column
39
tekst • Merijn de Boer beeld • Stephan Raaijmakers
Bij nader inzien
Mijn verwachtingen van het studentenleven in Amsterdam waren gestoeld op de 1200 pagina’s Bij nader inzien van J.J. Voskuil, die ik op mijn zestiende thuis in Heemstede gelezen had. Ware literatuur doet je de werkelijkheid vergeten. Zo was het mij even ontgaan dat er tussen de jaren veertig, waarin de roman zich afspeelt, en begin eenentwintigste eeuw het een en ander was veranderd. Dat een vriendengroep iedere avond bij elkaar zat op zolderkamers verspreid door de stad, om heftige discussies te voeren over literatuur en het leven, lag in 2001 minder voor de hand. En bij de studie Nederlands trof ik tot mijn teleurstelling geen mensen zoals Paul Dehoes en Maarten Koning, de hoofdpersonages in Voskuils roman. Achteraf vraag ik me af hoe goed het voor het welzijn van een puber is om Bij nader inzien te lezen. Mijn eerste jaar bracht ik roeiend en lezend door. Ik werd wedstrijdroeier, lichte wedstrijdroeier, wat betekende dat ik alleen maar rijst met droge kip mocht eten. Voor de wedstrijden moest ik onder de 65 kilo blijven. Iedere ochtend om zeven uur meldde ik me bij de Bosbaan of aan de Amstel. Waarom die trainingen altijd zo godvergeten vroeg moesten plaatsvinden weet ik nog altijd niet. De gedachte van de trainer was mogelijk: dan hebben ze lekker nog de hele dag om andere dingen te doen. Maar de trainingen waren zo vermoeiend dat ik de rest van de dag alleen maar narcoleptisch op mijn bed kon liggen, De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden lezend. Ik woonde toen in een souterrain aan het Singel. Toch nog één jaar van mijn leven topsporter geweest. Het jaar daarna meldde ik me aan bij het Corps. Gezien het lidmaatschap van mijn broer en veel vrienden van de middelbare school had het voor de hand gelegen als ik dat een jaar eerder al had gedaan, maar toen wilde ik er nog niks mee te maken hebben. Tot in Carp twee jongens van het dispuut HEBE geportretteerd werden: de een was schilder en maakte allerlei over het paard getilde opmerkingen over kunst, de ander vertelde hoe hij zijn boekenkast volgens bepaalde algoritmen ordende. Bij deze jongens wilde ik wel in het dispuut. Inmiddels zijn het allebei goede vrienden van me. Met de vereniging heb ik nooit veel gehad, met HEBE des te meer. Het dispuutshuis stond en staat aan de Nieuwe Herengracht, naast het huis van de inmiddels overleden historicus Richter Roegholt, met wie we goed contact hadden en van wie we tijdens de groentijd college over de geschiedenis van Amsterdam kregen. We woonden er met z’n zestienen. Mijn leven heeft zich jarenlang nauwelijks buiten de muren van dit huis afgespeeld. Het kwam uiteindelijk toch nog behoorlijk in de buurt van wat Voskuil beschreef. In de studie had ik veel plezier, al was ze de eerste jaren niet altijd even uitdagend. Vooral Rudolf Geel en Tom van Deel waren docenten die me aanspraken. In mijn masterjaar had ik lessen van Nico Laan, die me onder andere op het spoor bracht van dr. P.H. Ritter jr., de corrupte radiocriticus op wie ik bij Laan ben afgestudeerd. Mijn hele studententijd heb ik nauwelijks geschreven, hoewel ik al sinds mijn zestiende bezig was om schrijver te worden. Toen ik uit huis ging, gooide ik op een avond alles wat ik tot dan geschreven had in de open haard. Ik wilde met een schone lei beginnen. Maar die lei bleef voorlopig schoon. Wel hield ik jarenlang een dagboek bij. En ik schreef een verhaal dat in de Penthouse werd gepubliceerd: ´Zeeuwse mossels´. Dat werd mijn literaire debuut. Het ging over een jongen die op bezoek gaat bij zijn tante in Zeeland en dan dingen zegt als: Tantetjelief, wat doet u nu. Ik zal er maar verder niet uit citeren. In die jaren nam ik me voor om als ik eenmaal afgestudeerd was iets te beginnen met een rijke advocate in wier appartement in Oud-Zuid ik mijn leven van lezen en nietsdoen kon voortzetten. Of anders werd ik visser of houthakker in Scandinavië. Maar toen het eenmaal zover was, koos ik ervoor om de zelfontplooiing toch maar niet overboord te gooien en verder te studeren: Literatuurwetenschap in Brussel. Daarna ging ik een halfjaar naar Parijs, samen met mijn vriendin, de liefde van mijn leven, die ik op een gala van HEBE had leren kennen. Toen we terugkwamen, begon ik bij uitgeverij Van Oorschot, de uitgever van Bij nader inzien. Eerst als ‘pakknecht’, daarna als redacteur. Met schrijven was ik ondertussen in Parijs weer begonnen. In 2009 werd er voor het eerst een verhaal opgenomen in literair tijdschrift De Gids, waarna ik in contact kwam met Bart Kraamer, redacteur van uitgeverij Meulenhoff. Daar verscheen in september van 2011 mijn boek Nestvlieders. •
Merijn de Boer – 1982 • 2006 Nederlandse taal en cultuur cum laude • 2007 Literatuurwetenschap cum laude, interuniversitaire studie in België • 2006-heden schrijver
• 2008-heden redacteur literair tijdschrift Tirade • 2008-heden redacteur uitgeverij Van Oorschot • 2011 Nestvlieders, een bundel van twee korte en twee lange verhalen, bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2012