Nicole Immler Annelies
van Vark
Alma Mustafić
Otto Snoek
Onno
Eichelsheim
wat kan ík doen?
Jelle Brandt
Corstius Martijn Eickhoff
Mounir
Samuel Friso Keuris
Jip van den Toorn

![]()
Nicole Immler Annelies
van Vark
Alma Mustafić
Otto Snoek
Onno
Eichelsheim
wat kan ík doen?
Jelle Brandt
Corstius Martijn Eickhoff
Mounir
Samuel Friso Keuris
Jip van den Toorn

We leven in een tijd waarin de wereld om ons heen voortdurend in beweging is. Conflicten, spanningen en onzekerheden raken ons allemaal. Juist in die roerige omstandigheden ervaar ik hoe belangrijk het is om niet stil te blijven staan bij zorgen alleen, maar om hoop te putten uit de vele initiatieven, projecten en ontmoetingen die dagelijks in mijn werk voorbijkomen. Steeds opnieuw zie ik mensen die verantwoordelijkheid nemen, die zich inzetten voor vrijheid en democratie. Dat geeft mij kracht en vertrouwen.
Vrijheid is geen gegeven, maar een keuze die we elke dag opnieuw maken. Waar vrijheid eerder vooral werd herdacht in het licht van de lessen uit de Tweede Wereldoorlog, zien we vandaag de dag dat vrijheid opnieuw actueel en kwetsbaar is. Niet alleen ver weg, maar ook dichter bij huis. Het is aan ons om vrijheid en democratie telkens opnieuw inhoud te geven en te beschermen.
In Nederland doen we dat samen. Door ons uit te spreken, door elkaar te ontmoeten en door onze democratie steeds weer te versterken. Daarbij spelen veteranen een bijzondere rol. Zij hebben zich, vaak
onder moeilijke omstandigheden, ingezet voor vrede en vrijheid. En ook nu leveren veteranen op diverse manieren een belangrijke maatschappelijke bijdrage.
Hun voorbeeld herinnert ons eraan dat vrijheid inzet en moed vraagt.
Met elkaar bouwen we zo aan een weerbare samenleving: één waarin we ruimte maken voor verschil, waarin we schouder aan schouder blijven staan en waarin we nooit vergeten dat vrijheid pas echt betekenis krijgt als we die delen.
Vfonds wil met door middel van de projecten die we steunen een open ruimte zijn en een veelstemmig beeld geven van wat er in de samenleving speelt. Met trots presenteer ik u dit magazine, dat laat zien hoe groot en divers de kracht van samenwerking en betrokkenheid is. Ik wens u veel inspiratie bij het lezen.
Met warme groet, Marieke van Schijndel Directeur-bestuurder Vfonds
Martijn Eickhoff, directeur van het NIOD, neemt je mee in het werk van het instituut: van de Tweede Wereldoorlog tot actuele conflicten. Wat kunnen we wel of niet leren van het kwaad? En waarom zijn meerdere perspectieven belangrijk?
Een gesprek met genocidedeskundige en overlever van de genocide in Srebrenica Alma Mustafić, over wat je naast wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en rechtelijke uitspraken kunt bereiken met kunst.

Esther Boas-Barendse (83) en Kenan Alafaghani (28) maakten allebei oorlog mee als kind. Ze delen hun ervaringen met scholieren.
Sommige verhalen over oorlog en onrecht blijven decennialang onuitgesproken. Deze makers doorbreken die stilte en brengen het verleden tot leven.

24 “De vrede die wij kenden was een uitzondering, geen eindpunt.”
Hoe raken gewone burgers verstrikt in de kluwen van autoritaire leiders? Het houdt journalist Jelle Brandt Corstius al jarenlang bezig. Ondertussen veranderden de tijden en veranderden ook zijn inzichten.
Deze makers nodigen je uit om te kijken, te voelen én betrokken te zijn. Want zelfs in de meest uitzichtloze situaties blijven hoop en veerkracht bestaan.

Interview met Commandant der Strijdkrachten
Onno Eichelsheim.

46 Veteranen in beeld
Fotoreportage Friso Keuris

60 Verdraaid goede gesprekken
Wat doe je als je lijnrecht tegenover elkaar staat? Deze scholieren vertellen wat er voor winst valt te behalen uit debatteren.
42 Veteranen laten zien wat ‘samen’ echt betekent
Twee veteranen over hoe zij ook buiten het leger het verschil maken, met krachtige skills voor werk én leven.
69 De toekomst van herdenken
Herdenken verandert voortdurend. De vraag is niet óf, maar hóe. Wat betekent dat voor de rituelen die we samen hebben opgebouwd?
Een gesprek met historicus en hoogleraar
Nicole Immler.
En verder:
33 Democratie in panorama’s door Otto Snoek
52 Annelies van Vark over de weerbare samenleving
55 Interview met Mounir Samuel
57 Loket D
66 Theatervoorstelling EEF de veteraan
72 Jonne Arnoldussen over loten voor het maatschappelijk middenveld
74 Aan tafel bij een Vrijheidsmaaltijd
79 Cartoons Jip van den Toorn
Vmagazine is een uitgave van Vfonds.
We bedanken iedereen voor hun medewerking en bijdragen.
Concept, productie, interviews en teksten
Renee Middendorp, Koos de Wilt
Productiecoördinator Paulien Hofstede
Eindredactie Emma Scheuer, Karin Bakker
Ontwerp Thonik
Druk Libertas Pascal
Dankzij de deelnemers van de Nationale Postcode Loterij, de Vriendenloterij en de Nederlandse Loterij kan Vfonds jaarlijks vele projecten mede mogelijk maken.

Prof. dr. Martijn Eickhoff, directeur van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies
“Optimisme
Echt weten wat er is gebeurd in het verleden én inzicht in het heden horen bij een weerbare democratie en een gedragen internationale rechtsorde, aldus de directeur van het NIOD Martijn Eickhoff. Een gesprek over de verschillende rollen van het NIOD, over multiperspectiviteit en over wat we wel of niet kunnen leren van het kwaad.
De geschiedenis en de rol van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies zijn sterk verbonden met het trauma van de Tweede Wereldoorlog, zo legt de directeur uit. “We zijn op 8 mei 1945 opgericht, vlak na een oorlog met heel veel geweld. Men wist toen gelijk: dit moet gedocumenteerd worden. Daarom is de Rijksdienst voor Oorlogsdocumentatie, zoals het instituut toen nog heette, gelijk begonnen met verzamelen van archieven van Duitse en Nederlandse instanties. Maar bijvoorbeeld ook veel dagboeken en brieven met – en dat was bijzonder – de ervaringen van gewone mensen. In die tijd zijn er ook foto’s verzameld en gestructureerde interviews afgenomen met mensen die net waren teruggekeerd uit de concentratiekampen. Loe de Jong, de eerste directeur van het instituut, is tussen 1960 en 1965 een mediapersoon geworden dankzij de televisieserie De bezetting. Daarop volgde zijn serie Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog Het instituut verwierf daarmee, naast het documenteren en onderzoeken, een soort informerende en opvoedkundige rol. Na de oorlog was er morele verwarring over wat goed en fout was en is. Het instituut wilde de Nederlandse samenleving als het ware in het morele gareel krijgen. Die morele missie staat in de documenten uit de oprichtingstijd impliciet op papier, en je proeft het later uit vrijwel alle activiteiten.”
Nieuwe rollen
De rol van het NIOD is wel veranderd volgens Eickhoff. “We zien onszelf nu als een kenniscentrum dat betrouwbare informatie verschaft aan de samenleving over massaal geweld, en daarmee ook deelneemt aan politieke en maatschappelijke discussies. Maar hoewel we nog steeds goed zichtbaar zijn in de media, zijn we minder persoonsgebonden zoals in de tijd van Loe de Jong. Ook onze agenda is veranderd. De bedoeling was dat het instituut zou worden opgeheven als het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog ‘klaar’ was. Maar in de jaren negentig is de missie verbreed en zijn we ook onderzoek gaan doen naar recentere conflicten, zoals de Srebrenica-genocide. In 2010 zijn we vervolgens
gefuseerd met het Centrum voor Holocaust- en Genocidestudies, waarmee we geografisch en temporeel nog breder zijn gaan werken. De focus ligt, zoals gezegd, op betrouwbare informatie over complexe maatschappelijke kwesties waarin geweld een rol speelt en die mensen sterk kunnen verdelen en emotioneren. We proberen daarin verifieerbare kennishandreikingen te doen. We zijn ook actief met actuele collectievorming, waarmee we tegemoetkomen aan de wensen van diasporagemeenschappen, zoals Bosniërs, Iraniërs en Syriërs die hun geschiedenis willen documenteren en onderzoeken. We zijn er voor iedereen.”

De aanvankelijke bedoeling was dat het NIOD zou worden opgeheven als het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog ‘klaar’ was. Maar in de jaren negentig is de missie verbreed en zijn we ook onderzoek gaan doen naar recentere conflicten. Foto: NIOD

Dit leidt er soms toe dat vertegenwoordigers van slachtoffergroepen aanschuiven die hun eigen waarheid gehonoreerd willen krijgen. “Wij willen bijdragen aan een weerbare samenleving met verifieerbare, betrouwbare informatie. Daarbij willen we ruimte bieden aan verschillende perspectieven. Dat dit complex is merken we nu bijvoorbeeld bij Gaza en Israël. Wij proberen de verschillende verhalen daarover bij elkaar te brengen. Dat is moeilijk maar belangrijk. Een belangrijke les van de Duitse bezetting is dat wij aan den lijve hebben ondervonden hoe schadelijk onbetrouwbare kennis kan zijn, bijvoorbeeld als de vrijheid van wetenschap afgebroken wordt, of als de democratie en rechtsorde ondermijnd worden. Waarden die we al decennialang als vanzelfsprekend zien, maar die nu toch weer onder druk staan. We moeten waakzaam zijn en het belang benadrukken dat mensen zich blijven informeren en met elkaar blijven praten. Ook wij laten ons horen, bijvoorbeeld doordat wij het afgelopen voorjaar rond ons tachtigjarige bestaan een interventie hebben gedaan in het maatschappelijk
Loe de Jong, de eerste directeur van het instituut, werd bekend dankzij de 21-delige televisieserie De bezetting en zijn twaalfdelige serie Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog
debat over de oorlog in Gaza. We hebben benoemd dat er in die context genocidale processen waargenomen kunnen worden. We merkten dat onze reputatie ertoe doet, omdat velen ons begrippenkader en onze analyse overnamen. Daarmee belanden we wel in het politieke domein. Maar zolang dat gebeurt op basis van onze wetenschappelijke-maatschappelijke missie, sta je stevig. Kritiek was er ook, en dat hoort erbij, maar mijn boodschap is duidelijk. Multiperspectiviteit toelaten betekent ook dat je moet uitzoomen. Dan zie je dat wat de ene groep doet of ondergaat, gevolgen heeft voor de andere groep, en omgekeerd. En dat terwijl je je op individueel niveau eigenlijk vaak wel met iedereen kunt identificeren. Ik heb daar persoonlijk ervaring mee als onderzoeker naar de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. We werkten toen samen met Indonesische onderzoekers met wie we het hadden over de ‘dekolonisatieoorlog’, maar waarbij zij ons verbeterden en spraken van een ‘rekolonisatieoorlog’. Zo ontstonden nieuwe complexiteiten waardoor we het Indonesisch-Nederlandse conflict beter konden begrijpen. Dat vond ik een bijzonder moment.”
Multiperspectiviteit
Toch betekent het niet dat het toelaten van multiperspectiviteit en empathie automatisch leidt tot relativisme of begrip voor het kwaad, zo denkt Eickhoff: “Het lijkt alsof een conflict door het van verschillende kanten te zien heel complex wordt, maar je ontdekt ook dat kwaadaardigheid eenduidig is. Je kunt je wel inleven in personen, maar daarmee hoef je de slechtheid van daden niet te relativeren. Momenteel maakt de actualiteit deze opgave, of beter deze missie, extra ingewikkeld. Vroeger onderzochten we conflicten en oorlogen als primair iets uit het verleden. Nu wordt de maatschappij verscheurd door wat er in de wereld gebeurt. Dat zien we in de politiek, bij instituties, op universiteiten, bij families, in vriendenkringen. Ik noemde mezelf altijd optimist, maar ik besef steeds meer dat dat een geprivilegieerde positie is. Ik heb veel gesprekken gevoerd met mensen die slachtoffer zijn geweest van massaal geweld en heb gezien hoe dat hun leven ingrijpend bepaalt. Ik heb
“Conflicten zijn complex, maar kwaadaardigheid is vaak helder”
“Ik ben optimist, maar ik besef steeds meer dat dat een geprivilegieerde positie is.”
weleens een man gehoord die de donkerste kanten van de Jodenvervolging heeft meegemaakt en vaak de vraag kreeg gesteld wat hij daarvan heeft geleerd. Men hoopt dan op een levensles of soort catharsis. Maar hij antwoordde: ‘Helemaal niets’. Er viel niks te leren, het was gewoon het ultieme kwaad, en dat bestaat.”
Tegenwoordig wordt er via sociale media veel over ons heen gestrooid. Het risico bestaat dat men gaat zeggen dat wat het NIOD zegt ook maar een mening is. Hoe gaat Eickhoff daarmee om? “Wij merken vooralsnog dat wat wij zeggen uiterst serieus wordt genomen, maar dat is niet vanzelfsprekend. Daar moeten wij voortdurend aan werken. Wij zien ook dat wat op sociale media verschijnt, steeds geraffineerder wordt. Bepaalde Russische desinformatie over de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld dringt zo ook hier en in de Verenigde Staten door. Het gaat bijvoorbeeld over de stelling dat Polen de Tweede Wereldoorlog zou zijn begonnen, of het aandeel van Oekraïense militairen in het Rode Leger bij het verslaan van de Duitsers. Sommige van onze onderzoekers hebben zich daarover uitgesproken. Ondertussen proberen we met onze eigen meerstemmige communicatie de maatschappij gericht te voorzien van betrouwbare informatie, bijvoorbeeld met onze longreads.”
Ons ware gezicht
Eickhoff blijft dus vooralsnog een optimist, maar kent uit zijn werk ook veel kwaad. Wat moet je daarmee? “Tijdens mijn afgelopen vakantie heb ik De Oorlog in Stukjes gelezen van Simon Carmiggelt, met columns - Kronkels – over de bezettingsjaren. Alles komt daarin naar voren; Jodenvervolging, collaboratie, verzet, geweld, het dagelijkse leven in bezettingstijd. Vaak schreef hij over mensen die hij had gekend tijdens de oorlog en die hij weer ontmoette na 1945, maar dan in een andere rol. Wat eruit spreekt is dat voor hem de mensen tijdens de oorlog hun ware gezicht hebben getoond en dat mensen in vredestijd eigenlijk een masker op hebben en daarmee hun ware aard afschermen. Dat moet voor de verzetsman Carmiggelt beklemmend zijn geweest. Het
heeft me aan het denken gezet over het mensbeeld van de generatie in de beginjaren van het NIOD. Ik worstel er zelf ook mee. Ik heb drie keer onderzoek gedaan naar de concentratiekampen Neuengamme, Buchenwald en Sobibor. Wat mij steeds opviel is dat het kwade en goede naast elkaar voorkomt. Mensen die soms het laatste korstje brood van een ander pikten en mensen die met hun laatste kracht een ander hielpen op te staan. Het bestaat allebei, naast elkaar.”
Wat doet werken bij het NIOD met je? Eickhoff: “Het doet je beseffen hoe geprivilegieerd we zijn hier en nu te leven in relatieve vrede, juist omdat dat allerminst vanzelfsprekend is. Geschiedenis is een reservoir van ervaringen en gebeurtenissen waar je wijsheid uit kunt halen. Dat faciliteren we op individueel niveau, als mensen een persoonlijke historische zoektocht aangaan, maar we helpen ook organisaties. Zo onderzoekt het NIOD bijvoorbeeld de rol van de Nederlandse Spoorwegen tijdens de oorlog - een dappere stap die confronterende inzichten kan opleveren en discussie zal uitlokken. Het laat zien hoe belangrijk het is om als institutie of overheid transparant te zijn over de eigen rol in massaal geweld. Ik denk ook dat mijn collega Hinke Piersma gelijk heeft als zij zegt dat ook bij de politie in de Tweede Wereldoorlog het niet zo is dat het een zwart-witverhaal is. Daarachter zitten ook verhalen van politieagenten die binnen marges van alles hebben gedaan om anderen te helpen. Multiperspectiviteit is cruciaal zodat we niet vooroordeelbevestigende, eenduidige verhalen vertellen over de plaats van massaal geweld in onze wereld. Het is onze taak als NIOD om deze complexiteit toe te laten. En ook om dit met een groter publiek te delen. Veel NIOD-collega’s doen dat, en ikzelf deed dat in mei tijdens een rondetafelgesprek met de Tweede Kamer, waarin ik nader inging op de wetenschappelijke en juridische basis van mijn uitspraken over het genocidaal geweld in Gaza. Dat wordt ons, als gezegd, niet altijd vanzelfsprekend door iedereen in dank afgenomen, maar misschien ontlenen we als NIOD juist daar ons gezag of zelfs bestaansrecht aan.”
Alma Mustafić, genocidedeskundige en overlever van de genocide in Srebrenica

Alma Mustafić zet zich in voor vrede door de kennis over oorlog en genocide te vergroten. Bij FOTODOK in Utrecht een gesprek over wat je naast wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en rechtelijke uitspraken kunt bereiken met kunst.
Interview en fotografie Koos de Wilt
Alma Mustafić (1981) is tegenwoordig docent-onderzoeker aan het lectoraat toegang tot het recht van de Hogeschool Utrecht. Toen de Bosnisch-Nederlandse elf was, begon de oorlog in Joegoslavië. Ze was net begonnen met accordeonlessen en droomde van een carrière als kunstenaar. Het liep allemaal anders - of uiteindelijk misschien toch niet.
De stad waar Mustafić opgroeide werd 3,5 jaar lang belegerd, beschoten, uitgehongerd en volledig etnisch gezuiverd van al haar niet-Servische inwoners. Het was juli 1995 toen het Bosnisch-Servische leger de VN Safe Area Srebrenica innam en een genocide pleegde. 8372 mensen, voornamelijk jongens en mannen, werden vermoord. Tienduizenden anderen werden gedeporteerd. Mustafić overleefde het als veertienjarig meisje. Samen met haar moeder, broer en zusje vluchtte ze naar Nederland. Pas jaren later kwamen ze erachter dat ook haar vader tijdens die genocide was vermoord.
Rizo Mustafić had gewerkt voor de Nederlandse blauwhelmen, maar werd van de VN compound weggestuurd. Hij keerde nooit meer terug. In 2001 klaagde de toen twintigjarige Mustafić samen met haar moeder en broer, en bijgestaan door advocaat Liesbeth Zegveld, de Nederlandse staat aan. Na twaalf jaar procederen stelde de Hoge Raad in 2013 vast dat de staat verantwoordelijk was voor de dood van haar vader en van twee familieleden van de tolk. Volgens de Raad hadden zij kunnen overleven als zij niet van de compound waren weggestuurd. Voor Mustafić was dit vonnis een eerste manier om te laten zien hoe genocide zomaar werkelijkheid kan worden in een wereld die in vrede leek te leven.
De genocide in Srebrenica geldt sindsdien als de grootste oorlogsmisdaad op Europese bodem sinds de Tweede Wereldoorlog. Maar, zo vroeg Mustafić zich af, hoe maak je mensen duidelijk dat zoiets iedereen kan overkomen - ook in een land dat zichzelf vredig en veilig waant, zoals Nederland?
Kunst inzetten als bewustwording Het leven na het drama ging ondertussen ook door. Mustafić studeerde economie, verdiende daarna haar brood als bedrijfseconoom. Ze wilde sterk en veerkrachtig zijn, zoals ze in haar opvoeding en cultuur had meegekregen. Tot ze zich realiseerde dat haar levenstaak toch elders lag. Uiteindelijk werd ze onderwijskundige aan de Hogeschool Utrecht. Haar missie: de bewustwording over de Bosnische genocide in Europa vergoten door kennis erover te verspreiden in schoolboeken, in de media en door middel van cultuur en wetenschap.
Inmiddels heeft ze nog een vorm gevonden: het uitleggen van het gevaar van genocide aan de hand van kunst. Tijdens de 25-jarige herdenking van de Srebrenicagenocide in 2020 was Mustafić al co-auteur en acteur van de autobiografische theaterproductie Gevaarlijke Namen. Nu, in 2025, stelt ze met het multimediaal project 11 stemmen van Srebrenica de verhalen van Bosnische-Nederlanders over de genocide centraal.
Dat gebeurt via een tentoonstelling in FOTODOK in Utrecht, een fototentoonstelling van Robin de Puy in Nationaal Monument Kamp Vught en een podcastserie in samenwerking met Marjolein Koster en VPRO OVT Radio 1, met getuigenissen van overlevers. Zo is Mustafić toch de maker, een soort kunstenaar dus, geworden die ze als meisje wilde worden en kunnen de verhalen over Srebrenica een blijvende plek in de Nederlandse geschiedenis krijgen, midden in haar eigen woonplaats Utrecht.
11 stemmen van Srebrenica In een van de tentoonstellingsruimtes van FOTODOK, achter een huiselijke eettafel met wat typisch Bosnische spulletjes, hangen twee grote, kleurige en schijnbaar vredige stillevens van de Bosnisch-Nederlandse schilder Elma Čavčić. Mustafić: “Het is heel mooi, maar als je goed kijkt, zie je tussen de huiselijke scènes en een portret van de Joegoslavische leider Tito de gruwelijke waarheid: kogels op tafel naast een omgevallen kopje koffie, maar ook een machinegeweer aan een kleding

kast, en een bebloed arm en been. Elma vertelt haar verhaal ook in aflevering tien van de podcastserie. Met deze schilderijen maakt ze het gruwelijke bespreekbaar. De jonge generatie weet weinig over die oorlog, want ouderen praten er niet zo makkelijker over. Maar als ze samen naar haar schilderijen kijken, dan komen verhalen vanzelf. Ouderen en jongeren komen zo bij elkaar.”
Aan een andere wand hangen foto’s van televisiebeelden van Satko Mujagic, een sterk vermagerde jongen die vertelt dat hij écht niet in een concentratiekamp zit en écht genoeg te eten krijgt, terwijl alles aan zijn uitdrukking laat zien dat hij doodsbang is. “Dit is een vorm van propaganda van het Servische leger waar de Bosnische journalist Goran Trkulja, die een etnische Serviër was, weigerde aan deel te nemen,” vertelt Mustafić. Het is de reden waarom hij, met de dood bedreigd, moest vluchten. Uiteindelijk kreeg Goran asiel in Nederland, zo wordt duidelijk in aflevering vier van de postcastserie. Mustafić: “Aan talkshowtafels stel ik regelmatig voor om Goran uit te nodigen naast mij, maar dat levert natuurlijk geen ‘leuke tv’ op omdat hij net als ik bij de feiten wil blijven en wij het eens zijn. Liever willen de redacties iemand die Servische propaganda uitkraamt, terwijl mensen zoals Goran juist voor verbinding zouden kunnen zorgen.”
“Wij zijn de hoofdrolspelers in deze film en de hoofdrolspelers gaan niet dood”
Weer aan een andere wand hangt een zwart-witportret door fotograaf Robin de Puy. Te zien is mensenrechtenactivist en concentratiekampoverlever Satko Mujagić. “Wij zijn de hoofdrolspelers in deze film en de hoofdrolspelers gaan niet dood”, is te lezen onder het portret. Mustafić: “Het is de bezwering die Satko in 1992 als jonge jongen tegen zijn vader uitsprak toen die doodsbang was dat zijn zoon dood zou gaan. Op dit moment was Satko door dysenterie zwak geworden. Veel mensen gingen daaraan dood. Zijn vader dacht dat Satko het ook niet meer zou redden. In zijn getuigenis, hier te beluisteren, maakt Satko duidelijk dat de gruwelijke verhalen die hij op school hoorde over de Tweede Wereldoorlog zomaar weer kunnen gebeuren.”
Fases naar genocide
Dat een genocide niet plotseling gebeurt, maar een langzaam proces is, laat genocidedeskundige Mustafić in een andere ruimte zien. Om dat proces goed uit te kunnen leggen, maakt de onderwijskundige gebruik van elf stadia die zijn gebaseerd op onderzoek van Hogeschool Utrecht. Daarin zijn de theorieën van onderzoekers Gregory Stanton en Hariz Halilovich samengevoegd. De elf fases naar genocide worden beschreven naast een cirkel van haakwerk van verschillende Bosnisch-Nederlandse vrouwen. “Deze vriendelijk ogende haakwerkjes verbeelden de fases en maken duidelijk hoe onverdacht genocide begint. Het begint namelijk nooit met gaskamers of massamoorden. Het begint altijd onschuldig, met wij-zijdenken. Maar als we niet waakzaam zijn, kan de geschiedenis zich zomaar herhalen. Wat je direct opvalt, is dat de eerste fases van het proces - classificatie in wij-zij denken, symbolisatie zoals ooit met gele davidsterren, discriminatie, dehumanisering, organisatie en polarisatie - tegenwoordig ook
om je heen zichtbaar zijn. De fases die daarop volgen zijn niet ver weg. In Gaza en Oekraïne zie je de fases van voorbereiding op genocide: vervolging, vernietiging, en ook de ontkenning ervan. Als ontkenning niet aangepakt en bestraft wordt, gaat het over in verheerlijking. Het is een geleidelijk proces waar je bij staat en, voor je het weet, zomaar medeplichtig aan kunt worden.”
In het trappenhuis hangen foto’s en een getuigenis van de scheikundige en rector magnificus van de Universiteit Maastricht, Pamela Habibović. Mustafić: “Het is de eerste keer dat deze wetenschapper publiekelijk vertelt hoe ze als vijftienjarig meisje met haar moeder en zusje vluchtte uit Srebrenica en hier een nieuwe kans heeft gekregen, een kans die ze met beide handen aangreep. Habibović’s vader bleef achter en werd drie jaar later tijdens De val van Srebrenica vermoord.” Een andere getuigenis in het trappenhuis is van Mustafićs eigen veertienjarige dochter in hockeykleding. “Hanna is geselecteerd voor het Nederlands hockeyteam onder de vijftien, met het rugnummer elf, refererend aan 11 juli, de dag dat we de genocide van Srebrenica herdenken”, vertelt de trotse moeder. “Ik sta vaak naast andere ouders aan de lijn van het veld en ik begrijp heel goed dat die vaders en moeders helemaal niet bezig zijn met het gevaar van een genocide. Maar ik weet hoe het ineens anders kan lopen. Ik zie het als mijn taak mensen uit te leggen dat het overal kan gebeuren en dat we alert moeten zijn op de voortekenen ervan. Ook hier in het vredige Nederland.”
“Ik weet hoe het ineens anders kan lopen en zie het als mijn taak mensen uit te leggen dat het overal kan gebeuren en dat we alert moeten zijn op de voortekenen ervan. Ook hier in het vredige Nederland.”
Meer weten over de mechanismen van genocide en welke fases het doorloopt? Kijk op de website van de Hogeschool Utrecht

Mustafić’s veertienjarige dochter in haar hockeykleding met rugnummer 11, verwijzend naar 11 juli 1995, de dag van de genocide van Srebrenica. De portretten van Robin de Puy waren ook wekelijks in Volkskrant te lezen en kunnen nog steeds online worden teruggelezen.

Sommige verhalen over oorlog en onrecht laten zich pas na tientallen jaren vertellen. Ze zijn beladen, pijnlijk, omgeven door stilzwijgen en soms schaamte. Toch zoeken makers, erfgoedinstellingen en musea naar manieren om die stilte te doorbreken. Om ruimte te geven aan stemmen en geschiedenissen die te lang onuitgesproken bleven. Drie recente voorbeelden laten zien hoe het verleden in beweging komt zodra het gedeeld wordt.
Voor filmmaker Hetty Naaijkens-Retel Helmrich is het belangrijk dat verhalen over het koloniale verleden en de Indo-Europese cultuur worden verteld. Boeken, films, theater en andere kunstvormen spelen daarin een cruciale rol. “Zonder deze verhalen, die zo lang zijn stilgehouden of ontkend, zou er over enkele decennia geen tastbare herinnering meer zijn aan onze cultuur en identiteit. Dan zouden wij, Indo-Europeanen, over vijftig jaar vrijwel vergeten zijn.”
Afgelopen jaar ging haar eigen film Anak Indië in première door het hele land, een documentaire over de geschiedenis, identiteit en nalatenschap van de Indische gemeenschap in Nederland. Tot voor kort was het maken van zo’n film praktisch onmogelijk. Naaijkens-Retel Helmrich: “Er was geen draagvlak, geen geld en nauwelijks belangstelling van programmeurs of fondsen. Het onderwerp gold simpelweg als te niche of te ongemakkelijk.” Pas toen Vfonds, samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de regeling Houd je erfgoed levend startte, werd Naaijkens-Retel Helmrich in staat gesteld haar film te realiseren. “Er zijn inmiddels meer dan 57.000 bezoekers geweest,” vertelt ze.
Ruimte voor verzwegen verhalen
In de documentaire krijgen uiteenlopende stemmen een plek: van schrijvers als Yvonne Keuls en Adriaan van Dis tot Wieteke van Dort en illustrator Thé
Tjong Khing, die spreekt over het gevoel van ‘ongeveer niet helemaal Chinees, noch helemaal Nederlands’ - het gevoel tussen culturen te zijn geboren. Ook jonge mensen krijgen bewust een stem. Naaijkens-Retel Helmrich: “Bij de derde en vierde generatie speelt vaak een gevoel van verwarring over identiteit. Zij werden jarenlang bijvoorbeeld als Italiaans, Marokkaans of Turks gezien, terwijl ze Indisch zijn. Door deze film gaan ze nadenken: wie ben ik eigenlijk?”
Die gelaagdheid van generaties, stemmen en tijden weerspiegelt zich in de vorm. De film verweeft persoonlijke archieven met kunstzinnige verbeelding: oude 8mm- en 16mm-opnames van de vader van Naaijkens-Retel Helmrich worden gecombineerd met collage-animaties van Stefan Venbroek, die de reis en integratie van Indische Nederlanders tastbaar maken. De productie zelf weerspiegelt ook een familielijn: zoon Jasper filmde, dochter Karlijn zorgde voor groot bereik via sociale media, de kleinkinderen spelen in een vliegerscène - een stukje doorgegeven Indisch erfgoed - en haar man Joris was producent.
Reacties en dialoog
Naast de film zelf werden er ook dialoogtafels en specials in het land georganiseerd. Om duiding te geven aan wat er wel en niet getoond wordt in de documentaire, en om ervaringen uit te wisselen. Daar kwamen veel mensen op af, getuige de vele uitverkochte zalen.
“Het overheersende sentiment tijdens al deze bijeenkomsten en vertoningen was: waarom is dit zo lang stil gebleven? Mensen hebben hun verdriet en vragen altijd in zichzelf moeten houden. Dat zorgt voor opgekropte frustratie. Deze film is helend - eindelijk erkenning. De hoeveelheid reacties en dialogen naderhand is veelzeggend. Wat me ook raakt

is dat ook veel niet-Indische mensen naar me toe komen en dingen zeggen als: “Had ik dit maar geweten over mijn schoonvader!” Veel mensen weten ook helemaal niet wat Indo-Europeanen zijn. Of dat de reden was waarom er maar relatief weinig Molukkers in Nederland aankwamen was omdat ze maximaal drie kinderen mochten meenemen.”
Naaijkens-Retel Helmrich ziet Anak Indië als onderdeel van een bredere beweging. “Tussen Wal en Schip vind ik ook een prachtig voorbeeld.” Ook deze film heeft steun van Vfonds gekregen en vertelt het verhaal van drie kleinkinderen die terugkeren naar havens waar hun grootouders aankwamen in Nederland, om het langdurige zwijgen over het Indisch verleden te onderzoeken. “Het laat zien dat een nieuwe generatie hun stem opeist. Ik hoop dat makers deze lijn vasthouden.”
Toekomst en verantwoordelijkheid
Wat kunnen niet-Indische kijkers leren? “Dat verzwegen geschiedenissen zowel families als samenlevingen tekenen. Als erkenning uitblijft, ontstaan er gaten in ons nationale geheugen. Het zien van die blinde vlekken, het vertellen van deze verhalen verbindt ons allemaal; erfgoed is niet van een kleine groep, maar van ons gezamenlijk.”
Volgens Naaijkens-Retel Helmrich staan we nog maar aan het begin. Een geschiedenis laat zich niet in één film vangen. Behalve dat haar film onderdeel is van een vierluik na Buitenkampers, Klanken van Oorsprong en Contractpensions ligt de toekomst ook bij nieuwe generaties die hun eigen vormen zullen vinden. “Daarvoor is blijvend draagvlak nodig: binnen de overheid, bij fondsen én in het onderwijs.”
“Het onuitgesprokene
Volk van de Ventweg in het Drents Museum richt de blik op de reizigersgemeenschap - een groep die vaak te maken heeft met uitsluiting en discriminatie. De tentoonstelling laat zien hoe deze gemeenschap leeft, viert en bijdraagt aan de Drentse samenleving.
Een nieuwe lijn
Het Drents Museum is van en voor iedereen. Sinds 2023 volgt het museum een nieuwe lijn: tentoonstellingen maken in samenwerking met gemeenschappen uit de provincie. Na het succesvolle Menyala, over Molukkers in Drenthe, was Volk van de Ventweg een logisch vervolg.
Jonathan van der Meulen, participatiemedewerker, vertelt: “Reizigers zijn onderdeel van de provincie, maar nauwelijks zichtbaar in onze collectie. Binnen de gemeenschap is veel motivatie om vooroordelen te doorbreken en hun eigen verhaal te vertellen.”
Wie zijn de reizigers?
Aanvankelijk droeg de tentoonstelling de naam Woonwagenbewoners in Drenthe, maar dat bleek te beperkt. Van der Meulen legt uit: “De focus ligt op de reizigers, zoals zij zelf genoemd willen worden. Daarin zit meteen de dramatiek van het verhaal: reizigers die niet meer vrij kunnen reizen. Het gaat om een groep die nog steeds in Drenthe woont. Reizigers vallen onder woonwagenbewoners, net als kermisreizigers en Sinti en Roma. Die laatste groep komt in de tentoonstelling vooral in historische context aan bod, omdat zij nauwelijks nog in Drenthe aanwezig zijn. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden zij slachtoffer van racistische nazi-wetgeving die hun vrijheid beperkte en leidde tot de landelijke razzia van 16 mei 1944. Ook in Drenthe werden toen gezinnen opgepakt en via Westerbork gedeporteerd. Bijna niemand keerde terug.”
De tentoonstelling belicht drie periodes: mensen met een reizend bestaan

na de middeleeuwen, de opkomst van woonwagens in de negentiende eeuw en de gedwongen kampen vanaf 1968. Van der Meulen: “Die lagen vaak aan de rand van dorpen - bij vuilstorten, spoorlijnen, op drassige grond. Deze kampen veroorzaakten spanningen. Waar vroeger scharenslijpers van dorp naar dorp trokken, zaten er nu bijvoorbeeld tien bij elkaar op één kamp. Hun hele economische model stortte in, met alle gevolgen van dien. De overheid kwam toen met het zogenoemde ‘uitsterfbeleid’ dat het bijna onmogelijk maakte om de woonwagencultuur voort te zetten. Pas in 2018 werd dit afgeschaft.”
Vertrouwen en samenwerking
Voor de totstandkoming van de tentoonstelling werkte het museum twee jaar samen met zes reizigers uit Drenthe. “Er is geen hiërarchie in de gemeenschap, dus we zochten mensen die lokaal een rol spelen,” vertelt Van der Meulen. Samen werden keuzes gemaakt tot in de kleinste details, zoals het uitzoeken van meubels. Een vaal geworden stoel werd resoluut afgewezen: “We willen niet als armoedig worden neergezet,” aldus een werkgroeplid.
Een gemeenschap in beeld
De tentoonstelling toont ook uiteenlopende verhalen van hedendaagse reizigers: een verpleegkundige in Emmen, een ex-trainer van FC Twente, een gemeenteraadslid, een rapper en een kleermaker. Van der Meulen: “Daarmee ontstaat een genuanceerd beeld van een gemeenschap die vaak met eenzijdige stereotypen wordt bekeken.”
Centraal staat de woonwagen - symbool van identiteit en verbondenheid. Het museum liet er een bouwen door houtbewerker Roelof de Vries, samen met mbostudenten. De wagen reisde al naar Assen, Emmen en Hoogeveen en krijgt nu een plek bij het Woonwagenmuseum. Van der Meulen: “Woonwagens mogen niet meer reizen, maar wij hebben er een gebouwd die wél reist.”
Impact voorbij bezoekersaantallen De reacties zijn positief, zowel van reizigers als niet-reizigers. Bart, een van de werkgroepleden, verwoordt het zo: “Wanneer honderd mensen met een positief beeld weggaan en dit delen, worden het er vanzelf tweehonderd, vierhonderd, achthonderd.” Inmiddels zijn er al duizenden bezoekers geweest, ook van buiten de provincie.
Van der Meulen: “De impact is individueel enorm groot. Mensen gaan anders naar hun eigen erfgoed kijken, beseffen dat een vaasje of foto een betekenisvol verhaal draagt. Dat laat zich niet in cijfers vatten.”
Het Nationaal Gevangenismuseum in Veenhuizen werd in 2024 benaderd door dichter Boris Wanders en fotograaf Judith Lechner. Zij werkten aan een project over de grootvader van Wanders, die ‘fout’ was en in Veenhuizen geïnterneerd zat. Hun persoonlijke zoektocht viel samen met de opening van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) en kreeg in het Gevangenismuseum een museale vertaling waarin persoonlijke en historische verhalen met elkaar verweven zijn.
Gedichten, foto’s en een doolhof
De gedichten van Wanders en de foto’s van Lechner vormen de kern van de tentoonstelling. Hun werk is gepresenteerd in een scenografie die verwijst naar het veenmoeras waarin geheimen wegzakken maar ook bewaard blijven. Bezoekers bewegen door een doolhof waarin
donkere ruimtes langzaam overgaan in lichtere zalen. Dit symboliseert de verlichting die Wanders zelf ervoer tijdens zijn proces van ‘ontschuldiging’.
Wat bleef er liggen?
Annemarie van Dijk werkte mee aan de totstandkoming van de tentoonstelling en vertelt: “Het onderzoek Geluiden uit de stilte van ARQ laat zien dat (klein) kinderen van Nederlanders die collaboreerden nog steeds worstelen met dit verleden. Tachtig jaar na de oorlog spelen schuld en schaamte dus nog steeds een grote rol. Wij willen duidelijk maken: zij zijn niet verantwoordelijk voor de keuzes van hun (groot)ouders. Door dit zichtbaar te maken, kan er ruimte ontstaan voor heling.”
Dilemma’s en keuzes
Omdat het thema gevoelig ligt, begint de tentoonstelling met de vraag: Durf jij een fout verleden in de ogen te kijken? Bezoekers kiezen zelf of ze naar binnen gaan of eromheen lopen. Ook wordt nuance geboden: niet iedereen die in het CABR voorkomt was overtuigd collaborateur; er zijn verschillende vormen
van collaboratie en er zijn verschillende redenen waarom iemand ervoor koos de bezetter te steunen. En een ‘foute’ opa was tegelijk ook gewoon een liefhebbende grootouder. “Daarom gebruikt de tentoonstelling bewust aanhalingstekens bij de term ‘fout’,’ legt Van Dijk uit. “We hopen dat het thema door deze tentoonstelling meer bespreekbaar wordt.”
Verhalen die vrijkomen
En het lijkt erop dat het werkt. Van Dijk: “Er zijn meerdere bezoekers geweest die door de tentoonstelling hun verhaal hebben verteld. Bij de uitgang staat een schrijftafel waar bezoekers hun eigen verhaal kunnen opschrijven. Veel kiezen ervoor dit op te hangen aan een kaartenwand.
On/t/schuld laat zien dat herinneren niet alleen gaat over helden of slachtoffers, maar ook over pijnlijke erfenissen die vaak buiten beeld blijven. Door ruimte te maken voor schaamte, worsteling en vergeving, wordt een vergeten perspectief onderdeel van ons collectieve geheugen.



In gesprek met overlevers
Burgerschapsproject De Muren hebben Oren zet geschiedenis- en ontmoetingsprojecten op voor basisschoolleerlingen vanaf tien jaar. Scholen uit verschillende wijken worden aan elkaar gekoppeld en leren zo met én over elkaar. Ook interviewen kinderen stadsgenoten die ze anders niet zo snel zouden ontmoeten. Zo leren ze over oorlogen en het effect op mensen. Vfonds sprak met twee vertellers. Esther BoasBarendse (83) en Kenan Alafaghani (28) maakten zelf als kind oorlog mee. Zij vinden het belangrijk om hun ervaringen te delen met jongeren. Al was het maar om het niet te vergeten.
Tekst Koos de Wilt | Fotografie Martin Dijkstra
Esther Boas-Barendse (83) vertelt op scholen wat het betekende om als Joods meisje geboren te worden in de Tweede Wereldoorlog
“Kinderen stellen interessante en ook rare vragen”
“In 1942, midden in de oorlog, werd ik geboren in een Joods Amsterdams gezin. Ik heb de oorlog dus niet bewust meegemaakt. Ik was nog maar een jaar oud toen mijn ouders bij een razzia werden opgehaald en rechtstreeks naar Westerbork werden vervoerd. Toen wisten mensen nog niet wat we nu weten, maar veel goeds beloofde het niet. Mijn vader had gehoord van een aanstaande razzia en mijn ouders besloten: wij kunnen werken, de baby niet. Daarom ben ik in onderduik gebracht bij buren. Later werd ik door een NSB’er verraden en belandde ik in de crèche van de Hollandsche Schouwburg. Ik kan mij dat niet herinneren, maar ik werd door Virrie Cohen, een van de leidsters, en met medeweten van de directrice Henriëtte Pimentel, uit de crèche gesmokkeld en via via kon ik onderduiken in Groningen en Leeuwarden. Omdat mijn ouders dachten dat Westerbork als ‘werkkamp’ wel veilig was, lieten ze mij daarheen brengen. Mijn moeder werkte er in het kindertehuis. Maar op 4 september 1944, de dag voor Dolle Dinsdag, werd ons gezin op transport gezet naar Theresienstadt. De nazi’s noemden het een ‘modelkamp’, maar de omstandigheden waren vreselijk. Gelukkig kwam het einde van de oorlog snel.
Na de bevrijding keerden wij terug naar Amsterdam, waar wij zonder huis, kleding en geld opnieuw moesten beginnen. De Joodse gemeenschap was er nauwelijks meer, maar het leven ging door. Mijn vader pakte zijn advocatenpraktijk op en ik ging naar de Joodse lagere school. Daarna volgde ik een opleiding in de verpleging; mijn hoofdzuster bleek de verpleegster die bij mijn geboorte was geweest. Heel bijzonder want van alle baby’s die zij op de wereld heeft helpen zetten, ben ik een van de weinigen die het overleefden. Zijzelf overleefde Auschwitz. Van mijn familie is ‘alleen maar’ één oma vermoord, in maart 1943 in Sobibor. Mij is verteld dat toen mijn moeder hoorde dat haar moeder was opgepakt zij mij per ongeluk met een veiligheidsspeld van een luier in mijn buik had geprikt. Van de schrik natuurlijk.
Van de oorlog zelf weet ik niets. Er werd in ons gezin niet geheimzinnig over gedaan, maar we spraken er ook niet veel over. Die generatie leerde hun kinderen voorzichtig te zijn: niet te veel buiten te spelen en niet in het openbaar te zeggen dat je Joods was. Want dat was gevaarlijk. Bij ons was er wel wat meer openheid: ik zat op Joodse scholen en mijn vader zat in allerlei Joodse besturen, dat wist iedereen. Toch kende ik meisjes die pas op hun twaalfde hoorden dat ze Joods waren. Ik denk dat het goed is om juist te praten en contact te maken. Al ben ik nu wel voorzichtiger geworden met te zeggen dat ik Joods ben, door wat er in het Midden-Oosten gebeurt. Maar ik vind het belangrijk om wel te spreken, ook met jongeren. Voor Herinnerings
centrum Westerbork en voor het project De muren hebben oren vertel ik mijn verhaal op scholen, maar heb het dan niet over wat er nu speelt. Een tijdje geleden was ik, vlak na de grote pro-Palestina demonstratie in Den Haag, op een school waar een docente tegen mij zei: ‘Weet u waarom ik een rood truitje aan heb?’ Dat was om te demonstreren voor het lot van Palestijnen. Ze vertelde ook dat ze er net over had verteld in de klas. Mijn verhaal werd direct verbonden met dat andere verhaal en ik vind dat dat het heel ingewikkeld maakt. Ik heb besloten daar dan niet in mee te gaan en het te houden bij mijn eigen verhaal.
Kinderen stellen hele interessante vragen en soms komen ze met hele rare vragen. Dan vertel ik onder welke omstandigheden ik in de buurt van Artis ben geboren en dan vraagt een kind bijvoorbeeld of er toen ook al flamingo’s in Artis waren. Dat neem ik dan altijd serieus en geef gewoon antwoord op die vraag. Ondertussen vertel ik dan wel altijd mijn eigen verhaal. Ik eindig altijd met de opmerking dat we allemaal mensen zijn, dat we allemaal hetzelfde zijn, of je nu Joods bent of niet. En ik geef ook altijd mee dat we allemaal goede en minder goede kanten hebben en dat we vooral moeten proberen lief te zijn voor elkaar. Meer kan ik niet doen.”
Kenan Alafaghani (28) vertelt over hoe
hij als Syrische vluchteling een nieuw leven heeft opgebouwd in Nederland
“Ik kijk vooral naar de toekomst”
Ook Kenan Alafaghani is verteller bij De Muren hebben Oren. Hier vertelde hij dat hij twaalf jaar geleden, op zijn vijftiende, met zijn ouders en broertje uit Syrië vluchtte waar op dat moment een burgeroorlog woedde. Het conflict, dat meer dan dertien jaar duurde, resulteerde in honderdduizenden doden, massale verwoesting en miljoenen mensen die ontheemd raakten, zowel binnen als buiten het land. Alafaghani herinnert zich de verwoesting in zijn woonplaats Damascus nog goed. “Ik merkte hoe vaak het slechtste in mensen naar boven kwam en dat het levensgevaarlijk was op straat. Er was armoede en het hele systeem was ingestort. Maar als kind ga je gewoon door, het is in zekere zin gewoon, je weet niet beter. Net als heel veel andere Syriërs vluchtte ook ons gezin uit het oorlogsgebied. Eerst naar Egypte, waar op dat moment een tante woonde. Maar omdat de levensomstandigheden daar heel slecht waren, stapte mijn vader op een wankel vluchtelingenbootje en belandde na een gevaarlijke reis op zee in Italië. Daar werd hij gelijk opgepakt en weggestuurd. Hij vluchtte vervolgens naar Frankrijk, maar daar werden op dat moment geen vluchtelingen meer opgenomen. Wat moest hij doen? Via Frankrijk reisde hij door naar Nederland waar ook een tante had gewoond. Twee jaar lang woonde hij in een asielzoekerscentrum voordat hij uiteindelijk een verblijfsvergunning kreeg. En toen mocht hij ook zijn gezin uit Egypte laten overkomen. Ik weet nog dat wij toen ons paspoort, wat kleding en wat dingen die we konden dragen pakten en zo aankwamen in Nederland. Ik sprak de taal niet en alles was vreemd, maar het was hier veilig. We moesten twee keer een week in het asielzoekerscentrum zijn om de papieren en onze verblijfsvergunning te regelen. Ik weet nog dat ik het eigenlijk heel leuk vond in Ter Apel, het was toen nog niet zo druk en
ik genoot van de bossen daar. Daarna kregen we een huis in Amstelveen. Inmiddels woon ik zelfstandig in Amsterdam waar ik werk als kapper. Ik voel me helemaal geïntegreerd hier.”
“Ik heb de neiging niet in het verleden te blijven hangen, maar vooral te kijken naar de toekomst. Wat in het verleden is, blijft in het verleden, vind ik. Toen wij in Amstelveen gingen wonen, ging ik dan ook gewoon naar school, leerde Nederlands, deed een kappersopleiding en ben daarna op zoek gegaan naar werk. Ik heb al een tijd een vaste baan bij een leuke kapperszaak in Amsterdam waar allerlei soorten klanten komen. Het leuke is dat je de hele dag met mensen praat, ook mensen met andere achtergronden, en dat past bij mijn karakter. Het heeft ervoor gezorgd dat ik mij hier goed voel en goed geworteld ben.”
In hoeverre speelt de oorlog nog een rol voor Alafaghani? “Tijdens mijn werk praat ik niet veel over de oorlog, mensen komen om geknipt te worden en zijn er niet om oorlogsellende aan te horen. Maar als mensen, en ook kinderen, ernaar vragen, dan vertel ik er wel over. Ik vind het belangrijk dat mensen weten hoe vreselijk oorlog is en dat het logisch is dat mensen daaraan proberen te ontvluchten dat zou iedereen doen. Zeker tegenwoordig hoor je wel dat er een tweedeling ontstaat tussen autochtone Nederlanders en mensen uit de Arabische wereld. Ze hebben vaak een oordeel zonder dat ze eigenlijk iets weten over de achtergrond van die mensen. Dat creëert een afstand. Wat ik merk is dat als je met mensen in gesprek gaat, zonder vooroordelen, je dan met iedereen wel overweg kan. Dan is er helemaal niet zo’n afstand tussen mensen, als je maar met elkaar blijft praten. Ik hoop op termijn een eigen kapperszaak te hebben in Amsterdam, ik voel me hier thuis. En of ik ooit nog naar Syrië ga, weet ik niet. Op dit moment is de situatie er nog gevaarlijk.”
“Ik vind het belangrijk dat mensen weten hoe vreselijk oorlog is”
Kenan Alafaghani (28)


Journalist en documentairemaker Jelle Brandt Corstius over vrede, vrijheid en democratie
“De vrede die wij kenden was een uitzondering, geen eindpunt.”
Hoe raken gewone burgers verstrikt in de kluwen van autoritaire leiders? Hoe geleidelijk gaat dat en hoe raakt dat ons? Het is een vraag die journalist Jelle Brandt Corstius zich al jarenlang stelt. Ondertussen veranderden de tijden en veranderden ook zijn inzichten.
Interview Koos de Wilt
Jelle Brandt Corstius (1978) heeft een bijzondere levensreis gemaakt als het gaat over Rusland en Oekraïne. Ooit was hij door de liefde in Moskou beland en is daar de taal verder gaan leren. Hij is er gaan werken voor dagblad Trouw om te schrijven over de landen van de voormalige Sovjet-Unie. Daarna ging hij ook televisieseries maken. “Mijn eerste serie in 2000 maakte ik in Odessa, deels omdat de klank van die naam mooie gedachtes bij me opriep. Ik associeerde het met de Sovjet-Unie en ik hield op een of andere manier altijd al van die oude Sovjet-meuk. Destijds wist ik niet eens dat het in Oekraïne lag en zag ik het land als een arm, corrupt achterland van Rusland. Inmiddels kijk ik er anders tegenaan: Oekraïners onderhouden hun huizen en gemeenschappelijke ruimtes beter dan Russen, waarschijnlijk dankzij een vrije geest die teruggaat tot de Kozakken. Zij staan meer open naar de rest van de wereld. Daarom biedt Oekraïne volgens mij meer voedingsbodem voor democratie.”
De journalist Rasit Elibol maakte een serie over landen rondom de Zwarte Zee; Oekraïne, Turkije, Georgië,
Roemenië, Bulgarije en Moldavië - een land dat niet aan de Zwarte Zee ligt, maar wel in de regio. Brandt Corstius: “Al die landen bevinden zich op een kantelpunt van democratie en autocratie, waarbij het niet duidelijk is naar welke kant het kwartje zal vallen. Idee van de serie is: wat kunnen wij hiervan leren voor ons eigen land? Ik begrijp dat veel mensen soms moedeloos worden van het nieuws, maar ik wil mensen betrokken houden bij wat er speelt. Ik heb het antwoord ook niet, maar misschien zet de tvserie mensen aan tot denken en tot beweging. De schrijvers Jaap Scholten en Tommy Wieringa maken nu ook een documentaire waarbij je volgt hoe ze helmen en kogelvrije vesten naar Oekraïne brengen. Ze doen iets heel concreets en laten daarmee zien dat je niet machteloos in een hoek hoeft te zitten. Soms horen ze dan ineens dat iemands leven is gered door een helm.”
Andere inzichten
Niet alleen zijn idee over Oekraïne is over tijd veranderd, ook hoe Brandt Corstius tegen andere ontwikkelingen aankijkt. “Ik kom uit een totaal pacifistisch nest. Ik weet

nog dat ik als kind met mijn vader heb gedemonstreerd tegen kernwapens op het Museumplein en tegen de invasie in Irak. Voor een deel valt daar nog steeds wat voor te zeggen, maar we leven nu in een totaal andere tijd. Ik vind het goed dat onze institutionele beleggers inzetten op de Europese wapenindustrie en ik heb daar zelf dus ook een beleggingsportefeuille in. Dat had je mij tien jaar geleden zeker niet horen zeggen, en mijn vader zou daar zeker wat bedenkingen bij hebben gehad! Maar ik realiseer mij nu dat de vrede die wij kenden in de periode tussen 1989 en 2001 een uitzondering was, geen noodzakelijk eindpunt waar we simpelweg op voort konden bouwen. Ik weet nu wat een geluk ik heb om in die tijd te zijn opgegroeid. De wereld is niet meer zo. Ook als Poetin weg zou zijn, dan zijn we er nog niet. Ik zie inmiddels ook niet meer voor me hoe Rusland op termijn een enigszins prettig land kan worden.”
Er is nog meer dat in beweging is gekomen in hoe Brandt Corstius naar de wereld kijkt. “Anders dan toen ik begon als Rusland-correspondent, ben ik mij meer bewust geworden van de signalen dat oorlog ook hier zomaar uit kan breken. Veel Nederlanders denken nog dat er iets speciaals in de grond zit waardoor dit niet kan gebeuren. En dat is best opmerkelijk, want nog maar tachtig jaar geleden was dat totaal anders. In 2008 was ik embedded bij het Russische leger toen het Georgië binnenviel. Achteraf blijkt dat een experiment van Poetin om te kijken of hij ermee weg kon komen. Ja dus, zo bleek. De enige landen die protesteerden, waren de landen die nu onder vuur liggen: Oekraïne, Polen en de Baltische lan
den. En toen volgde in 2014 de annexatie van de Krim. Toen werd ik pas echt wakker. Tot die tijd zag ik het als een regionale oorlog waarbij er voor allebei de kanten wat te zeggen was. Ik zag het nog niet als een imperiale ambitie van Poetin. Pas de laatste jaren drong tot mij door wat Russisch kolonialisme werkelijk inhoudt.”
Deze nieuwe inzichten vindt de documentairemaker overal waar hij komt. “Ik heb nu een serie gemaakt over de landen rond de Zwarte Zee. Omdat het gaat over landen die rondom Rusland liggen, heb je dat in eerste instantie misschien niet zo door. Maar het zijn geen verre Afrikaanse of Aziatische culturen. De gekoloniseerde gebieden liggen allemaal relatief in de buurt. Het is een proces waar bezetten en assimileren door elkaar heen lopen, en dat verloopt heel geleidelijk. Dat zie je ook terug in de nieuwsvoering. Wanneer Russen elke dag vierhonderd drones met bommen afwerpen in Oekraïne lijkt dat op een gegeven moment journalistiek minder interessant te worden. Toen ik zelf bezig was met een vorige serie over Oekraïne volgde ik dat zelfs niet meer allemaal op de voet. Heel bijzonder eigenlijk, juist omdat ik erg betrokken ben bij het lot van de Oekraïners en ik ervan doordrongen ben dat zij ook vechten voor onze vrijheid. Toch merk ik ook dat bij mij een soort bewustzijn doorsijpelt dat we in een andere realiteit zijn beland. Ik weet nog dat er bij SAIL Amsterdam vier straaljagers over het IJ vlogen. Mijn vriendin, mijn dochter en ik keken elkaar verschrikt aan. Wat is híer aan de hand? Toen realiseerden we ons dat iedereen op scherp staat, dat dit niet per se een feestelijke uiting hoefde te zijn van de
Interview | Jelle Brandt Corstius
landmacht. Dat we ons ervan bewust werden dat het hier ook uit de hand kan lopen. Dat sluipt er kennelijk in.”
Propaganda
Als het gaat over het lot van Oekraïne, ziet Brandt Corstius hoe dingen vanuit verschillende zijden kunnen worden bezien en dat het er vaak maar aan ligt wat je er precies over ziet en hoort. “De meeste mensen in de bezette gebieden steunen Poetin in zijn oorlog en zullen vinden dat een deel van Oekraïne bij Rusland hoort. Veel Russischtaligen hebben zich ook lange tijd gediscrimineerd gevoeld in het huidige Oekraïne. De vraag is alleen in hoeverre zij dat zelf echt vinden of dat ze beïnvloed zijn door Russische propaganda. Want ook dat is allemaal heel subtiel gegaan. Gewone jongens die eerst tegen Rusland waren staan nu vol achter Poetin - geïndoctrineerd door de enige televisie die ze kunnen zien: door de Russen gedomineerde propagandatelevisie. In Roemenië zagen we dat ook. Een tot voor kort onbekende rechts-extremist wist van het ene op het andere moment een grote groep mensen aan zijn zijde te trekken met TikTok-filmpjes. Daarmee kon hij zomaar de verkiezingen winnen. Overigens is het wel bedenkelijk hoe deze verkiezingen vervolgens weer ongedaan zijn gemaakt. In deze tijd zie je dat het soms razendsnel kan gaan via de sociale media. Wie zegt dat ook Nederlanders niet op eenzelfde manier kunnen worden beïnvloed? Op televisie en social media krijgen extreme ideeën vaak meer aandacht dan genuanceerde meningen van deskundigen. Het wordt ons erg makkelijk gemaakt, terwijl de werkelijkheid veel ingewikkelder is.”
Onverzettelijkheid
Zijn er – naast alle negatieve ontwikkelingen in Oekraïne – ook nog hoopvolle ontwikkelingen? Brandt Corstius: “Zeker, het is eigenlijk een krankzinnig wonder dat
Oekraïne als land nog bestaat. Ook ik dacht toen de Russische tanks het land binnenrolden dat het niet langer dan een week zou duren dat het regime zou vallen. Dat gebeurde niet. Ondertussen is er een ongelofelijke technologische ontwikkeling geweest. Je ziet hoe gezinnen in hun kleine huiskamers in Kyiv drones in elkaar knutselen, wapens die succesvol kunnen worden ingezet aan het front. De teneur is dat Oekraïners uiteindelijk denken dat ze er alleen voor staan. Maar wat een onverzettelijkheid levert dat op! Je ziet wat Poetin eigenlijk voor elkaar heeft gekregen: een land dat hopeloos verdeeld was, is nu een eenheid geworden. Ze blijven doorvechten, al zullen de meeste Oekraïners inzien dat ze niet het hele land kunnen behouden. Daarvoor is de prijs te hoog. Ik heb de begraafplaatsen gezien bij Lviv en elke keer als ik er kom sta ik versteld van de eindeloze velden met graven. Het is bizar en daar word ik helemaal stil van. En niemand weet hoe lang ze het nog volhouden. Uiteindelijk zal er een pragmatische oplossing moeten volgen.”
“Veel Nederlanders denken nog dat er hier iets speciaals in de grond zit dat hier geen oorlog zou kunnen uitbreken. Dat is niet zo.”

Overal zoeken kunstenaars, makers en musea manieren om ervaringen van oorlog, onderdrukking en onrecht een podium te geven en te laten zien dat hoop en veerkracht ook in de meest uitzichtloze situaties kunnen bestaan. Deze vier projecten bieden elk een ander perspectief.


Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielden verzetsmensen hun camera’s verborgen, maar gebruikten ze die toch om het dagelijks leven tijdens de bezetting vast te leggen. Foto’s en films werden een stille daad van verzet: een bewijs dat mensen bleven kijken, getuigen en betekenis gaven aan wat er gebeurde. De Ondergedoken Camera maakt die beelden zichtbaar en laat zien hoe gewone mensen, midden in gevaar, hun stem vonden. Het is een verhaal over moed en creativiteit - over hoe je zelfs in de donkerste tijden menselijkheid kunt vasthouden en doorgeven.
De tentoonstelling was te zien tot oktober 2025 in Foam Fotografiemuseum Amsterdam
Wat wilden jullie met De Ondergedoken Camera onderzoeken of zichtbaar maken?
Eva Schravesande: “De tentoonstelling is ontstaan uit een nauwe samenwerking met het NIOD, en in het bijzonder met historici Erik Somers en René Kok, die met hun boek De Ondergedoken Camera hun carrière afsloten. Hun kennis over fotografie en de oorlog in Amsterdam hebben we willen vertalen naar een tentoonstelling die niet alleen terugkijkt, maar ook reflecteert op onze tijd. In een wereld vol conflict en onrust willen we juist nu laten zien hoe belangrijk het is om te blijven kijken en getuigen. Een belangrijk uitgangspunt was het idee van de camera als wapen: in plaats van geweld gebruikten fotografen hun camera om mistanden aan te kaarten. Tijdens de oorlog was het vanaf november 1944 verboden om de openbare ruimte te fotograferen of zelfs te tekenen. Toch gingen Tonny van Renterghem en Frits Kahlenberg met andere fotografen stiekem de straat op om vast te leggen wat er gebeurde - van bezetting tot hongerwinter - en om te documenteren wat er zich allemaal afspeelde voor wanneer de oorlog voorbij was. Als stille vorm van verzet.”
Waar zien jullie in de tentoonstelling momenten van hoop of veerkracht?
“Een mooi voorbeeld zijn de foto’s van een Sinterklaasviering die Frits Kahlenberg maakte in december 1944. Het is midden in de hongerwinter, maar de foto’s laten een vrolijke en bijna uitbundige gezelligheid zien met tientallen mensen. In de tentoonstelling is het een moment waarbij de aanwezigen de feestvreugde omarmen in een tijd van grote druk.”
Hoe zien jullie de rol van kunst in het omgaan met oorlog en conflict - toen én nu?
“Wat deze tentoonstelling laat zien, is dat kunst en fotografie meer zijn dan esthetiek: ze kunnen getuigenis afleggen. De foto’s van toen herinneren ons eraan dat kijken ook een vorm van verantwoordelijkheid is. Dat gold in 1944, maar ook nu. Juist in tijden van onrust en polarisatie kan kunst helpen om stil te staan, te zien en opnieuw betekenis te geven aan wat menselijkheid is.” [beeld: tentoonstelling + toespraak Halsema]
Het filmische werk van regisseur Bashar Murkus, in samenwerking met Boy Jonkergouw Producties en het Palestijnse gezelschap Al-Harah, onderzoekt de grenzen van menselijke veerkracht in moeilijke omstandigheden.
Met een Palestijnse cast brengt de voorstelling een poetisch eerbetoon aan mensen die, ondanks alles, blijven vechten voor hun bestaan.
DEADLIFT speelt in 2025 en 2026 in theaters door heel Nederland


Wat wilden jullie met DEADLIFT onderzoeken of zichtbaar maken?
Boy Jonkergouw: “Als het over Palestina of Israël gaat, worden we vaak in een pro- of contra-kamp gedrukt. En wie voor het ene kamp opkomt, verliest vaak de empathie voor het andere. Het publieke debat gaat meestal over politiek, niet over mensen. DEADLIFT laat juist de pijn en machteloosheid van mensen voelen. Regisseur Bashar Murkus doet dat uitsluitend met beelden, zonder woorden. Daardoor verschuift de aandacht van politiek naar de menselijke impact van onderdrukking en geweld.”
Waar zie jij in de voorstelling momenten van hoop of veerkracht?
“Toen ik in Palestina was om de voorstelling te ontwikkelen, raakte mij vooral de levendigheid van de mensen daar. Dat had ik niet verwacht. Er is hoge werkloosheid, armoede en steeds meer land wordt hun ontnomen. En toch overheerst er geen klagerige sfeer. Daar kunnen wij veel van leren. Die veerkracht zie je terug op het toneel. In de voorstelling zie je mensen steeds opnieuw iets opbouwen uit het puin van hun verwoeste stad.”
Hoe zie jij de rol van kunst of theater in het omgaan met oorlog, machteloosheid of onrecht?
“Het meest overtuigende bewijs van het bestaan van ons als mens is onze cultuur. Niet voor niets vernietigen daders van genocide niet alleen mensen, maar ook musea, theaters en bibliotheken. Daarom brengen we juist nu Palestijns theater naar Nederland. Theater stopt misschien geen oorlogen of genocides, maar kan er wel een betekenisvolle uitspraak over doen en zo mensen inspireren tot andere keuzes. In het theater luister je minstens een uur aandachtig naar een ander perspectief, zonder meteen je eigen mening te geven. Vroeger deden we dat in de kerk, nu vooral in het theater. Kunst kan, net als religie, betekenis geven.”
Wat hoop je dat het publiek meeneemt na het zien van DEADLIFT?
“Dat je een ander niet kunt beschadigen zonder uiteindelijk ook jezelf te beschadigen.”
Film kan meer zijn dan vermaak: het kan een middel zijn om onrecht te benoemen, verhalen zichtbaar te maken en verandering te stimuleren. Dat bewijst Movies that Matter, het jaarlijkse festival in Den Haag dat documentaires en speelfilms presenteert over mensenrechten, conflicten en sociale rechtvaardigheid. De films laten zien hoe individuen en gemeenschappen, midden in geweld of onderdrukking, toch veerkrachtig blijven en betekenis geven aan hun bestaan. Met debatten, randprogramma’s en een landelijke tournee nodigt het festivalbezoekers uit om niet passief toe te kijken, maar kritisch en betrokken in de wereld te staan.
Het eerstvolgende festival vindt plaats van 20 t/m 28 maart 2026
Zo’n veertig miljoen Koerden leven verspreid over Iran, Irak, Syrië en Turkije, zonder een eigen democratische rechtsstaat. Regisseur Reber Dosky en journalist Maila Ahmad reizen door de regio om te laten zien wat dat betekent voor mensen die dagelijks onderdrukking ervaren, maar blijven dromen van vrijheid en autonomie. Hun serie toont hoe hoop geen vanzelfsprekendheid is, maar een daad: zichtbaar in kleine, moedige keuzes en gebaren die zelfs in uitzichtloze situaties verschil maken.
De documentairereeks wordt in het najaar van 2026 uitgezonden op NPO2.

Fotoreportage | Otto Snoek

Rechtspreken in het Vredespaleis in Den Haag
Documentair fotograaf Otto Snoek op zoek naar de essentie van democratie


De documentair fotografie van Otto Snoek (1966) weerspiegelt het moderne stadsleven in de westerse wereld. Kort voor de val van het sovjet imperium en in de jaren daarna, fotografeerde hij Oekraïense steden en het platteland in de jaren na het communisme. Hij documenteerde een arm en wanhopig land en legde daarmee de basis voor zijn verdere carrière als fotograaf. Snoek raakte gefascineerd door openbare ruimtes die als knooppunten fungeren. Beroemd werden zijn series die hij maakte in zijn geboortestad Rotterdam, waar hij als fly on the wall mensen fotografeerde die soms een
beetje mee mochten doen met welvaartstijging of die juist van gekkigheid niet meer wisten wat ze moesten doen met hun rijkdom. Recent zette hij panoramafoto’s die hij maakte van Rotterdam en Dresden naast elkaar: beide zwaar beschadigd in de Tweede Wereldoorlog en herbouwd tot krachtige en dynamische stedelijke centra. Rode draad in zijn werk is het vastleggen van maatschappelijke tendensen die wrijving veroorzaken – nationalisme, populaire cultuur, populisme en consumptie – terwijl hij tegelijkertijd zoekt naar elementen die verenigen.


Voor Vfonds fotografeerde Otto Snoek plekken waar de Nederlandse democratie zich afspeelt - stil of luid, officieel of informeel. Hij maakte panorama’s van spots waar democratische waarden worden beleefd, bevochten en beschermd. Hij ging langs waar democratie zich manifesteert in ons dagelijks leven, en dan niet alleen op grote politieke podia. Snoek: “Ik was op plekken die model zijn gaan staan voor de democratie omdat die daar is bevochten, zoals bij het Vredespaleis en het Binnenhof in Den Haag. Maar ik was ook waar het bruist, waar kiezers en gekozenen tegenover
elkaar staan en waar mensen hun democratisch recht uitschreeuwen. Ik bezocht het massale Rode Lijn protest in Amsterdam waar 250 duizend mensen een signaal wilden geven en waar sommigen stil wandelend en soms luid schreeuwend van zich lieten horen. Ook liep ik op een uitgestorven Malieveld waar je toch voelt hoe mensen hier al decennialang hun ongenoegen de ruimte kunnen geven. Ik wandelde over de Dam in Amsterdam waar nieuwe Nederlanders tussen de toeristenmassa stil bidden voor het lot van de mensen in hun geboorteland. Ook ben ik gaan kijken waar vrijheid van meningsuiting


elke dag opnieuw diepte krijgt, zoals op de redactie van voormalig verzetskrant Trouw, waar mensen achter de echte feiten aangaan en in de raadszaal in Tilburg waar gemeenteraadsleden met elkaar debatteren om het leven van stadsbewoners beter te maken. Ook bezocht ik de Stadskamer in Wageningen, een plek waar inwoners gezellig samenkomen maar ook betrokken worden bij initiatieven zoals het Inwonerspanel. Ik ben langsgegaan in de Centrale Bibliotheek in Den Haag waar mensen de Spinozalezing aanhoorden en in de Arminiuskerk in Rotterdam waar vaak debatavonden
worden georganiseerd. Wat ik mij realiseerde was dat al die plekken laten zien en voelen dat ons democratische recht en onze vrijheden zoveel verder gaan dan om de zoveel tijd een vakje rood kleuren. Het toonde mij dat er zoveel gelegenheden zijn waar wij onszelf elke dag opnieuw kunnen laten horen. Dat er zoveel mogelijkheden zijn waar we met elkaar in debat kunnen gaan en samen tot een gewogen oordeel kunnen komen. Het is de optelsom van al die plekken die onze democratie en onze vrijheid zo bijzonder maken. Het is iets om te koesteren.”


“Wat ik mij realiseerde was dat al die plekken laten zien en voelen dat ons democratische recht en onze vrijheden zoveel verder gaan dan om de zoveel tijd een vakje rood kleuren”


Generaal Onno Eichelsheim, Commandant der Strijdkrachten
“Oorlog
Lange tijd moest er elk jaar worden bezuinigd, nu komt er juist veel bij. Hoe gaat de krijgsmacht om met deze middelen, en wat betekent dat voor de bescherming van Nederland en de weerbaarheid van de samenleving? Een gesprek over de uitdagingen en keuzes van de generaal.
Interview Koos de Wilt
De Commandant der Strijdkrachten werkt bijna veertig jaar bij Defensie. In hoeverre is de rol van de krijgsmacht veranderd met name in de laatste paar jaar? Eichelsheim: “Er is een belangrijke accentverschuiving. De afgelopen decennia lag de nadruk vooral op de grondwettelijke taak de internationale rechtsorde te versterken, de tweede hoofdtaak van het leger. Tegenwoordig wordt steeds meer de eerste grondwettelijke taak belangrijker: het verdedigen van ons land en ons NAVO-bondgenootschap.
Het gaat er nu meer om klaar te zijn om in een conflictsituatie daadwerkelijk te kunnen handelen. Daarbij komt het ook veel meer aan op samenwerking met het bedrijfsleven, met andere departementen en met de maatschappij. Het is nu meer geïntegreerd in de samenleving. Dat is anders.”
Een groot deel van zijn carrière heeft Eichelsheim alleen maar te maken gehad met bezuinigingen. Wat is er anders nu daarvan geen sprake meer is? “Wat er echt is veranderd, is het voortzettingsvermogen: hoe lang kun je met logistiek en de aanvoer van nieuwe troepen het gevecht blijven voeren, en daarnaast de slagkracht. We zijn nu echt een andere richting ingeslagen. Ook is de technologie drastisch veranderd met de ontwikkeling van drones, artificial intelligence en digitalisering. Het leger bestaat nu uit heel andere middelen. Die aanpassingen kunnen we goed aan. Mensen denken nog weleens dat de Nederlandse krijgsmacht hiërarchisch is opgebouwd en alles top-down is geregeld, maar onze kracht zit juist in het gedecentraliseerde: de verantwoordelijkheid wordt zo laag mogelijk in de organisatie gelegd, zodat we zo effectief mogelijk kunnen opereren. Mijn
ervaring is dat ook jonge mensen goed functioneren in deze werkcultuur. Zij pakken hun verantwoordelijkheid en ondernemerschap snel op als ze in de gelegenheid worden gesteld. Dat maakt ons krachtig en zo kunnen we ook snel acteren in een snel veranderende wereld waar er andere dingen van ons worden verwacht.”
Ineens is er veel meer geld beschikbaar gekomen voor defensie. In hoeverre is de organisatie daarop ingespeeld? “De 26 miljard die we er de afgelopen jaren bij hebben gekregen, hebben we heel effectief kunnen besteden. Niet alleen aan achterstallig onderhoud, maar ook aan de nieuwste technieken. Dat maakt het werk prettiger, maar ook ingewikkelder. Je moet moderniseren en tegelijkertijd de krijgsmacht naar een hogere gereedheid brengen met de beschikbare middelen. Nieuwe middelen inzetten en nieuwe mensen opleiden vraagt heel veel van de organisatie en moet allemaal tegelijk gebeuren. Dat is een hele klus, maar het is ook een stuk leuker geworden. Al blijft voorbereiden op oorlog om daarmee Rusland af te schrikken natuurlijk altijd een serieuze zaak.”
En zijn al die nieuwe middelen genoeg? Eichelsheim: “Natuurlijk is het te hopen dat Rusland op een gegeven moment tot rede komt en kiest voor een democratische toekomst, maar daarop kunnen we zeker niet wachten. Hoop is geen strategie. De NAVO-norm van 5 procent is daarvoor nodig. Helaas is dat in deze wereld noodzakelijk. We hebben grote achterstanden in te halen. Met de 3,5 procent voor de krijgsmacht en 1,5 procent voor de weerbaarheid van de samenleving zijn we goed op weg.


In 2030 moeten we de 3 procent al aantikken om daarmee de middelen aan te schaffen en te zorgen dat de industrie meegroeit. Die steile lijn is noodzakelijk en daar moeten we aan vasthouden. Daarnaast moeten we de Europese samenwerking intensiveren. Dat is geen politieke taak meer, maar onze eigen verantwoordelijkheid: aangeven wat nodig is, gezamenlijk met andere landen inkopen en zorgen dat alles optimaal op elkaar is afgestemd.”
“Het is te hopen dat Rusland op gegeven moment tot rede komt, maar dat kunnen we zeker niet afwachten. Hoop is geen strategie.”
Donkerste uithoeken van de mensheid
Vorig jaar ontving de Nederlandse krijgsmacht de Carnegie Wateler Vredesprijs voor de inzet in meer dan tachtig vredesmissies wereldwijd. De Commandant der Strijdkrachten nam de prijs toen in ontvangst. In zijn speech sprak hij over zijn eigen ervaringen dertig jaar geleden toen hij als piloot bij de luchtmacht naar Bosnië was uitgezonden. Hij zag hoeveel geweld mensen elkaar kunnen aandoen wanneer ze elkaar als onmenselijk beschouwen. Dit staat tot op de dag van vandaag in zijn geheugen gegrift, zo sprak hij uit. Hij herinnert zich nog steeds de geuren, de geluiden en de beelden van die oorlog. Hij ervoer de donkerste uithoeken van de mensheid, een reden waarom hij probeert te voorkomen dat hij over land door Bosnië reist, zo zei hij. Eichelsheim: “Ik was toen begin twintig en ervoer als militair voor het eerst een zekere mate van machteloosheid. Ik was op missie omdat ik een bijdrage wilde leveren aan vrede, veiligheid en het herbouwen van rechtsstaat en democratie. Wij konden zeker iets doen als het gaat over het creëren van een zekere stabiliteit, maar de confrontatie met de boosaardigheid van mensen die elkaar letterlijk naar het leven staan, vond ik aangrijpend. Op elke veteraan maakt dat indruk, maar mij bracht het ook het inzicht dat het nogal uitmaakt met welk mandaat je er bent en wat je daadwerkelijk kunt doen. Je kunt verschil maken, maar het doet ook wat met je. Die inzet, waarbij de uiterste consequentie de dood kan zijn, verdient groot respect.”
Het heeft de generaal ook zeker nog veel gebracht, zo benadrukt hij. “Waar je ook naartoe gestuurd wordt, je leert altijd over de onvoorspelbaarheid van de situaties


“Niemand komt hier werken omdat die zin heeft om een potje te knokken, wij zijn ervoor om vrede en veiligheid te brengen en de rechtsstaat te verdedigen.”
en hoe belangrijk het dan is rust en kalmte te bewaren en leiderschap en zelfverzekerdheid te tonen. Je leert ook wat het is om echt in een team te werken en te beseffen dat je het niet alleen kunt. Het krijgen van de Carnegie Wateler Vredesprijs was de erkenning voor onze inzet wereldwijd in zoveel missies. Ik denk dat veel Nederlanders nauwelijks beseffen wat veteranen in de afgelopen decennia in de wereld hebben gedaan om de stabiliteit te realiseren. Dat merk je als je in uniform op straat loopt. Ik merk ook dat begrippen als democratie, vrede en veiligheid voor de meeste Nederlanders geen abstracte begrippen meer zijn. Mensen realiseren zich steeds meer dat wij er zijn om die te beschermen. Veteranen gaan er niet prat op dat ze dat doen, maar ondertussen nemen ze wel belangrijke vaardigheden mee
die van belang zijn in de maatschappij: stabiliteit, kalmte, leiderschapskwaliteiten en saamhorigheidsgevoel. Voor de weerbaarheid van de maatschappij zijn die kwaliteiten essentieel. Dat wordt bijvoorbeeld heel goed uitgedragen door veteranen die klassen bezoeken. Daar laten zij zien dat wat wij normaal vinden soms echt bevochten moet worden. Maar ook thuis zijn mensen zich er steeds meer van bewust hoe kwetsbaar wij zijn, wanneer ze zien wat er gebeurt in Oekraïne, het Midden-Oosten, Gaza of in het Caribisch gebied. Ook het gevaar van cyberaanvallen wordt steeds duidelijker. Wat ik merk, is dat met name de jeugd iets wil doen voor de samenleving en zich wil inzetten voor defensie.”
In de Verenigde Staten heet het Ministerie van Defensie inmiddels het Ministerie van Oorlog. Is dat een goede ontwikkeling volgens de Commandant der Strijdkrachten? “Daar ben ik geen voorstander van. Je bouwt een organisatie om te voorkomen dat het oorlog wordt. Je hebt een krijgsmacht om af te schrikken. Ik begrijp dat de Verenigde Staten met deze nieuwe naam wil uitstralen dat ze er klaar voor zijn, maar dit gaat mij voor Nederland een stap te ver. Oorlog is vreselijk en dat weten we hier. Niemand komt hier werken omdat hij of zij zin heeft om een potje te knokken. Wij zijn er om vrede en veiligheid te brengen en de rechtsstaat te verdedigen. Juist om oorlog te voorkomen!

Veteranen laten zien wat ‘samen’ echt betekent
Veteranen brengen meer mee dan alleen hun uniform en soms heftige oorlogsverhalen. De ervaringen en vaardigheden die ze tijdens hun dienst ontwikkelen, vormen een krachtige basis voor succes, zowel binnen Defensie als in de, zoals zij dat noemen, ‘burgermaatschappij’. Twee veteranen over hoe zij ook buiten het leger het verschil maken, met krachtige skills voor werk én leven.
Tekst Renee Middendorp
“Met elkaar strijden voor het grotere geheel”
Het zat er al vroeg in bij Marleen Boy (1980). Als kind was ze vaak het ‘baasje’ van een groepje, een neiging tot leidinggeven die haar uiteindelijk naar de Koninklijke Militaire Academie bracht. Ze diende tien jaar bij de Koninklijke Landmacht en werd twee keer uitgezonden naar Afghanistan. “Je werkt daar samen naartoe en je wilt dat ook,’ zegt Boy. “Je kwaliteiten inzetten voor een stabielere en veiligere wereld.”
De uitzendingen waren zwaar, zowel fysiek als mentaal. “Je zit met honderden mensen op een kluitje in een omgeving waar het niet altijd veilig is. Je werkt zeven dagen per week, ziet schrijnende dingen. Dat hakt erin.” Ondanks de uitdagingen haalt ze waardevolle lessen uit deze periode: samenwerken onder extreme omstandigheden, veerkracht tonen en het grotere geheel vooropstellen.
Van leger naar ziekenhuis
Toen haar oudste dochter werd geboren, maakte Boy de overstap naar de burgermaatschappij en vond werk in het Isala-ziekenhuis. “Het verschil in cultuur en leiderschap was groot. Ik miste vooral de kameraadschap: dat vanzelfsprekende gevoel dat je samen aan één doel werkt. In het ziekenhuis heb je overal loketten en protocollen, aanspreekpunten. Ik hoorde opeens veel gemopper.”
Daarnaast merkte ze dat mensen haar snel in een hokje plaatsten: “Dan waren ze bang dat ik heel streng of strikt zou zijn. En nog steeds gebeurt dat wel eens. Het is ook wel lastig. Want de leidinggevende die ik nu ben geworden is dat de oud militair of is dat ook een beetje Marleen? Gelukkig heb ik inmiddels collega’s met wie ik datzelfde gevoel van kameraadschap en ‘schouders eronder’ ervaar.”
Dienstbaarheid als leidraad
Die kameraadschap en dienstbaarheid blijft een leidraad in haar carrière. “Voor mij betekent het dat je strijdt voor het grotere geheel: dus het belang van elk los onderdeel of je eigen ego ondergeschikt maken. Soms moet je vervelende klussen doen, of iets doen terwijl niemand kijkt, of iemand anders het podium geven.”
Dat principe past ze dagelijks toe in het ziekenhuis. Als directeur Divisie Man, vrouw en kind houdt ze zich bezig met toekomstbestendige geboortezorg en werkt ze in
het capaciteitsorgaan. “We hebben te maken met grote arbeidsmarktskrapte. Hoe hou je dan de deur open voor de patiënten die echt ziekenhuiszorg nodig hebben?
Daar zit ook dat element kameraadschap in. Want je moet onderzoeken en afwegen wie heeft welk belang, en hoe kunnen we samen een visie ontwikkelen? Daarbij gaat het niet alleen om het harde eindresultaat, maar om de beweging, stapje voor stapje.”
Wat veteranen ons leren
Het uitdragen van het grotere geheel gaat haar goed af en wordt ook gewaardeerd door haar leidinggevende. Boy nam deel aan Ongekende Krachten van de stichting Onbekende Helden waarin veteranen en hun leidinggevenden tonen hoe Defensie-ervaringen ook civiel waardevol zijn. En dat is niet alleen in het ziekenhuis. In een tijd waarin veel mensen zich onzeker of bedreigd voelen, valt veel te leren van hoe veteranen omgaan met spanning en druk. Boy vat het samen in twee pijlers.
“Het begint bij jezelf goed kennen: hoe reageer ik als het spannend wordt? Ook al staan we nu misschien nog niet met het water aan de lippen, onderzoek hoe je reageert in stressvolle omstandigheden. Hoe houd je overzicht? Wat helpt om te kalmeren?” De tweede pijler is verbinding. “We leven in een tijd waarin groepen vaak tegenover elkaar staan. Zoek naar wat ons bindt, ook al moet je je eigen overtuigingen even loslaten. Dat vraagt om goed luisteren, met je hart. Je hebt twee oren en één mond, dus je zou twee keer zo veel moeten luisteren dan praten. Reageer niet om iets terug te zeggen, maar om de ander écht te begrijpen. Dit wordt nog spannender om onder andere omstandigheden toe te passen, bijvoorbeeld als geweld toeneemt of er weinig tijd is om te investeren. Maar dan helpt het enorm als je dit al hebt ingebouwd - in jezelf, je team of het systeem.”
In die context pleit Boy ook voor een vorm van dienstplicht. “Toen ik pelotonscommandant was, had ik tijdens een open dag jongeren in mijn groep die overal waren afgewezen. Naderhand hoorde ik van ouders dat hun kind thuis boodschappen deed voor oma of het huishouden oppakte. Dan denk ik: dit gaat zoveel verder dan alleen militaire training. Het leert mensen verantwoordelijkheid te nemen voor meer dan zichzelf. En dat is precies wat helpt om collectief eigenaarschap in onze maatschappij te vergroten.”
“Ik heb altijd op hoog niveau gesport’, vertelt Jerry Jansen (1977). “Tijdens mijn eerdere sport- en fysiotherapieopleidingen leerde ik veel over herstel, voeding en training, maar het mentale aspect fascineerde me nog meer. Er is eigenlijk maar één plek in Nederland waar je dat écht tot de max kunt testen: het Korps Commandotroepen.” Zodoende diende Jansen vanaf 2005 een aantal jaar bij deze eenheid.
De opleiding werd een mentale leerschool. “Je ontdekt dat grenzen waarvan je dacht dat ze vaststonden, eigenlijk heel rekbaar zijn. Je kunt kou, hitte, slaapgebrek en stress doorstaan en tóch blijven handelen. Dat verandert je kijk op jezelf.” Vooral de groepsdynamiek vond hij interessant. “Sommige fysiek topfitte mensen haakten af. Dan gaat het over gedrag onder druk. Fascinerend om te zien wat er dan gebeurt.”
Van commando naar ondernemer
Na defensie stapte Jansen in het bedrijfsleven en merkte hoe groot het verschil in mentaliteit was. “In de burgermaatschappij is een negen-tot-vijf-mentaliteit de norm en mensen maken zich druk over ongemakken die in mijn ogen relatief klein zijn.”
In zijn bedrijven werkt hij dan ook graag met mensen met een militaire achtergrond. “Zij weten wat het is om ontberingen te doorstaan en te doen wat nodig is, zonder klagen. Bij defensie leer je denken in mogelijkheden: wat kan ik wél, wat heb ik wél, en hoe klaren we de klus? Bovendien is iedereen zich bewust van zichzelf én van de ander. Niet alleen qua gevaren, maar ook: hoe gaat het met mij? Hoe gaat het met jou? Ben je wel inzetbaar, in staat om je werk goed uit te kunnen voeren? En het draait om competenties, niet om functie. Want als het erop aankomt, moet iedere militair een wapen kunnen hanteren of een collega in veiligheid brengen - generaal of soldaat derde klasse, dat maakt niet uit.”
Die mentaliteit vormt de basis van zijn werk als trainer en coach van bedrijven, overheden en docententeams. Hij plaatst mensen bewust in onbekende situaties, vaak met tijdsdruk, om te zien hoe ze reageren. “Onder druk valt het sociaal wenselijke weg en zie je puur gedrag. Vaak blijkt de aangewezen leider niet de beste leider, of blinkt de stille kracht onverwacht uit.”
Vrijheid doorgeven
Met zijn kennis en ervaring wil Jerry daarnaast ook graag jongeren inspireren. “Ze moeten beseffen hoe goed wij het hier hebben, en dat vrijheid actief beschermd moet worden,” zegt hij. Net als veel collega-veteranen deelt hij zijn verhaal daarom op scholen en gaat hij met leerlingen in gesprek. Dit doet hij vanuit het Nederlands Veteraneninstituut, waar hij specifiek verbonden is aan het programma Veteraan in de Klas
Boodschap voor iedereen
“We moeten verder kijken dan het beeld van de veteraan met een geweer of een borst vol speldjes,” zegt Jansen. “Het gaat niet om dat wapen, maar om wat iemand ermee heeft moeten doen: zorgvuldig werken, verantwoordelijkheid nemen en altijd kunnen samenwerken. Dat zijn kwaliteiten die overal waardevol zijn - in bedrijven, organisaties, maar ook gewoon in het dagelijks leven. Veteranen brengen dus veel meer mee dan een verleden in uniform; ze brengen een mentaliteit mee waarmee je in elke situatie het verschil kunt maken.”

“Veteranen brengen dus veel meer mee dan een verleden in uniform; ze brengen een mentaliteit mee waarmee je in elke situatie het verschil kunt maken.”
Ruud Krijnen was 41 jaar Genist bij Defensie. Hij is uitgezonden geweest naar Libanon, voormalig Joegoslavië en Afghanistan. Sinds 2022 geeft hij als gastdocent voor Veteraan in de Klas, een initiatief van het Nederlands Veteraneninstituut, lessen en dilemmatrainingen over morele keuzes maken, leiderschap en verantwoordelijkheid.
“Tijdens mijn missies heb ik geleerd dat vrede pas echt betekenis krijgt als je de gevolgen van oorlog van dichtbij hebt gezien. Daarom deel ik mijn ervaringen met scholieren - niet om vechters te vormen, maar om mensen te inspireren die streven naar vrede.”
“Een van zijn mooiste ervaringen die ik heb zijn de Battlefield tours in Ieper, met VWO-6-leerlingen van het Atlas College OSG Hoorn. Daar dragen zij zelfgeschreven gedichten voor in loopgraven, bij bunkers en op de erevelden, en komt de geschiedenis echt tot leven. Deze momenten laten zien hoe kennis, ervaring en bewustwording gedeeld kunnen worden. Soms vragen leerlingen me: ‘Hoe zal het verdergaan in de crisisgebieden? Komt hier ook oorlog?’ Ik heb daar geen zeker antwoord op, maar hun oprechte bezorgdheid raakt me. Het laat zien dat ze echt proberen te begrijpen hoe ernstig de situatie is.”



Peter Claesen voer als jonge marineman op de Pelikaan en op de kruiser Hr.Ms. De Zeven Provinciën, een schip dat ooit had meegedaan aan de invasie in Normandië. “Ik was zeventien en had nog nooit op een schip gestaan. Maar ik wilde wat van de wereld zien.” Tijdens de keuring in Vlissingen werd hij geschikt bevonden voor tropendienst, en in april 1962 vertrok hij naar Nederlands-Nieuw-Guinea. Het schip deed vooral bevoorradingswerk, maar soms ook schietoefeningen richting de kust. “Dat leek wel boerenkool, zo dicht was die bush. En als je dan ineens een periscoop boven water zag, ja, dan kneep je hem wel even. Maar angst? Nee. We hadden een hecht team, we konden op elkaar rekenen.”
Bij de jaarlijkse reünie in Kumpulan Bronbeek afgelopen oktober voelde Peter die verbondenheid van de Pelikaan-bemanning weer. “We hebben elkaar altijd opgezocht. Vroeger waren we met een man of zes. Nu nog maar met z’n tweeën. De ander heeft alvleesklierkanker. We wisten dat het de laatste keer zou zijn. Daar werd ik wel even stil van.” Peter bleef bij de Koninklijke Marine tot aan zijn pensioen. En als hij opnieuw mocht kiezen, zou hij dat zonder twijfel weer doen. “Omgaan met mensen, een beetje avontuur. En zorgen voor vrede dienstbaarheid is ook een vorm van zorg. Al gaat dat niet altijd geweldloos. Dat vertel ik nu ook aan jongeren, als ik ze rondleid op Forteiland Pampus. Vrede vraagt soms meer dan alleen goede wil.”
Ricardo Barrientos de Reus diende 4 jaar bij de Luchtmobiele Brigade en 7,5 jaar bij de pantserinfanterie en werd in die periode uitgezonden naar Irak en Uruzgan. In Uruzgan verloor hij een van zijn maten uit het peloton: Mark Schouwink. Op 19 september 2025 is Marks naam onthuld op het viaduct van de Oldenzaalsestraat/A1, als onderdeel van het project Helden op kunstwerken van het Nationaal Veteranen Platform, waar bruggen en viaducten worden vernoemd naar omgekomen Nederlandse militairen.
“Ik mocht hem graag. Hij was robuust, liet de kaas niet van zijn brood eten - in mijn ogen een topgast. Een waar je van op aan kon. De woorden die tijdens de ceremonie werden uitgesproken, de verhalen over wat er toen gebeurde, het weerzien van Marks familie en het samen stilstaan met onze maten - alles, versterkt door dat prachtige koperkwintet, maakte het een moment dat diep raakte. Door zijn naam op dit viaduct blijft hij zichtbaar, levend in het voorbijgaan. Wie die naam leest, zal zich misschien afvragen wie hij was. En hopelijk beseffen dat vrijheid niet voor niets komt.”

Audrey Prins was 39 jaar officier bij de Koninklijke Luchtmacht. Ze werd drie keer uitgezonden naar het MiddenOosten: Egypte, Israël, Westelijke Jordaanoever. Na deze loopbaan is ze zich blijven inzetten voor erkenning en bewustwording rond veteranen, via gastlessen voor Veteraan in de Klas en tijdens de Nederlandse Veteranendag.
Afgelopen jaar liep ze zelf ook mee. “Veel wat ik doe, draait om ‘de veteraan’. Ik wil laten zien wat hun inzet betekentvroeger én nu.”
Daarom is ze ook actief bij Nationaal Ereveld Loenen, waar zij gastvrouw is in het educatiecentrum en waar de Oorlogsgravenstichting jaarlijks de herdenking Eerbewijs organiseert.
“Deze plek is een rustplaats voor zoveel mensen die een rol hebben gespeeld in oorlogstijd en oorlogsgebieden. Hiernaast bevindt zich ook de Nationale Veteranenbegraafplaats. Die combinatie vind ik heel bijzonder. Zij hebben ieder op hun eigen manier bijgedragen aan een toekomst waarin vreade en veiligheid weer mogelijk werden. Soms met het hoogste offer.”


Dr. Annelies van Vark over de verdediging van de democratische rechtsstaat en de rol van de strijdkrachten
“We

De politicologe en juriste Annelies van Vark promoveerde recent op het onderwerp weerbaarheid, hoe de democratische rechtsstaat zichzelf kan verdedigen, en welke rol de strijdkrachten daarin spelen in Nederland, Zweden en Finland. Hoe zit dat precies en hoezeer zijn we in gevaar?
“Mijn promotieonderzoek gaat over de rol van de krijgsmacht en de maatschappelijke weerbaarheid in Finland, Zweden en Nederland,” vertelt Van Vark. “Toen ik hier in 2019 mee begon, had bijna niemand het nog over weerbaarheid. Ook de noodzaak om de krijgsmacht te versterken werd nauwelijks gezien. Inmiddels zijn juist deze Scandinavische landen de modellanden geworden voor hoe je als maatschappij weerbaarder kunt worden.”
“Hun zogenoemde total defence model ontstond direct na de Tweede Wereldoorlog. De verantwoordelijkheid voor de verdediging ligt niet alleen bij de overheid, maar ook bij het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De Finnen, met hun lange grens met Rusland, hebben die waakzaamheid nooit afgeschaald. Maar in Nederland zijn we na het einde van de Koude Oorlog steeds minder bezig geweest met onze eigen verdediging. Toen ik twintig jaar geleden bij Defensie begon, lag de focus op vredesmissies in het buitenland; met onze eigen veiligheid zat het wel goed. Dat is fundamenteel veranderd. In Zweden kwam het besef in 2014, na de Russische inval op de Krim. Sindsdien bouwen ook zij aan een nieuw total defence model. Finland heeft schuilkelders voor alle burgers en graanvoorraden waarmee het land zichzelf negen maanden kan voeden. In Nederland groeit nu ook de urgentie. Maar het kost tijd, geld en mentaliteit om ons daarop aan te passen.”
Leren van het total defence model Dr. Annelies van Vark is net gepromoveerd als extern promovenda bij de Universiteit Leiden. Eerder studeerde ze politicologie en internationaal recht in Leiden en is ze nu senior coördinerend adviseur bij de Defensiestaf van het Ministerie van Defensie. Ze is daarnaast duo-gemeenteraadslid voor het CDA in Leiden en lid van de Raad van Toezicht bij Vfonds. Bij de Defensiestaf houdt ze zich dagelijks bezig met veiligheidsvraagstukken en draagt ze bij aan de transformatie van de Nederlandse krijgsmacht naar een toekomstbestendige organisatie. Haar promotie sluit daar nauw bij aan.
Volgens Van Vark kunnen we veel leren van het Scandinavische model. “Het draait om vier pijlers,” legt ze uit. “De militaire: de krijgsmacht zelf. De economische - bijvoorbeeld aanvoerlijnen en het aanleggen van voorraden. De psychologische: voorlichting naar burgers en weerbaarheid tegen desinformatie. En ten slotte de civiele verdediging, zoals het aanleggen van schuilkelders en het opzetten van burgerhulpverleningsorganisaties. We zouden het haast vergeten, maar tijdens de Koude Oorlog hadden we dat allemaal al, maar dat is allemaal afgebouwd, vooral in de jaren tachtig. Nu zie je burgerweerbaarheid weer opkomen, maar er ontbreekt nog structuur. Dat moet landelijk worden aangestuurd en lokaal worden uitgevoerd. Denk aan het opzetten van 3.600 noodsteunpunten, geïnspireerd op hoe ze dat in Oekraïne hebben gedaan. Zulke plekken - een buurthuis, sporthal of kerk - kunnen bij crisis fungeren als steunpunt met stroom, voedsel, hulp en informatie. Dat is niet alleen belangrijk bij oorlogsdreiging, maar ook bij een grote stroomstoring of cyberaanval.”
“In Oekraïne leren ze in de praktijk, en daar kunnen wij enorm van leren. Finland heeft de gouden standaard gezet, alleen is die eigenlijk nooit onder druk geweest. In Finland en Zweden is zelfs in de grondwet vastgelegd dat iedere burger een rol heeft in de nationale veiligheid. In Zweden is bij iedereen onder de zeventig jaar precies in kaart gebracht hoe die persoon kan worden ingezet bij een grote ramp, crisis of oorlog. De Finnen krijgen ook weerbaarheidslessen op school en ze hebben militaire dienst, alleen mannen overigens.
“In Finland zijn er standaard schuilkelders voor alle Finnen en zijn er graanschuren waar ze iedereen negen maanden mee kunnen voeden. Dat kost natuurlijk geld en tijd daar te komen.”
Het bedrijfsleven, vooral het deel dat vitale voorzieningen produceert, is aangehaakt doordat er contracten zijn waarbij een bepaald deel van de productiecapaciteit beschikbaar moet zijn voor de krijgsmacht. Daar wordt dan deels voor betaald door de overheid en gecoördineerd door een speciaal agentschap. Zo ontstaat een systeem waarin iedereen weet wat zijn rol is. Finland is voorbereid en dat geeft burgers een veilig gevoel.”
Nederland is er nog lang niet
Volgens Van Vark wordt de noodzaak van weerbaarheid in Den Haag, en ook in de omliggende landen, nog steeds onderschat. “Het kost veel geld, en er zijn andere grotere uitdagingen. Het geld kan maar één keer besteed worden. Veel mensen denken dat we ver van het front wonen en dat het wel los zal lopen, maar ze vergeten dat het bij cyberoorlogvoering niet uitmaakt waar je land ligt. Met één stevige cyberaanval kun je de Rotterdamse haven platleggen. Er rijden dan misschien geen Russische tanks door de straten, maar we hebben al wel te maken gehad met Russische of Chinese beïnvloedingscampagnes die veel in de war kunnen schoppen.
Door mijn vak kijk ik misschien wat scherper naar het gevaar. Niet alleen het militaire gevaar, maar ook dreigingen door het klimaat en problemen als netcongestie - het risico dat stroom langdurig uitvalt. Dan red je het niet met een noodpakket van 72 uur. Daarom is het goed te kijken naar de samenredzaamheid van de Finnen en Zweden. Hun vrijwilligersorganisaties voor burgerhulpverlening zijn enorm groot. Ook Nederland heeft een lange traditie van hulpverlening, zeker op lokaal niveau, ondanks onze individualisering. We zouden dus relatief snel kunnen handelen.”
Naar een weerbare samenleving
Van Vark pleit dus voor een vergelijkbaar model zoals in Finland en Zweden, waarin overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en individuele burgers een rol spelen. “Dat kan bijvoorbeeld door de Nationale Veiligheidsraad, die we al hebben, een sterkere positie te geven. We kunnen van de Finnen leren om meer te werken met netwerken: cursussen over nationale veiligheid voor de top van het bedrijfsleven, parlementariërs, maar ook journalisten en kunstenaars. Zo leer je elkaar kennen en weet je wie je moet bellen als het nodig is. Dat kan op nationaal, regionaal en lokaal niveau.”
Daarnaast pleit ze voor een (maatschappelijke) dienstplicht. “Ook daarbij snijdt het mes aan twee kanten: het levert direct een bijdrage aan weerbaarheid én de sociale cohesie. Dat blijkt uit de Finse casus. Mensen komen daardoor eerder uit hun sociale bubbel.” En voor de jeugd is actie nodig, zo vindt Van Vark: “Ik vind het verontrustend dat maar 35% van de jongeren een democratische rechtsstaat van essentieel belang vindt. Oudere generaties groeiden op met verhalen over oorlog en herkennen het belang nog, maar jongeren weten niet beter. Gelukkig zie ik ook dat veel jongeren zich melden bij Defensie. We hebben nu 75.000 medewerkers, maar willen naar 100.000 - misschien zelfs 200.000. Gelukkig melden veel jongeren zich. De vraag is niet alleen of we genoeg mensen hebben, maar of we als samenleving bereid zijn samen onze vrijheid te verdedigen.”
“Veel mensen denken dat we ver van het front wonen en dat het wel los zal lopen, maar met een stevige cyberaanval kun je zo de Rotterdamse haven platleggen.”
Een gesprek met journalist, schrijver, theatermaker en trainer
Mounir Samuel

Mounir Samuel staat bekend om zijn scherpe analyses en onverschrokken engagement. Hij reist veel, maar zijn blik is altijd ook op Nederland gericht. Democratie is voor hem een kwestie van overleven en verantwoordelijkheid. In dit gesprek vertelt hij over zijn visie op de Nederlandse democratie, zijn pleidooi voor ‘shocktherapie’ en de rol die mensen zelf kunnen spelen om verandering mogelijk te maken.
Interview Renee Middendorp | Fotografie Roger Anis
Het is oktober 2025. We spreken Samuel vlak na de extreemrechtse demonstratie in Den Haag, vlak voor de verkiezingen en midden in een periode waarin hij het initiatief Artsen in Nood startte om lokale artsen en medici in Gaza te ondersteunen. “Ik kwam erachter dat deze artsen al twee jaar geen salaris ontvingen. Sommige waren aan het verhongeren, anderen hadden zelfs een kind verloren aan ondervoeding. Dit is iets waar geen enkele hulporganisatie op ingreep. Dus moest ik wel in actie komen. Want als de artsen omvallen knapt ook de laatste levenslijn in Gaza. Het is letterlijk een kwestie van leven of dood.”
Zijn initiatief in Gaza illustreert zijn bredere inzet voor een rechtvaardige en democratische samenleving, waarin mensen niet wegkijken voor onrecht en verantwoordelijkheid nemen. Dat begint bij het erkennen van de situatie en bij de vraag: wat kan ik zelf doen om door vastgelopen systemen heen te breken? “Ik dwing mezelf dagelijks om het nieuws te volgen, hoe afschuwelijk ook, en kritisch te kijken. Als we dat niet doen, verliezen we de controlerende rol van de vierde macht,” zo betoogt hij.
Actief democratische waarden verdedigen
Samuel ziet het als onze morele plicht om de ogen niet te sluiten voor wat er in Gaza gebeurt. “Hoe wij reageren op de situatie daar zegt iets over onszelf. Onze democratische waarden krijgen pas betekenis als we ze ook actief verdedigen. In Den Haag hebben we
gezegd: wij zijn een stad van vrede en recht, we hebben oorlogstribunalen, ieder jaar op 4 mei zeggen we samen: dit nooit meer. Ik vind echt dat wij als internationale gemeenschap, en Noordwest-Europa in het bijzonder, een verantwoordelijkheid dragen om genocide te voorkomen. Daarom noem ik Gaza de lakmoesproef van de Nederlandse democratie: het laat zien hoe goed we erin slagen onze democratische principes daadwerkelijk na te leven.”
Kijkend naar de democratie
Samuel is scherp over de huidige staat van de democratie in Nederland. Volgens hem functioneren de wettelijke en bestuurlijke mechanismen die de Nederlandse democratie horen te beschermen niet. “We hebben een bestuurscrisis. De Kamer bestuurt het land met moties die niet langs de Raad van State gaan of de Eerste Kamer. Veel moties staan haaks op de grondwet, maar er zijn geen degelijke checks and balances die dat corrigeren. Het parlement is de eigenlijke wetgevende macht geworden, en daarmee vervallen de waarborgen die ons systeem hoort te beschermen.” Mounir ligt toe dat dit maakt dat politieke keuzes sneller en ingrijpender doorwerken in het dagelijks leven van burgers, vooral van kwetsbare- en minderheidsgroepen. “Elk persoon met een identiteit die niet in lijn is met extreemrechtse retoriek betaalt de prijs. Zij zijn de kanaries in de kolenmijn. Asielzoekers, personen van kleur, jongeren met een Marokkaanse of Turkse achtergrond, klimaatactivisten, mensen die zich inzetten tegen fascisme. Maar ook nonbinaire- en transpersonen, die zijn zelfs tot een ideologie en lifestyle worden gemaakt in plaats van waarlijk mens te zijn. We leven in een hyperdynamische, pluriculturele samenleving, maar de beslissingsmacht ligt bij een klein groepje mensen dat vaak geen idee heeft van de dagelijkse realiteit van anderen. Het gevaar is dat er niks duurzaams, zorgzaams, structureels bijkomt als het gaat om beleid en het op straat alleen maar onveiliger wordt. Dat gaat niet alleen over politiek; het gaat ook over de manier waarop bedrijven en instellingen keuzes maken die de samenleving raken.”
Dit heeft grote consequenties volgens Samuel: “Het stopt nooit bij één groep. In elk fascistisch of autoritair systeem wordt eerst één groep tot zondebok gemaakt, maar daarna volgen er meer. De Holocaust is het ultieme eindresultaat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden niet alleen Joden vervolgd, maar ook verzetsstrijders, Roma, Sinti en homoseksuelen waren niet veilig op straat. De mensen die zich nu pas een beetje zorgen beginnen te maken of denken dat het met een nieuw kabinet wel weer rechttrekt, zijn niet de kanarie in de kolenmijn. Maar vergeet niet: als de kanarie niet meer fluit, sterft de mijnwerker ook.”
Eigenaarschap en initiatief
Toch is Samuel niet fatalistisch. Integendeel, hij benadrukt de kracht van individueel en collectief eigenaarschap. “Ik probeer mensen niet wanhopig te maken, maar bewust. Want de mens heeft óók enorme levenslust. Dat leer ik van Gaza: het is onvoorstelbaar dat in zo’n brute, gruwelijke genocide met de ergste moderne wapens, mensen nog steeds op allerlei manieren overleven en überhaupt in leven zijn. Er worden diploma’s gehaald, ontstoken kiezen getrokken. Hoe meer ik van de mensen daar leer, des te groter mijn verwondering. Dat laat zien dat er een diepe wil is dat ons kenmerkt als mens, niet alleen om te overleven, maar echt een wil tot leven. Dat zit in de natuur, in de aarde, in onszelf, in ons DNA. Ik wil dus niet wanhopig maken; ik wil bewustmaken dat het leven het leven waard is.”
Mobilisatie en betrokkenheid
Hij ziet een toenemende bereidheid bij mensen om zich in te zetten: “Ik zie steeds meer ruimte voor mobilisatie en dat gesprekken steeds dieper en echter worden. Het voelt een beetje alsof je in oorlogstijd zit. Je ontdekt wie betrouwbaar is, wie naast je staat, op wie je kunt rekenen. Bewegingen zoeken elkaar massaal op, en zelfs mensen die nooit demonstreerden of hun zorgen uitten, doen nu mee. En ook in mijn stichting: binnen korte tijd sloten honderden mensen zich aan: jonge moeders, gepensioneerden, huisartsen, studenten. Heel divers. Mensen die vrije tijd opgeven om anderen te helpen. Het idee dat we niets kunnen doen, klopt niet. Ik merk ook dat mensen anders over mij zijn gaan denken. Zo van: hij roept niet alleen van alles, hij doet ook echt wat. Ik heb vertrouwen in de veerkracht van de Nederlandse burger, maar het gaat nog te afwachtend en te traag.”
Samuel benadrukt dat mensen zelf een verschil kunnen maken door betrokken te zijn bij wat hen aangaat en bij het bewaken van democratische processen. “Je kunt niet wegkijken. Wil je leven in een samenleving die onmenselijk is, waarin bepaalde groepen mensen voortdurend de schuld krijgen? Of wil je bijdragen aan een samenleving die actief de waarden van vrijheid en mensenrechten beschermt?”
“Ik zou mensen willen vragen: stel dat we over een jaar daadwerkelijk in oorlog zijn, hoe zou je dan leven? Welke gesprekken voer je met je kind, die misschien dienstplichtig wordt? Zijn wij als Nederlanders nog welkom als we ooit zelf moeten vluchten? Waarom zou een ander land ons opnemen als wij daar zelf niet toe bereid waren? We vermijden deze vragen vaak, en daardoor laten we ons leiden, in plaats van dat wij als volk zelf het beleid bepalen.”
Deze kritische insteek gaat hand in hand met zijn hoopvolle blik. “Het gezonde deel van Nederland, dat bestaat echt nog. Dat is de bibliotheekmedewerker, de wijkagent, de docent. Mensen die met hun voeten in de modder staan. Die groep wil ik vergroten en ondersteunen. Daar gaat mijn nieuwste boek Nederland voor de Nederlanders ook over. Als je mensen laat zien dat betrokkenheid loont, ontstaat er een kracht die ons samenhoudt. Mijn boek is een liefdesbrief aan Nederland: dit is waarom we van dit land moeten houden, en daarom moeten we ons inzetten voor de waarden waar we voor staan.”
Over Mounir Samuel Mounir Samuel (1989) is politicoloog, schrijver, theatermaker en trainer. Hij combineert onderzoek met maatschappelijke en culturele projecten en ontwikkelt programma’s voor diversvaardig leiderschap en verandering. Hij publiceerde veertien boeken en geeft lezingen en workshops in binnen- en buitenland. Zijn nieuwste boek, Nederland voor de Nederlanders(Uitgeverij Podium, €22,50), verscheen recent.

Een toenemend aantal mensen in Nederland heeft het gevoel dat de democratie voor hen niet werkt. Democratie krijgt pas betekenis als mensen ervaren dat hun stem verschil maakt. Daarom ondersteunt
Vfonds met Loket D projecten waarin mensen samen invloed uitoefenen op hun omgeving. Projecten die helpen om actief, democratisch burgerschap te stimuleren. Ideeën uit een wijk, dorp of gemeenschap zelf, waar mensen meebeslissen. Activiteiten waar mensen ervaren dat hun stem ertoe doet, juist in groepen en buurten waar dit niet vanzelfsprekend is.
Loket D is
Buurtzus is van en voor meiden en vrouwen uit de Amsterdamse wijk Molenwijk. Ze zorgen voor elkaar en bouwen aan een sterke, democratische community. De activiteiten bedenken ze zelf, zoals het ontwerp en naaien van een ‘steuntent’ voor de buurt. Of ze gaan in gesprek met de gemeente over wat er nodig is voor jongeren in hun buurt.
Initiatiefnemer Ilse vertelt: ‘Buurtzus bestaat al een tijdje en de meiden riepen de laatste tijd steeds: “Het moet groter.” Dat is echt een vurige wens. Dat ze dit willen, geeft aan hoe belangrijk het in hun eigen leven is.
Hoe maak je een project met zo’n grote groep? Dat is precies onderdeel van ons proces. Wij besluiten volgens het democratisch principe, meerderheidsbesluiten met wijsheid van de minderheid - deep democracy. Iedereen voelt zich gehoord. Zo gaan we het ook doen bij het boek en de training die de meiden willen maken om deze aanpak te delen. Wie wil schrijven, wie wil tekenen, wie wil overzicht houden?
De principes van gelijkwaardigheid, eigenaarschap en diversiteit zijn bij ons geen loze woorden. Hoe meer verschillende mensen meedenken, hoe rijker het resultaat. Eigenaarschap vraagt inzet. Omdat de meiden dat elke week ervaren, hoop ik dat ze ook met meer verbinding en betrokkenheid in de samenleving gaan staan. We willen projecten ontwikkelen die bijdragen aan een dragende samenleving, zodat mensen die samenleving zelf dragen en niet alleen instanties of overheden.
“Hoe meer verschillende mensen meedenken, hoe rijker het resultaat!”


Breaking Barriers Building Bridges (BBBB) is opgericht door Samuel Abraham, Sammy Tesfom en Malumba Anderson, drie betrokken Rotterdammers met een gedeelde achtergrond als nieuwkomer in Nederland. Vanuit hun eigen ervaring weten zij hoe belangrijk het is om gezien te worden, een plek te vinden in de samenleving en je stem te kunnen laten horen.
Samuel: “Ik woon al 25 jaar in Rotterdam-Oost. Toen ik hier kwam als nieuwkomer uit Eritrea, was er veel leven, veel buurthuizen, maar de laatste tien jaar zie ik meer criminaliteit, armoede en drugs. Jongeren hangen op straat, er is niks te doen. Vrienden en buren zeiden: kun je niet iets doen voor de wijk?
Samen met een paar vrienden en partners van de stichting is het idee ontstaan voor BBBB. Nu zijn we onder andere bezig om een groot voetbaltoernooi te organiseren. Iedereen is welkom: kleine kinderen met hun ouders, jongens die normaal op straat hangen, nieuwkomers die normaal gesproken thuis zitten. Het gaat niet alleen
om sport, maar juist om wat sport kan doen: bewoners samenbrengen, hun stem laten horen en hen betrekken bij de lokale democratie – in de eigen wijk én in Rotterdam als geheel. Sport verbindt en biedt een toegankelijke manier om mensen in contact te brengen met democratische waarden en kansen. Daarvoor zijn kennis, vaardigheden en een duidelijk handelingsperspectief nodig.
Naast sport, creativiteit en educatie bieden we ontwikkelingsactiviteiten aan, zoals empowermentstrainingen, masterclasses over ondernemerschap geleid door rolmodellen uit de gemeenschap, en persoonlijke coaching door middel van één-op-één gesprekken. Op deze manier kunnen de jongeren uit de wijk actief bezig zijn, leren ze over de werking van democratie en over hun eigen plek en stem in de wijk, de stad en via verkiezingen in de gemeenschap. Door de jongeren met elkaar te laten praten en samen na te denken kunnen zij uiteindelijk meebeslissen over welke activiteiten er in de wijk georganiseerd worden. En we stimuleren hen zich te verdiepen in de gemeentelijke verkiezingen en de lokale politiek. Zij kunnen invloed uitoefenen en tegelijkertijd hun eigen leefgebied verbeteren.
Ik wil geen eenmalige acties doen; dat maakt geen verschil op de lange termijn. Het gaat mij erom iets neer te zetten dat blijft, waar jongeren op terug kunnen vallen en waar een fundament ligt voor verdere ontwikkeling.”


In een tijd waarin het lijkt alsof mensen elkaar vaker tegenspreken dan écht luisteren, ontstaan er gelukkig ook plekken waar jongeren leren hoe het anders kan.
Vraag een twaalfjarige hoe een democratie hoort te werken en je krijgt een verrassend volwassen antwoord: “Als iedereen conflicten uitpraat, met woorden.” Zulke inzichten komen niet vanzelf. Initiatieven zoals die van het Nederlands Debat Instituut en IedereenDebatteert! geven jongeren de kans om zich te oefenen in luisteren, spreken en samen nadenken. Het resultaat: verdraaid goede gesprekken die verder reiken dan de schoolmuren.
Tekst Renee Middendorp

Met de methode van IedereenDebatteert! leren basisschoolleerlingen in Arnhem hoe je een goed gesprek voert. De twaalfjarige Sasza blikt terug op haar eerste debattoernooi, waar ze samen met klasgenoten de strijd aanging in spannende rondes.
“Het antwoord ‘daarom’ werkt niet meer”
“Je wordt in een groep ingedeeld, dus je bent voor of tegen,” vertelt ze. “Soms moest ik voor iets zijn terwijl ik eigenlijk tegen ben. Dat vond ik best wel moeilijk, maar we hadden ons heel goed voorbereid. We hadden echt goede argumenten. En soms veranderde mijn eigen mening ook nog.”
De onderwerpen waren allesbehalve kinderachtig: ‘Mogen miljonairs meer dan een miljoen bezitten?’ of ‘Moet Keti Koti een nationale feestdag worden?’ Het kan moei
lijk zijn als iemand iets zegt waar je het totaal niet mee eens bent. Wat ze dan doet? “Dan vertel ik mijn eigen mening en probeer ik hun kant ook te begrijpen.”
Debatteren bracht haar meer dan ze verwachtte. “Ik heb er veel zelfvertrouwen door gekregen. Ik durf nu met meer mensen te praten en mijn gevoelens beter in woorden uit te drukken. Vroeger was ik bang om het oneens te zijn met iemand, zeker met grote mensen.”
“Ik gebruik het zelf ook thuis! Voor mijn ouders is het niet meer zo makkelijk om mij zomaar te commanderen. Dan zeg ik: oké mama, ik begrijp dat je dat wilt, maar waarom? Het antwoord ‘daarom’ werkt niet meer.”
Voor Sasza heeft debatteren alles met democratie te maken. “Want in een democratie respecteer je andere meningen en durf en mag je je eigen mening uiten. De ideale democratie is als iedereen conflicten uitpraat, met woorden.” En hoe gaat het volgens haar in Nederland? Ze denkt even na en zegt dan: “Nou, het is niet verschrikkelijk. Maar het kan beter.” Juist daarom vindt ze dat iedereen zou moeten leren debatteren. “Als mensen in de samenleving alleen hun eigen mening belangrijk vinden en niet meer luisteren, kan dat zelfs zo erg worden dat landen in een dictatuur veranderen. Dat is echt verschrikkelijk.”
Morwarid is een oudgediende als het om debatteren gaat. Op de basisschool kreeg ze al lessen van Conny Ettema (IedereenDebatteert!). Die eerste ervaringen inspireerden haar om rechten te gaan studeren én later een eigen debatclub op te richten.
“Debatteren heeft voor mij echt een wereld geopend. Je leert luisteren naar de ander, je eigen standpunt verwoorden en je verplaatsen in de tegenpartij. Tegenwoordig is het bijna vanzelfsprekend dat iedereen overal direct een mening over heeft, vaak zonder goede onderbouwing. In debatlessen draait het juist om eerst onderzoeken en dan pas een standpunt innemen. Dat is waardevol: niet alleen tijdens een debat, maar ook in het dagelijks leven en later op de werkvloer. Bovendien is het een geweldige manier om je Nederlandse taalvaardigheid te verbeteren. Daarom zou ik scholen écht willen oproepen om debatonderwijs te introduceren.”
Morwarid ziet in de praktijk hoe krachtig dit werkt. “Tijdens trainingen en toernooien groeien leerlingen in korte tijd. Ze krijgen de kans hun mening te laten horen over belangrijke onderwerpen, vaak in aanwezigheid van ervaren juryleden of zelfs de burgemeester - iets wat Conny altijd weet te regelen. Dat geeft ze zelfvertrouwen en het gevoel dat ze serieus worden genomen.”
Daarnaast leren jongeren uitpraten en écht luisteren. Normaal praten ze door elkaar heen, maar in een debat ontwikkelen ze respect voor elkaars spreektijd. En tussen de rondes door zie je hoe ze met elkaar in gesprek raken. Zelfs als ze elkaar net nog fel bestreden hebben, ontstaat er vaak een bijzondere band. Daarbij maakt achtergrond of gedachtegang helemaal niks uit!”
Eén moment staat haar nog altijd bij: “Tijdens een ronde viel een leerling compleet stil van de zenuwen. Een tegenstander stond op, stelde hem gerust en vroeg of hij opnieuw mocht beginnen. Dat laat zien dat jongeren de wedstrijd los kunnen zien van de persoon. En dat is misschien wel de grootste winst van debatteren.”

“Het is niet het nut, maar de noodzaak om te leren spreken in het openbaar, te leren debatteren. Alle basisscholen zouden dit in hun programma moeten hebben, het gaat hier om vaardigheden om daadwerkelijk burger te zijn.”

Elaine, Liset en Melle uit Zwolle namen als team deel aan het Vrijheidsdebat, georganiseerd door het Nederlands Debat Instituut in het kader van 80 jaar vrijheid. Een docent schreef hun in en na schooltijd oefenden ze samen.
Vooraf kregen de deelnemers een lezing van een veteraan die in Srebrenica had gediend. Haar verhaal maakte diepe indruk. Waar ze vooraf nog een beeld hadden van iemand streng en intimiderend in uniform, ontmoetten ze juist iemand die warm en toegankelijk was.
erop dat gesprekken online vaak veel extremer zijn dan in het echt. “Debatteren is dan een mooie weg. Je leert dat er naast extremisme ook andere manieren zijn om na te denken en je uit te spreken. Dat je wat gematigder wordt.” Liset knikt: “Ja, want je leert ook van de mening van andere mensen.”
Wanneer ze praten over de thema’s die hen het meest bezighouden, vullen ze elkaar moeiteloos aan. Elaine noemt feminisme en de veiligheid van vrouwen, Liset spreekt met vuur over klimaat en milieu en Melle benadrukt onderwijs. Samen schetsen ze een breed palet: de toekomst van de aarde, gelijke kansen, respect tussen mannen en vrouwen. Wat hen bindt, is de overtuiging dat gelijkheid de kern vormt van een gezonde samenleving.
Dat beeld wordt versterkt als ze over democratie praten. Voor Liset betekent het de vrijheid om je mening te geven en kritisch te mogen zijn op het beleid, voor Elaine dat iedereen zijn stem mag uitbrengen en voor Melle vooral gelijkheid: dat alle stemmen even zwaar wegen. Ze zijn het erover eens dat het gevaarlijk is als bepaalde stemmen minder serieus worden genomen. “Anders krijg je heel veel censuur en discriminatie in de democratie,” zegt Melle. Reportage
Debatteren is voor het drietal een manier om zich te verdiepen in de wereld. Liset legt uit: “Het wordt steeds belangrijker om politiek bewust te zijn. Debatteren maakt het makkelijker om voor en tegenargumenten te onderzoeken. Door mee te doen doe je daarin ervaring op.” Op hun school is het normaal om over politiek en actualiteit te praten, maar ze merken dat dit niet overal zo is. Melle ziet dat sommige mensen zich snel persoonlijk aangevallen voelen of geïrriteerd raken. Elaine wijst
Wel zijn ze kritisch over hoe er in de politiek gedebatteerd wordt. Waar zij tijdens hun debatten punten zouden verliezen bij persoonlijke aanvallen of haatspraak, lijkt dat in de Tweede Kamer eerder regel dan uitzondering. “Heel teleurstellend”, zegt Elaine. Hun grootste les voor de politiek: beter luisteren. “Meer naar jongeren”, zegt Liset. “Meer naar iedereen”, vult Melle aan. Elaine besluit: “Er is nu te veel focus op een bepaalde groep die steeds hetzelfde schreeuwt maar niet wil luisteren naar de rest.”
En toch blijven ze optimistisch. Elaine ziet dat campagnes rondom vrouwenrechten en femicide steeds meer aandacht krijgen, al roepen ze ook weerstand op. “Feminisme wordt vaak gezien als mannenhaat, maar dat is het helemaal niet. Juist nu moet je goed naar elkaar luisteren.” Melle merkt op dat er in het onderwijs wel wat meer aandacht mag komen voor sociale thema’s. “We moeten juist leren over feminisme, homofobie en dat soort punten.” Liset: “Ik voel me misschien niet echt verantwoordelijk om dit bespreekbaar te maken, maar ik voel wel dat ik actie wil ondernemen.”
Als ze nadenken over één onderwerp waar iedereen het over zou moeten hebben, zijn ze snel eens: gelijkheid. Of het nu gaat om gelijke kansen in onderwijs en werk, of om gelijk loon en gelijke rechten - dat is voor hen de basis.


Binnen het thema Onze Democratie ondersteunt Vfonds debat- en dialoogprojecten door het hele Koninkrijk der Nederlanden. In 2025 gaat het om zes projecten gericht op debat en om 27 educatieve projecten waarin dialoog en verbinding centraal staan, met een bereik van honderden scholen en tienduizenden jongeren, van basisschool tot mbo.
Organisaties zoals de DebatUnie zijn nu ook bezig uit te breiden naar volwassenen en versterken hun inzet in het Caribisch gebied, inclusief het vergroten van de impact van jongerenparticipatie via burgerraadplegingen. Andere projecten, zoals van het Nederlands Debat Instituut, zoeken bijzondere samenwerkingen, bijvoorbeeld met Veteraan in de Klas
Verslag | EEF de
Theatrale ontmoetingen uit het leven gegrepen
Een vluchteling, een Zeeuwse inwoner, een veteraan. Op het eerste gezicht lijken hun levens werelden van elkaar gescheiden
maar als mens hebben ze verrassend veel met elkaar gemeen. Het is vaak maar net waar je je aandacht op richt.

In de fietsenwerkplaats vloeien de werelden van veteranen, vluchtelingen en dorpsbewoners samen.

EEF de Veteraan is een theatervoorstelling over ontmoetingen tussen een veteraan, vluchtelingen en Zeeuwse dorpsbewoners. Drie groepen die ogenschijnlijk van elkaar verschillen. Maar in hele alledaagse momenten - fietsen maken, theedrinken, een beetje mopperenontstaan onverwachte verbindingen en nieuwe manieren van samenleven, waarin persoonlijke verhalen, talenten en ervaringen elkaar raken. De première vond plaats tijdens het Eindeloos Eiland Festival (EEF) in Kortgene.
Het begin van EEF
De setting van de voorstelling is een fietsenwerkplaats op een Zeeuws dorpsplein. Hier sleutelt Eef, een veteraan van middelbare leeftijd, samen met bewoners van een nabijgelegen asielzoekerscentrum aan fietsen. Het idee voor deze voorstelling ontstond bij Rob Bakker, die eerder het stuk Veilige Haven zag van theatergezelschap TiNaNiNaNi. “Dat ging over een veteraan die een menselijke stem kreeg en de zoektocht naar een veilige plek. Dat raakte me. Ik dacht meteen: dit moeten we verder trekken. Vrijheid heeft zoveel kanten. Voor veteranen die ervoor vochten, maar ook voor asielzoekers. Ze zijn hun onvrije situatie ontvlucht maar krijgen hier opnieuw te maken beperkingen. Ze moeten elke week hun vingerafdruk zetten, zijn bang voor gesprekken met de IND. Hun vrijheid wordt op administratieve wijze klemgezet. Wij wilden laten zien dat er ook schoonheid zit in alle chaos en dat het talent in de azc’s veel te weinig benut wordt. Hier proberen we dat aan te boren én de ontmoeting van culturen te faciliteren.”
Samen met regisseur Ari Peterse werd het plan werkelijkheid. In drie weekenden zou hij een heel stuk gaan maken, samen met amateurs en professionals en vooral met de vrijheid om momenten te laten ontstaan. Voor Ari was het van meet af aan duidelijk: “Het mocht geen zielig stuk worden. Er moest energie, humor en leven in zitten.”
En dat kwam er. De essentie: in de fietsenwerkplaats maakt het niet uit of je uit Steenderen of Syrië komt: een band moet geplakt, een ketting gespannen.
Theater zonder ervaring
Al snel werd wel duidelijk dat verschillende werelden niet automatisch samengaan. Ari Peterse: “Een Jemeniet en een Syriër, een Afghaan en een Gambiaan of een Zeeuw en een veteraan - dat gaat niet per se goed samen. We doen vaak alsof dat allemaal vanzelf moet mengen, maar is dat eigenlijk wel zo? Ik laat die werelden liever naast elkaar bestaan, en dan zie je ineens: we verschillen minder dan je denkt.”
Die ontdekking werd zichtbaar op het podium. Rianne, een Zeeuwse amateurspeelster, groeide uit tot verbindende schakel: “In het begin vond ik het spannend. Maar we hielpen elkaar met vertalen - Nederlands, Engels of Arabisch - en deden allemaal een beetje moeite. Dan merk je dat er iets ontstaat.”
Tussen de olie en de boutjes van de fietsenwerkplaats ontstond zo een universele taal. Soms met woorden,
soms met een lied of een dans. En soms juist in stilte. “We hadden bijvoorbeeld een speler uit Gaza,” vertelt Ari. “Die had zoiets heftigs meegemaakt, maar erover spreken brak hem helemaal op. Dan is zwijgen misschien beter. Of gewoon sleutelen aan een fiets.”
“Ik wilde ook laten zien: er zit veel meer in mensen dan alleen dat rotverhaal van oorlog. Daaromheen zit toch ook een heel leven. Herinneringen aan een straat waar je altijd doorheen liep, een winkel, een buurman die je altijd op dezelfde plek tegenkomt. Juist door het delen van dit soort alledaagse verhalen leren mensen elkaar kennen.”
Tussen humor en ernst Ari Peterse - zelf mimespeler - weet hoe hij de schoonheid van het alledaagse kan uitvergroten. In EEF speelt hij met clichés en karikaturen, waardoor ze langzaam weer mensen worden. De vluchteling met zijn thee: “Ik ben helemaal naar jullie land gekomen om vrede te brengen, en jullie zitten hier de hele dag thee te drinken?!”. Het publiek schiet in de lach, terwijl
de spelers binnensmonds “sorry, ja sorry” mompelen. Of een pacifistische troubadour met zijn gitaar: “Ik sta met mijn poten in de klei om dit land te verdedigen, zodat meneer hier zijn protestsongs kan zingen”.
Juist door die clichés uit te vergroten, worden ze doorgeprikt. In de scène na het theegemopper balanceren de jongens met theepotten en waterkokers op hun hoofd - absurdistisch en licht, maar ondertussen blijft de zwaarte van hun verhalen voelbaar. Ari: “Door dit soort situaties uit te vergroten, maak je het tot een spiegel.”
Waar de theatervoorstelling Veilige Haven vooral draaide om erkenning van het verhaal van veteranen, kiest EEF voor het tegenovergestelde: zwijgen, doorwerken, elkaar ontmoeten in het alledaagse. Het publiek lacht hartelijk, maar voelt tegelijk het onzichtbare gewicht dat veteranen en vluchtelingen meedragen.


Een gesprek met historicus prof. dr. Nicole Immler
Herdenken verandert voortdurend. De vraag is niet óf, maar hóe. Wat betekent dat voor de rituelen die we samen hebben opgebouwd? Wie krijgt daarin een plek, en hoe blijft herdenken relevant voor nieuwe generaties? Een gesprek met historicus en hoogleraar Nicole Immler over de toekomst van herdenken.
Interview Renee Middendorp

Interview | Nicole Immler
“Bij de Dom in Utrecht worden bij een Tweede Wereldoorlog monument soms bloemen gelegd voor andere gebeurtenissen - femicide, Gaza, Oekraïne.
Mensen claimen een plek voor hun eigen herinnering.”
Dat vind ik mooi.”
Wat betekent herdenken vandaag?
“Als historicus ben ik vooral bezig met hoe geschiedenis in het nu voortleeft,” vertelt Immler, hoogleraar Historical Memory and Transformative Justice aan de Universiteit voor Humanistiek. “Mijn onderzoek richt zich op generaties, familieherinneringen, en de vraag waarom we blijven stilstaan bij het verleden. Zowel de slachtofferals daderkant. Wat maakt dat ‘de oorlog’ - voor mij lange tijd vooral de Tweede Wereldoorlog - zo relevant is voor zoveel mensen?”
Immler groeide op in Duitsland en studeerde Cultuurwetenschappen in Oostenrijk. Toen ze zeventien jaar geleden naar Nederland kwam, was ze onder de indruk van de manier waarop we op 4 mei collectief stilstaan bij de Tweede Wereldoorlog. “Dat had ik in Oostenrijk of Duitsland nooit zo ervaren,” vertelt ze. Na verloop van tijd begon ze echter ook iets anders te zien. “Er zijn in de loop der jaren weliswaar veel groepen en generaties bijgekomen, maar nog steeds zijn er mensen die zeggen: 4 mei is misschien toch niet voor mij. Dat gevoel moeten we serieus nemen: waarom niet?”
Volgens Immler heeft dat te maken met de manier waarop Nederland naar zijn eigen verleden kijkt. “De nadruk op Nederlands slachtofferschap tijdens de Tweede Wereldoorlog maakt dat we soms niet goed zien hoe andere groepen zijn beschadigd of gedemoniseerd. Die sterke identificatie met één verhaal - het Nederlandse lijdenheeft ervoor gezorgd dat sommige ervaringen, zoals die van Roma en Sinti of van slachtoffers van het koloniale geweld, lange tijd weinig aandacht kregen.”
Dat werkt volgens Immler door in de praktijk van herdenken: “Sommige doden en gebeurtenissen krijgen veel publieke erkenning, andere pas veel later of nauwelijks. Als één verhaal zo dominant wordt dat het de toon zet, ervaren andere groepen de noodzaak om zich daaraan te meten - wat spanning kan veroorzaken.” Volgens Immler is die scheefstand versterkt door pluralisering en globalisering: er zijn nu meer stemmen, maar de verhoudingen in zichtbaarheid en macht zijn niet automatisch gelijker geworden.
Tegelijk wijst ze erop dat dit geen onveranderlijk lot is. “Discussies rond Zwarte Piet en Black Lives Matter, en recente aandacht voor het koloniale verleden, laten zien dat die verhoudingen kunnen verschuiven.”
Ruimte voor meer stemmen
De uitdaging is volgens Immler daarom tweeledig: erkennen dat Nederland zowel slachtoffer- als daderverhalen kent, en de praktijk van herdenken zo inrichten dat meerdere, overlappende verhalen naast elkaar kunnen bestaan - zonder elkaar te verdringen. “En dan bedoel ik niet dat ieder zijn eigen herdenking of monument heeft, dus dat er meer herdenkingen zijn. Als we uitgaan van de gelijkwaardigheid van verschillende verhalen, kan herdenken werkelijk draaien om iedereen in de samenleving en wat de oorlog voor ons allemaal betekent, no matter where. Zonder dat de een denkt dat hij niet op de juiste plek is, en de ander het gevoel krijgt dat er iets van ‘hun’ herdenking wordt afgepakt.”
Immler ziet hoe lastig dat in de praktijk kan zijn. “Bij de Dom in Utrecht worden bij een monument voor de Tweede Wereldoorlog soms bloemen gelegd voor andere gebeurtenissen - femicide, Gaza, Oekraïne. Mensen claimen een plek voor hun eigen herinnering. Dat vind ik mooi. Alleen: vaak wordt dat weggehaald, alsof men wil herstellen waar de plek ‘voor bedoeld is’. Dat laat zien hoe moeilijk we het vinden om ruimte te delen. Dat werkt tegen de pluralisering in want daarmee verwelkom je niet de rouw en herinnering van andere groepen.”
Herinnering door generaties heen
In haar onderzoek naar generaties binnen herdenkingsrituelen ziet Immler ook hoe elke generatie zich anders verhoudt tot het verleden en andere behoeftes heeft.
“De eerste generatie wil vertellen. De tweede voelt zich vaak verantwoordelijk om het verhaal door te geven maar wil het ook als eigen identiteit erkend hebben. En de derde generatie, de jongeren, wil hun grootouders respecteren, maar plaatst de familie-ervaringen ook in een breder perspectief. Het heden in het licht van het verleden willen zien betekent daaraan consequenties te willen verbinden..”
Volgens Immler is er nog te weinig debat over die generatiedynamiek. “Er wordt vaak gezegd: de ooggetuigen verdwijnen, hoe moeten we nu herdenken? Maar de vraag zou eigenlijk moeten zijn: wat hebben de tweede en derde generatie nodig? Waar hebben zij baat bij? Dat is niet alleen een kwestie van herinnering, maar ook van wie vandaag de ruimte krijgt om te spreken.”
Meerstemmigheid in jezelf Antropoloog Sinan Çankaya beschreef de meerstemmigheid waar Immler op wijst in een essay die hij schreef voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei als “een aanval op het enkele verhaal.” In feite is het een uitnodiging om ruimte te scheppen voor meer verhalen die nog niet worden verteld, die zijn genegeerd of verzwegen. Die meerstemmigheid trekt Immler breder. In haar onderzoek naar ‘Dialogics of Justice’ beschrijft ze het meerstemmige of ‘dialogische’ zelf, zoals psycholoog Hubert Hermans het noemt. Ze legt uit: “Iemands positionaliteit is nooit enkelvoudig. Je bent niet alleen joods, of homo, of vluchteling. Je kunt tegelijk kleinkind van Holocaustslachtoffers zijn én Palestijnse vrienden hebben - en nog veel meer. Maar we worden vaak vastgezet in één identiteit, waardoor we onze eigen meerstemmigheid niet meer horen. Als je je daar bewust van wordt, kun je ook beter naar de meerstemmigheid van een ander luisteren. Dat maakt de geschiedenis als geheel zichtbaar. Hoe mooi zou het zijn als je op een herdenking bent waar je al die aspecten zou kunnen herinneren?”
Ze verwijst naar een monument in Nottingham, waar twee vrouwen één tot slaaf gemaakte uit de voormalige koloniën, één contractarbeider uit de Engelse katoenindustrie - elkaars hand vasthouden. “Ze staan symbool voor een gedeelde arbeidsgeschiedenis van uitbuiting. Twee groepen nemen samen eigenaarschap over dat verleden. Dat noem ik transformative justice: je timmert mensen niet vast op één positie, maar laat zien waar verbinding en vernieuwing mogelijk zijn.”

Immler: “In Nottingham herinnert het monument ‘Standing in this place’ aan een gedeelde geschiedenis. Het is een mooi voorbeeld van hoe herdenken ruimte kan scheppen voor verbinding.”
Ook in Nederland ziet ze hoopvolle ontwikkelingen. “Bij pop-up herdenkingen op stations, of de alternatieve herdenking in Den Haag, ontstaat ruimte voor nieuwe stemmen. In Utrecht vertelden vluchtelingen uit verschillende landen op 4 mei over afscheid, verlies en opnieuw beginnen. Door die verhalen naast elkaar te horen, ontstaat herkenning en verbinding. Dat is een andere vorm van storytelling, maar wel een die de samenleving weerspiegelt.”
Vooruitkijken
De vraag of 4 mei in zijn huidige vorm behouden moet blijven, vindt Immler spannend. “4 mei is een heilig huis in Nederland. Maar de samenleving is veranderd, en daarmee ook de manier waarop we betekenis geven aan herdenken. Er is een nieuwe vormspraak nodig die meer ruimte geeft aan de meerstemmigheid in de samenleving; juist in een nationaal ritueel.
Historica Nancy Adler verwoorde het ooit mooi toen die zich afvroeg: waar herinneren we eigenlijk voor? Herdenken gaat niet alleen over het verleden niet vergeten, zoals de eerste generatie dat vaak benoemt. Het gaat óók over laten zien wie we vandaag willen zijn: burgers van een democratische samenleving, die staat voor gelijkwaardigheid, equal citizenship, dat betekent respect hebben voor ieders geschiedenis en voor ieders rouw. Als we dat besef meenemen, kan onze herinneringscultuur juist groeien.”
“We worden vaak vastgezet in één identiteit, waardoor we onze eigen meerstemmigheid niet meer horen.”

De Nationale Postcode Loterij en de VriendenLoterij werken al decennialang samen met Vfonds om maatschappelijke initiatieven in de haarvaten van de samenleving te ondersteunen. En dat is nu meer dan ooit nodig, aldus de managing director van de grootste loterijenorganisatie van Nederland.
Interview Koos de Wilt
De eerste echte loterij in de wereld moet er zijn gekomen in 1444, in ons eigen Utrecht, zo gaat het verhaal. Het was toen dé manier voor het stadsbestuur om uit de financiële malaise te komen. Andere steden volgden snel en het mooie was dat ook de bevolking er dol op was – er waren immers mooie prijzen te winnen. Jonne Arnoldussen is managing director van de Nationale Postcode Loterij en de VriendenLoterij en herkent onze eeuwenoude belangstelling voor loterijen uit de dagelijkse praktijk: “Nederland heeft er een rijke traditie in, vooral in de zeventiende eeuw werd het heel succesvol toen de overheid er zich mee ging bemoeien. Dat was in een tijd dat belastingen nog niet zo goed functioneerden, een loterij was makkelijker te organiseren en een effectieve manier om geld op te halen. Maar Nederland is tegenwoordig toch vooral uniek door de loterijen die er zijn ván en vóór het maatschappelijk middenveld. In andere landen, bijvoorbeeld in Italië en Spanje, is er ook een lange traditie van geld ophalen via loterijen en casino’s, maar die opgehaalde gelden wor
den dan vooral ingezet om de staatskas te spekken, bij ons gaat het naar goede doelen. Wij hebben inmiddels in vier andere landen iets vergelijkbaars opgezet, waarbij geld ingezameld wordt voor juist dat maatschappelijk middenveld.”
Zijn de lotenkopers zich er eigenlijk wel van bewust dat ze niet alleen prijzen kunnen winnen, maar ook iets goeds doen en goede doelen ondersteunen? Arnoldussen: “Loterijen zijn door hun aard aselecte steekproeven en daardoor weten wij vrij goed wat onze deelnemers vinden en uiteindelijk doen. Daarom weten we dat de meeste mensen meedoen omdat er mooie prijzen te winnen zijn. Maar ze blijven vaak langer omdat ze ontdekken dat het geld van het aankopen van de loten, ook als ze niet winnen, toch goed wordt besteed.”
Langetermijnbijdragen
Er spelen ruim drie miljoen deelnemers mee met de Nationale Postcode Loterij en sinds de oprichting is dankzij hen een bedrag van 8,4 miljard euro aan mens en natuur geschonken. Vfonds is een van de partijen die een jaarlijkse financiële bijdrage ontvangt om verder te verdelen. Alleen al sinds 2020 is de steun goed voor ruim 51 miljoen euro aan Vfonds. Dankzij de loterijen kan Vfonds projecten mogelijk maken die Nederland vrij, gelijk en rechtvaardig houden. Sinds 2012 steunt het fonds jaarlijks honderden projecten – voor zoveel mogelijk mensen in de maatschappij. Het belang van loterijen en partijen die de gelden verstandig kunnen verdelen is volgens Arnoldussen groter dan ooit: “Langetermijnbesteedbaar geld voor maatschappelijke organisaties komt in deze tijd in gevaar doordat de overheid zich steeds vaker terugtrekt. Dat komt omdat er tegenwoordig vaak anders wordt aangekeken tegen begrippen als democratie, rechtsstaat en civil society. Democratie betekent eigenlijk dat je ruimte biedt aan minderheden, maar tegenwoordig wordt het steeds vaker uitgelegd als zoiets: de meeste stemmen gelden, waarbij alleen de meerderheid zijn zin krijgt. Organisaties als de onze worden daardoor steeds belangrijker omdat wij kunnen zorgen voor langdurige,
Interview | Jonne Arnoldussen

vrij besteedbare financieringen aan maatschappelijke initiatieven. Als het ons ook in de toekomst lukt om loten te blijven verkopen, dan blijven wij graag nog jaren die betrouwbare financier. Onder andere met partners als Vfonds kunnen we ervoor zorgen dat er maatschappelijke initiatieven worden geselecteerd die dicht bij de mensen staan en in de haarvaten van de samenleving terecht komen. Ongeveer tachtig procent van het geld van de Nationale Postcode Loterij gaat naar meerjarige bijdragen van 147 meerjarige partners, waaronder Vfonds. Daarnaast hebben we een mogelijkheid van een extra bijdrage voor onze partners. Zo ontving Vfonds onlangs extra steun voor de Vrijheidsmaaltijden en het Veteranen Research Team.
Daarnaast hebben we hier een open loket waarbij we onder specifieke voorwaarden bijdragen doen aan goede doelen die aantoonbaar gedragen worden door de samenleving, bijvoorbeeld door een stevige deelname van donateurs en door een grote betrokkenheid van veel vrijwilligers. Daar doen we het voor.”
Vfonds initiatieven
Arnoldussen is erg te spreken over de initiatieven die Vfonds mogelijk maakt met bijdragen van de Nationale Postcode Loterij. “Het Veteranen Search Team bijvoorbeeld, een noodhulporganisatie die de politie ondersteunt tijdens zoekacties naar vermiste personen, is een prachtig initiatief waarbij wij een grote, actieve groep vrijwilligers kunnen steunen. En het team blijkt heel succesvol te zijn bij het aanpakken van vermissingszaken en het thuisbrengen van personen. Ook de Vrijheidsmaaltijden zijn iets waarbij je ziet dat we samen een belangrijke bijdrage kunnen doen. In onze huidige tijd worden mensen zich steeds meer bewust dat verworvenheden als democratie en vrijheid niet meer vanzelfsprekend zijn. Mensen die deze verworvenheden wel belangrijk vinden, kunnen ze – aan de eettafel in dit geval – tonen en delen in hun eigen wijk. Het verbindt mensen daadwerkelijk. Tijdens deze maaltijden blijkt dan ook steeds weer hoeveel mensen daadwerkelijk iets willen bijdragen. Het is mooi om daar getuige van te mogen zijn, want het lijkt wel dat, met name
door de algoritmes van sociale media, de huidige maatschappij hopeloos verdeeld is. Maar wat wij door onze bijdragen vooral zien, is dat er heel veel mensen zijn die iets voor hun buurt willen betekenen en juist willen opkomen voor waarden als democratie en vrijheid. In alle berichtgeving in de media kunnen we weleens vergeten dat Nederland een enorme traditie heeft als het gaat over vrijwilligers die in het stille midden iets willen betekenen. Het is dat actieve en stevige geluid van het midden dat je vaak niet hoort. En juist die vele positieve verhalen verdienen het om veel vaker verteld te worden.”
“Wat wij door onze bijdragen vooral zien, is dat er heel veel mensen zijn die iets voor hun buurt willen betekenen en opkomen voor waarden als democratie en vrijheid.”

Aan tafel bij een Vrijheidsmaaltijd
Een Vrijheidsmaaltijd vier je samen met je buren, je beste vrienden, vage bekenden en nieuwe gezichten. Maar hoe bevalt dat eigenlijk? Wie komen er zoal en wat gebeurt er met je als je aan tafel gaat zitten? In gesprek met deelnemers singer-songwriter Babette, psychiater Semahat en consultant Noortje.

Noortje van Langen (41)
“Er zijn landen in de wereld waar je zomaar kunt verdwijnen”
Noortje is adviseur/projectleider bij Pharos, een expertisecentrum dat probeert gezondheidsverschillen in Nederland te verkleinen. “Naast dit werk ben ik ook vrijwilliger bij Theater De Regentes, en zo hoorde ik van de Vrijheidsmaaltijden die daar worden georganiseerd. Mijn ervaring is dat de Vrijheidsmaaltijd precies doet wat mensen goed doet: mensen bij elkaar brengen en samen eten en praten. Buurtinitiatieven als deze helpen mensen uit een isolement te komen en minder eenzaam te zijn.”
“Het leuke was dat ik, wachtend op de soep, in gesprek kwam met een buurtgenote die ik nog niet kende en met wie ik de hele avond in gesprek bleef. We spraken elkaar aan omdat we dezelfde telefoon hadden, maar hadden het al snel ook over waar deze maaltijd over ging. Over wat vrijheid eigenlijk betekent en welke associaties wij beiden hadden met oorlog. Ik heb mijn hele leven in vrijheid geleefd, maar mijn opa en oma hebben de oorlog nog meegemaakt. Op hun boerderij hadden ze toen mensen in onderduik, en in de buurt is ook nog geschoten. Zo ver is dat dus helemaal niet. Als kind heb ik ze daar nog over geïnterviewd, maar als je zo jong bent, sta je daar niet zo bij stil hoe angstig dat moet zijn geweest. Tijdens gesprekken bij de Vrijheidsmaaltijd denk je daarover na.”
“Ik heb in mijn eigen leven ook wel geleerd wat onveiligheid kan betekenen. Tijdens mijn studie medische antropologie en later voor mijn werk ben ik in landen als Nicaragua en Myanmar geweest waar je in alles voelde dat zaken als vrijheid en veiligheid helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn als ze hier zijn. Als mensen hier in Nederland soms zeggen dat ze zich niet vrij voelen, dan moet ik altijd denken aan deze landen. Het zijn plekken waar je zomaar kunt verdwijnen als je iets zegt wat de machthebbers niet zint. Vrijheid en leven in vrede is dus echt iets om voor op staan.”

Babette Zwinkels (22)
“Samen eten is als muziek maken, het brengt mensen bij elkaar”
Babette is afgestudeerd aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en is singer-songwriter. Ze zingt en begeleidt zichzelf met gitaar en in mei jongstleden kwam haar debuutalbum uit onder de naam Ik denk dat dit liefde is. Op het album onderzoekt de zangeres wat liefde betekent, een kwetsbare zoektocht. Babette trad een paar keer op tijdens Vrijheidsmaaltijden in Den Haag, bij Theater en Filmhuis Dakota buiten op het plein en een keer in de foyer bij Theater De Regentes. “Mijn ervaring is dat muziek - net als samen eten ervoor zorgt dat je mensen bij elkaar brengt. Zeker als daarbij je kwetsbaarheid wordt blootgelegd. Bij de Vrijheidsmaaltijden heb ik veel Franse chansons en Engelse liedjes gezongen en daarna ben ik aan tafel gaan zitten. Daar was de sfeer open en vrij. Mensen vonden het leuk om herinneringen op te halen bij de liedjes die ik zong en ik merk dan hoe mooi het is om een gezamenlijke herinnering te delen. Ook pijnlijke momenten verdienen het om herinnerd te worden, merk je op zo’n avond. Zoals dat we blij mogen zijn dat we in vrijheid leven en dat er mensen zijn geweest en nog steeds die voor onze vrijheid zijn opgekomen. Aan tafel hadden we het over van alles, ook over hoe bijzonder het is dat we tachtig jaar na de oorlog nog steeds onze vrijheid kunnen vieren die we zo gewoon zijn gaan vinden. In gesprek met elkaar kom je erachter hoe weinig vanzelfsprekend dat eigenlijk is. Juist de combinatie van herdenken op 4 mei en vieren op 5 mei – verdriet en vreugde – maakt het elk jaar weer krachtig om daar samen bij stil te staan. Maar natuurlijk is het ook gewoon heel gezellig om elkaar te treffen, zowel ouderen en jongeren en mensen uit verschillende groepen die in de buurt wonen, maar elkaar nooit echt spreken. Hoe vaak eet je nu met mensen buiten je bubbel? Samen naar muziek luisteren en samen eten zorgt ervoor dat je dingen makkelijker met elkaar deelt en erachter komt dat we vergelijkbare dromen hebben. Het blijkt dat we eigenlijk niet zo anders zijn. Ik vind het sowieso leuk om mensen bij mij thuis uit te nodigen en zoiets als een Vrijheidsmaaltijd voegt daar iets bijzonders aan toe.”



“Elkaar ontmoetenbekend maakt bemind”
Semahat Kulcu kwam in de jaren zeventig als zesjarig meisje met haar ouders uit centraal Turkije naar Nederland. Ze noemt zichzelf ‘hier getogen’. Ze studeerde geneeskunde en werkt nu als psychiater bij de crisisdienst van PsyQ Haaglanden. “Ik ben psychiater met een hoofddoek. Vaak kijken autochtone patiënten dan even op, maar al snel merken ze dat ik er als professional voor hen ben. Dat is wat echt contact doet.”
Daarnaast is Semahat vrijwilliger bij Stichting SEVA in Den Haag. “We bouwen bruggen tussen Hagenezen van verschillende culturen. We zetten ons in voor emancipatie en participatie, organiseren ontmoetingen, culturele activiteiten en Vrijheidsmaaltijden. Samen eten, samen denken, samen leven, zeggen we bij SEVA. Daarom zijn de Vrijheidsmaaltijden ook zo’n prachtige manier om bij elkaar te komen en buiten onze bubbel te treden. Tijdens de maaltijd nodigen we gasten uit om te vertellen wat vrijheid en democratie voor hen betekenen. Een Turkse arts vertelde over zijn gevangenschap in Turkije vanwege zijn politieke ideeën; een Nederlandse dame sprak over hoe zij vrijheid ervaart als vrouw.”
Wat vrijheid betekent, verschilt per persoon, zegt Semahat. “Voor mij gaat het erom dat je mag zijn wie je bent, met welk geloof of welke achtergrond dan ook. Het gaat over respect. Er dreigt op dit moment een diepe kloof tussen allochtone en autochtone Nederlanders, terwijl we het daar vroeger helemaal niet over hadden. Nu hoef je de tv maar aan te zetten en je wordt overspoeld met media die polarisatie in de hand lijken te werken. Wat over moslims wordt verkondigd schrikt mensen af, terwijl het bij de meeste moslims juist gaat over liefdevol en respectvol met elkaar omgaan. Het gaat ook over jezelf uiten. Daarom grijpen wij bij SEVA elke gelegenheid aan om dat te laten zien - tijdens kerst, ramadan, vrouwendag of bevrijdingsdag. Dat zijn allemaal momenten om elkaar te ontmoeten en om samen te eten. Eten verbindt, en het is vaak aantrekkelijker dan om iemand aan te horen. Iedereen is de moeite waard als je elkaar echt ontmoet. Dat doe je bij een Vrijheidsmaaltijd. Zo kunnen we ook iets doen tegen islamofobie. Er zijn in de wereld zo’n 1,8 miljard moslims; als die allemaal achter geweld zouden staan, dan zag de wereld er heel anders uit. De mooie kanten die aan ontmoetingen zitten lijkt niemand in de media interessant te vinden. Door echt contact, zoals bij de Vrijheidsmaaltijden, ontstaat respect.”
“Er dreigt op dit moment een diepe kloof tussen allochtone en autochtone Nederlanders, terwijl we het daar vroeger helemaal niet over hadden.”








Voor projecten die lessen uit oorlog en conflict relevant maken in het nu
Voor projecten die bijdragen aan een sterke democratie
Voor projecten die de waarde van veteranen in de samenleving tonen
Voor veteranenorganisaties zonder reüniecertificaat van Defensie
Voor lokale activiteiten die mensen samenbrengen. Ideeën uit de wijk zelf, waar mensen meepraten en meebeslissen
Voor Vrijheidsmaaltijden op 5 mei die vrijheid een plek aan tafel geven


Jip van den Toorn is een van Nederlands bekendste cartoonisten. In haar boeken Crisis (2022), Hoe vond je zelf dat het ging? (2025), en in haar cartoons voor diverse kranten, onderzoekt ze hoe humor, protest en scherpzinnigheid samenkomen in onze tijd.
In haar Vrijheidscollege vertelt Jip hoe je met beelden kunt protesteren en waarom het zo belangrijk is om je te blijven uitspreken over waar je voor staat.