05 tekst • Fenneken Veldkamp beeld • Danny Schwarz
Oud-minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin sprak in september zijn oratie uit als hoogleraar Rechten van de Mens. Zijn band met de UvA gaat ver terug: hij studeerde en promoveerde er, zijn vader was er hoogleraar. Hirsch Ballin is fel tegen de samenwerking van zijn partij, het CDA, met de PVV. Een gesprek dat geen politiek gesprek mocht worden, maar het onvermijdelijk wel werd.
Wat betekent het voor u dat u juist in deze stad en aan deze universiteit hoogleraar bent geworden?
‘Het betekent veel voor me dat ik hier terugkom. Mijn aankomst, eerder dit jaar in de Oudemanhuispoort, waar ik zoveel voetstappen heb liggen en nog zoveel herken van toen ik hier studeerde en aan mijn proefschrift werkte, was al heel bijzonder. Amsterdam is een stad van aankomst voor veel mensen met verschillende levensgeschiedenissen. Dat heb ik eigenlijk altijd heel mooi en inspirerend gevonden. Steden waar mensen aankomen en een nieuwe levensfase beginnen, zonder dat de vorige levensfase weg is, daar heb ik het ook over gehad in mijn oratie. Want dat is een van de dingen die volgens mij in het huidige debat uit het oog wordt verloren. Migreren betekent niet dat je je identiteit, persoonlijke banden, cultuur en gevoelens, opgedaan in je land van herkomst, achter je laat maar dat dit zaken zijn die je meebrengt, ínbrengt. Dat gold ook voor mijn vader, die in 1939 als joodse vluchteling uit nazi-Duitsland naar Amsterdam kwam. Hij bracht ervaringen mee en verbondenheid met de cultuur van schrijvers als Goethe en Freytag. Dat was niet weg toen hij Nederlander werd. In 1959 werd mijn vader hoogleraar Auteursrecht. Toen hij zijn oratie uitsprak – ik heb zijn toga gedragen tijdens míjn oratie – zat er op de rij voor mijn moeder en mij iemand die over het accent van mijn vader begon. Mijn vader was Nederlander geworden en sprak zeer verzorgd Nederlands, maar met een onvermijdelijk accent. Die man zei tegen zijn buurman: ‘Ja, hij is een Duitser’, niet wetend hoe dit commentaar bij ons aankwam. Maar mijn vader voelde zich zeer welkom aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de UvA.’ Heeft u ook les gehad van uw vader?
‘Ik ben een andere richting opgegaan, ik ben me gaan specialiseren in staatsrecht en bestuurskunde, maar ik heb desalniettemin zijn colleges gevolgd. Dat was een belevenis. Ik had jarenlang thuis meegemaakt met hoeveel toewijding en plezier hij zijn colleges voorbereidde. Hij probeerde er altijd iets bijzonders van te maken, hij híeld van het auteursrecht, van de creativiteit van mensen, van taal, wetenschap, literatuur. Het was mooi om dat ook in de praktijk van de collegezaal te zien.’ Welke docenten zijn voor u van blijvende betekenis geweest?
‘Ik heb veel inspirerende docenten gehad, bijvoorbeeld Hein Schermers, die internationaal publiekrecht doceerde,
en met wie we een studiereis naar Brussel, Luxemburg en Straatsburg maakten. Dat was mijn eerste kennismaking met de Raad van Europa en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Mijn promotor, Luuk Prakke, stimuleerde mij enorm in mijn keuze voor de wetenschap na mijn studie. En niet te vergeten een van de docenten strafrecht, Alfred Heijder. Heijder gaf een nieuw vak, criminele politiek, over beleid op het gebied van strafrecht. Hij verbond het juridische denken met inzichten uit de sociale psychologie en de criminologie. Hij keek naar de verklaring van crimineel gedrag en welke patronen je kunt beïnvloeden als je op dat criminele gedrag reageert. Dat is precies wat ik tussen 2006 en 2010 in praktijk mocht brengen op
‘De meerderheid moet zich ervan bewust zijn dat ze de minderheid van morgen kan zijn’ het ministerie van Justitie: niet alleen naar straf kijken als zichtbare afkeuring van gepleegd onrecht, maar ook in de betekenis van voorkomen van herhaling, door verandering van gedrag. En daar schiet het huidige beleid tekort als er over straf wordt gesproken.’ Waar doelt u op?
‘Er wordt gesproken alsof hard straffen het enige is dat telt. Er leeft veel ongenoegen in de samenleving en sommige mensen ontladen dat op hele bevolkingsgroepen, die volgens hen verantwoordelijk zijn voor onveiligheid en crimineel gedrag. Maar om serieus te reageren op dat ongenoegen moeten we ons in de eerste plaats verdiepen in de daders van crimineel gedrag en de vraag wat hen daartoe heeft gebracht. En misschien nog wel belangrijker: wat het is dat ze
er niet van heeft kunnen weerhouden. Als je criminaliteit doeltreffend wilt bestrijden, dan is het van enorm belang om recidive te voorkomen, dat is namelijk het grootste probleem in Nederland. Recidive voorkom je door gedragspatronen te beïnvloeden, en daarvoor moet je weten wat de ontwikkeling van crimineel gedrag veroorzaakt. Dat kunnen factoren in de opvoeding zijn, daarom zijn 12-minners destijds in ons vizier gekomen. Maar je moet ook kijken naar verslaving, tekort aan opleiding, psychische stoornissen en de verkeerde sociale omgeving. In de vorige periode op Justitie hebben we de verbinding met de geestelijke gezondheidszorg gelegd, dat zie ik als een van de belangrijkste zaken die we hebben bereikt. En de gedachtegang dat straf en zorg verbonden moeten zijn, gaat terug op wat ik bij Heijder heb geleerd.’ In uw oratie ging u in op het spanningsveld tussen burgerrechten en mensenrechten. Waar zit die spanning?
‘Burgerrechten, rechten waarvoor je staatsburger moet zijn, zijn historisch verbonden met de rechten van de mens. Maar het staatsburgerschap heeft een januskop gekregen. Enerzijds heeft het een vriendelijk, positief gezicht, want iemand die staatsburger is participeert volledig in de politieke aspecten van de samenleving, bijvoorbeeld door middel van het kiesrecht. Maar anderzijds wordt het staatsburgerschap nu ook gebruikt om af te grenzen, om te proberen een land te behouden voor degenen die er al waren, met uitsluiting van degenen die er zijn gekomen maar die het staatsburgerschap niet hebben en niet krijgen. Dat kunnen bijvoorbeeld rechtmatig verblijvende vreemdelingen zijn. Als die langdurig in een land verblijven en ingeburgerd zijn, maar er niet de kans krijgen om alle rechten uit te oefenen, dan blijft er een kloof bestaan met de samenleving waar ze deel van uitmaken.’ Hoe zit dat op dit moment in Nederland?
‘In Nederland wordt in het concept-wetsvoorstel over het nationaliteitsrecht gesproken over nieuwe eisen en beperkingen voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Verder zijn er de voorstellen voor verhoging van de inkomenseis naar minstens 120 procent van het minimumloon, invoering van een borgsom, invoering van een toets waaruit blijkt of de band met Nederland groter is dan de band met andere landen. Dit zijn verborgen uitsluitingsmechanismen. Ze maken helaas deel uit van het kabinetsbeleid, dat ook een drempel wil opwerpen tegen een dubbele nationaliteit. Meer dan een miljoen mensen in Nederland heeft meer dan