30 essay
spui 38 01 | 2013 www.uva-alumni.nl
Jonathan Soeharno – 1977 J.E.Soeharno@uva.nl • • • •
2003 Godgeleerdheid UU 2005 Wijsbegeerte RUN 2008 Rechtsgeleerdheid UU 2009 promotie Rechtsgeleerdheid UU, The Integrity of the Judge • 2008-heden advocaat De Brauw Blackstone Westbroek
Durven denken Deze denkbeelden kunnen ons als archaïsch in de oren klinken. Om met de verlichtingsfilosoof Immanuël Kant te spreken, zijn wij opgevoed met het verlichtingsideaal om zelf te durven denken. Het kan dus niet zo zijn dat publieke instituties dwingen tot de afname van de eed. Want de eed is in essentie een religieuze bekentenis, en het afdwingen van een religieuze bekentenis is in tegenspraak met de vrijheid van het religieuze geweten. De filosoof Hegel brengt hierop een nuance aan. De eed is volgens Hegel niet zozeer een religieuze bekentenis, maar een gewetensfenomeen. Hiermee trekt Hegel de eed uit de strikt religieuze sfeer en in de sfeer van de gewetensvolle bevestiging. Langs deze lijn kan de staat van mensen vragen om de eed af te leggen: gevraagd wordt immers niet naar religie, maar naar het geweten. Deze betekenisverschuiving van de eed als religieuze bekentenis naar de eed als gewetensfenomeen wordt onderstreept door de filosoof Schopenhauer. Hij stelt zich deze vraag: ‘Als de religie ooit eens in verval mocht komen en alle geloven zouden ophouden te bestaan, hoe zou het er dan voor staan met de eed?’ Schopenhauer antwoordt dat het doel van de eed is om de waarheidsplicht op een levendige manier voor het bewustzijn te brengen: daarvoor is in de kern geen religie nodig. Ook het motief van cohesie wordt herijkt door de verlichtingswaarden. De moderne staat kan niet functioneren zonder mensen die innerlijk betrokken zijn op het algemeen belang. De grondslag voor deze betrokkenheid ligt nu niet meer in een gedeelde vreze Gods, maar in de vrije, autonome wil van mensen: die autonome betrokkenheid wordt bevestigd in de eed.
Ons eedgebaar
• 2009-heden docent beroepsethiek en oordeelsvorming zittende en staande magistratuur Studiecentrum Rechtspleging (SSR) • 2012-heden bestuurslid Stichting Beroepsopleiding Advocaten (SBA) • 2012-heden hoogleraar Rechtspleging in rechtsfilosofisch perspectief
moraal iemand aanhangt, maar slechts om het feit dat iemand gewetensvol de eed aflegt. Maar over de inhoud van iemands geweten weten we dus niets. Wat iemands overtuigingen betreft, kijkt men dus weer uit over de Styx: in een schimmenrijk. Het probleem is dat de verlichting professies in de kern heeft veranderd. Ook de professies zijn een uitingsvorm geworden van individuele autonomie. Plat gezegd, zijn het carrièrepaden geworden naast andere carrièrepaden. Het ereaspect van deze professies – aldus Max Weber – namelijk dat men niet alleen innerlijk gedreven is door een eigen belang, maar ook door een groter belang, dreigt naar de achtergrond te verdwijnen. Dit ereaspect kan nu gelegen zijn in de eigen, kenmerkende, waarden van iedere professie. Met welke wetenschapper men bijvoorbeeld ook te maken heeft, men moet erop kunnen vertrouwen dat hij handelt overeenkomstig de wetenschappelijke kernwaarde van waarheidsvinding – ongeacht zijn religie of afkomst. Professionele kernwaarden kunnen daarmee invulling geven aan het motief van gerechtigheid. De eed kan vervolgens geloofwaardig worden gemaakt door prudentie, namelijk door steeds actief en zorgvuldig af te wegen wat die professionele waarden in concreto betekenen – en deze vervolgens te stellen voor het eigen belang. Wat cohesie betreft, markeert de eed een moment van toetreding tot een groep, professie of instituut – tot een eedgemeenschap. De eedaflegging zet deze gemeenschap als het ware stil. Iedereen – de eedaflegger, de eedafnemer en de toeschouwers – beseft op dat moment dat niet alleen de eedaflegger, maar ook de gemeenschap, door bepaalde waarden worden beheerst. Deze gedeelde waarden vormen het ereaspect van de eedgemeenschap. Maar cohesie heeft ook een negatieve zijde. Met het zweren van de eed bepaalt de aflegger dat hij niet buiten de waarden van de gemeenschap zal treden. Hier staat een sacer op het spel. Wie de eed schendt, zet niet alleen zijn eigen eer, maar ook de kernwaarden van de eedgemeenschap op het spel. En hier liggen de hedendaagse Furiën van de media op de loer, van Pownews tot NRC Handelsblad.
‘Wie de eed schendt, zet veel op het spel’
De verlichting ten spijt, verraadt het Nederlands eedgebaar nog de oude religieuze herkomst. In Nederland wordt al eeuwen het zogenaamd eedgebaar ‘te lucht’ gehanteerd, dat in vrijwel alle bronnen de volgende betekenis heeft. Het getal van de drie opgestoken vingers (duim, wijsvinger en middelvinger) symboliseert het vroegchristelijke kernleerstuk van de heilige drie-eenheid – van de Vader, Zoon en Heilige Geest. De twee gesloten vingers (ringvinger en pink) duiden op het christelijke leerstuk van de twee-naturenleer – een menselijke en een goddelijke natuur – van Christus. Iedereen die in Nederland de eed aflegt, doet dit dus naar de twee kernleerstukken van het christelijk geloof – van welke religieuze achtergrond men ook is. Dat is een vreemde situatie. Passender zou het zijn om te laten zweren bij het relevante heilige boek: de Bijbel, de Torah, de Koran of de Bhaghadvadgita. Dit is ook de praktijk bij veel Angelsaksische rechtbanken. Of men kan kiezen voor een neutraler eedgebaar dat aansluit bij het gewetenskarakter, zoals het leggen van de hand op het hart. Dan kan eventueel ook de formule (‘zo waarlijk helpe mij God almachtig’ ) worden aangepast.
De waarde van de eed Ik keer nu terug naar de hoofdvraag: wat is vandaag de dag de waarde van de eed? Hoe kunnen de eedmotieven van gerechtigheid, geloofwaardigheid en cohesie worden herijkt naar de eisen van vandaag? Wat het motief van gerechtigheid betreft, bestaat er nu een vacuüm: moraal is ofwel te abstract, ofwel voorbehouden aan de privésfeer. Met de verlichting zijn immers abstracte waarden centraal komen te staan in de publieke sfeer, zoals autonomie, redelijkheid en vrijheid. Daarentegen zijn concrete waarden, zoals vervat in religie, zuil of afkomst, verdrongen naar de privésfeer. Dit vacuüm raakt ook de geloofwaardigheid van de eed. De verlichting heeft de eed veranderd in een gewetensfenomeen: het gaat er niet om welke religie of (zelfs)
Waarachtigheid Ik verwees aan het begin van dit betoog naar de onzekerheid over overtuigingen in de publieke sfeer. De magie van de eed reikt niet zover dat zij deze onzekerheid kan wegnemen. Veeleer markeert de aandacht voor de eed dat de eedmotieven – gerechtigheid, geloofwaardigheid en cohesie – herijking behoeven. De specifieke waarden van de professies kunnen thans invulling geven aan de eedmotieven: aan gerechtigheid omdat deze waarden het ereaspect van de professies bepalen, aan geloofwaardigheid omdat de aflegger afweegt wat deze waarden in concreto betekenen en zijn eigen belangen daaraan ondergeschikt maakt, en aan cohesie omdat deze waarden markeren tot welke eedgemeenschap iemand toetreedt. Naast de veranderlijke motieven van de eed bestaat er ook een eenvoudigere waarde. De eed gaat steeds over iets wat wij niet bezitten – namelijk over waarheid. Al onze zekerheden, waaronder de wetenschappelijke wereld, de financiële markten en de rechtsstaat, hebben te maken met een fundamentele begrensdheid. Er is altijd iets wat wij niet kunnen weten. De eed gaat over die begrensdheid. Laten wij daarom, met iedere aandacht voor de eed, voor ogen houden dat de diepste waarde van de eed hierin schuilt: een eenvoudig verlangen naar waarachtigheid. • Dit is een verkorte versie van de oratie die Jonathan Soeharno op 22 mei jl. uitsprak in de Aula van de Universiteit van Amsterdam als hoogleraar Rechtspleging in rechtsfilosofisch perspectief.