maar dat zet niet genoeg zoden aan de dijk. Zolang de chemische industrie doorgaat met chemische producten te maken op basis van eenvoudige stoffen zoals etheen en ammoniak, blijft de productie energie-intensief. Er valt veel meer efficiencywinst te behalen door uit te gaan van plantaardige grondstoffen. Bepaalde gewenste chemische producten zijn in aanleg al in planten aanwezig. Sommige functionaliteiten, zoals aminogroepen zijn al ingebouwd bij bijvoorbeeld aminozuren.’

Energieverbruik per sector in Nederland

Chemische industrie Rest industrie Energiebedrijven Verkeer Huishoudens Overige afnemers 0

100

200

300

400

500

600

700

800

Peta joule De chemie heeft veel energie nodig om zijn producten te maken (aardgas is ook deels grondstof). Dat kan met veel minder fossiele energie, als de chemie uitgaat van plantaardige grondstoffen, stelt professor Johan Sanders uit Wageningen.

Bron: Compendium voor de leefomgeving

Totaal 3300 peta joule in 2008

Minder kapitaalintensief

’We hebben dus geen lange productieketen nodig om die stoffen vanaf de grond toe in meerdere stappen op te bouwen. Dat scheelt heel wat fabrieken en heel wat warmtewisselaars. Daardoor is de productie ook minder kapitaalsintensief en is schaalgrootte niet meer van zo groot belang. Zodoende kan de productie van chemicaliën op basis van biogene grondstoffen al op veel kleinere schaal concurrerend zijn. Met goed uitgekozen plantaardige grondstoffen kun je als ondernemer straks met een fabriek van 50 tot 100 miljoen euro je entree maken op de markt voor basischemicaliën. Ruim zeventig procent van alle basischemicaliën kunnen we vroeg of laat uit plantenmateriaal maken. Stoffen uit planten die geschikt zijn voor de chemische productie zijn suiker, glycerol, organische zuren en ook aminozuren waarin naast zuurstof eveneens stikstof voorkomt. Die stoffen moet je wel eerst uit de planten halen, want geen enkele plant of reststroom bevat alleen maar de moleculen waarnaar je op zoek bent. Uit de planten haal je met bioraffinage behalve voedingsstoffen en veevoedergrondstoffen, ook chemicaliën met een hoge toegevoegde waarde en vervolgens stoffen die als transportbrandstof kunnen dienen. De rest kun je gebruiken om elektriciteit en warmte op te wekken .Pas als je al die componenten tegen een redelijke prijs kunt afzetten ben je succesvol. Je mag tegenwoordig in elk geval geen afvalberg meer overhouden.’

Genetisch gemodificeerde planten

Verschillende bedrijven produceren al chemicaliën op basis van planten. DuPont maakt bijvoorbeeld de kunststof Biomax®. Het gaat hier om poly-trimethyleen-tereftalaat (PTT), dat voor 35% is gebaseerd op groene grondstoffen. Eén van de monomeren, PDO (1,3 propaandiol), maakt het bedrijf op basis van maïszetmeel. De productie van de bioPDO vergt 40% minder energie dan de PDO die op basis van aardolie is gemaakt. De kunststof PTT lijkt PET, waarvan PET-flessen worden gemaakt en op het polyester PBT. In China is er een bedrijf dat 1,3 propaandiol uit glycerol maakt. En in eigen land zet BioMCN glycerol om in methanol, dat concurreert met methanol uit aardgas. Solvay gebruikt glycerol weer om epichloorhydrine te maken. Verder heeft CSM-dochter PURAC met partner Synbra een concurrerend proces ontwikkeld voor polymelkzuur van hoge kwaliteit. Polymelkzuur is een biologisch afbreekbaar polymeer. Volgens Sanders zal het hier niet bij blijven. De Nederlandse onderzoeksprogramma’s CatchBio (katalysatoren), BE-Basic (industriële biotechnologie) en ASPECT (katalysatoren om basischemicaliën via nieuwe routes te maken) zullen innovaties opleveren, waarmee het straks nog gemakkelijker zal zijn om plantaardig materiaal om te zetten in de gewenste chemicaliën. Chemicaliën als styreen, diaminobutaan, butaandiol, aniline en bepaalde acrylaten zijn op labschaal al geproduceerd uit plantaardige materialen. Ook de genetisch modificatie van planten biedt mogelijkheden. ‘De publieke weerstand tegen het gebruik van genetisch gemodificeerde planten voor de productie van chemicaliën zal waarschijnlijk minder groot zijn, omdat we die planten niet hoeven te eten. Voorbeelden van stoffen die rechtstreeks met gemodificeerde planten gemaakt kunnen worden zijn caprolactam en methacrylaat. Sommige stoffen zijn giftig voor de plant zelf. Daarom laat je de planten eerst een niet-giftige variant van de stof maken, bijvoorbeeld met CO2-groep eraan, die je er later weer afhaalt.

32 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p26_thema.indd 32

22-01-2010 09:21:57


Thema

Vanwege de aversie in Europa tegen genetische modificatie vinden de ontwikkelingen met genetische modificatie voornamelijk buiten Europa plaats. Bedrijven als BASF, Bayer, DuPont, Syngenta en Monsanto zijn hierbij betrokken’, aldus Sanders.

Zonlicht, water en grond

De investeringen in chemische productie op basis van planten zijn relatief laag. Het grootste deel van de kosten hangen samen met de zuivering. ‘Het enige wat je nodig hebt, is zonlicht, water en grond’, aldus Sanders. Hij is niet bezorgd dat er te weinig landbouwgrond is. ‘Een landbouwoppervlak van 100 miljoen hectare is groot genoeg voor de productie van de grondstoffen voor alle basischemicaliën in de wereld. Dit is gelijk aan alle landbouwgrond in Europa. Aangezien Europa een derde van de chemicaliën in de wereld produceert, zou Europa met een derde van zijn areaal - 33 miljoen hectare - in zijn eigen behoefte aan grondstoffen voor de chemie kunnen voorzien. En als we het rendement van de landbouwproductie verder kunnen verhogen, dan kunnen met een nog kleiner areaal toe.’ Ook verwacht hij niet dat de voedselproductie hierdoor in de knel komt. ‘We kunnen voedsel nog veel efficiënter produceren. Ongeveer 25 procent van het voedsel gooien we weg. Dat kan minder zijn. Verder kunnen we de rundvleesketen en de zuivelsector nog veel efficiënter maken, zonder dat iemand vegetariër hoeft te worden. Bijvoorbeeld door meer componenten uit gras te halen. Ook komt nu maar 20 tot 25 procent van de stikstof en de energie die we aan de koe voeren in de melk en het vlees terecht. Dat kan veel efficiënter. Een rendementsverbetering van 40 procent moet haalbaar zijn. Dan heb je bijna de helft minder grond nodig om dezelfde voedselproductie te halen.’ Het plan van het Platform Groene Grondstoffen om bioetheen van bio-ethanol te maken en dat als bouwsteen voor chemie te gebruiken, druist enigszins in tegen het principe van Sanders dat de chemie zoveel mogelijk moet uitgaan van de complexe verbindingen die al in planten aanwezig zijn. ‘Voor het maken van polytheen op basis van biomassa is dit een geweldige oplossing, omdat het maken van polyetheen op basis van etheen maar één stap vergt. Maar wanneer je twee of meer stappen nodig hebt om van etheen tot een andere stof te maken, dan kun je beter aan de andere kant beginnen. Bij verbindingen uit planten zit de zuurstof en de stikstof vaak al bijna op de goede plek. Je hoeft dan maar één ding te veranderen en dan ben je klaar. Een ander voordeel van het bio-etheenproject is, dat de infrastructuur al praktisch aanwezig is. Er zijn geen aanpassingen nodig en dat zal menig bedrijf aanspreken. Maar dat betekent ook dat ze de energetische voordelen die biogrondstoffen bieden nog niet ten volle benutten.’ Sanders vindt dat de Nederlandse chemische industrie goed doordrongen moet zijn van de urgentie om met dit soort ontwikkelingen aan de gang te gaan. ‘Als wij niets doen en landen als India en China met de groene chemische productie aan de gang gaan, lopen we over twintig jaar gigantisch achter. Nu al staan de meeste van de groene chemische fabrieken buiten Nederland. En dat terwijl wij hier zoveel kennis van de chemie en landbouw hebben de chemische industrie goed is voor 10 procent van het bruto nationaal product. In feite lopen we achter op de rest van de wereld en dat mag een reden tot zorg zijn.’ p

Ruim zeventig procent van alle basischemicaliën kunnen we vroeg of laat uit plantenmateriaal maken

Quotes ‘Dit is een mooie ontwikkeling. Als klanten bereid zijn iets extra’s te betalen voor bijvoorbeeld biobased polyethyleen dan zal hiervoor zeker een nichemarkt ontstaan. En wat een nichemarkt is, kan altijd nog uitgroeien tot een grote markt. Dus is er werk aan de winkel om deze innovatie in klinkklare munt om te zetten!’ Rein Willems, voorzitter van de Regiegroep Chemie ‘Voor Dow is het idee om van natuurlijke grondstoffen ethyleen en ethyleenproducten te maken niet helemaal nieuw. Wij zijn in 2007 een joint venture aangegaan met het Braziliaanse Crystalsev, de grootste producent van ethanol in Brazilië, om polyethyleen te gaan produceren uit suikerriet. De productie in Brazilië start naar verwachting in 2011. Om een dergelijke productie in Nederland te kunnen laten plaatsvinden, zoals het Platform Groene Grondstoffen voorstelt, is eerst een onderzoek naar de economische haalbaarheid nodig.’ Gerard van Harten, bestuursvoorzitter van Dow Benelux ‘De VNCI ziet dit idee als een goed voorbeeld van de ontwikkeling die wij in Nederland en Europa voorzien en ook steunen: een geleidelijke vergroening van de chemie als leverancier van duurzame producten en materialen, en van oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen. De VNCI wil meehelpen om dit project op een grondig doordachte wijze te realiseren. Een investeerder of meerdere investeerders moeten kunnen uitgaan van goede commerciële voorwaarden en kunnen rekenen op normale transparante procedures bij de toekenning van het contract. Verder vindt de VNCI, dat de grondstof bio-ethanol aan hoge duurzaamheideisen moet voldoen en dat geproduceerde bio-ethyleen beschikbaar is voor een groot aantal gebruikers. Ten slotte eist de VNCI dat er een complete life-cycle analysis (LCA) uitgevoerd moet worden, die aantoont dat bioethyleen een substantiële verbetering oplevert ten opzichte van fossiel ethyleen.’ Nelo Emerencia, speerpuntmanager onderwijs & innovatie van de VNCI en secretaris van de Regiegroep Chemie januari 2010 Chemie magazine 33

CM1001_p26_thema.indd 33

22-01-2010 09:21:58


‘Veel bedrijven denken: Ons overkomt dat niet. Ongevallen gebeuren immers altijd bij de buren.’ Annemiek Rijnsent, specialist arbeidshygiëne en chemische veiligheid bij het Expertisecentrum van de Arbeidsinspectie, onderzocht of en zo ja welke indicatoren je kunt gebruiken om procesveiligheid in bedrijven te controleren. ‘Bedrijven zijn vooral gefocust op de kwaliteit van het eindproduct; de risico’s die samenhangen met het maken ervan, krijgen veel minder aandacht.’ Joost van Kasteren, Foto: Casper Rila 34 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p34_interview.indd 34

21-01-2010 14:11:15


Interview

Annemiek Rijnsent van de Arbeidsinspectie

‘Een ongeval gebeurt altijd bij de buren’

O

m wat voor soort bedrijven gaat het? ‘In mijn onderzoek leg ik de nadruk op bedrijven die NIET onder het toezicht vallen van de Directie MHC (Major Hazard Control) van de Arbeidsinspectie. Dat wil zeggen bedrijven die niet vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO’99), maar wel stoffen mengen – al dan niet met een chemische reactie – of op andere manieren verwerken. Ook een afvalverwerkend bedrijf kan er onder vallen.’

Waarom juist die bedrijven? BRZObedrijven leveren toch veel grotere risico’s op? ‘Bij BRZO-bedrijven gaat het om een beperkt aantal bedrijven, 824 in het totaal, die onder toezicht staan en een veiligheidsmanagementsysteem moeten hebben. Die bedrijven schenken al veel aandacht aan procesveiligheid. Een veelvoud aan bedrijven heeft op een of andere manier te maken met procesveiligheid, zonder dat men zich dat goed realiseert. Ze maken een product dat aan de eisen

voldoet, maar hoe ze dat doen is vaak een blinde vlek.’ Ik kan me nauwelijks voorstellen dat ondernemers zich niet informeren over de risico’s die gepaard gaan met het werken met gevaarlijke stoffen? ‘Dat is het punt; ze realiseren zich vaak niet dat de stoffen waarmee ze werken gevaarlijk zijn. Een recent voorbeeld: Vanwege de Mexicaanse griep is er een gat in de markt ontstaan voor desinfecterende gels om je handen te wassen. Een bedrijf is in dat gat gesprongen en is die gel in grote hoeveelheden gaan maken. Het was een succes blijkbaar, want op een gegeven moment ging er dagelijks zestienduizend liter alcohol door heen. Met zulke hoeveelheden loop je het risico dat de gevolgen van een brand of explosie erg groot worden, maar dat zagen ze niet. De bedrijfsleiding was zo gebrand op het leveren van het product, dat men niet stilstond bij de gevaren van het productieproces.’ Zag men die echt niet of wilde men die niet zien? ‘Het is natuurlijk altijd de vraag of iemand zichzelf of de omgeving voor de gek houdt, maar in dit geval denk ik dat de bedrijfsleiding de gevaren echt niet zag. Ze hadden vooral aandacht voor de ‘booming business’ van desinfecterende gels. Bovendien had het bedrijf de kennis niet in huis om de risico’s van het proces op waarde te schatten.’ Ook zulke bedrijven moeten toch een risico-inventarisatie en –evaluatie (RIE) maken? ‘Ja, dat is verplicht, maar een RIE zegt weinig over de veiligheid van het proces. Procesveiligheid en persoonlijke veiligheid blijken twee verschillende zaken. Procesveiligheid kan wel direct invloed hebben op persoonlijke veiligheid, maar persoonlijke veiligheid heeft geen directe invloed op e januari 2010 Chemie magazine 35

CM1001_p34_interview.indd 35

21-01-2010 14:11:22


Interview

procesveiligheid. Bij persoonlijke veiligheid ligt de nadruk op de laatste barrière; voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan brand- of explosiegevaar of aan giftige stoffen. Als de operators te weinig kennis hebben van het proces en van eventuele afwijkingen, dan hebben ze ook minder zicht op eventuele risico s. Dan kunnen ze nog zulke goede persoonlijke beschermingmaatregelen treffen, de procesveiligheid neemt wel af. Een ander voorbeeld: een bedrijf dat van oudsher cosmetica produceerde. Zij kwamen op het idee om de tabletteermachine ook te gebruiken voor het maken van tabletten om aquaria te desinfecteren. Wat directie noch medewerkers in de gaten hadden, was dat een van de stoffen waar ze mee werkten een sterk oxidant was. Op een gegeven moment ging er bij het mengen iets mis. Er vond een explosie plaats met een aantal gewonden tot gevolg. Het bedrijf is volledig afgebrand en bestaat ook niet meer. Er is overigens een essentieel verschil tussen zo’n incident bij een groot of een klein bedrijf. Een grote onderneming heeft vooral met reputatieschade en imagoproblemen te maken, maar kan de productie overdragen aan een fabriek elders in Europa of de rest van de wereld. Een klein bedrijf kan de productie vaak niet overdragen omdat het de enige vestiging is. Met als gevolg dat veel klanten weglopen omdat ze (voorlopig) geen product meer kunnen krijgen.’ Als je een goede risico-inventarisatie en –evaluatie uitvoert, al is het van de werkplek van de secretaresse van de directeur, dan kom je toch vanzelf uit bij de risico’s van het proces? ‘Bij een RIE ligt de nadruk op de kans op blootstelling van de medewerker, maar vrijwel alle grote ongevallen, of het nu gaat om Bhopal – dit jaar 25 jaar geleden – of het ongeval met de veerboot Herald of Free Enterprise, laten zien dat het meestal gaat om een combinatie van gebeurtenissen. Het gaat dus niet alleen om het risico van blootstelling, maar om het beheersen van risico’s in alle fasen: vanaf het ontwerp van het proces tot en met het onderhoud en de scholing van medewerkers. Je gaat op zoek naar kritische punten in het proces, waarbij je jezelf afvraagt wat de risico’s zijn van de gebruikte grondstoffen, of je installatie wel geschikt is en onder welke omstandigheden het proces op hol kan slaan. Veel meer vragen dus dan de kans op blootstelling die centraal staat bij een RIE.’

Het gaat niet alleen om het risico van blootstelling, maar om het beheersen van risico’s in alle fasen Toch gaat het ook bij grote bedrijven soms mis. In uw afstudeerscriptie noemt u bijvoorbeeld het ongeval in de BP-raffinaderij in Texas City in 2005. ‘Dat ongeval, waarbij 15 doden vielen, bevestigt mijn stelling dat persoonlijke veiligheid en procesveiligheid twee verschillende dingen zijn. Uit het Bakerrapport dat is opgesteld naar aanleiding van dat ongeval, blijkt dat BP sterk de nadruk legde op persoonlijke veiligheid. Indicatoren voor persoonlijke veiligheid, zoals het aantal dagen zonder ongevallen met ziekteverzuim - ook in de Nederlandse chemische industrie veel gebruikt als indicator voor veilig werken - werden bij BP gebruikt als indicator voor procesveiligheid. In de praktijk vertaalde zich dat in veel aandacht voor losliggende draden en potentiële oorzaken voor lichamelijk letsel en veel minder aandacht voor onder meer ‘spills’ en andere aanwijzingen dat het proces meer dan gebruikelijke risico’s opleverde. Omdat zich weinig persoonlijke ongevallen voordeden, dacht men dat men veilig werkte, maar dat was dus niet zo.’

Kijken we in Nederland dan wel met de goede bril naar procesveiligheid in BRZO-bedrijven? ‘In Nederland, of beter gezegd in de EU, verplicht de regelgeving tot het opzetten van een veiligheidsbeheersysteem. Dat dwingt je om na te denken over de risico’s van het proces en over de mogelijkheden om die risico’s te verkleinen. Door regelmatige controle en onderhoud bijvoorbeeld, maar ook door scholing van medewerkers. Op die manier bouw je barrières in, waarmee je tot op zekere hoogte kunt voorkomen dat het misgaat. Let wel: het is geen garantie. Ook bij BRZO-bedrijven kunnen zich catastrofale ongevallen voordoen. Maar je kunt wel de kans dat het gebeurt een heel stuk verkleinen.’ Wat is de les voor niet-BRZO-bedrijven die werken met chemicaliën? ‘Zowel de bedrijfsleiding als de medewerkers moeten kennis hebben van het proces en de mogelijke risico’s die het oplevert, dat is een belangrijke indicator voor procesveiligheid is en wordt bevestigd door mijn ongeval-

36 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p34_interview.indd 36

21-01-2010 14:11:32


Interview

Als je het proces goed kent, zie je vaak meer mogelijkheden om tegen lagere kosten te produceren naar de fysieke en sociale werkomgeving. Bij fysieke werkomgeving kun je bijvoorbeeld denken aan lawaai, waardoor je signalen dat het mis gaat niet meer waar kunt nemen. In de sociale omgeving is vooral van belang de ‘drift to danger’: mensen hebben de neiging om als er lang niets gebeurt, te denken dat er ook niets zal gebeuren. Onder tijdsdruk worden dan bochtjes afgesneden. Vooral als mensen bepaalde veiligheidsvoorschriften niet begrijpen door gebrek aan kennis, gaan ze eigen regels ontwikkelen.’

analyse. En aan die kennis schort het nogal eens vanwege het eerdergenoemde enthousiasme om een product op de markt te brengen. Afgezien van de veiligheidsrisico’s leidt kennis van het proces ook tot betere prestaties. Als je het proces goed kent, zie je vaak meer mogelijkheden om tegen lagere kosten te produceren.’ Het is wel een vicieuze cirkel. Als bedrijven geen kennis in huis hebben, zijn ze zich ook niet bewust van de risico’s die het proces met zich meebrengt en zullen ze ook geen kennis inhuren om het proces te optimaliseren. ‘Een kip-ei probleem inderdaad. Als Arbeidsinspectie zoeken we naar wegen om dat te doorbreken. We kunnen onze medewerkers instrueren, maar die komen lang niet bij alle bedrijven. Daarom heb ik mijn hoop gevestigd op bedrijven die hun zaken wel op orde hebben, zoals de BRZObedrijven. Zij hebben de noodzakelijke kennis in huis. Als ze die willen delen met andere bedrijven in de regio of in de keten, dan breng je in ieder geval een proces van bewustwording op gang. Daar hebben ze zelf ook baat bij: een ongeval of catastrofe in een middelgroot of klein bedrijf zet immers de hele sector in een negatief daglicht. De VNCI als brancheorganisatie kan ook een belangrijke rol spelen in het proces van bewustwording en het delen van kennis. Ze doet al het

nodige, maar dat zou nog meer op procesveiligheid bij niet-BRZO bedrijven gericht kunnen worden.’ En de opleidingen? ‘Het onderwerp mag wat mij betreft best wat meer aandacht krijgen. Niet alleen in de VAPRO, maar ook in het hbo en academisch onderwijs. Inmiddels weten studenten dat ze en labjas aan moeten en een veiligheidsbril op moeten zetten, maar dat is niet genoeg. Bij het opzetten en uitvoeren van de proeven zouden het proces en de bij behorende risico’s ook wat meer aandacht mogen hebben. zoals ik eerder al zei; een van de ongevallen die ik heb geanalyseerd vond plaats op een school.’ Een van de hulpmiddelen die u voorstelt is HEART, de Human Error Assessment and Reductrion Technique van de Britse ergonoom Williams. Daarmee kun je de menselijke invloed op een systeem meten en de zwakke plekken in de barrières opsporen. Is die techniek niet veel te omslachtig? ‘In 13 van de 15 ongevallen bleek de mens een min of meer belangrijke factor. Met HEART kun je die menselijke factor in kaart brengen. De techniek zelf is goed uitvoerbaar. Je moet er wel even voor gaan zitten natuurlijk, maar dan heb je vrij snel resultaat. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar persoonskenmerken, maar ook

Ook procesveiligheid vergt constante aandacht? ‘Inderdaad, maar het is niet eenvoudig om die aandacht vast te houden. Als er een ongeval is gebeurd, is iedereen op zijn qui-vive, maar als het alweer een tijd geleden is, verslapt de aandacht. Ook economische omstandigheden kunnen meespelen, bijvoorbeeld het onderhoud even uitstellen om kosten te besparen. Eigenlijk moet de cultuur in een bedrijf zodanig zijn dat iedereen zich voortdurend bewust is van veiligheid. En dat je door je collega’s wordt gecorrigeerd als dat even niet het geval is. Ook bedrijven zouden elkaar op die manier moeten bekijken. Niet om zwarte pieten uit te delen, maar om ervoor te zorgen dat het veiligheidsniveau over de hele breedte van de procesindustrie omhoog gaat.’ p

Dowload de scriptie op de VNCI-site Belangstellenden kunnen de scriptie die Rijnsent in het kader van de masteropleiding Management of Safety, Health and Environment, schreef over indicatoren voor procesveiligheid downloaden via www.vnci.nl/procesveiligheid Daar vindt u ook de scriptie van Leo van Tatenhoven over het meten van veiligheidsprestaties in Seveso-bedrijven. Hierin beschrijft Van Tatenhoven onder meer hoe prestatie-indicatoren voor BRZO-bedrijven kunnen worden opgesteld. januari 2010 Chemie magazine 37

CM1001_p34_interview.indd 37

21-01-2010 14:11:35


38 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p38_uitgelicht.indd 38

21-01-2010 14:14:04


Uitgelicht

DSM sponsort Olympische bobsleeërs

Derde plaats voor Nederlands team bij wereldbekerwedstrijd

Bobsleeërs Edwin van Calker en Sybren Jansma van TeamNL hebben half januari geschiedenis geschreven door in St. Moritz de derde plaats te veroveren in een wereldbekerwedstrijd. Het was voor het eerst dat een Nederlandse tweemansbob zo hoog eindigde op het podium. En dat heeft volgens de twee,

gezien de reacties in de media, waarschijnlijk alles te maken met de kwaliteit en de mogelijkheden van de nieuwe bobslee die begin dit jaar werd geïntroduceerd. Daaraan is onder andere door DSM hard gewerkt om er iets bijzonders van te maken. Tevens leverde Eurotech een belangrijke bijdrage aan de ontwik-

keling van de slee. Na de overwinning maakte DSM bekend dat het TeamNL gaat sponsoren. In februari nemen ze deel aan de Olympische Winterspelen in Vancouver. p Meer informatie: www.sports.dsm.com januari 2010 Chemie magazine 39

CM1001_p38_uitgelicht.indd 39

21-01-2010 14:14:07


Cefic-directeur Industriebeleid René van Sloten:

’Meer aandacht voor het mkb’ De economische crisis heeft grote gevolgen voor met name de kleinere bedrijven in de chemische industrie. Daarom pleit de Europese koepelorganisatie Cefic voor een aantal speciale maatregelen. Cefic-directeur Industriebeleid, René van Sloten, legt uit wat de organisatie voor ogen heeft. Adriaan van Hooijdonk

D

e Europese chemische industrie heeft door de crisis flinke klappen gekregen, blijkt uit een recente economische analyse van Cefic. Vorig jaar daalde de omzet met ongeveer 20 procent in vergelijking met 2008, en voor dit jaar verwacht de organisatie slechts een bescheiden productiegroei van 5 procent ten opzichte van 2009. Daarbij houdt Cefic overigens wel een slag om de arm, want in 2010 lopen veel tijdelijke stimuleringsmaatregelen af. Het is de vraag wat dit voor de economie betekent. Bovendien heeft de industrie in toenemende mate met concurrentie uit het Midden-Oosten, China en India te maken. Niet alleen omdat de chemische kennis daar toeneemt, maar ook omdat deze landen vaak een betere grondstoffenpositie hebben. Bovendien groeit de economie daar een stuk sneller. Daardoor kunnen ze ook gemakkelijker aan kapitaal voor nieuwe investeringen komen. Bedrijven uit deze landen slaan dan ook steeds vaker hun vleugels uit naar het Westen. Een en ander bete-

kent dat de leidende positie van de Europese chemische industrie onder druk staat, beaamt Cefic-directeur voor Industriebeleid René van Sloten, die omderstreept dat de Europese bedrijven ook profiteren van groei in andere delen van de wereld. Waar het volgens hem om gaat is de vraag of Europa zelf een leidend platform voor chemieproductie blijft. Wat moet er gebeuren om het tij te keren? ‘De Europese chemische industrie kan alleen haar leidende rol behouden als de Europese Commissie, de lidstaten en de industrie zelf de aanbevelingen van de High Level Group on the Competitiveness of the European Chemical Industry gaan uitvoeren. Deze groep vooraanstaande Europeanen, waaronder minister Van der Hoeven van EZ en Europees commissaris Verheugen, heeft vorig jaar een serie aanbevelingen gedaan om de competitiviteit van de sector te behouden en tegelijkertijd de overgang naar een duurzamere chemische industrie te realiseren. In de ogen van de HLG is de versterking van innovatie en onderzoek de sleutel

tot het behoud van een gezonde Europese chemie. Het verantwoord gebruik van natuurlijke bronnen en een vergelijkbaar speelveld op het gebied van energie en grondstoffen zijn eveneens belangrijke voorwaarden, net als een open markt met eerlijke concurrentie om in de wereld competitief te zijn.’ Een uitgebreide wensenlijst, maar wat gebeurt er nu concreet met deze aanbevelingen? ‘Vooral op het gebied van innovatie is er een aantal concrete projecten opgestart. Denk aan de succesvolle samenwerking tussen het Sustainable Chemistry Platform en het Water and SanitationPlatform. Dit project beoogt voor efficiënt waterbeheer te zorgen zodat de chemieproductie in Europa niet in gevaar wordt gebracht door de gevolgen van de klimaatverandering. De andere aanbevelingen zijn vaak lange termijnprojecten en het duurt even voor je daar de vruchten van kunt plukken. Cefic heeft een overzicht gemaakt wie voor welke projecten verantwoordelijk is en wanneer die afgerond moeten zijn. Op die manier

40 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p40_opinie2.indd 40

21-01-2010 15:08:20


Opinie

bedrijven hebben echter vaak niet de beschikking over stafafdelingen met specialisten op het gebied van veiligheid, milieu en stoffenbeleid die grote ondernemingen nu eenmaal wel hebben.’ Wat gaat Cefic voor deze bedrijven ondernemen? ‘We zijn momenteel druk bezig om de 29.000 MKB-bedrijven die we in Europa hebben, goed in kaart te brengen. Hoe zijn ze samengesteld, waar

stoffenwetgeving REACH. Wij maken ons namelijk grote zorgen dat met name de kleinere bedrijven niet tijdig aan hun verplichtingen kunnen voldoen. De samenwerking in de digitale fora waar bedrijven gegevens over stoffen met elkaar uitwisselen loopt verre van optimaal. En er zijn meer signalen die erop wijzen dat kleinere bedrijven de deadline in december van dit jaar niet gaan halen. Daarom pleiten wij ervoor dat de Europese Commissie stoffenexperts ter beschikking

96 procent van de sector in Europa bestaat uit kleine en middelgrote bedrijven

kunnen we heel nauwgezet volgen wat er uiteindelijk met de aanbevelingen gebeurt. Toch moeten de verschillende spelers, waaronder de Europese Commissie, de lidstaten én het bedrijfsleven beter met elkaar samenwerken om meer succes te boeken. Het gebeurt wel, maar in de ogen van de HLG nog te weinig. Het ontbreekt vaak aan coördinatie en veel acties zijn te versplinterd. Zo is het onhandig dat de subsidieaanvraag voor het bioraffinaderijproject bij verschillende DG’s moet worden ingediend. Dat kan een stuk efficiënter.’ Cefic krijgt regelmatig het verwijt dat de organisatie alleen de belangen van de grote chemische bedrijven behartigt. Hoe ziet u dat? ‘Daar kan ik mij, gezien de samenstelling van het bestuur van de organisatie, wel iets bij voorstellen. Daarom heeft Cefic zich ook voorgenomen om het komend jaar meer aandacht aan het MKB te besteden. Vergeet niet dat 96 procent van de sector in Europa uit kleine en middelgrote bedrijven bestaat. En die bieden samen werk aan ruim 400.000 mensen. Deze

zijn ze actief, en wat maken ze precies? En aan welke ondersteuning hebben ze behoefte? Zo horen we vaak dat ze het lastig vinden om van de Europese onderzoeksprogramma’s gebruik te maken. Het kost vaak veel tijd en geld om een aanvraag in te dienen, en daarom benutten ze de mogelijkheden te weinig. Op basis van onze contacten met het MKB, hebben we de afgelopen maanden in Europees verband twee problemen aangekaart. Zo moet in het kader van de Europese milieuwetgeving een groot aantal MKB-bedrijven hun installaties aanpassen of vernieuwen. Wij hebben er bij de Commissie voor gepleit om deze bedrijven hierbij financieel te ondersteunen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van de steun uit de Europese structuurfondsen. Of door ze toegang tot goedkope leningen te faciliteren. Daarmee zouden we twee vliegen in één klap kunnen slaan. Het is goed voor het milieu omdat bedrijven sneller aan hun verplichtingen kunnen voldoen, en tegelijkertijd stimuleert het de economie omdat technici en aannemers het een stuk drukker krijgen. Verder zijn wij er reeds in geslaagd de toegang voor het mkb tot goedkope leningen van de Europese investeringsbank voor REACH gerelateerde werkzaamheden te vergemakkelijken. Daarnaast hebben we het idee gelanceerd om MKB-bedrijven beter te ondersteunen bij de invoering van de

stelt die het MKB ondersteunen met advies.’ ‘Maar zijn er wel genoeg experts? Een beetje stoffendeskundige heeft haast iedere week een headhunter aan de lijn… ‘De markt is inderdaad onder meer sterk afgeroomd door het Europees Chemicaliënagentschap in Helsinki. Daar lopen honderden mensen rond die voor veel geld zijn aangetrokken. Maar er moeten genoeg mensen te vinden zijn, die het MKB kunnen ondersteunen. Daar gaan we de komende maanden werk van maken.’ Heeft Cefic al gereageerd op de nieuwe agenda van de Europese Commissie voor 2020? Daarbij zet Brussel meer in op duurzame groei dan op de meest concurrerende omstandigheden. Die laatste strijd lijkt immers toch niet meer te winnen? ‘We hebben onlangs onze visie bij de Europese Commissie ingebracht. Daarbij hebben we benadrukt dat duurzaamheid en economische groei goed met elkaar kunnen samengaan. Daarom is het belangrijk dat de Commissie niet alleen innovatie stimuleert, maar tevens een krachtig industriebeleid voert en zorgt voor een gunstig kader voor de Europese maakindustrie. Met name moeten we oppassen dat we Europa door te strenge wet- en regelgeving op milieugebied uit de markt prijzen.’ p januari 2010 Chemie magazine 41

CM1001_p40_opinie2.indd 41

21-01-2010 15:08:21


— eg rw le el sn

R TO O

M

— en er

-

to —

t—

ch

s ui ot m —

y

• w eg

nc ie

ib oe vl —

l ing

ef

fic

— aa

r

pe

= groen licht

bu

d

— dy •

lu —

–g

r

= rustig rijden =

de

r

or

m

ee

g

as

he

g e nie

nd

el

ka

t

s aly

at

or

e—

open

—b iertj

re

k ‘m

– kn

n • t

t– alpo

Chemie = schoon te

In benzine zitten toevoegingen om de motor beter te smeren en hoge compressie mogelijk te maken, dus meer efficiency. Extra prestatie met minder brandstof. Chemie haalt de meest schadelijke stoffen eruit. De katalysator zorgt voor schonere uitlaatgassen. Dat is hard nodig ook.

ri

w

n–

in

Je ziet ‘t voor je. Gas, koppeling, weg. Van 1 naar 100 in 5 seconden. In de bocht schuurt je knie over het wegdek. Sportief! Of kalm karren op een landweggetje. Kan natuurlijk ook.

sy

ts

ve

er

en

n

fie

tie

sm

vloeibaar

ea

ite

di

• kop

5—

keihard

=

bu

ad

in ss

=

eg

leren pijpen

00 t1 ga

s

w

to

- benzine -

leren pak

de

1 —

er

op

E —

• g as

m

er

TI TA sportief! –

om

be

ES

compressie

br

= CHEMIE =

PR wegwezen –

in

AS

m

de

G

-

– Afsluitdijk –

ru

its

to

ot

Chemie onderzoekt, ontdekt, produceert Meer weten? > www.chemieisoveral.nl i303 VNCI Halfliggend.indd 1

11-12-2009 14:49:25

“Als het om veiligheid draait”

gronDzuigtechniek, veiliger Dan graven De

boDem van

neDerlanD

komt alsmaar voller te liggen met kabels en leiDingen,

zeker als we kijken naar De chemieparken.

steeDs

vaker komt het voor Dat kabels

en leiDingen geraakt worDen en Dat complete installaties plat komen te liggen.

Dit

kan grote gevaren en kosten met zich meebrengen.

techniek

zeer

10_12_16_18_20_42.indd 6

goeD

gebruikt

worDen

bij

Diverse

tevens

kan Deze

saneringsactiviteiten .

van der Flier B.V. Hoofdstraat 57 9686 VG Beerta t. 0597 - 33 16 19 f. 0597 - 33 12 26 e. info@vanderflierbv.nl www.vanderflierbv.nl

25-01-2010 14:22:57


In beeld

Fotoboek mooie beroepsoriëntatie voor jonge mensen

Wereldbanen in een wereldhaven

Om de diversiteit aan banen in Mainport Rotterdam te laten zien, ging haven- en industrieel fotograaf Rob Cloosterman op pad. Het resulteerde in een prachtig kijkboek ‘Wereldbanen in een wereldhaven’. Om jongeren aan te spreken, staan er veel jonge mensen in die in een paar zinnen vertellen wat ze doen en welke opleiding ze hebben gevolgd. Fotografie: Rob Cloosterman / cloostermanstock.nl

januari 2010 Chemie magazine 43

CM1001_p43_in beeld.indd 43

21-01-2010 14:19:43


1 2

3 4 Foto 1: LyondellBasell op de Maasvlakte bij zonsondergang. Foto 2: Contractors spontaan op de foto bij Shin-Etsu. Foto 3: Bemonsteren van een opslagtank. Foto 4: De Oefenfabriek van het STC in Brielle wordt gebruikt bij de opleiding tot procesoperator. Foto 5: Bij veel bedrijven vinden onderhoudswerkzaamheden plaats, ook worden nieuwe fabrieken gebouwd. Foto 6: Overleg situatie tussen operators bij LyondellBasell op de Maasvlakte. Foto 7: Tanktransport bij de Huntsman MDI fabriek. Foto 8: Laborante voert - in continudienst kwaliteitscontroles uit.

5 44 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p43_in beeld.indd 44

21-01-2010 14:19:50


In beeld

6

Gezocht: technische, operationele en logistieke medewerkers

78

januari 2010 Chemie magazine 45

CM1001_p43_in beeld.indd 45

21-01-2010 14:19:57


KPMG v Responsible C

Primeur voor Nederlandse industrie

Het lijkt een zelfgekozen kastijding, maar noodzakelijk. Door het Responsible Care-rapport 2009 te laten verifiëren door een onafhankelijke accountant wil de VNCI onomstotelijk duidelijk maken dat de zaken die in het rapport worden beweerd, echt kloppen. Dat vergroot de betrouwbaarheid en verbetert de discussie met de samenleving, vindt de VNCI. Gerard van Nifterik

E

en primeur: voor de eerste keer is het Responsible Care-rapport van de VNCI geverifieerd en goedgekeurd door een onafhankelijke partij. KPMG in dit geval. Pagina zes en zeven van het rapport over 2009 bevat een verklaring waarin KPMG Sustainability aangeeft dat ze het rapport heeft beoordeeld en dat de informatie in het rapport juist is. Zo’n verificatie is nieuw en bijzonder omdat ze vrijwillig is en bovendien betrekking heeft op de complete branche. De komst van pagina zes en zeven heeft alles te maken met het zogenaamde Responsible Care Global Charter uit 2006. Het Global Charter was een update van het bestaande Responsible Care-programma, waarmee de chemie voortdurend haar veiligheids-, gezondheids-, en milieu-

prestaties en processen en producten wil verbeteren. Het idee achter de update was dat Responsible Care nu eenmaal een dynamisch programma is en dat bestaande afspraken af en toe moeten worden aangepast aan de nieuwe eisen van de tijd. Met het Global Charter legde de internationale chemische industrie nieuwe accenten. Men vond dat de verantwoordelijk van de sector niet alleen over over het verbeteren van de VGM-prestaties en de processen en producten zou moeten gaan, maar bijvoorbeeld ook over de maatschappelijke rol die de chemie speelt. Dialoog, betrouwbaarheid, transparantie en duurzaamheid zijn in dat verband belangrijke steekwoorden. Er is meteen afgesproken dat alles wat de sector aan informatie geeft, gecheckt moet kunnen worden. Bedrijven moeten veel duidelijker

laten zien wat ze doen op het gebied van Responsible Care. Daardoor wordt een betere dialoog met de samenleving gevoerd wat heilzaam moet zijn voor de rol en positie van de sector als onderdeel van diezelfde maatschappij. Kortom, rapportages moeten aantoonbaar kloppen; er mag geen discussie zijn over de betrouwbaarheid. Vandaar dat de VNCI heeft besloten om vanaf 2010 alle aangeleverde informatie op Responsible Care-gebied door een onafhankelijke accountant te laten verifiëren.

Lastige materie

Dat is nog niet eenvoudig. Volgens Arnaud van Dijk, namens KPMG verantwoordelijk voor de verificatieronde, is er een groot verschil met bijvoorbeeld de beoordeling van een financieel verslag. Het gaat immers

46 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p46_kennis en ervaring.indd 46

21-01-2010 15:34:07


Kennis en ervaring

G verifieert e Care-rapport niet alleen om data, maar ook om kwalitatieve informatie, zoals statements, beweringen en trends. Een ander verschil met ‘normale’ financiële verificatie van een bedrijf zit volgens Van Dijk in de eigenaarschap van beleid. VNCI heeft niet direct zeggenschap over performance en doelstellingen van de leden. De leden zijn alleen indirect te beïnvloeden. Dat maakt de materie lastig. Eerst is nagegaan of de juiste informatie wel in het rapport staat. Er wordt per thema gekeken of er geen relevante zaken achterwege zijn gebleven en of de ‘materiële onderwerpen’ volledig zijn. KPMG maakt daarvoor een analyse op basis van onder meer web-, en mediasearch, benodigde branchekennis maar ook door het raadplegen van RC-rapportages in andere landen, rapportages van CEFIC en de resultaten van de VNCI stakeholder dialoog. Vervolgens is op basis van deze lijst vastgesteld of de ‘materiële onderwerpen’ daadwerlijk opgenomen waren in het RC-rapport. De volgende stap was het verifiëren van de teksten in het RC-rapport. Hierbij hanteerde KMPG de stelregel dat hoe uitgesprokener de claim was, des te nadrukkelijker deze werd gecontroleerd. Afhankelijk van die

informatie, zijn de beweringen vergeleken met zowel interne als externe gegevens, rapportages, beleidsstukken en documentatie van het CBS. Bovendien zijn interviews afgenomen met de verantwoordelijke beleidsfunctionarissen bij VNCI en steekproefsgewijs bij (drie) chemische bedrijven. In de laatste plaats worden de beweringen vergeleken met documentatie van derden, zoals het CBS en CPB. Uit al die gegevens moest uiteindelijk blijken of het beeld dat de VNCI in haar Responsible Care-rapport schept, klopt.

Management letter

‘Een pittig proces,’ zegt Arnaud van Dijk van KPMG achteraf. ‘Maar achteraf is een goedkeurende verklaring afgegeven. Dat telt. Verder zijn er tien aanbevelingen uitgekomen die we naast het rapport aan het management van de VNCI rapporteren. Twee aanbevelingen zijn uiteindelijk in het assurancerapport terechtgekomen.’ Eén daarvan is om concreter te zijn. KPMG ziet graag dat er op bepaalde punten heldere doelstellingen worden geformuleerd, met bijbehorende voortgangsrapportages. Wat was VNCI van plan? Wat is er gedaan om dat te realiseren en waartoe heeft dat geleid?

Een tweede aanbeveling heeft betrekking op de ‘tijdigheid’ van rapportage. Een deel van de rapportage gaat over 2008, terwijl het rapport eind 2009 is uitgekomen. Er zit dus nogal wat ruimte tussen het wereldkundig maken van de gegevens en de periode waarop diezelfde gegevens betrekking hebben. Daar is wellicht wat aan te doen, denkt KPMG. ‘Arbeidsintensief,’ zegt Sjoerd Looijs van VNCI. ‘Maar er ligt nu een prima basis om verder te verbeteren. Hoewel de formele verificatie pas 1 januari 2010 voor onze leden van start is, gegaan heeft de VNCI alvast ervaring op willen doen met het verificatieproces. Dat is dus nu gebeurd.’ Sjoerd Looijs is Responsible Carecoördinator bij VNCI. Volgens hem hebben de bedrijven die inmiddels door KPMG zijn bezocht dat als positief ervaren. In het kader van de verificatie van de VNCI-rapportage bezocht KPMG drie bedrijven: Givaudan Nederland, Shin Etsu PVC en Shell Chemicals Europe. Het ging om een steekproef. Bij Shell zoomde KPMG bijvoorbeeld in op cijfers over de vervoerde volumes en hoe Shell aan die data is gekomen. Fred Kerkhof, product steward bij Shell Chemicals, ervoer het als een professionele exercitie. De enquêteurs stelden volgens e januari 2010 Chemie magazine 47

CM1001_p46_kennis en ervaring.indd 47

21-01-2010 15:34:20


hem ‘reële vragen’ en naar aanleiding van het bezoek heeft Shell nu ook het item ‘pijpleidingtransport’ toegevoegd aan de rapportages naar de VNCI. Ook de afdronk bij Jan Henk Kort, site manager van Sin Etsu was redelijk positief, zij het dat hij de verificatie vooral ziet als verantwoording afleggen aan de buitenwereld. ‘Externe verificatie objectiveert de prestaties van de chemische industrie,’ zegt Kort. ‘Het maakt communicatie transparant. Maar ik denk niet dat de externe verificatie ons zal helpen in het proces van continu verbeteren. Daarvoor is de scope en de diepgang te beperkt. Dat is overigens niet erg, omdat er andere middelen voor zijn. Continu verbeteren van onze prestaties is al sinds jaren gemeengoed in de chemische industrie. Responsible Care is een prima vehikel om die continue verbetering zichtbaar te maken. Dat is de kracht van dit programma.’

Concrete verbeterpunten

Maar wat is de waarde van de eerste verificatieronde voor de VNCI? Het heeft volgens Looijs in ieder geval duidelijke impact op de interne bedrijfsprocessen van de VNCI: ‘Het

Het gaat immers niet alleen om data, maar ook om kwalitatieve informatie, zoals statements, beweringen en trends gaat er niet alleen om dat we als VNCI verantwoording afleggen over het afgelopen jaar, maar dat we duidelijk tekst en uitleg geven bij bijvoorbeeld trends en ontwikkelingen, en dat ook goed documenteren. We moeten laten zien dat we vooruitkijken. Dat is ook wat de stakeholders verwachten. Een terugblik waarin verantwoording wordt afgelegd is noodzakelijk en houdt de organisatie scherp.’ Naast de constatering dat de verificatieronde directe invloed heeft op de interne processen bij VNCI, zijn er natuurlijk ook nog de twee concrete verbeterpunten die KPMG aandraagt. ‘Beide aanbevelingen zijn voor ons duidelijk herkenbaar,’ zegt Looijs. ‘We hebben voor een aantal Responsible Care-thema’s nog niet altijd duidelijke doelstellingen of een rode draad vol-

gens welke route we verbeteringen gaan of willen doorvoeren. Soms is het erg lastig om voor de sector als geheel op een bepaald onderwerp een doel af te spreken. Daar gaan we aan werken. Wat betreft de andere aanbeveling: de tijdigheid van rapporteren: het rapport 2010 verschijnt in oktober 2010. Twee maanden eerder dan het rapport 2009. Het streven is het nog verder te vervroegen.’ ‘Kijk,’zegt Looijs. ‘Er ligt nu een uitgebreid geverifieerd rapport waarin, omdat het de eerste keer was, veel uitleg is gegeven over de achtergronden en de inhoud en de betekenis van de diverse begrippen rondom Responsible Care en duurzaamheid. Het komende rapport wordt korter/kleiner en zal meer toekomstgericht zijn. We zijn er trots op.’ p

VNCI RC-rapport 2009

Responsible Care Rapport ����

Met het Responsible Care-programma werkt de chemie continu aan veiligheid, gezondheid en het milieu. Om het bestaande programma beter te laten aansluiten op de nieuwe eisen van de tijd, kwam er in 2006 een update: het Responsible Care Global Charter. Doel: nog meer interactie met de belanghebbenden, betere afstemming tussen de programma’s van de diverse landen, meer aandacht voor duurzaam ondernemen en vooral voor meer transparantie. Voortvloeiend uit dat Global Charter zijn een aantal ontwikkelingen in gang gezet. Eén daarvan is de verifieerbaarheid van gegevens waarmee de VNCI inmiddels een start heeft gemaakt (zie artikel).Daarnaast heeft de VNCI evenals in 2008 jaar een zogenaamd stakeholder-overleg gevoerd. De uitkomst van die gesprekken gebruikt de VNCI om het functioneren van de sector in Nederland te verbeteren. Twee opvallende items uit het Responsible Care Rapport zijn het Global Product Strategy-initiatief, waarmee Product Stewardship wereldwijd moet worden geharmoniseerd, en de uitbreiding van Responsible Care met ‘Security’. Verder besteedt het rapport aandacht aan de voortgang van REACH, de onderhandelingen omtrent ‘Basisnet’ (transport), de invulling van het begrip duurzaam ondernemen binnen de chemiesector, de beëindiging van het milieuconvenant, de ontwikkelingen omtrent emissiehandel en de mogelijke overgang naar een biobased economy.

48 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p46_kennis en ervaring.indd 48

21-01-2010 15:34:22


Infographic

De kansen van een brandstofcel anode kathode

waterstoftoevoer

In een brandstofcel vindt een reactie plaats tussen waterstof (H2) en zuurstof (O2) die elektriciteit oplevert. Het enige product van deze reactie is water; een schone reactie dus.

pt nanodeeltjes op carbon black drager

waterstof toevoer

luchttoevoer

h2

h+

O2

electron

electron kathode

anode

overtollig waterstof

water (h2O) protongeleidend ionomeer membraam

h

et brandstofcelprincipe bestaat al sinds 1839. Het is een efficiënte manier om energie op te wekken. Maar door hoge kosten heeft grootschalige invoering lang op zich laten wachten. NedStack, een van Europa’s grootste brandstofcelproducenten, heeft de laatste jaren de kosten flink kunnen verlagen. Hierdoor is de vraag naar brandstofcellen inmiddels gestegen.

Noodstroom

Brandstofcellen kunnen worden ingezet als noodstroomvoorziening, in transportmiddelen of bij processen waar waterstof vrijkomt.

Zo heeft NedStack een brandstofcelinstallatie aan de chloorfabriek van Akzo Nobel in Delfzijl geleverd. Waterstof, dat een bijproduct is van de chloorproductie, wordt in de brandstofcellen omgezet in stroom. En die stroom wordt vervolgens weer gebruikt in de fabriek. Daarnaast kunnen brandstofcellen ingezet worden als ‘back-up power’, oftewel noodstroomvoorziening. De telecomindustrie maakt daar vooral gebruik van. Brandstofcellen worden ook al toegepast in zware transportmiddelen. Zo is er een rondvaartboot, vissersboot, vrachtwagen en een heftruck met een brandstofcelmotor van Ned-

© 2009, idiOmOrf infOgraphics

protongeleidend ionomeer membraam

luchttoevoer

Stack. De plannen voor stadsbussen met brandstofcellen zijn in een vergevorderd stadium.

Vooruitgang

Waterstoftechnologie zal in de toekomst meer toepassingen krijgen in de zware transport en de chemische industrie. Dit is met name afhankelijk van verdere vooruitgang op het gebied van de levensduur en reductie van de kosten. Volgens NedStack is het, door de kosten, nu nog niet mogelijk om personenauto’s met brandstofcelmotoren op de markt te brengen. Maar in de toekomst zit dat er zeer waarschijnlijk wel in.p januari 2010 Chemie magazine 49

CM1001_p49_infographic.indd 49

21-01-2010 14:24:17


Chemiecampagne vooral populair op scholen

’Elke werknemer i voor de branche’ Chemie = schoon, Chemie = Groen en Chemie = Overleven. De verrassende imagocampagne ‘Chemie is Overal’ ging in mei 2009 officieel van start. Chemie Magazine inventariseerde de eerste reacties en kwam tot de slotsom dat de campagne heel wat stof doet opwaaien. Scholen zijn enthousiast, bedrijven volgen schoorvoetend. Esther Rasenberg

‘D

ocenten en leerlingen zijn enthousiast over de campagne-uitingen’, vertelt projectleider Christine Smittenaar. ‘We zijn aangenaam verrast door de belangstelling vanuit het onderwijs: er is een groot aantal materialen aangevraagd. Ook scholieren reageren positief. Zij maken bijvoorbeeld uitgebreid gebruik van de game op onze website.’ Docente Marijke Boon-Driehuis, van het Teylingen College in Oegstgeest heeft de posters in haar lokaal opgehangen. ‘Voor alle leerling heb ik de periodieke systemen paraat, zodat ze die kunnen inzien tijdens de les. Daar maken ze dankbaar gebruik van.’ Harry Schreurs, docent aan de Roncalli Scholengemeenschap uit Bergen op Zoom, gebruikt de posters ook. ’Nadat ik de periodieke systemen heb uitgedeeld in de klas wilden mijn leerlingen daar steeds meer van weten. Op onze elektronische leeromgeving heb ik een link gemaakt naar de ‘Chemie is Overal’-pagina’s. Met derdejaars hebben we bovendien de dvd Feel the chemistry bekeken zodat deze leerlingen beter in staat zijn hun profielen te kiezen. Met dit materiaal wordt duidelijk dat scheikunde meer is dan wat er in de boeken staat: er ontstaat een verbinding tussen de praktijk en wat leerlingen op school leren.’ Dat veel docenten enthousiast zijn, werd in november ook duidelijk tijdens de Woudschoten Chemie Conferentie. Zo’n driehonderd docenten Scheikunde volgden daar work-

shops en bezochten de ‘Chemie is Overal’stand. Posters, buttons en ander promotiematerialen vonden gretig aftrek.

Onconventioneel vooruitlopen

Door de positieve reacties van de buitenwacht waarderen bepaalde bedrijven onze campagne nu beter’, vertelt Christine Smittenaar. ‘Zij hadden er bij aanvang wat moeite mee.’ Communicatiemanager Jan-Willem Vreuls vult aan: ‘De posters zijn bedoeld om een discussie op gang te brengen. Wij willen het imago van de chemiebranche positief beïnvloeden en op een onconventionele manier vooruit lopen op ontwikkelingen in de industrie, die een voordeel opleveren voor de samenleving. De branche stelt zich al tientallen jaren verontschuldigend op en heeft een te negatieve zelfbeleving. Dat is nu geleidelijk aan het veranderen. We worden zelfbewuster. Nog maar een jaar geleden was het ondenkbaar geweest dat we met gepaste trots een poster met Chemie = schoon zouden presenteren.’ Volgens Vreuls is bewust gekozen voor een aanvalsstrategie. Zo verricht de sector al jarenlang maximale inspanningen om veiligheid te garanderen. Dat werpt nu zijn vruchten af. ‘Door steeds te benadrukken dat de industrie veilig werkt, geven we het onderwerp veel aandacht. Als onze bedrijven veilig zijn, is dat op enig moment geen issue meer. Volvo adverteert ook niet meer met veiligheid, want dat is vanzelfsprekend geworden.’ Vreuls weet dat de chemische sector nu veili-

50 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p50_maatschappij.indd 50

21-01-2010 14:23:44


Maatschappij

r is ambassadeur e’

ger is dan de medische. ‘Daar vallen in Nederland jaarlijks 1700 potentieel vermijdbare doden. Toch wordt er in die branche vanuit de marketing nooit gecommuniceerd over veiligheid. Dat is opvallend.’

Niet buiten de chemie

De imagocampagne richt zich op chemiebedrijven, het onderwijs en de wetenschap, stelt Vreuls. ‘Omdat de campagne een beperkt bereik heeft, verwacht ik de resultaten niet te zien in de Pan European Survey die elke twee jaar door Cefic wordt gehouden. Het publiek heeft weinig kennis van veelal onzichtbare chemische producten. In de laatste survey bleek het imago van de Nederlandse chemie ronduit slecht. Chemische bedrijven waren zelfs minder populair dan bedrijven die zich bezighouden met kernenergie. Wij zijn tevreden als de doelgroepen door onze campagne zelfbewuster en genuanceerder over de branche denken en meer kennis overbrengen naar het publiek.’ DSM-manager public affairs Frank Agterberg vindt het jammer dat de campagne niet breder wordt ingezet. ‘Ik vind het een mooie campagne, maar ik heb er nog niets van gezien buiten mijn werkveld. Terwijl het daar om gaat. Nu proberen we mensen te overtuigen die feitelijk al overtuigd zijn. Uit de Pan European Survey blijkt bijvoorbeeld dat chemiemedewerkers de branche sowieso een warm hart toedragen. Het is natuurlijk wel zo dat elke werknemer een ambassadeur voor de branche kan zijn. Als dat het doel is van de campagne dan sta ik daar vierkant achter.’ Vreuls wil daar graag op reageren: ‘Het afgelopen jaar is de focus van de campagne lang- e

De campagne De imagocampagne is ontwikkeld in opdracht van de Regiegroep Chemie en wordt uitgevoerd door een campagneteam bestaande uit VNCI-communicatiemanager Jan-Willem Vreuls en extern projectleider Christine Smittenaar. Door de campagne wil de regiegroep het imago van de chemiebranche een positieve boost geven. Het team startte in 2008 met de voorbereidingen van de campagne. In 2009 werden tijdens de VNCI-jaarvergadering de eerste resultaten gepresenteerd. Vorig jaar werden ook twaalf posters uitgebracht en een groot aantal Boomerangkaarten verspreid. Daarnaast zijn er twee stands ontwikkeld en is er een website, een nieuwsbrief en een online game. januari 2010 Chemie magazine 51

CM1001_p50_maatschappij.indd 51

21-01-2010 14:23:46


Maatschappij

Als bedrijven veilig zijn, is veiligheid geen issue meer. Volvo adverteert er ook niet meer mee want het is vanzelfsprekend geworden Feiten en cijfers De reacties vanuit de doelgroepen zijn lastig uit te drukken in feiten en cijfers. Hieronder een kwantitatief beeld van de resultaten van de imagocampagne ‘Chemie is Overal’. Aantal bezoekers per maand www.mijnchemie.nl Aantal spelers online game ‘mijn chemie’ Verspreiding aantal posters Verspreiding aantal Boomerang-kaarten Nieuwsbrief Chemie is Overal Bezoek aan beurzen met beursstand

zaam verschoven van chemiebedrijven naar onderwijs en wetenschap. We richten ons steeds meer op jongeren, want zij zijn toch de toekomst.’ Zijn collega Smittenaar vult hem aan: ‘En dit jaar starten krijgen scholieren op VMBO, Havo en VWO een ‘minizine’ van ons en willen we meer online activiteiten ontplooien, bijvoorbeeld via social networks en Twitter.’

Actiever zijn

Professor Gerard van Koten van de Universiteit Utrecht, tevens lid van de Regiegroep Chemie, juicht toe dat chemie binnen het onderwijs steeds meer aandacht krijgt. ‘Het is belangrijk om aan te sluiten bij bestaande initiatieven. Als het gaat om de ontwikkeling van nieuwe media, raad ik aan om onderwijsdirecteuren van alle Nederlandse bètafaculteiten bij elkaar te halen. Zij weten van bestaande initiatieven en kunnen deze versterken. Maar ze kunnen ook nieuwe initiatieven ontplooien. Het campagneteam ‘Chemie is Overal’ kan daarin een leiderschapsrol vervullen en kan zorgen voor extra instroom op universiteiten.’ Om het imago van de chemische industrie te verbeteren moeten chemiebedrijven zelf actiever moeten worden, vindt Van Koten. ’Veel chemische bedrijven hebben de neiging om zich te verstoppen,’ meent hij. ‘Ik denk dat het publiek niet negatief denkt over de chemie, maar dat de chemie onzichtbaar is.

Veel bedrijven zijn weinig trots en dat is jammer. Alleen een imagocampagne is dus niet genoeg. Chemiebedrijven doen er goed aan zich te verenigen en zichzelf te laten zien. Uiteindelijk moeten zij deze campagne dragen.’

Kleurige campagne

Tijdens ‘Chemie is Overal’ dagen krijgen medewerkers van chemiebedrijven extra informatie over de campagne. In dat kader beet ExxonMobil in Breda afgelopen 14 en 15 december de spits af. Sylvia van TeteringWüner werkt bij ExxonMobil. ‘Op de eerste dag was er een ‘Chemie is Overal’ stand, bemand door twee chemiestudenten,’vertelt ze. ‘Daar konden medewerkers met een prijsvraag hun kennis van de chemie testen. Ruim tweederde van de ExxonMobil medewerkers deed mee. Elke medewerker kreeg een tasje met gadgets. De stand werd goed bezocht. De tweede dag was er om twaalf uur een seminar waar Jan-Willem Vreuls een presentatie verzorgde over de imagocampagne. Dit leidde tot een interessante discussie met de deelnemers. We denken er nu over om de ‘Chemie is Overal’ dagen ook in onze vestiging in Rotterdam te houden.’ Bij Eastman Chemical BV in Capelle aan den IJssel gebruiken ze de ‘Chemie is Overal’ materialen intensief. Senior Account Executive René Smit van Eastman: ‘We staan helemaal achter de campagne. Het is een frisse,

2000 1000 35.000 191.000 1017 6

kleurige en moderne aanpak Wij hebben de posters goed in het zicht opgehangen in ons bedrijfsrestaurant, de koffiecorners en vergaderruimtes. De posters lokken dialogen uit en dat is prachtig. Ze zien er uit als kunst. Heel anders dan al die mededelingen die hier in de gangen hangen, waar medewerkers zonder opkijken langslopen.’ Smit denkt dat de campagne na 2010 moet doorgaan. ‘Aan een imago moet je continu werken. Ik denk dat deze manier van communiceren hout snijdt. Frank en vrij naar buiten treden in plaats van steeds maar excuses maken. De aanpak sluit ook goed aan bij het branding traject van Eastman. Wij laten onze klanten zien dat we onderdeel zijn van de oplossing, dezelfde filosofie die ‘Chemie is Overal’ hanteert. We zijn niet het probleem, maar bieden uitkomst.’ De campagne ‘Chemie is Overal’ duurt nog dit hele jaar. In 2010 staan onder meer activiteiten voor onderwijs en wetenschap op stapel. Het campagneteam kijkt ook verder. Zo werkt ze aan activiteiten voor het International Year of Chemistry in 2011. Ook zijn er plannen voor een chemiepresentatie in Science Center Nemo en een hardloopwedstrijd over chemische bedrijfsterreinen. Chemiebedrijven krijgen de gelegenheid om zich in alle openheid te laten zien. Een uitgelezen kans, want werken aan een positief imago houdt nooit op. p

52 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p50_maatschappij.indd 52

21-01-2010 14:23:50


Frits de Groot Column

Hogere klimaatkosten voor Europese chemie

D

e klimaatconferentie in Kopenhagen heeft niet opgeleverd waar de chemische industrie, maar ook andere industriële sectoren van te voren op hadden gehoopt. Het bedrijfsleven heeft er in de aanloop naar Kopenhagen continue op gehamerd dat er een juridisch bindend mondiaal akkoord moest komen. Dat is namelijk de enige manier waarop het wereldwijde klimaatprobleem efficiënt en effectief aangepakt kan worden én tegelijkertijd het bedrijfsleven in Nederland en Europa een gelijk speelveld biedt. Dit is noodzakelijk om de industrie in Europa niet op een onmogelijke concurrentieachterstand te plaatsen. Het is anders gelopen. Er is geen bindend mondiaal akkoord, maar een overeenkomst die het best te betitelen is als een politieke intentieverklaring. Dat is een mager resultaat, echter er zitten toch nog enkele onvermoede positieve kanten aan. De geest van het akkoord dat in Kopenhagen uiteindelijk is gesloten, is dat de belangrijkste economieën in de wereld zeggen wat ze aan klimaatbeleid gaan doen en dat ze doen wat ze zeggen. Geen hard committent, maar deze vooraanstaande economieën kunnen het zich niet veroorloven om de toezeggingen niet na te komen. En de belangrijkste economieën in de wereld hebben nu voor het eerst serieus afspraken gemaakt over bestrijding van het probleem. Weliswaar niet in de vorm waar van te voren op gehoopt was, maar ze doen nu serieus mee aan de bestrijding van het klimaatprobleem. Wat de comittments precies zullen zijn, is nog niet geheel duidelijk. Afgesproken is dat de toezegging (pledges) uiterlijk 1 februari gedaan moeten worden. Verwacht wordt dat dit niet veel nieuwe of zelfs verdergaande toezeggingen zal opleveren. Dat betekent voor de chemische industrie geen internationaal gelijk speelveld. Amerika zal in de periode 2005 – 2020 de CO2 uitstoot met 17 procent verminderen. Dit komt enigszins in de buurt van de Europese doelstelling van 21 procent voor die periode. Maar daar moet bij worden aangetekend dat de chemische industrie in Europa energie-efficiënter is dan die in Amerika, waardoor de reducties in Europa aanmerkelijk duurder zullen uitvallen.

Frits de Groot Energiespecialist VNO-NCW

Het concurrentievergelijk met Azië, Midden-Oosten en Rusland valt voor de Europese chemische industrie slechter uit. China en India zullen de CO2-intensiteit verlagen, maar in absolute zin kan de uitstoot daar nog flink stijgen. Concreet betekent dit dat de chemische industrie in Europa in de komende periode hogere klimaatkosten heeft dan de concurrerende chemische industrie in onder andere Azië en het Midden-Oosten. Als daar verder niets tegen gedaan wordt, is het risico van vergaande carbon leakage reëel aanwezig. Van de Europese Unie mag echter verwacht worden dat zij de industrie die een belangrijke motor is voor de economie, niet zal laten verpieteren. Het alloceren van gratis CO2-rechten, het compenseren van indirecte CO2-kosten en het mogelijk aanwenden van opbrengsten uit de CO2-veiling voor innovatie en het behoud van de concurrentiepositie, zijn reële opties waar over gesproken wordt. De chemische industrie moet er alert op zijn dat de EU tijdig de adequate maatregelen treft om ervoor te zorgen dat de chemische industrie ondanks het tegenvallende Kopenhagen-akkoord toch haar gezonde positie in Europa vasthoudt. p

januari 2010 Chemie magazine 53

CM1001_p53_column.indd 53

21-01-2010 14:23:02


Groene chemie

Milieuvriendelijk, makkelijk strijkbaar en sneldrogend

Goudsbloemolie goed voor verf Verf met als oplosmiddel de olie uit de zaden van goudsbloemen? Kan dat? Ja, vinden Maarten Souwer, van Calendula Oil en Robert van Loo, onderzoeker van de Wageningen Universiteit. Deze verf voldoet aan de strengste Europese vluchtige oplosmiddelen. En is makkelijk strijkbaar en sneldrogend. In 2010 komen de eerste verfproducten met calendula-olie op de markt. Erik te Roller

A

l in de jaren negentig keken onderzoekers van de Wageningen Universiteit welke planten mogelijk geschikte groene chemicaliën kunnen leveren. De Calendula officinalis, oftewel de goudsbloem viel daarbij op. Deze plant staat al sinds de Middeleeuwen bekend als geneeskrachtig. Van de stoffen uit de bloemen wordt onder andere zalf gemaakt om wondjes snel te laten helen. En de goudsbloemen helpen ook tegen mieren. Minder bekend was, dat de zaden olie bevatten, die voor een groot deel uit reactieve vetzuren bestaat. Die vetzuren kunnen onder meer als zogenoemde reactieve verdunner in verf gebruikt worden. ‘Vanaf 1998 hebben we gewerkt aan de veredeling van de plant en het verbeteren van de teelt, waardoor we nu rassen hebben met zaden die 20 procent olie bevatten in plaats van 15 procent voorheen. En de opbrengst per hectare is per saldo verdubbeld van ruwweg 225 tot 450 kilogram per hectare. Hierdoor is de teelt rendabel geworden’, vertelt Robert van Loo van Plant Breeding UR Wageningen. Samen met collega’s van Plant Research International doet Van Loo onderzoek voor Calendula Oil bv. Dit kleine bedrijf in Amsterdam richt zich met vier tot vijf mensen op de ontwikkeling, productie en afzet van calendula-olie.

Twee lagen

Maarten Souwer: ‘Volgens de Europese regels mogen alkydverven in 2010 nog maar 30 procent vluchtige

De goudsbloem bevat stoffen om wondjes te helen en mieren te verjagen. Minder bekend was, dat de zaden olie bevatten, die voor een groot deel uit reactieve vetzuren bestaat.

organische oplosmiddelen bevatten, wat neerkomt op 300 gram VOC per liter verf. De uitdaging voor de verfindustrie is om te zorgen dat de verf toch goed strijkbaar blijft en snel genoeg droogt. Eén van de oplossingen is een verdunner toe te passen die niet verdampt, maar na het uitstrijken met het bindmiddel reageert en hiermee een harde laag vormt. Met Calendula-olie is het mogelijk zo’n verdunner te maken. Het reageert pas als het na het uitstrijken in contact komt met de zuurstof uit de lucht. Hierbij gaat het een binding aan met het bindmiddel in de verf, waardoor de verfpolymeren vernetten en uitharden. Om een stevige laag aan te brengen hoef je maar twee in plaats van drie verflagen achter elkaar aan te brengen. En met calendula-olie is het mogelijk het percentage vluchtige organische oplosmiddelen tot 20 procent en zelfs ook nog tot 15 procent terug te brengen. Dat is dus de helft van de strengste EU-norm. Met calendula-olie droogt de verf binnen een paar uur en hardt binnen enkele uren door.’ Van Loo: ‘De chemie maakt calendulaolie interessant. Het bestaat voor ongeveer 60 procent uit vetzuren met drie dubbele bindingen van waaruit het vetzuurmolecuul een binding kan aangaan met de moleculen van het bindmiddel. Deze dubbele bindingen zijn reactiever dan bij soja- en lijnolie, omdat ze zich in de koolstofketen dichter bij elkaar bevinden, namelijk op plaats 8, 10 en 12, in plaats van 9, 12 en 15 bij soja- en lijnolie. Daarnaast bevat calendula-olie nog vetzuren met

één en twee dubbele bindingen bij plaats 9 en 12 net als bij soja.

Grootschalige proeven

Souwer: ‘We brengen dit jaar de eerste tientallen tonnen reactieve verdunner met calendula-olie op de markt, zodat er grootschalige proeven mee kunnen worden gedaan. Vanaf 2011 verwachten we enkele honderden tonnen per jaar te kunnen leveren. Vanuit Calendula Oil sluiten we meerjarencontracten met telers in onder andere de Verenigde Staten, GrootBrittannië, Argentinië en Marokko. De olie laten we ter plaatse extraheren, zodat we het transportvolume en de bijbehorende kosten beperkt kunnen houden. De extractie gaat op dezelfde manier als bij zonnebloempitten en soja, namelijk met hexaan. De olie is nog betrekkelijk duur: zo’n 2 tot 3,50 euro per kilogram. ‘Maar dat wordt goedgemaakt door de hogere gebruikswaarde vergeleken met standaard plantenolie zoals soja-olie. Het kost wat meer dan soja- of lijnolie, maar je krijgt er ook meer reactiviteit voor terug’, aldus Souwer. Calendula werkt ook aan de toepassing van calendula-olie om hout te verduurzamen. De olie gaat een binding aan met de cellulose in het hout, waardoor vocht minder makkelijk in het hout dringt en schimmel geen kans krijgt. Op die manier kan van Europees zachthout een soort tropisch hardhout worden gemaakt. Verder denken de onderzoekers aan toepassing van calendula-olie in drukinkten. p

54 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p54_groene chemie.indd 54

21-01-2010 14:22:35


VNCI

VNCI en Petrochem organiseren verkiezing

Wie wordt de Plant Manager of the Year 2010? Voor plantmanagers was 2009 allesbehalve een gemakkelijk jaar. Kosten besparen, mogelijke afvloeiingen, medewerkers blijven motiveren, vertrouwen hebben en geven, en zoeken naar creatieve oplossingen. Wordt 2010 een jaar met meer mogelijkheden en vernieuwingen? En is de economisch roerige tijd voldoende gebruikt om innovatieve ideeën te ontwikkelen?

N

a twee succesvolle edities van de Plant Manager of the Year-verkiezing vindt in 2010 de derde editie plaats. De verkiezing is een initiatief van de VNCI en het blad Petrochem in samenwerking met de Rotterdamse belangenbehartigingsorganisatie Deltalinqs en het Havenbedrijf Rotterdam. Voor deze derde editie zoekt de organisatie nog deelnemers die in het afgelopen jaar op een innovatieve manier een aanzienlijke verbetering hebben gerealiseerd op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu, productiviteit en kwaliteit. De wedstrijd zet de procesindustrie in een goed daglicht met het tonen van techniek, toegevoegde waarde en carrièreperspectief. Eward Hofstede, plantmanager van DSM Resins in Schoonebeek werd in 2009 tot Plant Manager of the Year verkozen. De jury, onder leiding van oud Lyondell Europe-topman Jos Benders, beschreef in het juryrapport plantmanager Hofstede als volgt: ‘Een zeer charismatische en inspirerende plantmanager met visie, drive en de benodigde overtuigingskracht. Hij is typisch iemand die de lat hoog legt in zijn doelstellingen, hierop blijft meten, sturen en dus focussen. Het is onwaarschijnlijk knap hoe hij met zijn managementteam in vier jaar tijd ingrijpende reorganisaties heeft doorgevoerd die zijn locatie deed veranderen van teleurstellende scores naar vlaggenschip-resultaten binnen de criteria, welke voor een typische DSM Resins plantorganisatie gelden.’

Eward Hofstede, plantmanager van DSM Resins in Schoonebeek werd in 2009 tot Plant Manager of the Year verkozen

Boegbeeld voor de procesindustrie Welke plantmanager wordt in 2010 een jaar lang het boegbeeld van de Nederlandse procesindustrie? Wat heeft deze plantmanager het afgelopen jaar voor het bedrijf en medewerkers betekend? Hoe heeft hij in crisistijd gezocht naar creatieve oplossingen, vernieuwingen, besparingen en hoe ziet hij de toekomst tegemoet? De genomineerden worden door een vakkun-

dige jury beoordeeld op hun maatschappelijke betrokkenheid, leiderschap en communicatieve vaardigheden. Op Deltavisie 2010 maakt de jury haar beslissing bekend. Belangstellenden kunnen zich tot 7 april aanmelden via het hoofd communicatie van de VNCI, Jan Willem Vreuls, tel. 070-3378730, e-mail: vreuls@vnci.nl

VNCI Agenda 2 februari WG Responsible Care Global Charter [VNCI] 3 februari BG Veiligheid, Gezondheid en Milieu [VNCI] 9 februari BG Energie & Klimaat [VNCI] 10 februari WG Stoffenbeleid [VNCI]

18 februari Dagelijks Bestuur teleconferentie [telefoonconferentie]

2 maart WG Economic Outlook [VNCI]

23 februari BG Innovatie [Novotel Breda]

4 maart WG Arbeidshygiene [SABIC - Bergen op Zoom]

2 maart WG Veiligheid [LyondellBasell - Maasvlakte]

5 maart BG Communicatie [VNCI]

2 maart Bestuurs Advies Commissie (BAC) [VNCI] januari 2010 Chemie magazine 55

CM1001_p55_VNCI.indd 55

22-01-2010 09:20:31


VNCI

56 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p55_VNCI.indd 56

22-01-2010 09:20:36


VNCI

’MEE-convenant een van de belangrijkste uitdagingen’

2010: opnieuw een jaar in teken van crisis en energie Waar ging het in de chemie over in 2009 en waar gaat het dit jaar over? Algemeen directeur Colette Alma van de VNCI blikt terug en vooruit. Vorig jaar stonden recessie en energievraagstukken centraal, in 2010 zal het niet veel anders zijn. Daarnaast zijn REACH, CLP en innovatie hoofdaandachtspunten. En natuurlijk Responsible Care en het imagotraject. Jos de Gruiter

E

conomische crisis en het energiedossier vormden belangrijke vraagstukken voor de chemische industrie in 2009. Met een productiedaling van vijf procent en een omzetverlies van 25 procent ten opzichte van 2008 was het afgelopen jaar ronduit zwaar te noemen, en dat deed VNCI-voorzitter Jan Zuidam dan ook tijdens zijn persconferentie begin december. Veel bedrijven zijn in het schokkende jaar 2009 niet ontkomen aan bezuinigingen. Vooral de ‘schil’ van flexibele arbeidskrachten heeft daaronder te lijden gehad. Veel bedrijven hebben daarnaast strategische keuzes gemaakt: hun sterke punten geherdefinieerd en zich daarop gericht in hun activiteiten. Begin 2009 sprak VNCI-directeur Colette Alma in Chemie Magazine nog de hoop uit dat de chemie in het eerste kwartaal van 2009 zicht zou krijgen op het niveau waarop de productie zich zou stabiliseren. Die wens werd niet gehonoreerd: pas later in het jaar

werd de neerwaartse lijn omgebogen. Alma voorzag een jaar geleden ook dat de VNCI zich in 2009 primair zou moeten richten op het verlenen van steun aan de lidbedrijven, zodat die de crisis zouden doorkomen en zo mogelijk er beter uit zouden komen dan ze er ín gingen. Ze noemde dat van groot belang, omdat ‘alle ontwikkelingen doorgaan en zaken als de opkomst van nieuwe economieën, en het klimaat- en het vergrijzingsprobleem blijven bestaan’. ‘Dat betekent dat we hard moeten werken’, aldus de VNCI-directeur, ‘aan de dossiers rond CO2-reductie, REACH, het vestigingsklimaat, innovatie en de beschikbaarheid van gekwalificeerde medewerkers. En dus aan het blijven uitdragen van de chemie als een interessante en winstgevende sector.’ Een jaar later stelt ze vast: ‘De dossiers die ik toen noemde, hebben inderdaad onze volledige aandacht opgeëist.’ Tevreden is ze over het gebleken nut van het nieuw ingestelde e januari 2010 Chemie magazine 57

CM1001_p55_VNCI.indd 57

22-01-2010 09:20:38


VNCI

instrument van ‘belrondjes’: telefonische uitwisseling van informatie tussen lidbedrijven en VNCI-beleidsmedewerkers, die in 2009 met enige regelmaat plaatsvond. ‘Dat is een belangrijk instrument gebleken om de vinger aan de pols te houden. De VNCI was daardoor in staat een duidelijke, actuele boodschap bij de departementen van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid neer te leggen. Op basis van directe, concrete informatie konden we bij de overheid een precies beeld schetsen van de situatie in de branche en vertellen welke maatregelen gewenst waren. Daar werd goed naar geluisterd.’ Een belangrijke maatregel die daarvan het gevolg is geweest, is de zogenoemde Kenniswerkersregeling, die het voor kennisintensieve bedrijven mogelijk maakt om medewerkers te detacheren bij universiteiten en kennisinstellingen. Het kabinet verwacht met deze regeling een overbrugging te bieden voor onderzoeksactiviteiten bij het bedrijfsleven. Ze wil voorkomen dat kenniswerkers als gevolg van de economische crisis worden ontslagen. Daarmee zou waardevolle kennis verloren kunnen gaan. Alma: ‘Met het oog op de toekomst een waardevolle regeling, waaraan bedrijven behoefte

Kopenhagen, waar beslist zou worden over de inhoud van het nieuwe internationale klimaatverdrag, dat het Kyoto-protocol dient te vervangen. De top draaide uit op een teleurstelling. Ze leidde niet tot een stevig internationaal klimaatverdrag. Hoewel de ambities hoog gesteld waren, resulteerde aan het einde van de conferentie slechts een politieke verklaring dat de opwarming van de aarde beperkt moet blijven tot maximaal twee graden Celsius. Weliswaar moeten de deelnemende landen vóór 31 januari 2010 aangeven hoe de CO2 -reductiedoelstellingen gerealiseerd worden, maar deze plannen hebben geen bindend karakter. ‘Uitermate teleurstellend’, noemt Alma de mislukking van Kopenhagen. ‘Het is nu de vraag hoe Europa omgaat met dit gegeven. Het gevaar van marktomstandigheden waarin geen sprake is van een wereldwijd level playing field blijft groot. In de ETSregelgeving zijn enkele maatregelen genomen om dat gevaar te bezweren, maar die zijn onvoldoende.’ De VNCI ondersteunt de principes van de CO2 -ETS-regelgeving in de Europese Unie. De regelgeving dwingt een stelselmatige reductie van de CO2 uitstoot af en stimuleert innovaties op

inspanningen ETS-bedrijven gaan verrichten op het gebied van energieefficiëntie en welke inspanningen de overheid daar tegenover stelt. Het convenant is alleen bedoeld voor deelnemers aan het Europese systeem voor emissiehandel en is de opvolger van het Convenant Benchmarking uit 1999. Nu het emissiehandelssysteem daarvoor bepalend is geworden, is het convenant anders geformuleerd. In het nieuwe convenant hebben de deelnemers zich verplicht zich in te spannen voor substantiële verbetering van hun energie-efficiëntie tot 2020. In periodieke ‘Energie Efficiëntie Plannen’ moeten zij hun plannen aangeven. Onderdeel van het convenant is de verplichting van de overheid zich in te spannen op Europees politiek niveau, voor een concurrerend inves-

Tevreden over het gebleken nut van ‘belrondjes’: telefonische uitwisseling van informatie tussen lidbedrijven en VNCI-beleidsmedewerkers hadden en die in de praktijk haar bestaansrecht heeft bewezen. Een regeling die past in ons streven om beter uit de crisis te komen dan we er ín gingen. En verder was het positief dat het kabinet maatregelen nam om de beschikbaarheid van krediet te verbeteren. Op dat vlak loopt het weliswaar nog niet optimaal, maar het onderwerp heeft de volle aandacht van de overheid.’ Hoewel de productie in de loop van 2009 aantrok, is er nog veel onzekerheid over het herstel in de chemie. VNCI-voorzitter Jan Zuidam noemde 2010 een cruciaal jaar, waarin duidelijk wordt of de markt het estafettestokje van de overheid overneemt. ‘We realiseren ons terdege dat de crisis, die in 2009 zo hard toesloeg, nog niet voorbij is’, waarschuwt Alma.

Nieuw klimaatverdrag?

In het jaar dat werd gedomineerd door zorgen over de recessie, werd ook lang uitgekeken naar de klimaattop in

dit vlak. Dit systeem is echter pas echt effectief voor het klimaat als er wereldwijde afspraken zijn waarin CO2 een prijs krijgt en lokaal overheidsbeleid de industrie ook elders in de wereld aanzet om CO2 –efficiënt te produceren.

Chemie ‘exposed’

Positief noemt Alma de Europese erkenning in 2009 van de chemische industrie als een sector die ‘exposed’ is, die volledig bloot staat aan de wereldwijde concurrentie. ‘Op zich is die erkenning goed, maar ze vormt geen garantie dat er uiteindelijk van een level playing field sprake zal zijn’, waarschuwt ze. ‘We moeten op dat vlak alert blijven, juist nu de besprekingen in Kopenhagen op niets zijn uitgelopen.’ Ze noemt ook de ondertekening van het zogenoemde MEE-convenant in oktober 2009 een mijlpaal. De Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETSondernemingen legt vast welke

teringsklimaat. ‘Het MEE-convenant brengt de verplichting met zich mee om een voorstudie te verrichten naar de mogelijkheden van energiereductie op langere termijn. Het convenant heeft een looptijd tot 2020, maar er wordt daardoor ook gekeken naar een verdere horizon, net als de Regiegroep doet. Daarmee komen het energiedossier en de activiteiten van de Regiegroep dicht bij elkaar te liggen en gaan ze synergie vertonen. De opties en innovatielijn die Regiegroep heeft neergezet, kunnen we inbrengen in de studie in het kader van het MEE-convenant. Wat mij betreft is dit een van de belangrijkste uitdagingen om in 2010 tot stand te brengen.’ Een onderdeel waarvan Alma in dit kader positieve verwachtingen heeft is het ontwikkelen van een visie over de mogelijkheden van biomassa. ‘Het is interessant om samen met de sector die biomassa produceert - de agro – en een sector die nu veel biomassa

58 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p55_VNCI.indd 58

22-01-2010 09:20:38


VNCI

We realiseren ons terdege dat de crisis, die in 2009 zo hard toesloeg, nog niet voorbij is verwerkt - de papierindustrie – te onderzoeken of we een visie kunnen formuleren hoe op lange termijn biomassa in de chemie is toe te passen als grondstof en als energiebron.’ Een ander energiegerelateerd onderwerp dat vorig jaar speelde is warmtekrachtkoppeling. Eind 2009 zag een conceptrapport het licht dat aantoont dat er in de chemische industrie een enorm potentieel aanwezig is om met gebruikmaking van warmtekrachtkoppeling tot 2020 maar liefst 3,2 miljoen ton CO2 te besparen. Hetzelfde rapport wijst er echter op dat deze besparing niet gerealiseerd kan worden onder de huidige omstandigheden: het rendement is te onzeker voor bedrijven wier core business niet in de elektriciteitsopwekking ligt. Alma: ‘De risico’s moeten worden verkleind en er ligt op dat vlak een rol voor de overheid.’

Vervoer gevaarlijke stoffen

Naast recessie en energie vroegen er in 2009 nog andere zaken om aandacht. Het Basisnet bijvoorbeeld. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen spelen belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid een grote rol. Er zijn steeds meer ontwikkelingen in Nederland zichtbaar die zorgen voor spanning tussen deze belangen. Met het doel een duurzaam evenwicht te creëren tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, en ruimtelijke ontwikkelingen met voldoende waarborgen voor veiligheid is het Basisnet ontstaan: een project dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat samen met onder andere het ministerie van VROM, gemeenten, provincies en bedrijfsleven uitvoert. Alma: ‘Het project is nog niet afgerond, maar er zijn wel belangrijke stappen voorwaarts gezet op de onderdelen weg- en watervervoer en voor wat het vervoer per spoor betreft is duidelijk geworden welke knelpunten er spelen. In 2010 gaan de ontwikkelingen op dit gebied zeker verder en zal er zicht moeten komen hoe de laatste knelpunten worden opgelost.’ Andere thema’s die in 2009 actueel waren en dat in 2010 opnieuw zullen

zijn, zijn REACH en CLP. Op 1 december 2010 ligt de eerste formele deadline voor de registratie van stoffen in het kader van REACH. Alma: ‘Inmiddels is wel duidelijk geworden dat er nog grote onzekerheden zijn en dat het systeem organisatorisch zo complex is dat het voor veel bedrijven moeilijk is om er aan te voldoen.’ De complexiteit van REACH is onderschat, vindt ze. ‘Met diverse andere partijen samenwerken in SIEF’s (platforms waarin potentiële registranten, downstreamgebruikers en derden informatie over stoffen met elkaar delen, red.) terwijl je elkaar niet kent, elkaars taal niet spreekt en niet altijd kunt beoordelen of andere partijen wel goede bedoelingen hebben, is organisatorisch erg gecompliceerd. Zeker voor kleinere bedrijven die geen uitgebreide staf deskundigen hebben. Daarnaast is het lastig om te communiceren met bedrijven verderop in de keten. Het is alles bij elkaar een veel ingewikkelder proces dan aanvankelijk werd gedacht. Niet voor niets is eind 2009 in Europees verband geconstateerd dat er een stevige gezamenlijke inspanning van industrie, Europese Commissie en het uitvoerend bureau ECHA nodig is, om te zorgen dat het overgrote deel van de bedrijven de deadline kunnen halen. Dat zal een belangrijke uitdaging in 2010 zijn.’ Wat in het kader van de stoffenregelgeving voorts van belang is, is de nieuwe classificatie van gevaarlijke stoffen in het licht van CLP (Classification, Labelling and Packaging of chemicals, de vertaling van GHS, het Globally Harmonized System, red.). CLP houdt een wijziging in van de gevarenpictogrammen en van een belangrijk aantal classificatieregels. De deadline voor het melden van gevaarlijke stoffen ligt op 1 december 2010. ‘Een mega-operatie’, aldus Alma, ‘die ook op het bordje van producenten en downstream users komt.’ 2009 was ook het jaar van de eerste proef met verificatie rond Responsible Care. ‘We hebben daarmee een leerzaam proces doorlopen’, vindt Alma, ‘met name over de interne processen. We hebben nooit dingen beweerd die niet waar zijn, maar verificatie vraagt

een goede interne documentatie van alles wat we opschrijven. Dat moeten we in 2010 systematisch in de praktijk brengen.’

‘Brede heroriëntatie’

Het onderwerp energie en vermindering van energieverbruik zal ook in 2010 een van belangrijkste items zijn, verwacht Alma. ‘We hebben eerder aangegeven dat honderd miljoen euro per jaar nodig is om de noodzakelijke innovaties op dit gebied te ontwikkelen. In de loop van het jaar zullen we specificeren hoe we dat geld willen investeren. Daarnaast moeten innovaties worden geïmplementeerd en dat daarvoor investeringen nodig zijn. Daarvoor zijn financiële arrangementen nodig. Daarbij denken we niet direct aan subsidies maar aan slimme gerichte vormen van kredietverlening ten behoeve van de reductie van energieverbruik en CO2 -emissies.’ Resteert de vraag of de chemie in 2010 nog beleidsmaatregelen heeft te vrezen die mogelijk voortvloeien uit de ‘brede heroriëntatie’ waarmee het kabinet een twintigtal ambtelijke commissies aan het werk heeft gezet. Alma: ‘Alles moest bespreekbaar zijn en er staan energiesubsidies, innovatie en onderwijs op de agenda. Je loopt altijd het risico dat er op dat vlak schadelijke besluiten worden genomen en dat zou ons kunnen raken. Ik kan alleen zeggen dat het nu de tijd is om te investeren in de toekomst. Dus als je de keuze hebt tussen consumeren en investeren, dan lijkt de keuze me niet moeilijk. Volgende generaties moeten ook hun brood kunnen verdienen en deel daarvan bij voorkeur in de chemische industrie. Zelfs in deze crisistijd is er nog vraag naar technisch opgeleiden en die vraag zal alleen maar groter worden. 2010 is het laatste jaar van onze imagocampagne. Het was een project met een beperkte looptijd, bedoeld om de chemie een extra push te geven. We laten het uitlopen naar ‘Het internationale jaar van de chemie’ in 2011; en daarna moeten we ervoor zorgen dat de verworvenheden van het traject zonder grote extra kosten gecontinueerd worden.’ p januari 2010 Chemie magazine 59

CM1001_p55_VNCI.indd 59

22-01-2010 09:20:39


VNCI

Nguyen Nam Hai, Vietnamese viceminister van Industrie en Handel:

‘Sterk punt van de Nederlandse chemie is de h

De Vietnamezen zijn onder de indruk van het innovatieniveau en de milieuprestaties van de Nederlandse chemie en willen graag samenwerken. Dat bleek uit een gesprek tussen de VNCI en de Vietnamese regering. In Holland Gateway spraken de beide landen over de mogelijkheden om samen te werken. Gebrek aan informatie stond dit tot nu toe in de weg. Emma van Laar

S

chiphol heeft iets nieuws: Holland Gateway, een informatie- en dienstencentrum voor buitenlandse ondernemers. Zakenmensen en kennismigranten krijgen er informatie over alle aspecten van het zakendoen in en met ons land. Op die manier moet Holland Gateway de positie van Nederland als vestigingsland voor buitenlandse ondernemingen versterken. Het project is een gezamenlijk initiatief van het ministerie van Economische Zaken, het ministerie van Justitie, de Kamers van Koophandel en Schiphol Group. Het businesscentrum beschikt over een lounge, spreekkamers en een auditorium, en is geschikt voor het ontvangen van economische contacten bij aankomst in of vertrek uit Nederland. Rein Coster, manager dienstverlening & ondernemingsklimaat van de VNCI, had in Holland Gateway een gesprek met de Vietnamese viceminister van Industrie en Handel, Nguyen Nam Hai, en zijn woordvoerder Phung Ha. De Vietnamezen waren met name geïnteresseerd in de opbouw van de chemische industrie in Nederland en onze prestaties en regelgeving op het gebied van milieu. Ze wilden weten hoe de chemische industrieën van beide landen meer samen kunnen gaan werken.

Vietnam is met name een landbouweconomie. In Europa zijn we juist op weg naar een groene economie oftewel bio-based economy. Ziet u mogelijkheden voor samenwerking op het wetenschappelijk en technologisch gebied? ‘Landbouw is inderdaad goed voor ongeveer 22 procent van het Vietnamese bruto nationaal product. Zo is Vietnam de laatste jaren uitgegroeid tot één van de grootste rijstexporteurs van de wereld. We zijn hier erg trots op. Maar tegelijkertijd kunnen we niet ontkennen dat in ons land hoogwaardige technologieën nog niet effectief inzet voor de meeste sectoren. Hieronder vallen ook de (bio)chemie en de landbouw. Vanaf het

waardige materialen. Een sterk punt van de Nederlandse chemie is de hoogwaardige kenniseconomie. Dat is, denk ik, een belangrijke factor in jullie succes. Het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek behoort tot de beste van de wereld. Het bereiken van die positie is mede te danken aan bijdrages van jullie chemische industrie.’ Wat zijn de verschillen tussen de Vietnamese en de Nederlandse chemie? ‘Het grootste verschil tussen de Vietnamese en de Nederlandse chemie zit hem in het ontwikkelingsniveau van de technologie. Maar er zijn ook overeenkomsten in chemische

‘Het verschil zit hem in het ontwikkelingsniveau van de technologie’ moment dat Vietnam officieel lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) was, zijn we als regering meer nadruk gaan leggen op het belang van wetenschap en technologie in biochemie en landbouw. We willen ons hier dan ook nog sterk in ontwikkelen de komende jaren. Hiervoor is samenwerking met Europa essentieel.’ Wat zijn de sterkte punten van de Nederlandse chemische industrie? ‘Europa is de grondlegger van de ‘groene revolutie’ in de landbouw. En we zien bovendien dat de Nederlandse chemische industrie wereldleider is op vele gebieden, zoals de voedingsingrediënten, coatings en hoog-

opzicht. Zo zijn de chemische industrieën van Vietnam en Nederland in verhouding ongeveer even groot. Ze leveren een (indirecte) bijdrage van circa 10 procent aan het bruto nationaal product. Ook de gunstige locatie en de aanwezigheid van aardgas zijn vergelijkbaar. Bovendien hebben we wat betreft de chemische industrie hetzelfde doel voor ogen en kunnen we op basis daarvan in de toekomst hopelijk strategische partners worden.’ Wat wil Vietnam de komende jaren bereiken op het gebied van de chemische industrie? ‘In 2005 heeft de Vietnamese regering besloten om de chemische industrie zoveel mogelijk te innoveren. Ons uitgangspunt is om te

60 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p55_VNCI.indd 60

22-01-2010 09:20:43


VNCI

de hoogwaardige kenniseconomie’ aan de bevordering van samenwerking tussen chemisch Vietnam en Nederland? ‘Tot nu toe heeft Vietnam naar een beperkt aantal chemische samenwerkingsverbanden met Nederland. Een van de redenen daarvoor is dat onze zakenmannen niet veel informatie hebben over Nederlandse partners. Gateway kan daarom een belangrijke rol spelen bij het oplossen van dit probleem en de samenwerking bevorderen door informatie te geven aan beide partijen.’

investeren in een chemische industrie die gebruikmaakt van hoogwaardige technologieën. En met deze innovaties nieuwe producten creëert van hoge kwaliteit en met een lage prijs, die bovendien milieuvriendelijker zijn. Om dit te kunnen bereiken, hopen we dat

de chemische industrieën van Vietnam en Nederland in de toekomst meer mogelijkheden hebben om samen te werken.’ U heeft op Schiphol contact gehad met de VNCI. Kan een initiatief als Holland Gateway bijdragen

Hoe wordt de Europese regelgeving, zoals REACH, in Vietnam ervaren? ‘We begrijpen dat het doel van REACH is om de gezondheid te beschermen en het milieu te ontlasten. En dat het daarvoor van belang is om de intrinsieke eigenschappen van chemische stoffen beter en sneller te kunnen identificeren. Dat is ook het doel dat de regering van Vietnam voor ogen heeft. Maar tegelijkertijd heeft de regelgeving zeer gecompliceerde eisen. Het implementeren van REACH neemt veel tijd in beslag en kost het bedrijfsleven in ons land bovendien veel geld. Hierdoor kan het mogelijk verlies van productie, markten en zelfs banen veroorzaken, met name binnen het midden- en kleinbedrijf.’ p

VNCI en VEWM bundelen krachten

Samen op de bres voor energie- en watergebruikers De VNCI en de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) hebben begin december een contract gesloten. Een van de grote voordelen van de overeenkomst is dat dubbel werk tot het verleden behoort. ‘Nu kunnen we effectiever samenwerken in de belangenbehartiging van de zakelijke energie- en watergebruikers. Het onderstreept nog eens het belang van energie en water voor de chemische industrie’, stelt VEMW-voorzitter Ton Spoor.

V

anwege de samenwerking krijgen alle VNCI-leden toegang tot specialistische kennis over gas, water en elektriciteit. ‘Neem bijvoorbeeld de VEMW-website. Daar is onder andere actuele informatie te vinden over relevante Europese en nationale wetgeving. Verder

kun je er de marktprijzen van gas en elektriciteit en de watertarieven vinden. Wij geven wekelijks een overzicht van de trends. Vooral nuttig voor bedrijven die slechts sporadisch de energiemarkt opgaan’, aldus Spoor. VNCI-directeur Colette Alma is

verheugd dat de samenwerking met VEMW nu structureel is geregeld. ‘Samen kunnen we immers meer bereiken. En gezien de grote belangen die op het spel staan, is het goed dat we de krachten hebben gebundeld.’ Bedrijven kunnen overigens ook op individuele basis met hun vragen bij VEMW terecht. Niet alleen voor advies, maar ook voor gerichte ondersteuning. Zo kan VEWM bijvoorbeeld offertes aanvragen bij verschillende energieleveranciers, meedenken in onderhandelingen en het

opstellen en beoordelen van het contract begeleiden. Daarnaast houdt VEMW een vinger aan de pols bij de ambitie van de regering om de elektriciteitsvoorziening verder te verduurzamen. Spoor: ‘Wij proberen ervoor te waken dat de overheid de rekening hiervoor niet eenzijdig bij het bedrijfsleven legt.’ De vereniging laat verder regelmatig van zich horen op de opiniepagina’s van landelijke kranten en tijdschriften. ‘En ook met relevante Kamerleden hebben wij uitstekende relaties, besluit Spoor. p januari 2010 Chemie magazine 61

CM1001_p55_VNCI.indd 61

22-01-2010 09:20:47


VNCI

Colofon Wie Waar Wat Opvallend

Frits Eulderink Van Shell naar Vopak Volgt Frans de Koning op in de Raad van Bestuur Weet alles over onconventionele olie.

H

et tankopslagbedrijf Vopak wil Frits Eulderink opnemen in de Raad van Bestuur. Hij is de beoogde opvolger van Frans de Koning, wiens termijn volgend jaar afloopt. De 48-jarige EulWie Waar Opvallend

legt de benoeming van Eulderink voor aan de algemene aandeelhoudersvergadering op 27 april volgend jaar. Vooruitlopend op de goedkeuring, gaat Eulderink op 11 januari bij het bedrijf aan de slag. p

Huub Meessen Association of Petrochemical Producers Studeerde Industrial Engineering en Management Science in Eindhoven.

D

e vicepresident van SABIC Europa, Huub Meessen, is onlangs benoemd tot voorzitter van de Association of Petrochemical Producers in Wie Waar Wordt Opvallend

derink werkte tot voor kort bij oliemaatschappij Shell, waar hij op het laatst verantwoordelijk was voor ‘onconventionele olie’ . Bij Vopak wordt hij onder meer verantwoordelijk voor vloeibaar aardgas (lng), veiligheid en duurzame ontwikkeling. Vopak

Europa. Hij volgt R. Kuhlmann van Exxon Mobil Chemical op die in maart met pensioen gaat. Meessen studeerde Industrial Engineering en Management Science in Eindhoven. Hij vervulde vanaf 1987 verschillende

functies in de polyolefinen business van DSM. In 2001 startte hij als directeur Demand Chain Management bij SABIC. Daar werd hij in 2009 benoemd tot vice-president Europa. p

Marlies van Wijhe Van Wijhe Verf voorzitter van de Vereniging van Verf- en drukinktfabrikanten Startte als exportmanager bij het familiebedrijf en volgde in 2000 haar vader op als algemeen directeur.

M

arlies van Wijhe (44), algemeen directeur van Van Wijhe Verf B.V, is begin december gestart als voorzitter van de Vereniging van Verf- en drukinktfabrikanten (VVVF). Zij volgt Kees Kuijken op die sinds 2006 deze functie bekleedde. Marlies van Wijhe studeerde bedrijfs-

kunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte na haar studie onder meer als productmanager bij DSM. Sinds 1994 werkt zij in het familiebedrijf Van Wijhe Verf. Eerst als exportmanager en vervolgens als Business Unit Manager Ralston Coatings Systems (nu Ralston Colour and Coatings genaamd). In 2000

volgde zij haar vader op als algemeen directeur. Marlies van Wijhe is vanaf december 2001 bestuurslid van de VVVF. Vanaf december 2008 was zij plaatsvervangend voorzitter. Verder is zij onder meer lid van de Lighthouse Club, de Building Society Twente en is zij vice-voorzitter van de Bedrijvensociëteit A37. p

Wie Jan Zuidam Wat Nam afscheid van DSM Opvallend benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau

V

NCI-voorzitter Jan Zuidam is eind vorig jaar benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn grote betekenis voor DSM. Tijdens zijn afscheid als plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Bestuur kreeg hij de versierselen die bij de onderscheiding horen uitgereikt door gouverneur Frissen van de provincie Limburg.

Jan Zuidam trad in 1973 in dienst bij DSM. In 1998 werd hij benoemd tot lid en sinds 2001 is hij plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Bestuur van het concern. Hij heeft een grote rol gespeeld bij diverse ontwikkelingen. Mede door zijn inzet onder meer voor duurzaam ondernemen, expansie, research & development en innovatie heeft het concern een sterkere positie verworven, niet alleen binnen het Nederlandse bedrijfsleven, maar vooral ook op internationaal gebied. Ook op bestuurlijk niveau heeft Zuidam zich op een bijzondere manier ingezet. Zo is hij sinds 2007 onder meer voorzitter van

de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), bestuurslid van het Platform Bètatechniek (2004heden) en lid van de Raad van Advies van SenterNovem (2005-heden). Ook was hij was enige jaren lid van de Programma Adviesraad van TNO (1996-2001), lid van de Netherlands Academy of Technology and Innovation (2003-2007) en voorzitter van de Technologie Commissie van VNO-NCW (2004-2007). Tot slot is Zuidam lid van de Raad van Toezicht van het Bonnefanten Museum te Maastricht (2001-heden) en voorzitter van de Raad van Toezicht van Orbis (2002-heden). p

Redactie: Adriaan van Hooijdonk (hoofdredacteur) e-mail: hooijdonk@vnci.nl Jos de Gruiter e-mail: de gruiter@vnci.nl Adres redactie: Loire 150 2491 AK Den Haag, tel. 070-3378787, fax. 070-3203903 Eindredactie: Alexandra van Geleuken (Bladeren Media bv) Vaste medewerkers: Rob Cloosterman, dr. ir. Astrid van de Graaf, drs. Ingeborg van Honschooten, drs.ing. Inge Janse, ir. Joost van Kasteren, drs. Emma van Laar, ir. Marlies Lukkes, ir. Erik te Roller, drs. Esther Rasenberg, dr. Annemarie Vroom ten Wolde Vormgeving: Basisvormgeving, art-direction en opmaak: Curve, Haarlem, Joachim Mahn Advertentie-exploitatie: Mooijman Marketing & Sales, Julius Röntgenstraat 17, 2551 KS Den Haag, tel. 070-323 40 70 Fax 070-323 71 96 e-mail: vnci@mooijmanmarketing.nl Advertenties vallen buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Druk: Ten Brink, Meppel Abonnementenadministratie: Nieuwe abonnementen/mutaties alleen schriftelijk opgeven bij: Judith van der Lugt via e-mail: vanderlugt@vnci.nl. Voor alle VNCI-leden, alsmede leden van aangesloten lidverenigingen, is Chemie magazine gratis. Abonnementen eindigen per eind januari. Als niet vóór 1 januari wordt opgezegd, loopt het abonnement nog een jaar door. Abonnementsprijs per jaar (incl. btw) 80 euro in Nederland en België 100 euro in de overige landen Chemie magazine verschijnt 11 x per jaar op woensdag Overname van artikelen en/of foto’s uit Chemie magazine is alleen toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. In de meeste gevallen zal die graag worden gegeven. Beeld cover: Xxxxxxx Internet: www.vnci.nl ISSN: 1572-2996

62 Chemie magazine januari 2010

CM1001_p55_VNCI.indd 62

22-01-2010 09:20:50


Career event in Chemistry, Life Sciences, Process Technology, Pharma and Food Wednesday, March 24th 2010, Beatrixgebouw, Utrecht

Shape your career, shape your future…

at 2W C areer C

Expo

PROGRAMME HIGHLIGHTS: • Opening: Prof.Dr. Bert Meijer, TU/e • Movie: A day in the life of… • Lecture: Making the entrepreneurial choice • NWO-CW: Workshop for PhD’s and postdocs • Jong KNCV: Workshop Elevator Pitch • HBO Topics • Corporate presentations • More than 50 organisations and companies • KNCV Career Corner • The perfect networking opportunity • New: Master Expo, get your information about ultimate masterstudies

Kick start your career free of charge Register now at www.c2wcareerexpo.nl Sponsors

Unlimited.

Partners

Organisation

DSM UR

AN

YM

US

ran

Ut

S.

rec

. V.V

U

ht

Main sponsors

ym u

s Hogesc

ho

ol

Synthon

ST09174 CCE Adv 2010 210x297 Bezoekers.indd 1

15-01-2010 10:56:32



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.