Utrechtstudent journal 2e editie I September 2020 For The Young (Bio)Medical Scientist Vallen en opstaan: met Hans moleculairehoogleraarClevers,genetica Original article: CoronarySymptomsSex-SpecificinAcuteSyndrome Open Science: een drieluik
Uitgave September 2020 Uitgever: Dit journal is een uitgave van studenten van de faculteit Geneeskunde en GezondheidswetenschappenKlinische
Redactie: Marin Bont, Sophie Croon, Jasmijn van Es, Demi de Jong, Mirna Klaassen, Anna Vera Verschuur Hoofdredactie: Demi de Jong Eindredactie: Sophie Croon Vormgeving: Sophie Croon en Barbara Hagoort Teksten: Mirna Klaassen, Sophie Croon, Alexander Hulsbergen, Jasmijn van Es, Meggie Lisette Nieuwenhuizen, Nick Weaver, Apollo Society Utrecht, Marin Bont, Bas ter Brugge, Anna Vera Verschuur, Inger-Lise Schuffel, Johanna Eikelenboom en Marcel van der Heyden Fotografie: Thomas Dobber, Babet HogervorstKramer, Ivar Pel, Thinkstockphotos.com, Pond5, Unsplash.com, UBU Open Science, Wikimedia Commons Contactgegevens www.utrechtstudentsjournal.nlusj@umcutrecht.nl: of vind ons op Instagram @utrechtstudentjournal. Met speciale dank aan: Hans Clevers, Alice Couwenberg, Lenny Verkooijen, Anika Schoenmaekers, Monika Hollander, Erna ErdtsieckErnste, Elsken van der Wall, Mark van Treijen, Gerlof Valk, Sophie Bots, Heleen Romeijn, Marco Houterman, Coco de Koning, Jovanka Bestebroer, Marc Bonten, Gerda Ten Dam-Temmink, Maartje Rohaan, Joni Remmits, Joyce Brown, Roos de Jonge, Eric Trinthamer, Valentijn Schweitzer, Louis Bont, Marcel van der Heyden, Bastiaan van de Klis, José Puijk van den Berg, Thijs Bekkers en het U-fonds. Colofon Utrechts Universiteitsfonds Met medewerking van:
InhoudVerderinditnummer: Inhoud 06 42 40 0812262830 De wetenschapper en de journalist COVID-19: een kijkje onder de motorkap Toekomst in wetenschap:de Prof & PhD Open Science: een drieluik Vallenopstaanen met OriginalCleversHansarticle: Sex-Specific Symptoms in ACS Onderzoek in eigen huis: Speerpunt Circulatory Health Van casus naar thesis COVID-19: een kantelpunt in onze maatschappij? De moedige patiënt 4638363239 COVID-19: de touwtjes in handen Onderzoek in eigen huis: Speerpunt Cancer Ethische kwesties: SpeerpuntOnderzoekZoekreserveverpleegkundingenkorpsdeovereenkomstenineigenhuis:Infection&Immunity Utrechtstudent journal 18 3
Nijbakker-Morra Stichting Aanmoedigingsprijs Wat: prijs voor studenten die uitmuntend fundamenteel of toegepast kankeronderzoek hebben uitgevoerd tijdens hun onderzoeksstage Wie: studenten Geneeskunde en Biomedische wetenschappen Wanneer: deadline 1 november 2020 Prijs: reisbeurs van 1500 euro
Multidisciplinair Immuno-Oncologie symposium Wat: symposium georganiseerd door twee oncologen en een longarts. Waar: Amersfoort. Wanneer: 29 oktober 2020.
Wat: prijs die besteed kan worden aan cardiovasculair onderzoek in het buitenland tijdens de studie Wie: studenten Geneeskunde en Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht Wanneer: deadline 1 oktober 2020 Prijs: 2500 euro Hanneke Schreurs afstudeerprijs Wat: de Hanneke Schreurs Afstudeerprijs wordt in 2020 uitgereikt aan een student met het beste eindwerkstuk of afstudeerscriptie over (publieke) gezondheid Wie: studenten van Nederlandse MBO’s, HBO’s en universiteiten, die tussen 1 januari 2019 en 28 september 2020 (zullen) zijn afgestudeerd op een onderwerp rondom publieke gezondheid Wanneer: deadline 2 oktober 2020 Prijs: 750 euro en dag meelopen met een professional die zich bezighoudt met het onderwerp dat past bij de inhoud van het eindwerkstuk/de scriptie
Wat: een beurs voor studenten die een onderzoeksstage gaan doen op het gebied van cardiovasculaire aandoeningen voor een periode van minimaal 4 maanden. Wie: masterstudenten Wanneer: deadline 1 september 2020 Prijs: 3000 euro. Stichting van Wijck-Stam-Caspersfonds
Agenda Auteur: Mirna Klaassen (6e UU)jaarsSophiestudentgeneeskundejaarsUU)enCroon(1eSUMMAstudent
Studentenbeurs Dr. E. Dekker programma van de Hartstichting
Wat: congres georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie met als thema ‘netwerkgeneeskunde’. Wanneer: 5 & 6 november 2020. Online Dutch Congress of Rehabilitation Medicine
NVVC Najaarscongres online
Contactpersoon voor aanvragen: L.P.Hofstra@umcutrecht.nl
Prijzen & Beurzen Congressen Agenda
Wat: congres georganiseerd door de Nederlands Vereniging van Revalidatieartsen met als thema ‘Innovatie met impact; revalidatie in de nabije toekomst’. Wanneer: 12 & 13 november 2020. 4
Wat:Dermatologendagen meerdaags congres voor dermatologen en AIOS dermatologie. Waar: Den Haag. Wanneer: 24 & 25 september 2020.
voor je ligt een zeer gevarieerd en divers tijdschrift dat je hopelijk met plezier zult lezen. Wil je ons helpen met de volgende editie? Mail dan naar usj@umcutrecht.nl Veel Jasmijnleesplezier!vanEs, Demi de Jong, Marin Bont, Mirna Klaassen, Sophie Croon, Anna Vera Verschuur Sophie Croon Marin Bont Jasmijn van Es Anna Vera Verschuur Demi de Jong Mirna Klaassen 5
Lieve lezer, Voor je ligt de tweede editie van het Utrecht Student Journal. Het afgelopen half jaar heeft de wereld op zijn kop gestaan. Wij hebben in de tussentijd een nieuwe editie voor je gemaakt. De corona pandemie heeft iedereen geraakt, heeft de zorg en de wetenschap onder een vergrootglas gelegd en heeft ons aan het denken gezet. In no time werd het onderwijs en de zorg gedigitaliseerd – zal dit de toekomst zijn? Nog nooit kon je zo gemakkelijk publiceren in corona tijd – rammelt de wetenschap?
Niet als gebruikelijk gereviewde artikelen hebben bijgedragen aan snel beschikbare informatie over het nieuwe coronavirus, maar hebben ook veel verwarring gezaaid – hoe moeten we omgaan met open science? In een drieluik praten we je bij over wat Open Science inhoudt en hoe we er mee om moeten gaan. Bij velen van ons leven er veel vragen over de toekomst, de geschiedenis vertelt ons dat pandemieën voor een kantelpunt in de maatschappij kunnen zorgen, kan de geschiedenis ons helpen voorbereid te zijn? Moeten we een reserve legioen aan verpleegkundigen opleiden? Johanna Valk blikt terug op de overspoeling van de zorg in coronatijd. Misschien ben je ook wel een beetje corona-moe en wil je liever mijmeren over je eigen toekomst, ga je een PhD doen of toch niet? Prof. Lenny Verkooijen en Phd Alice Couwenberg vertellen je in een interview over hun ervaringen en Hans Clevers reflecteert met ons op zijn carrière. Patiënte Gerda ten DamTennink vertelt ons over haar deelname aan een experimenteel onderzoek, wat kunnen wij artsen en onderzoekers hier van Inleren?de vorige editie hebben de drie speerpunten Child Health, Regenerative Medicine en Brain zich al voorgesteld. In deze editie lees je over de speerpunten Infection & Immunity, Cancer en Circulatory Health. Ook lees je wat voor onderzoek zijn Kortom,doen.
Een kijkje De motorkap Onder
COVID-19:6
Auteur Alexander Hulsbergen, 6e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht, UMC Utrecht
Hoe cru het ook klinkt: wetenschap gedijt in tijden van nood. Als mensen écht vooruitgang willen, komt dat er vaak wel. Denk aan ebola: al in de jaren ’70 ontdekt, maar het eerste vaccin werd in 2019 geïntroduceerd –zo’n vijf jaar na een epidemie die wereldwijd krantenkoppen haalde. Of penicilline: de grootschalige introductie daarvan is vrijwel geheel te “danken” aan de Tweede BetekentWereldoorlog.ditdatwebinnenkort ook een vaccin of behandeling voor Covid-19 mogen verwachten? De wetenschapsmachine draait in ieder geval overuren. Toch lijkt een einde voorlopig nog niet in zicht. Wie de afgelopen weken het Covid-nieuws heeft gevolgd (wie niet?), kon zien dat de zoektocht naar de coronagraal niet zonder horten en stoten verloopt. Het lijkt wel alsof de beperkingen waar de wetenschap sowieso al mee kampt nu door de pandemie één voor één duidelijk worden uitvergroot. Om een paar voorbeelden te noemen: Veel publicaties, weinig efficiëntie Kort na het uitbreken van de pandemie groeide het aantal papers over Covid-19 haast net zo hard als het aantal patiënten zelf. Inmiddels geeft een Pubmed search op synoniemen van Covid-19 bijna 15.000 (!) hits, preprint servers niet meegerekend, en is er zelfs al een “Journal of Sars-Cov-2 and COVID-19” in de maak. Publiceren is een verdienmodel en waar aandacht zit, zit geld. Veel universiteiten en individuele wetenschappers zullen daar een graantje van mee willen pikken. Nog nooit was het zo makkelijk om met retrospectieve data en kleine patiëntengroepen in de Lancet te De draait overuren tijdens de COVID-19 crisis. De gebreken en problemen die altijd al aanwezig waren, komen daardoor nu pijnlijk aan het licht. Reden voor pessimisme, of toch niet?
wetenschap
Dus: wat nu? Al deze gebreken zijn niet uniek of ontstaan door de pan demie. Overpublicatie, hype, politisering, conflicts of inte rest, matige communicatie van kennis en andere issues be staan al veel langer in de wetenschap en zijn ook al eerder beschreven. De term “reproducibility crisis” wordt wel eens gebruik, gebaseerd op het feit dat de meeste wetenschap pelijke bevindingen niet gereproduceerd kunnen worden. Ik weet niet of crisis het ideale woord is, want oorspronke lijk betekent crisis een acuut moment waarop een situatie twee kanten op kan gaan: de goede of de verkeerde. De problemen van de wetenschap zijn eerder sluimerend.
Bronnen: 7
Tot slot is er nog steeds veel verwarring. Hoe gevaarlijk is het virus nou precies gebleken? Hoeveel mensen maken het door zonder symptomen? Werken mondkapjes nou wel of niet? Kunnen mensen die niet symptomatisch zijn het virus ook verspreiden? Over die laatste vraag deed de Wereldgezondheidsorganisatie een uitspraak die ze kort daarna weer introkken, omdat er onduidelijkheid was over de definitie van asymptomatisch (dat is namelijk iets anders dan presymptomatisch). In deze zee van onzekerheid, met nieuws, fake news, en wetenschappelijke kennis die met de dag verandert, is de status quo voor iedereen die niet fulltime infectioloog is vrijwel niet meer te volgen, laat staan voor de “gewone man”. Dat sommige einzelgängers daar om maar hun eigen (complot)theorieën gaan verzinnen, maakt het ook niet makkelijker.
Dan hydroxychloroquine (HCQ). Dit geneesmiddel, oor spronkelijk tegen malaria, ondergaat een tweede leven in coronatijd dat met elke wending bizarder lijkt te worden. Het begint met een kleine, ongerandomiseerde studie die voorzichtige eerste resultaten laat zien dat HCQ effectief zouden kunnen zijn in de bestrijding van Covid-19 [1]. Veelbelovend, maar de studie is niet zonder beperkingen en zou vooral moeten worden gezien als een stap naar uit gebreider vervolgonderzoek. Maar dat laatste wordt even aan de kant geschoven als de machtigste man in de Westerse wereld weer helemaal losgaat op Twitter: HCQ zijn dé oplossing voor de pandemie en deze studie is daar het bewijs van. Hij neemt ze zelf ook om besmetting te voorkomen! Wat volgt is een stortvloed aan mensen met een mening, en bizar genoeg wordt het een politieke kwes tie: pro-HCQ is pro-Trump, conservatief en Republikeins, en anti-HCQ is anti-Trump, liberaal en Democratisch (als je dit niet gelooft: bekijk even de comments onder een wille keurig niet-academisch youtubefilmpje over HCQ). Achteraf komt de aap uit de mouw: Trump had aandelen in een Frans bedrijf dat HCQ produceerde. Een direct financieel belang, een twitteraccount waar alle ogen op gericht zijn en een zakenman ongehinderd door enig moreel besef: één plus één plus één is drie. Maar het verhaal gaat door. Een nieuwe studie in de Lancet [2] laat zien dat HCQ juist géén effect, maar wel ernstige bijwerkingen hebben. Die studie is inmiddels weer terugge trokken, omdat de data verzameld waren door een privé bedrijf en de auteurs van de studie de data zelf niet konden inzien – ze konden dus ook niet goed ingaan op kritiek op hun resultaten. Overigens zijn de auteurs ook nog bedreigd met de dood vanuit het pro-Trump kamp, want ja, het zal ook niet. In de tussentijd hebben waarschijnlijk duizenden patiënten HCQ gekregen, terwijl we nog steeds niet weten of het middel nou helpt, schadelijk is, of geen van beiden. Misschien wel dat laatste; het laatste nieuws op het mo ment van schrijven is dat de grote studies in het Verenigd Koninkrijk en Nederland worden gestopt omdat tussentijd se analyses geen verschil tussen groepen laten zien. Gebrekkige wetenschapscommunicatie
Vergelijk het met een oude Porsche met 100,000 kilometer op de teller: van buiten ziet ‘ie er gelikt uit, maar als je on der de motorkap kijkt zie je dat allerlei onderdelen flink zijn doorgesleten. Misschien is deze pandemie wel zo’n kijkje onder de motorkap van de wetenschap.
De wetenschapper en de journalist komen. En als je je ongerelateerde onderzoeksvoorstel een draai geeft waardoor er een (niet noodzakelijkerwijs voor de hand liggende) link is met Covid-19, kom je ineens voor veel meer beurzen in aanmerking. Hoeveel van die 15.000+ publicaties gaan écht helpen de coronapandemie te be strijden? Wie zal het zeggen? Geen arts die tijd heeft om alles bij te houden. Hype, politisering en belangenverstrengeling
Ondanks alles ben ik om twee redenen toch wel optimis tisch. Ten eerste: ondanks de versleten onderdelen loopt de Porsche die wetenschap heet nog wel. Al is het op de ma nier “ik gooi twaalf ideeën in het water en kijk wat er blijft drijven”, over het grote plaatje genomen is er wel vooruit gang op termijn, en de coronacrisis kan er vaart achter zet ten. Ten tweede: de pandemie biedt kansen. Juist dit kijkje onder de motorkap kan mensen wakker schudden om meer te gaan nadenken over efficiëntie van het wetenschappelijk proces. Bedrijven huren regelmatig consultants in om hun workflow te stroomlijnen – een investering op korte ter mijn voor meer efficiëntie, dus winst, op lange termijn. Daar kunnen we in de wetenschap misschien wel wat van leren: “Science Efficiency” als wetenschap op zichzelf. Als daar meer prioriteit naartoe gaat, plukken we op de (middel)lan ge termijn de vruchten. Want wie wil nou niet dat zijn Porsche nóg zeker 100,000 kilometer meegaat?
• Uitbreiden van het Utrecht Cardiovasculair Cohort (UCC) en UCC-SMART. Het UCC is een patiëntencohort van, op dit moment, 3500 patiënten waarvan het risicoprofiel voor hart- en vaatziekten bekend is en kan worden ge bruikt in de zorg. Het vasculair preventieprogramma UCC-SMART is ontwikkeld door de afdelingen vaatchi rurgie, interne geneeskunde, cardiologie en neurologie. We werken samen met de afdelingen epidemiologie en radiologie. Inmiddels hebben al meer dan 13.000 pati enten het programma doorlopen. Door middel van het UCC kunnen onderzoekers de data gebruiken voor hun onderzoek, zonder dit zelf eerst nog te moeten verzamelen.
Circulatory Health is een van de zes speerpunten van het UMC Utrecht. Zorg, onderzoek en onderwijs binnen het thema 'hart & vaten' is gebundeld in dit speerpunt. Het programma bevat een poliklinisch hart- en vaatcentrum, een grootschalig cardiovasculair onderzoekscohort, een laboratorium waarin krachten worden gebundeld en toekomstgericht onderwijs op het gebied van hart- en vaataandoeningen. Het algehele doel van het speerpunt is om de ziektelast voor mensen met deze aandoeningen te verminderen en te voorkomen. Er zijn samenwerkingsverbanden met de tien divisies die het UMC Utrecht kent, om zo de verbinding te leggen op het gebied van hart- en vaatziekten. Onder het speerpunt vallen vier focusgebieden: hartfalen, cerebrovasculaire ziekte, atherosclerose & aneurysmata, en hoog risico & preventie van hart- en vaatziekten. Deze focusgebieden omvatten patiëntengroepen waar onder zoek naar wordt gedaan mede vanuit de invalshoeken di versiteit en global health. In 2018 heeft het speerpunt het Hart- en vaatcentrum op gericht, een multidisciplinaire polikliniek voor patiënten met hart- en vaatziekten, of ernstige risicofactoren hier voor. Hier werken de disciplines vaatchirurgie, cardiologie, neurologie en vasculaire interne geneeskunde samen om zo de beste zorg te kunnen bieden aan de patiënt. Dit wordt gedaan door zowel de risicofactoren als de acute problemen samen aan te pakken.
Onderzoek in eigen huis Speerpunt
Wist je dat... Het speerpunt in 2018 een Hart- en vaatmagazine heeft uitgebracht? Hierin staat uitgelicht waar het speerpunt zich mee bezighoudt, professionals aan het woord, en de plannen voor de komende jaren. Je kunt het tijdschrift vinden op de website van het UMC Utrecht Hart- en vaatcentrum.
Circulatory health 8
Functie: Programmamanager Circulatory Health Achtergrond: Bachelor in commerciële economie en een Master in beleid, communicatie & organisatie. Marco Houterman
Het speerpunt ondersteunt drie verschillende keuzecur sussen in de bachelorfase van Geneeskunde en Biomedische wetenschappen. Dit zijn "pathofysiologie van het hart" (over de hartspier en hartaandoeningen), de rol van de vaatwand en bloedstroom (over de circulatie en ef fect van aandoeningen op de circulatie) en cardiac pa thofysiology (moleculaire basis, preventie, diagnose en behandeling van hartafwijkingen). Studenten die interesse hebben in hart- en vaatziekten krijgen zo een combinatie van theorie en praktijk waarbij ook de link wordt gelegd met actueel wetenschappelijk onderzoek.
• Het versterken van de ketensamenwerking van de regio nale zorg. Als tertiair centrum bijdragen aan de preven tieve zorg door bijvoorbeeld een CVRM-advies te geven aan huisartsen na een poliklinisch bezoek aan het Harten vaatcentrum.
Naam: Drs. Marco Houterman
De planning voor de komende jaren:
• Oprichten van een Circulatory Health Laboratorium om zo de samenwerking tussen medewerkers in het labora torium die zich bezighouden met hart- en vaatziekten te verbeteren en de onderlinge bereikbaarheid te vergroten.
Auteur Jasmijn van Es, 5e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht
• Vermeld hierbij welk onderzoeksgebied je interessant lijkt, en wat voor type onderzoek je graag wilt doen. Hoe meer informatie je geeft, hoe beter je gekoppeld kan worden aan een onderzoeker die bij jou past!
Het algehele doel van het speerpunt is om de ziektelast voor mensen met hart- en vaatziekten te verminderen en te voorkomen
“ “ 9
Onderzoek in eigen huis
Onderzoek doen bij speerpunt Circulatory Health?
• Voor meer informatie zie de website van het UMC Utrecht Speerpunt Circulatory Health
• Mail naar: hartenvaten@umcutrecht.nl
• Advies: kijk waar en wat je wilt doen qua onderzoek en neem vervolgens contact op met de mensen binnen de onderzoeksthema’s. Je kunt de emailadressen van de PI’s terugvinden op de UMC Utrecht website. Er is vaak wel plek om onderzoek te doen.
Auteur Jasmijn van Es, 5e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht
Adverse Drug Reactions to GuidelineRecommended Heart Failure Drugs in Women: A Systematic Review of the Literature Achtergrond Vrouwen hebben een 1,5 keer zo groot risico op het ontwikkelen van adverse drug reactions (ADRs), schadelijke en onbedoelde reacties op medicijnen, als mannen. Vrouwen hebben een hogere kans op ernstige ADRs waarvoor ze ge hospitaliseerd moeten worden, en ze hebben een hogere kans om te stoppen met hun behandeling vanwege een ADR. Het is lastig om geslachts-specifieke ADRs te evalueren gezien deze weinig voorkomen bij de jonge, veelal manne lijke proefpersonen met weinig comorbiditeiten die meedoen aan klinische tri als. Daarnaast zijn vrouwen ook ondervertegenwoordigd in de eerste fase van klinische trials, waarin verdraagzaamheid en dosis-gerelateerde ADRs onder zocht worden. Waarom is het belangrijk? Patiënten met hartfalen (HF) hebben door de hoge prevalentie van comorbidi teiten en polyfarmacie een verhoogd risico op ADRs. Vrouwen met HF worden minder vaak volgens de richtlijn behandeld, mogelijk vanwege een verhoogd risico op bepaalde ADRs. Gezien de ondervertegenwoordiging van vrouwen in alle fasen van klinische HF trials is er echter nog weinig bekend over vrouwspe cifieke ADRs voor medicatie die de HF richtlijnen voorschrijven. Deze informa tie is belangrijk om de behandeling van HF patiënten te kunnen afstemmen op hun ADR risico en zo onnodige ADRs te kunnen voorkomen.
Wat hebben ze gedaan en wat zijn de uitkomsten?
Dit artikel is een systematische review naar geslachts-specifieke ADRs bij de door richtlijn aanbevolen medicijnen voor hartfalen.
De auteurs hebben in PubMed Medline en EMBASE gezocht naar relevante arti kelen met behulp van de volgende zoektermen: female, women, male, men, sex, gender voor het geslachts-specifieke deel van de zoekstrategie, heart failure, heart decompensation, cardiac decompensation voor hartfalen en drug-related side effects and adverse reactions, side effect, adverse effect voor ADRs. De door de richtlijn aanbevolen medicijnen voor hartfalen zijn gebaseerd op de 2016 HF behandelrichtlijnen van de European Society of Cardiology. Er zijn 5 groepen hartfalen medicijnen: Angiotensine converterede enzym (ACE) remmers, bètablokkers, angiotensine II receptor blokkers (ARBs), mineralocorticoïde receptor antagonisten (MRAs) en ivabradine. In dit artikel is ook gekeken naar digoxine, vanwege de gesuggereerde schadelijke effecten voor vrouwen. Dit leverde 9424 artikelen op, waarvan er 356 daadwerkelijk aan alle zoekter men voldeden en doorgingen naar de full-text screening. De auteurs hebben vervolgens deze 356 artikelen gelezen op zoek naar relevante informatie voor de onderzoeksvraag. Artikelen werden in deze fase geëxcludeerd als er geen geslachts-specifieke data beschikbaar was, de onderzoeksopzet sloot aansloot bij de zoekcriteria, het artikel geen ADR-specifieke data bevatte, de schrijftaal niet Nederlands of Engels was of de volledige tekst kon niet worden achter haald. Na exclusie bleven 11 artikelen over. Dit was maar 7% van het totaal aan tal artikelen met ADR data (155). 10
Onderzoek in eigen huis Speerpunt Circulatory Health
Functie: PhD Candidate, Laboratory for Experimental Cardiology, University Medical Center Utrecht Achtergrond: MSc in Global Health
Origineel manuscript: Eerste auteur: Drs. Sophie Bots
ScienceOnderzoek in eigen huis Speerpunt samenvatting 11
In 4 studies werd een hoger aantal ADR’s bij vrouwen gevonden ten opzichte van mannen. Deze studies onderzochten het aantal ADR’s bij ACE-remmers of digoxine. In 1 studie werd een verhoogd aantal ADR’s gevonden bij mannen die behandeld werden met mineralocorticoïde receptor antagonisten. De overige studies vonden geen significant verschil in ADR’s tussen mannen en vrouwen. Het lage aantal studies en participanten maakt het echter lastig om harde conclusies te trekken. Wat is de relevantie van dit artikel? Dit artikel laat zien dat er een gebrek is aan geslachts-specifieke kennis over ADRs bij de door de richtlijn aanbevolen medicijnen voor hartfalen. Dit gebrek aan geslachts-specifieke data is vergelijkbaar met de beperkte toename van vrouwelijke deelnemers in klinische trials, twee problemen die met elkaar verbonden zijn. Echter, als we wachten totdat er voldoende vrouwen meedoen aan klinische trials, missen we de kansen om relevante ADR gegevens boven tafel te krijgen. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in klinische trials vraagt om een nieuwe aanpak. Doordat maar weinig vrouwen meedoen aan klinische trials, worden ADRs die voornamelijk bij vrouwen voorkomen te zeldzaam om in zulke trials te kunnen oppikken.
Observationele studies kunnen hier een grote bijdragen leveren omdat ze meer vrouwen includeren en dus meer statistische ‘power’ hebben om vrouwspecifieke ADRs te vinden en te rapporteren. De auteurs pleiten daarom voor meer aandacht voor geslachts-specifieke data en vinden dat het rapporteren van geslachts-specifieke data de norm zou moeten. Wat zijn de volgende stappen? Door het gebrek aan geslachts-specifieke ADR data voor de door richtlijnen aanbevolen medicijnen voor hartfalen komen er minder ADRs aan het licht die enkel bij vrouwen voorkomen. Het momenteel beschikbare bewijs wijst op de aanwezigheid van geslachts-specifieke ADR’s, maar dit blijft onzeker gezien het gebrek aan data. Het rapporteren van geslachtsspecifieke ADR’s is niet toegenomen in de afgelopen drie decennia. Er is actie nodig om geslachts-specifieke rapportage de norm te maken in de wetenschap.
Auteur Meggie Lisette Nieuwenhuizen 6th year CRU+ medical student UMC Utrecht/UU
In the Netherlands, most patients with ACS-like symptoms first contact the general practitioner (GP), or after office hours, the relevant services in primary care (OHS-PC). In a life-threatening situation, they can call the emergency number 112 for directly an ambulance [5]. At the OHS-PC, a triage nurse assesses the urgency of the patients’ call. For support, the triage nurse uses a semi-automatic decision support system for urgency allocation, the socalled ‘Netherlands Triage Standard’ (NTS). The NTS is an
The sex-specific relation between the number of symptoms presented and acute coronary syndrome in the OHS-PC setting
BACKGROUNDABSTRACT
High urgency allocation is essential for improving ACS patients’ prognosis, but early recognition remains challenging. Presenting with many symp toms in a short time could result in a higher risk of (mis)interpretation and wrong urgency allocation.
OBJECTIVE To determine the sex-specific relationship between the number of symptoms (many versus few) and (i) urgency allocation, and (ii) ACS in patients with suggestive ACS symptoms calling the out-of-hours services in primary care. METHODS Tape recordings of suggestive ACS patients were analysed. Follow-up data on diagnosis was collected from the patient’s general practitioner. Relationships were investigated using univariable and multivariable analyses with adjustment for sex and age.
CONCLUSION Patients presenting with three or more symptoms received a high urgency allocation more often than those with less symptoms, but there was no clear relationship with ACS, except in women after adjust ment for age.
INTRODUCTION
Coronary heart disease (CHD) is an important global health problem, notably in developed countries such as the Netherlands [1-4]. In the Netherlands, 8,434 persons died of CHD in 2018; 5,122 because of myocardial infarction (MI) [4]. Although CHD is still one of the major causes of death, there is a visible downward trend due to lower incidence. This is because of a reduction in (second hand) smoking and increased survival by improved treatment [4]. A crucial step towards adequate treatment is early recognition and diagnosis [1-4]. Timing is important, especially in the acute setting; to detect those with acute coronary syndrome (ACS) among those with chest discomfort. Early treatment of ACS patients improves prognosis (‘time is muscle’) by preventing myocardial necrosis [1-3, 5].
LIST OF ABBREVIATIONS ACS Acute coronary syndrome CHD Coronary heart disease CI Confidence interval CRF Case report form GP General practitioner ICPC International Classification of Primary Care MI Myocardial infarction NSTEMI Non-ST elevation myocardial infarction NTS Netherlands Triage Standard OHS-PC Out-of-hours services in primary care OR Odds ratio STEMI ST-elevation myocardial infarction TIA Transient ischemic attack U(1-5) Urgency level (1-5) UAP Unstable angina pectoris 12
RESULT We evaluated 3,336 patients, mean age 58.3±19.8 years, 45.1% men, and median number of three symptoms; 1,041 (31.2%) had ≤two (‘few’), and 2,295 (68.8%) had ≥three (‘many’) symptoms. 2,060 (61.8%) had follow-up data. ‘Many symptoms’ patients received a higher urgency allocation (crude OR 1.64 (95% CI 1.41-1.92), adjusted OR 2.08 (95% CI 1.762.45), both p<0.001). ‘Many symptoms’ had no clear relationship with ACS (crude OR 1.07 (95% CI 0.791.44), p=0.674, adjusted OR 1.36 (95% CI 1.00-1.86), p=0.051), except in women after adjustment for age (adjusted OR 2.35 (95% CI 1.35-4.08), p=0.002). Women had more often ‘many symptoms’ than men (72.6% vs. 64.1%, p<0.001).
Our aim was to assess the sex-specific relation between the number of symptoms (dichotomized in many and few) and (i) the urgency allocation and (ii) diagnosis of ACS in the OHS-PC setting.
When the triage nurse does not agree with the NTS urgency level, the nurse may ‘overrule’ the NTS-generated urgency level, and either upgrade or downgrade this level [5, 6].
The NTS was created with the aim to pursue efficiency and safety of medical care [5]. This, however, was not yet evalu ated in patients with ACS-like symptoms. In OHS-PC, a missed MI occurred in 0.006% yearly in the Netherlands Chest[5].
This study is part of the Safety First study, an observational study aimed at improving efficiency and safety of telepho ne triage of patients with symptoms suggestive of ACS or transient ischemic attack (TIA)/stroke. Telephonic triage re cordings, urgency allocation, and patients’ clinical outco mes were evaluated. We used data of seven OHS-PC locati ons in the Netherlands. Symptoms, pain score, medical history, cardiovascular risk factors, drug use, call characteris tics and urgency levels were registered electronically. The final diagnosis was retrieved from the patient’s GP.
Previous studies suggested that women with ACS presen ted with more symptoms, received lower urgency allocati on, experienced longer delay to medical care, and had higher mortality than men with ACS [1-2, 7-10]. It was sug gested that recognition of ACS may be negatively influen ced by multiple symptoms [7]. However, research shows conflicting results regarding the number of symptoms pre sented when the patient was suspected of suffering from ACS, and the final presence or absence of ACS [3, 9-11].
Urgency allocation was dichotomized in high urgency (ur gency level 1 and urgency level 2) and low urgency (urgen cy level 3 through urgency level 5).
Original articles algorithm with hierarchically ordered questions popping up when the triage nurse has chosen the entry complaint out of 56 options. One of these is chest pain. Six urgency levels are used, each linked to a response time to receive medical care, considered suitable in that situation (Appendix 1).
Data collection In the years 2014-2017, triage recordings of patients sus pected of ACS, were collected at seven OHS-PC locations in the vicinity of Utrecht. Based on presented symptoms, the GP’s assigned an International Classification of Primary Care (ICPC) code. Several ICPC codes were considered suggestive for ACS (Appendix 2). [12] Recordings included in this study consisted of a random sample per ICPC code and specific keywords used, to crea te a realistic variety of suspected ACS presentations. The specific keywords were: chest pain, pain on chest, com plaints related to the heart, heart, myocardial infarction and heart attack. Exclusion criteria were: no telephonic triage conversation, conversation with a patient younger than eighteen years old, conversation with a passer-by, recor dings with poor audio quality, missing relevant personal data, unknown GP, GP who does not provide follow-up data, no keywords and untraceable recording.
Follow-up information, including the final diagnosis, was collected by the researchers by contacting the patient’s GP. When the final diagnosis concerned an ACS, more specific information about the type of ACS (unstable angina pecto ris (UAP), non-ST elevation myocardial infarction (NSTEMI) or ST-elevation myocardial infarction (STEMI)) and the type of intervention (percutaneous coronary intervention or co ronary artery bypass grafting) was collected. Currently, 3,096 recordings were available for analysis (Appendix 3 Flowchart). Determinants This study focused on the number of symptoms presented during telephonic triage as a determinant of the presence of ACS. The number of symptoms was based on symptoms heard during telephone triage and registered in the CRF (Appendix 4). Definition of outcome Presence or absence of ACS was based on the information provided by the GP, including hospital letters. ACS was fu rther specified in UAP, NSTEMI, STEMI or non-specified MI.
METHODS Study design
discomfort is the main ACS-like symptom, even though some suggest it to be less common in women with ACS [1-2, 7-9]. Either way, recognizing ACS by telephonic triage is challenging [1]. Symptoms of ACS are non-specific, and multiple disorders may mimic the presentation. One of the complicating aspects could be the number of symp toms presented. Many symptoms could result in communi cation problems and ‘cognitive overload’ of the triage, re sulting in (mis)interpretation of ACS-like symptoms and more likely submitting the wrong entry complaint for the NTS, leading to a less correct urgency allocation [7].
We divided patients into two groups: group 1 consisted of patients with ‘many symptoms’ (≥3) and group 2 of patients 13
Data was collected by researches who listened to the selec ted recordings, assessed inclusion and exclusion criteria and processed the data per recording into a standardized case report form (CRF). This CRF included the patient’s symptoms and complaints and the attributed urgency level. Several answers could be labelled by the triage nurse after discussion with the patient: a question specific answer, ‘yes’, ‘no’ or ‘discussed, but the patient doesn’t know’. When an item was not discussed during the call, this item was la belled as ‘not discussed’.
Urgency allocation
Data analyses
Prior cardiovascular disease, n (%) Coronary artery disease Cardiac arrhythmia Valvular disease Heart failure 575 (32.9) 343 (25.0) 114 (9.8) 89 (7.7)
Female sex, n (%) 1831 (54.9)
Ethical considerations
with ‘few symptoms’ (≤2) mentioned during the triage. We used the chi-square test to compare categorical variables and the Mann-Whitney U test for continuous variables. We did sub-analyses in men and women, the group with proven ACS and the group with proven non-ACS, using crosstabs. Crosstabs, univariable and multivariable logistic regression analysis were applied to compare the number of symptoms with the urgency level allocation and the diagnosis of ACS, to compare the urgency level with the diagnoses of ACS, and to compare sex with the number of symptoms. Results were considered statistically significant if p-value <0.05. All statistical analyses were performed using SPSS software version 26 for Windows.
Male sex, n (%) 1505 (45.1)
Intro call duration (min:sec), median (IQR) 00:17 (00:14)
Cardiovascular risk factors, n (%) Diabetes PositiveCurrentHypercholesterolemiaHypertensionmellitussmokingfamilyhistory of CVD 269 (19.8) 484 (35.6) 324 (25.8) 107 (38.2) 334 (72.8)
Total number of symptoms, median (IQR) 3 (2)
14
Initial conversation partner is patient, n (%) 1684 (50.9)
Approval of the Medical Ethical Committee of the University Medical Centre Utrecht was obtained.
All ACS-like symptoms were more often seen in patients with ‘many symptoms’ (Table 2). Bar chart 1 shows the dis tribution of the number of symptoms, with men presenting on average with fewer symptoms than women.
Table 1: Characteristics of patients with ACS-like symptoms at the time of OHS-PC presentation (nTotal=3336)
All patients and research data were processed anonymised according to the European General Data Protection Regulation. RESULTS Study population 258 triage recordings were screened, of which 120 could be included. These were added to the existing Safety First database, subsequently consisting of 3,336 recordings of patients with ACS-like symptoms who contacted the OHSPC. The median total number of symptoms was 3 (IQR 2). 2,295 patients presented with ‘many symptoms’, 1,041 pa tients with ‘few symptoms’. For 2,060 cases, follow-up data was available (Appendix 3 Flowchart). Table 1 shows the characteristics of patients with ACS-like symptoms at the time of OHS-PC presentation. The mean age of the population was 58.3±19.8 years, and 45.1% were male. Women more often had ‘many symptoms’ than men (72.6% vs. 64.1%, p<0.001). The group with ‘many symtoms’ was younger (mean age 56.7 vs. 62.0 years, p<0.001), had a longer call duration (07:02 (04:19) vs. 06:32 (04:00), p<0.001), more often reported having chest pain (78.8% vs. 72.0%) and palpitations (3.5% vs. 2.2%) as entrance com plaint. Patients with ‘few symptoms’ more often had a his tory of cardiovascular disease (Table 1).
Age, mean ± SD 58.3 ± 19.8
Call duration (min:sec), median (IQR) 06:55 (04:16)
Entrance complaint, n (%) Chest BreathingPalpitationsDyspnoeapain(B) ABCD Circulation (C) ABCD 2538 (76.7) 282 (8.5) 103 (3.1) 103 (3.1) 48 (1.5)
Predictive value of ‘many symptoms’ for urgency allocation Patients with ‘many symptoms’ more often received a high urgency allocation (U1-U2) than those with two or fewer
Abbreviations: ACS = acute coronary syndrome, CVD = cardiovascular disease, IQR = interquartile range Percentages represent valid percentages
Symptoms, n (%) Chest ShortnessRadiationpainpainofbreath 2992 (93.2) 1599 (62.9) 1694 (64.2)
302520151050sexofPercentage Number of symptoms Bar chart 1: Number of symptoms of patients who presented with ACS-like symptoms at the OHS-PC, subdivided into female and male patients 15
Original articles symptoms; OR 1.64 (95% CI 1.41-1.92, p<0.001), and adjus ted OR 2.08 (95% CI 1.76-2.45, p<0.001), after adjustment for female sex and age per year. See table 3 and 4. Relationship between ‘many symptoms’ and ACS For 2,060 patients, follow-up data was available, out of which 234 (11.4%) had a final diagnosis of ACS. Overall, the re was no relation between ‘many symptoms’ and ACS: OR 1.07 (95% CI 0.79-1.44), p=0.674 (Table 5). After adjustment for female sex and age, the adjusted OR was 1.36 (95% CI 1.00-1.86), p=0.051 (Table 6). In men, the crude OR of ‘many symptoms’ was 0.91 (95% CI 0.63-1.33) and adjusted OR 1.01 (95% CI 0.69-1.49) after ad justment for age (Table 7 and 8). In women, the crude OR of ‘many symptoms’ was 1.66 (95% CI 0.98-2.83), p=0.060, and after adjustment for age; adjusted OR 2.35 (95% CI 1.35-4.08), p=0.002 (Table 9 and 10).
Comparison with literature
To our knowledge, this is the first study to evaluate the rela tionship between the number of symptoms, the urgency level allocated, and final diagnosis in patients with ACS-like symptoms in the OHS-PC setting. Presentation of many symptoms could lead to communication problems and ‘cognitive overload’ of the triage nurse. The triage nurse’s intuition, attitude, perception and communication could be affected, and lead to less adequate urgency allocation [7, 13, 14]. Indeed, we showed that ‘many symptoms’ resulted in a high urgency allocation, while it was not related to ACS, except in women after adjustment for age. This is in line with findings that young women with ACS seem to be more difficult to diagnose among those with ACS-like symptoms
DISCUSSION Summary In this observational study, among 3,336 patients who con tacted the OHS-PC with ACS-like symptoms, women re ported having ‘many symptoms’ more often than men (72.6% vs. 64.1%, p<0.001). Patients who presented with ‘many symptoms’ received a higher urgency allocation than those with ‘few symptoms’; crude OR 1.64 (95% CI 1.411.92), adjusted OR 2.08 (95% CI 1.76-2.45) after adjustment for female sex and age. But, ‘many symptoms’ was not rela ted to ACS; crude OR 1.07 (95% CI 0.79-1.44), adjusted OR 1.36 (95% CI 1.00-1.86) after adjustment for female sex and age. However, for women, ‘many symptoms’ was related to ACS after adjustment for age; adjusted OR 2.35 (95% CI 1.35-4.08).
Several[7]. studies evaluated the relationship between the number of symptoms and the presence of ACS in emergen cy departments, with inconsistent results [3, 9, 10, 12]. No 0,4 7,8 19,1 28 22,6 14,5 5,5 1,6 0,4 0,1 Male 0,3 10,7 24,9 28,1 19,6 11,2 3,7 1,3 0,3 0,1
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Female
Limitations
Strengths There are several strengths to this study. Firstly, the study consisted of a large number of participants, with real-life conversations, and assessment of symptoms blinded to the final medical outcome which prevented information bias. Secondly, the large majority of patients with ACS-like symptoms in the Netherlands first contact the GP or OHSPC, and therefore results are generalizable to the Dutch primary care setting and even to the whole domain of peo ple with ACS-like symptoms. Thirdly, the blinding of GP’s, who provided follow-up data for the analyses of the recor dings, prevented selection bias.
This study also has several limitations. Firstly, there was missing data on symptom variables, as these were either ‘not discussed’ or not known by the patient or caller. We considered these missing variables as an absence of these symptoms. This may have caused an underestimation of the number of symptoms in our study. Secondly, not all symptoms were registered in the CRF used by the student researchers, e.g. presence or absence of fatigue. Some pa tients had zero symptoms, which cannot be true. Thirdly, multiple student researchers listened to the recordings and scored the CRFs, this may have led to differences in interpretation of symptoms. Furthermore, not all GPs pro vided follow-up information about the diagnoses, which has led to less data for analyses, and thus a low risk of se lection bias. Lastly, confounders other than sex and age were not considered.
REFERENCES 16
Implications for research and practice
This study shows that triage nurses more often allocate high urgency to patients with ‘many symptoms’, while they do not have a higher risk of ACS than patients with ‘few Tosymptoms’.maketriage safer and more efficient, there is no need to consider the number of symptoms for urgency allocation in general. Although, based on this study, including the num ber of symptoms for urgency allocation in women could be considered. However, more research is recommended on the women-specific relationship between the number of symptoms and the presence of ACS in the OHS-PC setting given the inconsistent results in several studies, and the lack of studies on this topic in the OHS-PC setting.
such studies were conducted in the OHS-PC setting. Two studies of DeVon et al showed no relation between the number of symptoms and the presence of ACS, also not in women separately [10, 12], while our study showed a posi tive relation in women after adjustment for age per year. Differences in symptom reporting and patient selection be tween these studies could have played a role in these fin dings. Three studies selected patients with an abnormal ECG or elevated troponin value [9, 10, 12], while another study selected patients with ‘typical’ symptom(s) [3]. Also, the way of querying symptoms differed among studies, and could have affected symptom presentation [15].
Similar to our study, others showed that women presented with more symptoms than men [9, 10]. Khan et al showed a positive relation for the number of prodromal symptoms, such as unusual fatigue, sleep disturbances, anxiety and arm weakness/discomfort, presented by female ACS pa tients [17]. In our study, older people with ACS-like symptoms more often had ‘few symptoms’ than younger people. This is in line with previous studies performed in patients suspected of ACS who were seen in the emergency department [9]. Two studies demonstrated a reduction in ‘atypical’ symp toms (defined as non-chest pain symptoms) in relation to an increase in age [10, 18]. We did not try to separate ‘typi cal’ from ‘atypical’ symptoms because there is an ongoing debate whether these exist in the acute setting. This differs from patients with stable angina, in which typical and aty pical are well defined.
CONCLUSION Patients presenting with three or more symptoms received more often a high urgency allocation than those with fewer symptoms, but there was no clear relationship with ACS, except in women after adjustment for age.
Twaalf foto’s uit Figuur 2 van het artikel van Shi et al. (gepubliceerd onder een Creative Commons Attribution License), waarin ECadherine, Vimentin of α -SMA in de cellen is aangekleurd, na controle behandeling (0 ng TGF- β 1) of oplopende hoeveelheden TGF- β 1 gedurende 48 uur. Rood omkaderd zijn de overeenkomstige foto’s, 3e op de bovenste rij en de gehele onderste rij. De foto’s zijn 90 graden ten opzichte van elkaar gedraaid. Wie het gehele artikel erbij haalt, ziet deze gekopieerde foto nogmaals terugkomen als een “CTGF”labeling (Figuur 3D, controle) en de “Vimentin 1. η g” foto komt terug in Figuur 1 als controle bij een “Collagen 1” labeling. Belangrijk te melden is dat fraude niet officieel is bewezen.
Oplossing pagina 53, eerste editie Mail je abstact usj@umcutrecht.nl!naar
Jouw artikel in de volgende editie van het UtrechtJournal?StudentAfbeelding32
Open Science
Open Science
Het zal je vast wel eens overkomen zijn: een digitaal artikel of boek dat je graag wil raadplegen is niet toegankelijk. Althans, tenzij je zeventig euro over hebt. Je probeert het nog via PubMed, maar de moed zakt je in de schoenen als de rode UBU-link niet in de hoek verschijnt. Vreemde zaak eigenlijk, want het doel van publiceren is toch dat informatie beschikbaar komt? Veel onderzoekers en beleidsvormers zijn het daarmee eens; dit is dan ook een kernpunt van de zogeheten “open science” beweging. Het zal je niet zijn ontgaan dat open science een hot topic binnen de wetenschappelijke wereld is. Wat moet jij als student, (bio)medicus of wetenschapper weten over open science? Wij zetten de belangrijkste termen op een rij.
Er is geen eenduidige definitie van open science. Het is een parapluterm voor een transparante manier van wetenschappelijk handelen, waarin openheid en samenwerking centraal staan. De Europese Commissie definieert open science als: “a new approach to the scientific process based on cooperative work and new ways of diffusing knowledge by using digital technologies and new collaborative tools. […] shifting from the standard practices of publishing research results in scientific publications towards sharing and using all available knowledge at an earlier stage in the research process” (bron: European Commission). Open science overstijgt dus alle aspecten van de wetenschappelijke werkwijze. Het gaat niet alleen over het openbaar maken van wetenschappelijke resultaten, maar ook om keuzes die
Auteur Nick Weaver, PhD-student UMC Utrecht
Wetenschapsles:
eerder in het proces worden gemaakt. Bijvoorbeeld hoe protocollen, software en onderzoeksdata worden gedeeld, of stappen die genomen worden om maatschappelijke betrokkenheid en communicatie te vergroten. Beleidsmakers kiezen er vaak voor om open science in thema’s in te delen, zodat er concrete doelen gesteld kunnen worden. In essentie kan open science echter beter gezien worden als bewuste werk- en denkwijze en niet een vaststaande set aan regels. Open Access Open access betreft het zo veel mogelijk openbaar maken van wetenschappelijke resultaten en publicaties. Sommige wetenschappelijke tijdschriften zijn alleen toegankelijk als je hiervoor een abonnement hebt. Als student kan je gebruik maken van de abonnementen van de Universiteit Utrecht (via de UBU-link). Dit kost de universiteit een hoop geld. Deze informatie is door de financiële of sociale drempels niet voor iedereen toegankelijk; zoals voor ziekenhuizen in ontwikkelingslanden, kleinere ondernemingen of zelfstandige artsen in Nederland. Steeds meer tijdschriften bieden de optie om artikelen met open access te publiceren, hoewel het vaak duizenden euro’s extra kost om de rechten af te kopen.
Een belangrijke ambitie binnen open science is: 100% open access publiceren. Op Europees niveau werd Plan S geïnitieerd vanuit een internationale groep van onderzoek financiers uit twaalf landen, waaronder de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). In dit plan staat dat vanaf 1 januari 2021 alle wetenschappelijke artikelen die voortkomen uit Europese subsidies voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Het idee is dat dit op twee manieren kan. Allereerst de “gouden route”, wat inhoudt dat een artikel door een uitgever wordt gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift. Daarnaast is er de “groene route” die gebaseerd is op zelfarchivering. Onderzoekers mogen daarmee hun artikel, los van een publicatie in een tijdschrift, middels een open licentie in een institutionele repository (bijvoorbeeld de universiteitsbibliotheek) of vakspecifieke repository (bijvoorbeeld ArXiv of PubMedCentral) plaatsen. 18
Wetenschapsles 19
Repliceerbaarheid
Open Data Open data betreft het beschikbaar stellen van studiematerialen, data, software en scripts. Het doel hiervan is om onderzoeker beter reproduceerbaar en repliceerbaar te maken (zie aparte secties), zodat bias en fouten in gepubliceerd werk tot een minimum wordt beperkt. Data dient gedeeld te worden op een FAIR manier: Findable, Accessible, Interoperable en Reusable. Findable en Accessible gaan met name over waar onderzoeksdata wordt opgeslagen. Steeds meer tijdschriften stellen de voorwaarde dat voldoende data openbaar gedeeld wordt om een experiment te kunnen checken en herhalen. Dit kan bijvoorbeeld in een online archief (zie o.a. Open Science Framework: osf.io). Interoperable en Reusable gaan over het format van de data. Bij voorkeur wordt data beschikbaar gesteld in een vorm die door iedereen gebruikt kan worden. Voor tekst wordt vaak Microsoft Word gebruikt, maar dit is gepatenteerd. Tekstbestanden (.txt) daarentegen zijn wel rechtenvrij. Helaas kan niet zomaar alle data worden gedeeld, zeker niet als het gaat om patiëntgegevens, zoals in veel (bio)medisch onderzoek. De recent ingevoerde Algemene verordening gegevensbescherming maakt dit in veel opzichten extra lastig. Het doel lijkt vooral te zijn dat er in een vroeg stadium wordt nagedacht over hoe en wat er gedeeld kan worden. Zo geeft de Universiteit Utrecht in hun beleidsplan aan dat zij het volgende adagium aanhouden: “as open as possible, as closed as necessary”.
Wagenmakers en collega’s hebben het belang van repliceerbaarheid mooi verwoord: “Research findings that do not replicate are worse than fairy tales; with fairy tales the reader is at least aware that the work is fictional”. In contrast met reproductie gaat het bij replicatie om herhalen van een experiment in een onafhankelijke dataset, om te onderzoeken of dezelfde resultaten worden gevonden bij gebruik van dezelfde methode. Net als bij reproductie is het hierbij belangrijk dat studieprocedures en analysemethoden duidelijk worden vastgelegd. Bij voorkeur gebeurt dit voorafgaand aan een studie middels bijvoorbeeld een trial-registratie, zodat verschillende vormen van bias worden voorkomen. De zogeheten “replicatie crisis” is op dit moment een enorm probleem in de wetenschappelijke wereld. Dit wordt verder besproken in de rubriek Science Revisited. Bronnen
Een fundamenteel principe van open science is dat analyses en resultaten reproduceerbaar moeten zijn. Oftewel: kan met dezelfde data en statistische analyse bij herhaling (ook door iemand anders) hetzelfde resultaat worden gevonden? Om reproductie mogelijk te maken moeten data, software en scripts veilig en gestructureerd opgeslagen worden. Ook moet het op een later moment weer herleid kunnen worden. Denk hierbij aan het apart houden van ruwe data, tussentijdse versies van je database en manuscript opslaan, en back-ups van je data maken op verschillende locaties. Dit klinkt allemaal erg simpel en logisch, maar fouten in data management kunnen onverwacht grote gevolgen hebben. Een Nature artikel uit 2013 werd ingetrokken omdat de onderzoekers het niet eens konden worden over de inhoud van de originele database (zie Brown et al. 2013).
Reproduceerbaarheid
In 2017 deed het Montreal Neurological Institute in Canada een bijzondere aankondiging: al hun onderzoeksdata, waaronder hersenscans, klinische data en DNA-gegevens, zouden in een openbare onderzoeksdatabase geplaatst worden. In hetzelfde jaar lanceerde de Aarhus Universiteit in Denemarken het eerste Open Science Platform, met als doel om samenwerking tussen universitaire onderzoekers en grote bedrijven te faciliteren, zonder gedoe of discussie over patenten en contracten. Dit zijn voorbeelden van voorlopers die wetenschappers over de hele wereld in beweging hebben gebracht op het gebied van Open Science. Op Europees, landelijk en institutioneel niveau is er actief beleid naar Open Science hervormingen; ook de Universiteit Utrecht doet zeer actief mee. In de Wetenschapsles introduceerden we al enkele doelen van Open Science. Zijn de hoge verwachtingen realistisch, of is het voorlopig nog toekomstmuziek? In deze editie van Science Revisited gaan we kort in op een drie uitdagingen binnen de Open Science beweging.
Auteur Nick Weaver, PhD-student UMC Utrecht
Is open science al helemaal open?
Science Revisited: Open voor iedereen Een essentiële voorwaarde voor Open Science is dat het voor alle wetenschappers toegankelijk is. In theorie kan dit bereikt worden door maatregelen te nemen die open access en open data principes waarborgen (zie Wetenschapsles). Universele toegankelijkheid lijkt echter moeilijk te realiseren als je kijkt naar bepaalde praktische en sociale drempels. Denk bijvoorbeeld aan onderzoekers uit arme of afgelegen gebieden, die geen of langzaam internet hebben. Ook onderzoekers die werken bij kleine of slecht gefinancierde instituten zullen onvoldoende budget hebben om toegang tot alle tijdschriften en artikelen te betalen. Vanwege dezelfde financiële beperkingen is het voor sommige onderzoekers niet mogelijk om open access te publiceren, want het kost vaak duizenden euro’s extra om deze rechten af te kopen. Ook de bureaucratie van een organisatie kan meespelen; wat kan je als onderzoeker doen als jouw werkgever het delen van data niet toestaat? Sociale drempels zijn wellicht minder goed te kwantificeren, maar niet minder relevant. Open access tijdschriften en openbare pre-print archieven worden (nog) niet als gelijkwaardig gezien wat betreft kwaliteit en impact in vergelijking met traditionele high-impact tijdschriften. Daarnaast word je als jonge onderzoeker nog regelmatig beoordeeld op je track-record van publicaties, en is het moeilijk aan je baas te verkopen dat je in een open-access blad wil publiceren (zeker als dit ook nog extra kosten met zich meebrengt!). Al met al zal het dus nog wel een flinke uitdaging worden om Open Science daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk te maken.
Quid pro quo De Nederlandse regering wil graag 100% open access publiceren. Het liefst vandaag of gisteren, maar in ieder geval nog in 2020. Studies die door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) worden gefinancierd mogen daarom vanaf 2021 alleen nog maar in open access tijdschriften worden gepubliceerd. Belangrijk is 20
Piraterij en preprints De laatste jaren wordt het steeds makkelijker om de betaalmuren van online tijdschriften te omzeilen en kosteloos toegang te krijgen tot online wetenschap. Enerzijds is dit te wijten aan piraterij. Illegale websites zoals Sci-Hub en LibGen bieden toegang tot tientallen miljoenen wetenschappelijke artikelen. Sci-Hub alleen al heeft meer dan een half miljoen bezoekers per dag. Deze website stelt dat het platform nastreeft om “barriers in the way of science” te verwijderen. Uit statistieken blijkt dat Sci-Hub veel wordt gebruikt vanuit arme landen, wat mogelijk onderzoekers betreft die vanuit financiële overwegingen anders geen toegang zouden kunnen krijgen. Echter profiteren ook andere partijen hiervan – een kwart van de gebruikers komt uit de 34 rijkste landen op aarde. Verder blijkt dat die gebruikers opvallend geclusterd zijn rondom grote universiteiten met goede voorzieningen.
protectionData Poor quality Lawyers want alicencecustom People misinterpretmaythedata
Figuur 1: open science excuse bingo
There's
Bronnen
Een tweede manier om gratis toegang te krijgen is middels preprints, ofwel conceptversies van artikelen die door de auteurs online worden gedeeld. Een potentieel nadeel van deze artikelen is dat ze nog niet peer-reviewed zijn, en de wetenschappelijke kwaliteit dus nog niet is gecontroleerd door vakgenoten. Daarentegen bieden preprints wel de mogelijkheid om openbare discussies over de artikelen te
no API It's complicatedtoo It's too big Thieves will use it projectalreadyThere'sato... We will get tooenquiresmany It's not interestingvery What if we want to sell it later We might want to use it in a paper I don't mind, butelsesomeonemight We'llspamget Terrorists will use it 21
voeren, voordat ze daadwerkelijk in een tijdschrift worden gepubliceerd – ook een soort peer review, stellen supporters van preprints. Excuusbingo Open Science, is dat wel veilig? Het klinkt heel ingewikkeld, hoe moet ik dat praktisch regelen? Mag het wel van mijn baas? Wat als iemand mijn ideeën steelt? Dit zijn enkele voorbeelden van redenen die onderzoekers gebruiken om Open Science principes af niet te gebruiken. Online wordt dit in diverse vormen besproken, onder andere in een “Open Data Excuse Bingo” (zie figuur 1) en in een document met subtitel “How to make friends and get them to give your their data”. Deze documenten proberen op humoristische wijze duidelijk te maken dat het niet voor iedereen haalbaar zijn om alles (direct) te veranderen. Financiële, sociale en culturele factoren kunnen bepaalde aspecten van Open Science minder aantrekkelijk of praktisch onhaalbaar maken en een drempel creëren voor onderzoekers. De insteek van Open Science blijft echter dat je doet wat je kan; er zit geen harde ondergrens zit aan of je “open genoeg” bent. Met alle harde wet- en regelgeving die nu van alle kanten op onderzoekers wordt afgevuurd wordt dit soms vergeten.
echter dat uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften, die open access publiceren mogelijk maken, particuliere partijen zijn. Zoals eerder vermeld bieden steeds meer tijdschriften een open-access optie aan, maar vaak tegen hoge aanvullende kosten. Enerzijds is dit begrijpelijk, omdat er door open access publiceren een hoop inkomsten wegvallen, zoals betalingen per artikel en abonnementen. Echter geeft dit uitgevers wel een relatief sterke positie aan de onderhandelingstafel. Een voorbeeld hiervan is Elsevier, een van de grootste wetenschappelijke uitgevers die de laatste jaren op verschillende momenten negatief in het nieuws gekomen. Zo werd Elsevier in 2018 door de Europese Commissie als monitor van de Open Science beweging aangesteld, terwijl zij als grote uitgever geen onafhankelijke positie hadden in de beleidsvorming. Zij konden immers beleid invoeren die voor hun eigen bedrijfsvoering gunstig zou uitpakken. Eind 2019 kwam een onderhandeling tussen Elsevier en Nederlandse universiteiten in het nieuws. Hieruit bleek dat Elsevier bereid was om volledig over te gaan op open access publiceren indien Nederlandse universiteiten grote hoeveelheden (meta)data beschikbaar zouden stellen aan Elsevier. Het is op zijn minst twijfelachtig dat onderzoeksdata – wat volgens Open Science juist openbaar moet zijn – in dergelijke onderhandeling wordt ingezet. Voor universiteiten is een no-deal bovendien geen realistische optie, mede vanwege het grote marktaandeel van Elsevier en andere services (o.a. Pure en Scopus) die het bedrijf aan universiteiten levert. Het blijft daarom een belangrijk aandachtspunt voor beleidsmakers om te waarborgen dat wetenschap niet alleen open wordt, maar daarnaast ook eerlijk en onafhankelijk blijft.
Wetenschap in context
Politics Firstly, the influence of open science on the political landscape has been indisputable. The current crisis has shown that governmental policies have directly been influenced by the appearance of non-peer reviewed articles on pre-publishing servers. These include controversy over the use of the face masks in several countries and the debate on the closure of primary schools. The available data during the COVID-19 crisis has led to an accumulation of knowledge, which often did not meet the usual scientific standards due to the time constraints. This led to misinformation in governmental circles and thus fallacy in policy making. The American president Donald Trump could serve as a case report. Soon after the French HCQ trial, Trump lauded the anti-malaria drug and proudly proclaimed to take it as a prophylaxis, despite many experts' warnings about its side-effects and the expected run on the medicine for the patients who depend on it. Another case example is presented by Jair Bolsonaro, president of Brazil, who kept proclaiming HCQ as the wonder drug to cure COVID-19. He persisted, in spite of large-scale trials disproving this notion and a subsequent lack of financial resources for necessary testing and contact-tracing. Although this is the consequence of lack of scientific knowledge from governmental officials, there are still motions set in action by them, such as mandating the use of face masks in public transportation. These actions in part may be influenced by the appearance of these trials in the public space without proper peer-review. Science Due to a lack of proper peer-review by expert editors, and the increased speed at which some are ‘forced’ to publish, we see a decline in scientific context. Apart from the overlap between certain studies regarding data, experiments or even results, studies with suboptimal or even incomplete data are published. For instance, a multinational registry analysis on HCQ [1], originally published in the Lancet, was retracted because of the unreliability of the data sources. Is this haste called ‘open science’ even science at all? As Isaac Asimov has mentioned in one of his interviews, “Science does not purvey absolute truth, science is a mechanism. It’s a way of trying to improve your knowledge of nature, it’s a system for testing your thoughts against the universe and seeing whether they match.’’ If that “mechanism’’ is incomplete, science simply consists of statements that the public
Authors This article was written on behalf of Apollo Society, by Saraswati Bhushan (1st year Regenerative Medicine and Technology student UU), Nadine Boers (4th year SUMMA student UU), Dasha Fedorushkova (2nd year Neuroscience and Cognition student UU), Netanja Harlianto (3rd year medical student UU), Leon de Hoog (physician assistant Neurology St. Antonius), Anna Vera Verschuur (6th year medical student UU) and Stamatina Violaki (1st year Toxicology and Environmental Health student UU).
Open Science: a necessity or a road block?
Commentaar
The current COVID-19 crisis has pushed Open Science into a new limelight. Due to rapid developments in understanding, there are daily - sometimes even hourlyupdates on how to treat the coronavirus as well as its impacts on our society. One specific example is hydroxychloroquine (HCQ), which appears to play a controversial role at a political, scientific, and general public level. This drug has allowed us to directly see how Open Science involves multiple parties besides merely scientists. 22
Conclusion Especially in a pandemic situation such as COVID-19, we witness the value, but also the unwarranted side-effects of open science. We cannot blame the general, non-scientific public, for misinterpretation of scientific articles which may or may not hold up to the general standards. Therefore, it is our responsibility to make sure that we stay critical, not only towards our own research and publications, but also to those of others. Only then can open science lead to a new era of shared knowledge with all its benefits. 23
CommentaarOpenScience must believe because scientists say so. With rising concerns about upholding science’s true meaning - knowledge coming from repeatability and validity of certain data - we hope that the openness will lead to a new era of shared knowledge. We have hope for a future in which no scientist engages in manipulation of their data for prestige or having their article published in a high impact journal. With that being said, we as scientists should not forget our responsibility towards the public, and those who will be using that knowledge in order to better the public’s conditions of living. General public Thirdly, it is difficult for the public to rely on science if papers are being retracted. The retraction of a paper does not remove the perception of its findings out of the world. The paper’s results could still be regarded as truth, especially if the reader has had limited scientific training. A well-known example is Wakefield et al.’s publication in the Lancet in 1998 on the causal relationship between vaccinations and autism [2]. Despite its retraction in 2010, it is still considered a major argument for anti-vaccine activists. As a consequence of this misinterpretation, the number of measles cases in the Netherlands has increased in the past years despite Dutch pediatricians calling for vaccination and more trust in science. This brings us to another detrimental consequence of the retraction of papers. How can scientists be trusted if they retract their papers? Especially during this COVID-19 pandemic, scientific papers are not solely interpreted by the scientifically trained public; journalists are on a hunt for breaking news. Not surprisingly, an anti-COVID restrictions movement in the Netherlands, called ‘Viruswaanzin’ (Viral Madness), has gained attention and argues that the government is guided by contradictory information. Through summary proceedings ‘Viruswaanzin’ wants to enforce a clear substantiation of the coronavirus measures. They argue that measures should not be introduced by the government until it is 100% certain that they work [3]. It is scary how national measures are opposed. On the other hand, the need for clarity in a situation of contradictory knowledge is merely a human instinct.
Sources
WantWeYou! 24
uur per week
• Coordinatie en/of review skills
Beschikbare functies: Heb je affiniteit met onderzoek en interesse in een bijzonderde bestuursfunctie?
Vacature (BMW/GNK/KGW)bestuur
uur per
Functie eisen • Enthousiasme voor onderzoek • Organisatorische en communicatieve skills (er zijn allerlei partijen betrokken!) • Passie voor brainstormen • Een gezonde dosis lef en flexibiliteit Beschikbare functies: • Voorzitter • Secretaris • Hoofd acquisitie & financiën • Hoofd PR & vormgeving • Hoofd vormgeving Wil je ons team komen versterken of meer informatie? Mail ons: usj@umcutrecht.nl, of schiet ons aan voor een kop koffie! 25
• Enthousiasme voor onderzoek
Interesse in schrijven en affiniteit met onderzoek? Dan zoeken wij jou! Voor het volgende edities van het Utrecht Students Journal zoeken we enthousiaste BMW en GNK studenten voor de (hoofd)redactie. Wat doet de hoofdredactie zoal? Als hoofdredactie coördineer je het reviewproces en ben je verantwoordelijk voor de inhoud van het tijdschrift. Samen met de rest van de redactie vorm je dus de inhoud voor de toekomstige edities. Hierin is veel ruimte voor variatie, uitbreiding en creatieve ideeën. Je moet dus niet vies zijn van brainstormsessies! Wil je je juist bezig houden met het reviewproces?
• Interesse in reviewproces en redactionele taken
Vacature(BMW/GNK/KGW)(hoofd)redactie
Dan zoeken wij jou! Binnen ons vierledig bestuur zijn we opzoek naar nieuwe enthousiastelingen die de graag de wonderlijke wereld van de wetenschap inzichtelijk willen maken voor onze Wemedestudenten.hebbeneenheel dynamisch team door de jonge organisatie met veel samenwerkingsverbanden maar ook vrijheid voor nieuwe input en nevenprojecten. Het afgelopen jaar is het USJ is op alle vlakken uitgegroeid tot een mooi eindproduct wat we graag willen voortzetten. Wij naderen echter het eind van onze opleiding dus willen we het stokje overdragen. Hiervoor hebben we een goede overdracht met dakpanconstructie, korte lijntjes met o.a. het Onderwijscentrum en de Speerpunten en een uitgebreid Tijdbesteding:draaiboek. 2-4 week
• Hoofdredactielid wetenschap • Hoofdredactielid redactie • Eindredactielid
Dan is een rol als redactielid passender bij jou. Als redactielid ben je verantwoordelijk voor het reviewen van wetenschappelijke artikelen, samen met een staflid van het betreffende speerpunt. Ook zul je samen met de speerpunten belangrijke publicaties samenvatten. Verder hebben we een groot palet aan verschillende rubrieken waar je aan bij kan Tijdbesteding:dragen.2-4
Functie eisen
casusVan
Marin Bont, 3rd year medical student, Utrecht University In this rubric, a clinical case encountered during a clerkship is presented. Based on the knowledge gap in this case, the research that was conducted is outlined. Translational medicine, or in this case, from bedside to bench. 26
thesisnaarAuthor
The US center of disease control and prevention (CDC) reported a discovery of 21 HIV-negative persons with unexplained CD4 T-lymphocyte depletion, this led to a new syndrome: Idiopathic lymphocytopenia (ICL). The diagnosis is based on: <300 CD4 cells/ µL or <20% CD4/ total T cells, >2 times CD4 lymphopenia separated by 6 weeks, No evidence of HIV infection, any other disease or therapy explaining the lymphopenia [1]. The syndro me affects both children and adults with symptoms ran ging from life threatening opportunistic infections to being asymptomatic [2]. The pathogenesis of ICL re mains largely unknown, there are three causal mutations for ICL, indicating that ICL is a heterogeneous disease. There is no consensus on the need for antibiotic prop hylaxis for patients with ICL.
Samples were thawed for mRNA isolation. The neuro blastoma cell line SH-SY5Y was used as a positive con trol. Genomic DNA was isolated from PBMCs from pa rents and patients. The exome of the samples were sequenced, and afterwards we calculated the scores to predict the probability of damaging mutations. Exome results were tested for a recessive single gene com pound heterozygous, meaning two different mutations, one from each parent, in the same gene.
Case presentation
Two siblings of unrelated parents were diagnosed with ICL. The older of the two boys presented at the Wilhelmina Children’s Hospital in March 2011 at the age of 7 with recurrent skin infection, pustulosis and impeti go vulgaris [3]. Lymphocyte counts showed a consistent severe CD4+ T cell lymphopenia (126-250/mm3) without apparent cause. The younger sibling also showed CD4 lymphopenia and was diagnosed with ICL, due to the low prevalence of the syndrome a genetic cause for the ICL seemed likely.
Primary outcome These cases created a unique opportunity to identify a novel disease causing mutation in these patients. Based on the inheritance pattern, we hypothesized that a com pound heterozygous, a autosomal recessive or a X-linked mutation caused ICL in these patients. In order to iden tify mutations, the information-containing part of the hereditary material - the exome - was examined, The procedure was as follows: heparinized venous blood was collected from parents and siblings, afterwards pe ripheral blood mononuclear cells (PBMCs) were isolated. PBMCs from cord blood were obtained from the obste trics department. Human total thymus from the patients were processed and thymocytes were viably frozen.
Results There were 4744 variants identified in 3495 genes, after filtering there were 10 gene candidates. After further fil tering and exclusion one variant was considered as the mutation responsible for ICL: UNC80. The mutation seen in our patients may be responsible for altering the bin dings of UNC80 to another unidentified ion channel in T-cells. It is possible that UNC80 prolongs T-cell survival through increased intra-cellular calcium, which promo tes T-cel survival. We hypothesized about two possible mechanisms of UNC80 involvement in T-cell survival: either through voltage gated sodium channels (VGSC) or through voltage gated calcium channels (Cav). The im portance of voltage gated sodium channels (VGSC) in positive selection of T cells has been described previous ly [4]. The expression of UNC80 was only shown in the positive control neuroblastoma cell line SH-SY5Y, not in the PBMCs or thymocytes. Discussion To examine whether UNC80 may be involved in this pro cess the expression of UNC80 was measured in thymo cytes and PMBCs. Since we did not find indications for UNC80 expression in either PBMCs or thymocytes it is unlikely to think that UNC80 has a function in CD4 ho meostasis. However, if the mutation is restricted to thy mus cells and results in reduced thymic output, is it pos sible that the mutation goes unnoticed in adults due to reduced contribution of the thymus in CD4 homeostasis in adults? We concluded this to be unlikely and ended our one-year journey to discover a novel gene related to ICL. References 27
Summary: two brothers presented with CD4 lymphopenia and were diagnosed with the non-HIVrelated syndrome idiopathic lymphocytopenia (ICL). This presented a unique opportunity to identify a disease causing mutation. Through exome sequencing and exclusion, one variant was considered: UNC80. However, in the end we concluded it was unlikely this mutation plays a role in the syndrome.
Two young HIV-negative boys presenting with unexplained CD4 T-lymphocyte depletion
Van casus naar thesis
Background
Ook onder geneeskundestudenten en medici is de impact voelbaar. Werkgroepen vinden niet meer plaats, hoorcolleges worden digitaal gegeven en coschappen liggen stil. Chirurgen werken als arts-assistent op afdelingen Interne Geneeskunde en in het verpleeghuis speelt zich een stil drama af door de torenhoge sterftepercentages als COVID-19 toeslaat. De COVID-19-pandemie heeft dus een ingrijpende invloed op zowel onze persoon als op onze maatschappij. Niet alleen vandaag en morgen, maar vermoedelijk ook de komende jaren. Om de mogelijke lange termijn gevolgen van een pandemie te illustreren, schets ik een pandemie die is vernoemd naar Galenus (129-200 n.C.). Galenus was een arts ten tijde van het Romeinse Rijk en wordt samen met Hippocrates gezien als de grondlegger van de Westerse Geneeskunde [1]. De ‘’Plaag van Galenus’’ woedde tussen 165 en 190 na Christus in het Romeinse Rijk. Galenus was tijdens de eerste uitbraak van de plaag in 166 na Christus in Rome en in 168-169 in het kamp van de keizer [2,3]. Over de plaag zijn enkele van zijn geschriften overgeleverd. Daardoor hebben we de unieke kans in zijn eigen woorden over de pandemie te lezen. Wat hij observeerde, was een exantheem met (bloederige) blaren, (bloederige) diarree en koorts. Met de kennis van nu denken we dat het hoogstwaarschijnlijk een vorm van de pokken was [4]. In de pre-vaccinatie tijd was dit vaak een ziekte met fatale afloop. De plaag is vermoedelijk tijdens een veldtocht in 165 na Christus aan de oostgrens van het Romeinse Rijk opgelopen door soldaten en door hen verder verspreidt [5]. In het daaropvolgend decennium worden de gevolgen door het hele Rijk merkbaar. Klassieke schrijvers verhalen over een catastrofe. Deze conclusie wordt door historische en archeologische bronnen ondersteund. In kleine dorpjes stierf een-derde van de bevolking en nam het aantal belastingbetalers met ruim driekwart af. De geldproductie daalde kortdurend. De omvang van gehuurde landbouwgrond nam af en de looptijd van huurcontracten nam toe. De zo kenmerkende bouwprojecten en inscripties werden in sommige gebieden stilgelegd. Verder werden er minder officiële documenten opgesteld. Dit zijn allemaal tekenen van financiële onzekerheid. Het lijkt erop dat vooral de grensgebieden en grote steden lijden onder deze pandemie; meer afgelegen gebieden worden gespaard [2]. Wat vaak minder helder op ons netvlies staat, is dat een pandemie ook op andere wijzen van grote Begin maart werd Nederland ruw op–geschrikt door de realiteit van de COVID-19 pandemie. De overheid trad snel op met een ‘intelligente lockdown’, waardoor de gevolgen van COVID-19 in vergelijking met andere landen relatief beperkt bleven. Desondanks hebben we in het voorjaar en de zomer de maatschappelijke con–sequenties van de pandemie ondervonden: sterfte, angst, maatschappelijke ont–wrichting en economische achteruitgang.
EenCOVID-19:kantelpunt in onze maatschappij?
Auteur Bas ter Brugge, basisarts, alumnus Universiteit Utrecht 28
Referenties 29
invloed kan zijn op onze toekomst. De ‘’Plaag van Galenus’’ illustreert dat pandemieën een veranderende kracht kunnen zijn op het gebied van religie en politieke stabiliteit. Omdat er geen medische behandeling bestond voor infectieziekten ten tijde van Galenus, stelden veel mensen hun vertrouwen in goden. Daarom leidde de plaag tot een toename van spiritualiteit. De Romeinen riepen een groot aantal goden aan om hen te beschermen. Als goden vervolgens onvoldoende bescherming leken te bieden tegen ziektes nam hun populariteit af. Dit overkwam ook Asclepius tijdens de ´’Plaag van Galenus´’: de oude Griekse god van de geneeskunst werd niet eens meer om hulp verzocht [6]. Monotheïstische religies, zoals het Christendom, maakten een opmars omdat zij in deze periode van onzekerheid en lijden bijzonder aantrekkelijk waren. Zij boden namelijk tijdens het aardse bestaan zorg voor je naaste en in het Hiernamaals zicht op eeuwig leven [6,7]. In politiek opzicht waren de honderd jaar na de ‘’Plaag van Galenus’’ een van de meest instabiele periodes uit de Romeinse geschiedenis. De late jaren 170 na Christus werden gekenmerkt door oorlogen met ‘Germaanse barbaren’ aan de noordgrens ter hoogte van de Rijn en de Donau. Grote groepen Germanen vielen het Romeinse Rijk binnen, mede omdat het leger was verzwakt door oorlog en ziekte. Uiteindelijk konden zij worden verslagen. De Germaanse dreiging verdween echter niet en ook de vijanden aan de oostgrens roerden zich. Dit is een oorzaak voor het chaotische begin van de derde eeuw na Christus; een periode van 33 jaar met vrijwel constante burgeroorlogen en veertien keizers [7,8]. Als we terugkeren naar onze tijd, zien we ook nu tekenen van ‘een nieuwe religie’ en politieke instabiliteit. In de Verenigde Staten domineren verzonnen theorieën over de oorsprong en behandeling van COVID-19 het maatschappelijk debat. De Amerikaanse president preekt haast dogmatisch over deze theorieën. Helaas bekopen zijn volgelingen hun vertrouwen soms met de dood door het slikken van gevaarlijke en niet-effectieve medicatie [9]. Ondertussen woedt in de Europese Unie een fel conflict over de financiering van de maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis. Deze crisis legt oud zeer bloot tussen de lidstaten, wat de solidariteit en wereldwijde positie van Europa aantast [10]. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot een heel nieuwe maatschappelijke en politieke realiteit. Wrijven de Chinezen zich alvast in hun handen?
Vroeger en nu?
Hoe bent u met deze studie in aanraking gekomen?
De moedige patiënt “ ” Grote bewondering heb ik voor patiënten die als proefpersoon meedoen aan experimentele studies die soms veel narigheid met zich mee kunnen brengen. Vroeger werden misschien nog wel meer experimentele studies gedaan dan nu. Ik vind het dan ook een moedige stap en ben benieuwd wat overwegingen zijn om mee te doen. Daarover sprak ik Gerda ten Dam-Temmink. Zij deed vanaf 2017 mee aan de Tumor Infiltrerende Lymfocyten (TIL)-studie in het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis (AvL). 30
“In november 2011 ontdekte ik een soort moedervlek die groeide en ging bloeden. Na verwijdering bleek het een melanoom te zijn. Vier jaar daarna kwamen de plekken terug op mijn benen. Aan het begin was opereren en zo ruim mogelijk wegsnijden de enige therapie. In totaal heb ik zo’n vijf operaties aan mijn benen gehad, maar de plekken bleven terugkomen en opereren was geen optie meer.
“Nee absoluut niet. Om die nieuwe behandeling te krijgen moest je worden ingeloot. Als ik was uitgeloot zou ik ipilimumab krijgen. Als ik zou worden ingeloot, dan had ik altijd nog iets achter de hand als de TILs niet zouden werken. Maar als ik niet meedeed aan de studie was het alleen ipilimumab, en dan was dat het. “ Vond u de mogelijke bijwerkingen een bezwaar? “Nee. Ik had wel het een en ander gehoord van die mevrouw op televisie en ik volgde een meneer op de melanomen site die aan deze studie had meegedaan. Ze kunnen veel tegen je zeggen, maar iedereen beleeft het op een
Inmiddels werd immunotherapie ingezet als behandeling van melanomen, maar na vijf behandelingen bleek het niets te hebben gedaan. Er was ook nog een ander middel, ipilimumab. Dit was mijn laatste kans.” Vlak voor ze hieraan wilde beginnen werd ze benaderd door arts-onderzoeker Maartje Rohaan om mee te doen aan de TIL-studie. “Heel toevallig was deze studie een keer op televisie geweest, in het programma ‘Dokters van Morgen’. Toen het op televisie was deed ik nog niet mee aan de TIL-studie, maar omdat ik in hetzelfde schuitje zat als de patiënt op televisie dacht ik ‘wie weet’, en heb ik het opgenomen. Nadat Maartje mij had gebeld, heb ik de aflevering teruggekeken. Ik heb de mevrouw die daaraan meedeed op internet opgezocht en ze bleek nog te leven. Voor mijn gevoel had ik niks te verliezen, dus besloot ik: dit ga ik gewoon doen!”
Auteur Anna Vera Verschuur, 6e jaars geneeskundestudent Universiteit Utrecht
Ik voel me een medisch wonder
De studie in het kort: In de TIL-studie (fase III-onderzoek) wordt een nieuwe behandeling met lichaamseigen tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL) voor patiënten met uitgezaaid melanoom onderzocht en vergeleken met de Ipilimumab behandeling. Ipilimumab is een monoklonaal antilichaam wat het immuunsysteem activeert door zich te richten op de CTLA4receptor; een downregulator van het immuunsysteem. De TIL-groep ondergaat een chirurgische verwijdering van de metastase waaruit TILs gekweekt worden. Vervolgens worden patiënten drie weken opgenomen in het AvL voor een week non-myoablatieve chemotherapie gevolgd door een infuus met de gekweekte TILs. Als laatste krijgen ze enkele keren, afhankelijk van de bijwerkingen die worden ondervonden, maar maximaal vijf keer een infuus met interleukine-2 (IL-2) wat dient als groeifactor voor de TILs. De ipilimumab behandeling bestaat uit viermaal een infuus met ipilimumab verspreid over twaalf weken.
Was het destijds voor u ook een optie om niet mee te doen?
andere manier. Zo zeiden ze dat je het heel koud kon krij gen; er was iemand die schudde met het bed vanwege de kou. Iemand anders vertelde mij dat het net was alsof ze met messen over je bot heen schraapten. Ik had zoiets van: dat zien we allemaal wel, ik laat het over me heen komen. Wat dat betreft was ik heel nuchter. “ Als u deze twee voorbeeld verhalen niet had gehad, had u dan ook meegedaan? “Ik denk het wel. Voor ik mee ging doen, heeft Maartje alles heel goed uitgelegd. Toen ik werd opgenomen heeft ze het nog een keer uitgelegd en heb ik het gesprek opgenomen om het aan mijn kinderen te laten luisteren en zelf terug te luisteren. Ze legden het altijd heel goed uit, maakten het niet erger dan dat het was, maar ook niet minder erg: ge woon precies zoals het was. Over het AvL hoor ik ook hele goede dingen, ze hebben het beste met me voor en hou den me goed in de gaten. Dat was aanleiding om te zeggen: dit moet ik gewoon doen.” Hoe heeft u de behandeling ervaren?
“Vlak voor ik aan deze behandeling begon, was mijn hele bovenbeen inmiddels vol met tumoren. Het leken wel champignons, er waren hele grote bij. Die zag je daarna als een pudding in elkaar zakken. Dat was grandioos om te zien: dat het wat doet! Toen ze later een scan maakten, konden ze de tumorcellen niet terugvinden en dit is nog steeds zo. Nu voel ik me een medisch wonder. Ik denk dat ik, naast alle pech dat het zo vaak terugkwam, ook veel ge luk heb gehad dat deze behandeling hielp. “ Heeft u nog veel bijwerkingen na de behandeling gehad?
“In 2017 werd ik drie weken opgenomen. Dat was heel erg zwaar, maar zo erg als die mevrouw heb ik het niet ervaren. Ik had het wel heel koud. Desondanks wilde ik niet mijn kans laten lopen en wilde ik voor de 5 nabehandelingen gaan.” Was er een moment dat u niet meer wilde?
patiënt 31
überhaupt te veel is, dat één al genoeg is.”
“Nee. Na drie giften kreeg ik vocht achter mijn longen en was het wel moeilijk. Zelf wilde ik doorgaan. Ik wilde niet naar huis gaan met spijt dat ik de laatste twee giften niet had gedaan. De artsen adviseerden mij wel te stoppen om te voorkomen dat ik op de IC terecht zou komen. Het stelde mij gerust toen ze uitlegden dat het om een studie gaat en ze er later misschien achter zouden komen dat vijf giften
Sloeg de behandeling bij u aan?
“Nee niet echt. In het begin ben je vooral heel moe en moet je alles weer opbouwen. Het begint met wandelen, daarna fietsen. Dat gaat nu goed en ik zwem nu ook. Maar ik heb onlangs de griep gehad en ik merk nu dat mijn reserves minder zijn; ik ben weer helemaal terug bij nul en moet al les weer opbouwen.” Het is nu 2 jaar later, hoe is het nu? “Het is nog steeds spannend. Elke keer als ik voor een con trolescan naar het ziekenhuis ga, vraag ik me af ‘het zal toch wel goed wezen’. Maar eigenlijk heb ik alleen maar lof, helemaal nu het zo goed gaat. Ik denk echt dat het goed is dat ik mee heb gedaan. Voor mijn gevoel had ik geen keus en stond ik met de rug tegen de muur. De resultaten van de studie weet ik nog niet, want de studie loopt tot 2020. Ik ben heel erg benieuwd of er veel mensen zijn die net zo goed zijn geholpen als ik. Ik lees ook weleens andere ver halen namelijk. Ik zou het wel fijn vinden als ze me tegen die tijd op de hoogte houden van de resultaten.”Demoedige
“In 2019 hebben we een nieuw strategisch plan uitgewerkt en in 2020 willen wij de strategie ook naar buiten brengen door het organiseren van activiteiten, webinars, seminars en een groot congres in december 2021”, legt Erna ons uit.
“Tijdens dat congres zullen de sprekers praten over hoe de zorg van de patiënt met kanker er in de toekomst uit moet zien. Het congres is niet alleen bedoeld voor onderzoekers, maar ook voor stakeholders, zoals KWF en de patiëntenor ganisaties en policymakers, zoals besturen van perifere zie kenhuizen en ziektekostenverzekeraars: die spelen ook een belangrijke rol om de innovaties ook echt bij de patiënt te recht te laten komen. Het speerpunt Cancer kan je dus zien als de verbindende factor tussen verschillende disciplines.
Wat doet Speerpunt Cancer, waar houdt het zich mee bezig?
Prof.Maastricht.Dr.Elsken van der Wall Naam: Erna Erdtsieck-Ernste Functie: Senior programmamanager Cancer Achtergrond: Medische biologie in Utrecht, PhD en Post-doc aan het ‘Netherlands Institute for Neuroscience’, post-doc aan Amsterdam UMC. Clinical manager bij Stichting Huisartsenlaboratorium, Scientific manager bij Sanofi-Aventis en Research manager bij CTMM en Lygature.
Wat doet het Speerpunt Cancer voor studenten? Het speerpunt Cancer zag dat het voor PhD en Postdoc studenten lastig is om een vaste baan de vinden na hun promotie. Daarom heeft het speerpunt een zogenaamde “Oncocareer Board” geïnstalleerd. Samen met onze post docs kijken ze welke ondersteuning zij nodig hebben in hun carrière.
Speerpunt
Naam: Elsken van der Wall Functie: Naast Internist-oncoloog is Elsken ook voorzitter van het speerpunt Cancer Achtergrond: Geneeskunde in Utrecht, opleiding tot internist-oncoloog in Utrecht en AVL, PhD in Utrecht, Hoogleraar interne geneeskunde Universiteit Utrecht en universiteitshoogleraar Universiteit Utrechtgeneeskunde in
Onderzoek in eigen huis
Cancer 32
Op het gebied van onderzoek, worden nieuwe ideeën bin nen het speerpunt getoetst bij 3 klankbordgroepen van o.a. divisiemanagers en een patiëntenklankbord en in de toe
Auteur Anna Vera Verschuur, 6e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht Dr. Erna Erdtsieck-Ernste komst ook een internationale adviesraad. Uniek in Utrecht Erna vertelt ons ook dat het UMC Utrecht door de jaren heen haar signatuur ontwikkeld heeft op het gebied van kankeronderzoek. Voorbeelden hiervan zijn: beeldgestuur de therapieën van kanker, en het gebruik van organoids voor het begrijpen van ziektes, diagnosestelling en therapie selectie. Ook worden er in Utrecht veel patiëntcohorten bestudeerd, wat grote unieke verzamelingen oplevert op onder andere het gebied van endocriene tumoren. Een voorbeeld hiervan is te lezen in het speerpunt artikel in de rubriek ‘Onderzoek in eigen huis’ op pagina .. Dit biedt mooie samenwerkingskansen met andere cohorten in de wereld zodat er meer prognostisch onderzoek gedaan kan worden.
Omdat we vanwege de maatregelen tijdens de coronacrisis thuis moeten werken, spreekt het USJ met Dr. Erna Erdtsieck-Ernste via Webex. Erna is senior programma manager van het speerpunt Cancer en zij legt ons uit waar het speerpunt zich mee bezig houdt.
“De speerpunten in het UMC Utrecht houden zich bezig met de strategie die ervoor moet zorgen dat er voortduren de innovaties in zorg, onderzoek en onderwijs worden ont wikkeld, zoals dat de taak is van een academisch zieken huis. In het verleden richtte het speerpunt zich met name op twee typen kanker. Echter, steeds meer onderzoek wijst uit dat veel tumoren dezelfde moleculaire achtergrond hebben. Het speerpunt heeft daarom zijn focus verlegd naar het bestuderen van de biologie van kanker in zijn alge meenheid en welke processen nu bij welke tumoren de hoofdrol spelen in het ontstaan en de progressie. Als we dat precies weten kunnen we ook therapieën ontwikkelen die specifiek dat tumorproces aanpakken. Het doel daarbij is dat we de diagnostiek, behandeling en zorg van patiën ten met kanker verbeteren en dat kennis, kunde en innova ties daadwerkelijk de patiënt bereiken.” Hoe geeft het speerpunt vorm aan haar strategie?
• Vermeld hierbij welk onderzoeksgebied je interessant lijkt, en wat voor type onderzoek je graag wilt doen. Hoe meer informatie je geeft, hoe beter je gekoppeld kan worden aan een onderzoeker die bij jou past!
Het doel is dat we de diagnostiek, behandeling en zorg van patiënten met kanker verbeteren en dat kennis, kunde en innovaties daadwerkelijk de patiënt bereiken “ “
• Advies: kijk waar en wat je wilt doen qua onderzoek en neem vervolgens contact op met de mensen binnen de onderzoeksthema’s. Je kunt de emailadressen van de PI’s terugvinden op de UMC Utrecht website. Er is vaak wel plek om onderzoek te doen.
Onderzoek in eigen huis
33
• Mail naar: umcutrecht.nlstrategicprogramcancer@
Onderzoek doen bij speerpunt Cancer?
• Voor meer informatie zie de website van het UMC Utrecht Speerpunt Cancer
Wat zijn de uitkomsten?
Eerste auteur: Mark van Treijen Functie: Internist-endocrinoloog in het UMC Utrecht Achtergrond: Geneeskunde opleiding aan het Erasmus Universiteit Rotterdam, PhD aan het UMC Cancer Center 34
Onderzoek
Deze resultaten illustreren dat de NETest® kan worden gebruikt als een om een beoordeling te geven van de effectiviteit van de chirurgische Auteur Anna Vera Verschuur, 6e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht
Patiënten met een lage NETest®-score (≤33%) hadden een kans van 87% en 75% op stabiele ziekte na respectievelijk 12 maanden en zelfs 24 maanden follow-up. Bovendien was er een duidelijk verschil in ziekteverloop tussen patiënten met lage en hogere scores, zelfs gedurende meer dan twee jaar na inclusie.
Deze studie toont onder andere aan dat de NETest®, met een voorspellende nauwkeurigheid van 78%, de ziektestatus tot 1 jaar kan voorspellen nog voordat dit duidelijk wordt bij beeldvorming.
Wat betekent dit, en is voorzichtigheid geboden?
Blood Molecular Genomic analysis predicts the disease course of GEP NET patients: a validation study of the predictive value of the NETest®
Speerpunt Cancer in eigen huis
Wat was de onderzoeksvraag? In dit onderzoek werd gekeken naar de klinische meerwaarde van de NETest®. De NETest® is een test die gebruikt maakt circulerend tumor RNA dat aanwezig is in patiënten met gastroenteropancreatische neuroendocriene tumoren (GEP-NET). Door middel van een multianalytische algoritmische analyse van de genexpressie van multipele genen wordt een 'NETactiviteitsscore' bepaald. Deze score geeft informatie over de biologische handtekening van een individuele tumor. Om GEP-NET patiënten te controleren op recidief, wordt momenteel beeldvorming gedaan en de biomarker Chromogranine A bepaald. Daarom is in deze studie de NETest® vergeleken met Chromagranina A om de volgende vragen te kunnen beantwoorden: of de NETest® effectief is in het voorspellen van progressievrije overleving, het voorspellen van ziekterecidief en het voorspellen van mortaliteit bij individuele GEP-NET-patiënten. Waarom is het belangrijk? Normaal gesproken kan er bij tumoren met behulp van drie onafhankelijke parameters (het type, de gratiëring en de stadiering van de tumor) de prognose van tumoren bepaald worden. De prognoses tussen verschillende typen gastroenteropancreatische neuroendocriene lopen erg uiteen. Het is daarom lastig om goed te voorspellen wat de prognose voor de individuele patient is. Uit eerdere studies is gebleken dat de NETest® een goed onderscheid kan maken tussen actieve ziekte en stabiele situatie van de ziekte, maar dit was in te kleine studiegroepen onderzocht om met zekerheid te kunnen zeggen of de NETest® een verbetering geeft van de huidige kliniek. Wat hebben ze gedaan? Om de NETest® te kunnen valideren zijn patiënten met GEP-NET langdurig vervolgd. Bij inclusie van de studie is er bloed afgenomen om Chromogranine A te bepalen en de NETest® af te nemen. De patiënten zijn vervolgens gevolgd en zij werden elke 3-12 maanden gecontroleerd op tumor recidief en tumorgroei met behulp beeldvorming. Ook werd de mortaliteit binnen dit cohort bijgehouden. Uiteindelijke werd de tijd tussen afname van de biomarkers en tumor recidief, tumorprogressie of mortaliteit gebruikt en de hoogte van beide biomarkers met elkaar vergeleken.
Onderzoek in eigen huis Speerpunt samenvatting behandeling. Zeer lage NETest-uitkomsten (≤20%) kunnen zelfs de biomarker Chromogranine A (welke nu wordt gebruikt voor surveillance) en mogelijk zelfs beeldvorming vervangen. De subgroep van patiënten met zeer lage NETest-uitkomsten was echter te klein (n = 8) om definitieve conclusies te trekken. De hoge negatief voorspellende waarde (87%) kan een ‘watch-and-wait-management’ ondersteunen bij patiënten met een GEP-NET. Hierdoor kan je dure beeldvorming uitstellen en dat zou het zo de zorg kosten kunnen drukken. Wat zijn de volgende stappen? Zoals alle maligniteiten, zijn ook neuro-endocriene tumoren dynamische entiteiten die veranderen in de tijd. Zo veranderen ook RNA-niveaus en genexpressie op basis van tumorevolutie en beïnvloedende factoren zoals behandeling. De NETest® zou moleculaire veranderingen van tumoren in de tijd moeten kunnen detecteren. De betrouwbaarheid en reproduceer baarheid van opeenvolgende NETest®-metingen gedurende een lange periode van follow-up is daar om van het grootste belang en moet worden geva lideerd. Seriele NETest® afnames gedurende meer dere jaren bij patiënten met stabiele ziekte op beeldvorming zullen meer inzicht geven in het dy namische gedrag van GEP-NET's. Origineel manuscript 35
DeCOVID-19:touwtjes in handen
Studenten moeten zich meer inzetten voor succesvol online onderwijs. Veel studenten menen namelijk dat de online lessen ten koste gaan van de kwaliteit van hun onderwijs, maar doen zelf niets om het te verbeteren. Bijvoorbeeld, het online aanbieden van de lesstof vormt voor veel docenten een uitdaging. De meeste docenten zijn een stuk ouder dan wij en voor hen is het internet vaak nog steeds grijs gebied. Ze zijn lang niet zo bekwaam als wij, studenten, die ermee opgegroeid zijn. Wij weten ons een goede weg te banen door de veelal ingewikkelde technologie. Maar het is ons opgevallen dat studenten vaak geen poot uitsteken als de docent de meeting niet inkomt, iemands internet vast loopt of de docent moeite heeft de juiste powerpoint in beeld te krijgen. En hoewel juist wij, met onze kennis en kunde van online contact, hen hierbij zouden kunnen helpen, houden de meesten van ons zich stil. Ondertussen lopen de groepschats vol met geklaag. ''Studenten moeten zich meer inzetten voor online onderwijs' Niet alleen ontbreekt de inzet van studenten tijdens de lessen, maar ook in het opzetten van online onderwijs In april van dit jaar werd binnen 3 weken de Keuzecursus COVID-19 & Society opgezet. In samenspraak met een groep studenten zijn hoorcolleges, werkgroepen en opdrachten vormgegeven die tot een 8-weekse cursus hebben geleid. De eindopdracht was het ontwikkelen van een future scenario. Met dit scenario werden de studenten aan het nadenken gezet over de toekomst na corona op gebied van gezondheidszorg, onderwijs of sociaal gedrag. Daarmee reageerden de studenten op de oproep van Mark Rutte die jongeren opriep actief mee te denken over de toekomst van Nederland. Hier lees je het stuk van een van deze studenten.
Auteur Inger-Lise Schuffel, 2e jaars geneeskundestudent, Universiteit Utrecht 36
Sinds het fysieke onderwijs begin maart werd stopgezet en vervangen werd door online werkgroepen, hoorcolleges en tentamens is er in de media veel geklaag van studenten te horen. Ze vinden dat er te weinig aandacht voor hen is en noemen zichzelf zelfs een ‘verloren generatie’. Hoorcolleges worden gekeken vanuit bed en tijdens de werkgroepen wordt ontbeten. De inzet van de student neemt af. Opvallend, want juist onze generatie zou nu niet moeten afwachten en klagen, maar zelf de touwtjes in handen moeten nemen.
''Student, zie dit als een kans' Studenten zouden deze tijd van online-lessen moeten zien als een mogelijkheid. Een mogelijkheid om initiatief te leren nemen en om inzet te tonen. Dit gaat mogelijk gepaard met veel vallen en opstaan. De vaardigheden die je hiervan leert zijn later zeer waardevol, bijvoorbeeld op de werkvloer en in het privéleven.
schort het aan betrokkenheid. Hoewel veel studenten precies weten wat ze missen in het aangeboden onderwijs, schijnt er toch een drempel te zijn om hun mening te laten horen. Wij denken dat veel studenten zich niet gehoord voelen en denken dat hun input niet serieus genomen wordt, terwijl universiteiten vaak juist aangeven die input erg te waarderen. Naast het tonen van inzet zouden we er ook baat bij hebben in te zien dat deze periode van online onderwijs ons ook kansen kan bieden. Neem bijvoorbeeld de tijd die professors steken in het voorbereiden van een hoorcollege, ieder jaar opnieuw. Wat nou als een opname hiervan ieder jaar beschikbaar komt, en de professor zijn tijd kan gebruiken voor een online Q&A, of een extra verdiepend college over de nieuwste ontwikkelingen? Dan zou wat ons betreft de kwaliteit van het onderwijs juist omhoog gaan. Dan heb je altijd nog het Vrije Rubriek onderwijs dat niet online gegeven kan worden. Voor geneeskunde zijn dit bijvoorbeeld de lessen communicatie en lichamelijk onderzoek. Voor deze lessen is op dit moment even geen oplossing, dus zullen we moeten accepteren dat niet alles te beïnvloeden valt.
37
Student, zie dit als een kans, laat je horen en neem zelf de touwtjes in handen. Want vertrouwen in docenten is goed, maar controle is nog beter.
een reservekorps IC-verpleegkundigen van 750 personen (evenveel als de NATRES) was het een stuk makkelijker ge weest om iedereen zorg te kunnen bieden.
Een crisis levert ook nieuwe inzichten op. Ieder jaar trainen militairen van het korps Nationale Reserves (NATRES) mini maal 120 uur om hun vaardigheden op peil te houden. Dit korps is 1914 in het leven geroepen om beroepsmilitairen bij te staan in crisissituaties. Maar waarom is er in 1918 geen korps reserve-verpleegkundigen opgericht? De Spaanse griep zorgde toen voor duizenden doden in Nederland. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat er in die tijd een ge brek aan verpleegkundig personeel was. Toch heeft die er varing er niet voor gezorgd dat Nederland extra verpleeg kundigen en artsen heeft opgeleid om in tijden van crisis bij te kunnen staan.
Een periode van crisis laat een kant van mensen zien die normaal gesproken onzichtbaar blijft. In de supermarkt van mijn geboortedorp raakten mensen slaags met elkaar om een pak wc-papier. De politie moest eraan te pas komen. Als mensen het gevoel van controle verliezen, kunnen er vreemde dingen gebeuren. Een positief voorbeeld is kinderen die prachtige tekeningen van stoepkrijt hebben gemaakt voor het verpleeghuis waar ik werk.
Natuurlijk zijn er artsen en verpleegkundigen in het leger, die zich met hun hele hart inzetten om continuïteit van de zorg te waarborgen. Maar tijdens een crisis als deze zet dat geen zoden aan de dijk, want lang niet alle militair ver pleegkundigen hebben IC-ervaring. In april kreeg een heel aantal verpleegkundigen en artsen een stoomcursus IC. Met een flinke dosis motivatie, maar een karige hoeveel heid kennis en ervaring werden ze de IC opgestuurd. Met
Auteur Johanna Eikelenboom, verpleegkundige en student Klinische Gezondheidswetenschappen
Ethische kwesties
38
Waar ligt het aan dat er geen enkele reserve was? En was het beleid van onze overheid de afgelopen jaren wel ver antwoord? We weten allemaal dat het risico op een onver wachte ziekte-uitbraak aanwezig is. Natuurlijk heeft het opleiden van reserveverpleegkundigen ook economische consequenties, maar wat weegt nu zwaarder, de volksge zondheid of de kosten? Het is belangrijk om de keuze voor het opleiden van reserveverpleegkundigen te verantwoor den richting het volk, maar er zullen nu weinig mensen zijn die het belang van voldoende verpleegkundigen nog steeds niet inzien. Achteraf is het natuurlijk makkelijk praten, maar laten we er een les uit trekken voor de volgende keer (die hopelijk nog lang uit zal blijven). Ik hoop dat de politiek de bewondering en het respect voor verpleegkundigen vast houdt als deze crisis achter de rug is, en ze een dergelijke reserve zullen overwegen zodat we een soortgelijke situa tie in de toekomst beter het hoofd kunnen bieden.
VerpleegkundigenKorpsNationaleReserve
Dezelfde data meerdere keren gebruiken. Soms in verschillende publicaties, en soms in dezelfde publicatie. En natuurlijk doe je net of ze afkomstig zijn uit verschillende experimenten of van verschillende dieren komen, of met andere experimentele condities zijn uitgevoerd. Het opvallende is dat dit soort type fraude vaak in clusters voorkomt. Misschien wordt de drempel voor “copy-paste” gedrag kleiner naarmate je er als auteur vaker goed mee wegkomt. Deze keer twee artikelen van Ziao-Yan Zheng van de afdeling Rheumatology van The First Affiliated Hospital of Xi’an Jiaotong in China. Ik had ook andere voorbeelden kunnen kiezen uit de reeks publicaties van deze onderzoeksgroep waar Zheng niet als auteur op staat, maar dit terzijde. Het eerste voorbeeld komt uit een artikel waarbij gebruik wordt gemaakt van een muismodel waarbij longschade wordt geïnduceerd door bleomycin (afbeelding 1 bovenste rij). De onderzoekers onderzochten of deze longschade tegengegaan kon worden door het HIP/PAP eiwit. Het tweede artikel gebruikt een muismodel van ulcerative colitis dat wordt geïnduceerd door de muizen dextraan natrium sulfaat (DSS) in hun drinkwater te geven, en een muismodel van Crohn’s collitis door de muizen 2,4,6-trinitrobenzene sulfonic zuur (TNBS) in te spuiten (afbeelding 1 onderste rij). Zoek de overeenkomsten. Zie onze instagram voor de oplossing @Utrechtstudentjournal Tips voor deze rubriek m.a.g.vanderheyden@umcutrecht.nl
Zoek de overeenskomsten
deZoekovereenkomsten
Auteur Marcel A.G. van der Heyden, afdeling Medische Fysiologie, UMC Utrecht
Afbeelding 1 39
Wie is Hans Clevers? Hans Clevers is voor velen binnen de onderzoekswereld, maar ook daarbuiten, een bekende naam. Zijn indrukwekkende carrière begon met een studie Biologie in Utrecht met het idee om onderzoeker te worden, iets wat hij al van jongs af aan wilde. Omdat deze studie toch niet helemaal aansloot bij zijn verwachtingen, besloot hij daarnaast ook met de studie Geneeskunde te beginnen. De coschappen bevielen hem goed en er was plaats voor een opleiding bij kindergeneeskunde. Gezien zijn achtergrond besloot hij eerst onderzoek te gaan doen en is binnen een jaar gepromoveerd, wel wat gehaast achteraf gezien. Gedurende dit jaar kwam zijn passie voor het onderzoek doen weer boven: “Wel leuk dat arts zijn, maar ik ben een wetenschapper” aldus Clevers zelf. Vervolgens heeft hij zijn carrière binnen de wetenschap voortgezet, in eerste instantie als postdoc aan de Harvard Medical School in Boston en later weer in MomenteelUtrecht.leidt
Hans Clevers zijn onderzoeksgroep binnen het Hubrecht Instituut op het gebied van ontwik-
Auteur Anna Vera Verschuur, 6e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht. Marin Bont, 3e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht. Mirna Klaassen, 6e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht.40
Hoogleraar Moleculaire Genetica en onderzoeksleider bij het Hubregt Instituut
In deze tweede editie van “Vallen en opstaan” kijken we samen met Hans Clevers terug op zijn carrière tot nu toe. Van welke “lessons learned” kunnen anderen leren?
Hoe kijkt u terug op uw carrière?
‘’In het onderzoek gaan we te werk zonder hypotheses, je tast min of meer in het duister. Het is dan ook niet voorspelbaar waarmee mijn onderzoeksgroep over twee jaar bezig zal zijn.’’ begint Clevers. Dit heeft zijn wetenschappelijke carrière gevormd en hierdoor heeft hij in veel verschillende disciplines gewerkt. “Ik heb mijn werk altijd gezien als een soort zegetocht: van de ene naar de andere ontdekking,” vervolgt hij. Het was voor hem een eye-opener dat
kelingsbiologie en stamcelonderzoek en binnen het Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie. Daarnaast is hij hoogleraar Moleculaire Genetica aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Velen zullen zijn naam vooral associëren met de ontwikkeling van organoïden. Zijn onderzoeksgroep is verantwoordelijk voor de ontdekking van de darmstamcel waaruit darmorganoïden gekweekt kunnen worden. Als wij hem vragen naar de stapel boeken over giftige slangen op zijn bureau, vertelt hij trots over zijn huidige samenwerking met Freek Vonk. Samen werken ze aan het kweken van organoïden van gifklieren van slangen.
enVallenopstaanmetHansClevers
Wat zou u studenten willen meegeven?
Waar heeft u in uw onderzoekscarrière het meeste van geleerd?
“Ga alleen onderzoek doen dat je interessant vindt en doe het niet om in opleiding te komen.” Hij is het er niet mee eens dat van artsen wordt verwacht om naast hun werk nog een promotietraject te doen: “Dat worden vaak matige proefschriften.’’ Over het algemeen is onderzoek doen - net als klinisch werk - gewoon stevig aanpoten. We hebben behoefte aan goede clinici en aan goede onderzoekers. Iets daartussenin werkt niet voor mij.” Volgens Hans Clevers is het labwerk niet alleen weggelegd voor mensen met hoge cijfers. “Veel kennis kan soms ook remmend werken, dan weet je alles al en heb je altijd een reden om ergens geen onderzoek naar te doen. Wij hebben geleerd dat heel veel kennis die er al is, niet helemaal klopt als je er goed naar
“Toen ik terugkwam uit Amerika, werd ik het hoofd van de afdeling immunologie in het UMCU. Op dat moment was ik eigenlijk nog mijn eigen onderzoek aan het opbouwen en langzaam maar zeker begon mijn onderzoeksgroep dingen te ontdekken. Maar ondertussen moest ik veel vergaderen als afdelingshoofd; dit gaf mij niet meer het gevoel dat ik een baan had in dienst van de wetenschap.” Daarnaast vond Clevers het jammer dat er weinig interesse werd getoond in zijn werk: “Het ging in mijn beleving meer om status dan om inhoud”. Dat heeft hem doen besluiten om naar het Hubrecht Instituut te vertrekken. Uit zijn periode bij het UMC neemt hij mee dat mensen kunnen besturen of wetenschapper zijn, en dat er wederzijds weinig begrip is. “Doe vooral waar jouw talent ligt en waar je plezier uit haalt. Daarnaast vind ik het belangrijk dat mensen van de werkvloer ook besturen als ze dat tenminste enigszins kunnen combineren. Probeer dan wel een goede balans te vinden tussen je baan op de werkvloer en je rol in het bestuur.” Hoe komt het dat u zo succesvol bent? “Er is geen succesformule, anders zou ik wel beter kunnen”, lacht Clevers. “Ik ben niet de slimste of de creatiefste, er zijn heel veel mensen die goede ideeën hebben. Door mijn ervaring heb ik geleerd hoe je een team moet begeleiden en hoe je de experimenten vervolgens structureert om uiteindelijk tot een goede ontdekking te komen. Daarnaast heb ik een belangrijke rol bij het bepalen van samenwerkingen en communicatie naar buiten. Om tot goede ontdekkingen te komen, is het allerbelangrijkste dat mensen op het lab zich prettig voelen en makkelijk kunnen samenwerken’’, zo legt hij ons uit. “Iedere ontdekking ontstaat uiteindelijk op een andere manier, meestal omdat twee mensen per ongeluk met elkaar praten of bijvoorbeeld als er iets mis gaat. Je ogen open houden en vertrouwen op jezelf is heel belangTevensrijk.”
“Inkijkt.”de onderzoekswereld maakt het heel veel uit waar je promoveert.” Als je wetenschapper wilt worden, raadt Clevers aan om op zoek te gaan naar de beste plek voor dat type onderzoek. “Je zet jezelf buitenspel als je dat niet doet. Een goede promotieplek leidt tot een betere wetenschappelijke opleiding, betere artikelen met meer zichtbaarheid waardoor het makkelijker wordt om uiteindelijk je eigen onderzoekslijn op te zetten.”
Vallen en opstaan dit bepaald niet zo gegaan is: “Nadat ik de Breakthrough prijs heb gekregen, hebben we een symposium georganiseerd waarbij onderzoekers die door de jaren aan het onderzoek hebben meegewerkt van over de hele wereld over hun ervaringen binnen het onderzoeksteam kwamen vertellen. Ik zag toen dat we constant kleine projecten startten en weer moesten stoppen. Een enkele keer lukte het wel; die paar successen vormen in mijn herinnering een rechte lijn.” Met name het competitieve element waardeert Hans Clevers in zijn carrière: “Het heeft mij altijd heel veel voldoening gegeven als je iets ontdekt en ook mooi gepubliceerd krijgt, net zoals een voetballer die een goal scoort tijdens een wedstrijd. Een ontdekking wordt maar één keer gedaan, er is geen zilveren medaille.” Waar bent u het meest trots op in uw carrière? “Uiteindelijk op het geheel. We hebben mijn onderzoeksgroep vanuit het niets op kunnen zetten. Het is nu een soort ontdekkingsmachine geworden, waar mensen met plezier werken. De druk ligt binnen de Clevers groep niet heel hoog, terwijl de druk elders in de onderzoekswereld nog wel eens onaanvaardbaar is. Door de hechte groep hebben we nu een aantal mooie ontdekkingen gedaan. Deze ontdekkingen worden door de hele groep gedaan, er is niet één onderzoeker met alle goede ideeën. De cultuur en sfeer die heerst binnen het Hubrecht maakt mij erg trots.’’
geeft Hans Clevers ons een inzicht in zijn werkwijze die mogelijk heeft bijgedragen tot zijn succes: “Wij werken veel met pilot experimenten. Deze experimenten zijn niet heel gecontroleerd, maar ze zijn goed genoeg om te zien of er een effect is. Als er een heel subtiel fenomeen is, is het moeilijker om daar onderzoek naar te doen en moet je er statistiek op loslaten. Wij doen geen statistiek en gaan achter grote effecten aan. Als je zo’n project vervolgens gecontroleerd uitvoert dan resulteert dat in een stevig fenomeen. Vervolgens werken we dat uit en schrijven het op alsof we ernaar op zoek waren.’’ Verder benadrukt Clevers het belang van weten wanneer te stoppen. “Als een project niet loopt, is het makkelijk om het experiment nog eens te herhalen of om nog een extra onderzoekje te doen. Als je stopt weet je namelijk niet of het de doorbraak van de eeuw was geweest als je langer was doorgegaan. Hoe langer je geen effect ziet, hoe kleiner de kans dat het nog wat gaat worden, dan moet je besluiten het project te stoppen. Fundamenteel laboratoriumonderzoek is anders dan klinisch onderzoek. Dit laatste is veel beter te plannen en op een gegeven moment is een klinische studie afgerond. Met onze experimenten tasten wij, zoals eerder gezegd, vaak in het duister. Hierdoor leer je heel intuïtief te werken. Als je veel probeert, is er altijd wel iets wat goed gaat.”
''Een ontdekking wordt maar één keer gedaan, er is geen zilveren medaille'' 41
Hoe ben je aan deze opleidingsplek gekomen? “Ik heb Lenny een hele tijd geleden leren kennen bij het vak AKWO, daar gaf zij les,” vertelt Alice. “Daar viel Alice op” onderbreekt Lenny, “Nou Lenny viel ook bij mij op,” gaat Alice verder, “ik vond haar echt een powerwoman, en je kon goed met haar lachen! Daarbij deed ze interessant onderzoek naar borstkanker. Ik wilde graag onderzoek gaan doen tijdens mijn studie en het liefst iets met oncologie. Tijdens AKWO heb ik Lenny daarom benaderd en heb ik in het vierde jaar van mijn studie onderzoek gedaan naar de densiteit van mammogrammen van patiënten met borstkanker aan de Universiteit van Singapore, waar Lenny werkte voordat ze naar het UMC Utrecht kwam. In mijn laatste jaar heb ik voor mijn wetenschapsstage weer bij Lenny aangeklopt. Inmiddels wilde ik mij meer interesseren in het effect van de behandeling op de kwaliteit van leven van patiënten. Zo kwam ik bij een promovendus terecht die onderzoek deed naar de behandeling van patienten met een rectumcarcinoom. Destijds was hij aan het afronden en kon ik vervolgens deze onderzoekslijn overnemen Daarmee had ik geluk dat er een plek vrijkwam!”
Auteur Anna Vera Verschuur, 6e jaars geneeskundestudent Universiteit Utrecht
Van student naar PhD Alice doet onderzoek naar de kwaliteit van leven van patiënten met het rectum carcinoom die behandeld worden met radiotherapie of chemoradiatie gevolgd door een operatie. Tevens heeft ze een gerandomiseerde trial gecoördineerd, waarbij naar het effect van een radiotherapie chemoradiatievoorafgaand‘boost’aanwerdbekekenopheteffectvancompletetumorrespons.Uitrecentonderzoekblijktdatjepatiëntenmeteencompleteresponsnietaltijdhoeftteopereren.Doorhetbevorderenvanderespons,hooptzeindetoekomstmeerpatiëntenopeenorgaansparendemaniertebehandelenenzodoendedekwaliteitvanlevenbetertebehouden.
“ ” 42
Hoe kijk je hierop terug op je promotie nu je in de afrondende fase bent? Op een maand na heb ik nu vier jaar vol gemaakt. Ik vond promoveren heel leerzaam. Uiteraard zijn er ook taken bij het promoveren die minder leuk zijn, maar je kan het werk zelf goed inrichten. Ik vond deze vrijheid en onafhankelijkheid heel prettig. Veel studenten doen dit om in opleiding te komen maar voor mij was dat niet de primaire reden. Ik vond innovatie en het bijbehorende onderzoek, zeker in combinatie met de opleiding epidemiologie, heel interessant. Dat ik die opleiding mocht doen, was voor mij een grote pre om hier te gaan promoveren.
Het leukste aan mijn baan is dat je up-to-date blijft door je promovendi
Het is dinsdag ochtend en ik heb een afspraak met Lenny Verkooijen en haar promovendus Alice Couwenberg. We spreken af op de kamer van Lenny in het moderne Q-gebouw, waar onder andere de afdeling radiotherapie onderdak vindt. Eerst maken we foto’s van hun wekelijkse bespreking, daarna vraag ik ze van alles over promoveren, professor worden en hun onderlinge samenwerking.
Nam je de lijn van voorganger over of kon je zelf richting geven aan je onderzoek? “Mijn voorganger heeft de trial opgestart en mede een cohort opgericht. Deze heb ik overgenomen, de lijn doorgezet en afgerond. Ik heb de trial dus overgenomen, maar het type cohortstudies kon ik met Lenny heel goed vormgeven en met eigen inzicht uitvoeren.”
Lenny Verkooijen Couwenberg
“Eerst lekker op vakantie en daarna begin ik als AIOS-radiotherapie in het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis.” Lenny onderbreekt “Het is wel grappig, want je kwam aan met het idee om chirurg te worden.”
Tijdens haar geneeskunde studie wilde Lenny, net zoals Alice, ook chirurg worden. Ze is dan ook gaan promoveren bij de chirurgie. Dat was voor haar een periode waarin ze veel kansen heeft gekregen. Ze heeft een grote landelijke studie naar borstkanker mogen opzetten en is epidemioloog geworden. Tijdens haar promotietraject besloot Lenny dat ze in het onderzoek en de epidemiologie verder wilde. Ze heeft vervolgens tien jaar in het buitenland gezeten, eerst in Genève en daarna Singapore. Ze is teruggekomen naar Utrecht om mee te denken over de toepassing van beeldgestuurde behandeling en heeft samen met anderen een evaluatie van beeldgestuurde behandeling opgezet.
“Dat is ook wel een van de voordelen van promoveren”, reageert Alice, “je hebt tijd om jezelf te leren kennen, cursussen te volgen en jezelf te ontwikkelen. In de kliniek moet je je vooral 100% inzetten voor andere mensen en heb je minder tijd om aan je eigen carrière te denken. Op een gegeven moment kwam ik dus tot inzicht dat de radiotherapie mij meer interesseerde.”
Bijna klaar en wat nu? Weer snel de kliniek in?
Van PhD naar professor?
“Verder helpt naar congressen gaan ook om inzicht in verschillende vakgebieden te krijgen,” vult Alice aan.
De ontwikkelingen in dit vakgebied gaan heel snel en er kunnen fantastische dingen, maar ze wilde ook laten zien dat het daadwerkelijk beter was voor patiënten.
Alice
43
Toekomst in de wetenschap in gesprek met Prof & PhD
Je zou denken dat je daar de kliniek je juist helpt een keuze te maken..? “Dat dacht ik eerst ook,” bevestigt Alice, maar ik heb tijdens mijn promotie ook veel van de klinische kant van de radiotherapie meegemaakt. Lenny legt uit dat er op deze afdeling ook veel samen gewerkt wordt met chirurgen. Samen hebben ze een heel duidelijk gezamenlijk doel: opereren zonder snijden en het beeld–gestuurd behandelen van kanker. Promovendi bij de divisie Beeld werken dan aan dat onderwerp met als doel preciezer behandelen met minder bijwerkingen. Omdat kanker multidisciplinair wordt behandeld, hebben alle promovendi ook begeleiders uit andere divisies. “Dus op die manier krijg je ook input uit andere vakgebieden.”
Wat is er veranderd toen je terugkwam?
Hoe ben je professor geworden? “Het is eigenlijk niet zo een transpa rant en logisch traject,” legt Lenny uit. “Op een gegeven moment heb je een mooie lijn gelopen en past je CV bij een professoraat: onderzoek, publicaties, onderwijs en subsidies. Vervolgens moet je met mensen gaan praten of mensen gaan met jou praten, en mensen gaan onder ling praten. Om te zorgen dat de di visie en de decaan toestemming ge ven om jouw leerstoel in te richten, moet er back-up komen van andere hoogleraren. Zodra dat gebeurd is, gaat het proces echt in gang en wordt het formeel: er wordt een structuurrapport geschreven door een structuurcommissie waarin uitgelegd wordt waarom er een nieuw iemand nodig is en met welk pro fiel. Na goedkeuring wordt er een benoemingsadviescommissie (BAC) ingesteld die op zoek gaat naar kandidaten en hier kunnen dus ook an dere kandidaten op reageren. Allerlei mensen waaronder zuster faculteiten moeten daar iets van vinden en uiteindelijk wordt er iemand benoemd. Zo werkt het bij de nieuwe leerstoelen. Daarnaast zijn ook vaste hoogleraar posities die een keer in de zoveel tijd vrijkomen en weer opnieuw ingevuld moeten worden. Is die structuurcommissie dan alleen voor de vorm?
Hoe ziet jouw afdeling eruit?
“Lastig... Ik vind namelijk dat je als dokter het echt wel iets extra’s kan brengen als je weet wat onderzoek doen inhoudt, en je heel goed on derzoeksgegevens op waarde kan schatten en meedenkt om patiënten te laten meedoen met onder zoek. Tegelijkertijd denk ik ook dat niet iedereen geschikt is om te pro moveren en dat je een hele goede dokter kunt zijn zonder te promoveren. Ik denk dat we moeten zoe ken naar de balans; sommige dok ters zijn meer wetenschappelijk, anderen meer met onderwijs bezig en anderen zijn klinisch heel goed.” “Nu zoveel mensen willen promo veren, moeten ze het soms in een of twee jaar afronden of anders in hun eigen tijd of met een half salaris,” merkt Alice op. “Je hoort soms rare dingen,” beaamt Lenny, “Ik heb bij voorbeeld weleens gehoord dat een student een aanbod had gekregen om ’s nachts op de SEH te werken en overdag te promoveren. Dat is niet te doen!” “Als je net uit de schoolbanken komt en niet beter weet, ben je snel geneigd om dat te doen,” gelooft Alice. Lenny gelooft ook dat het bepalend is als studen ten worden gevraagd door iemand die later wellicht bepalend is voor je opleidingsplek. “Ik heb ook wel het idee dat nu mensen meer moeten promoveren,” zegt Alice. Volgens Lenny was dit vroeger ook, maar begint het nu juist meer een punt van discussie te worden; “moet iedereen wel gepromoveerd zijn? Daarbij denk ik dat de promovendus van nu veel beter nadenkt over wat hij wil, waar hij mee bezig is en ook bereid is te zeggen dat hij iets niet accepteert. Dat vind ik heel erg goed, dat is ook makkelijker samenwerken.” Hoe zag jullie samenwerking eruit? “Natuurlijk ben ik de baas en oplei der, maar samenwerken met pro movendi is anders dan samen44
“Die structuurcommissie is een vast traject wat je moet doorlopen, en dat is wel heel transparant. Zo ge beurt het ook weleens dat een hele procedure wordt ingezet rondom een persoon en dat er tijdens de selectieprocedure iemand anders voorbijkomt die de leerstoel krijgt. Dat proces is spannend, maar meestal weet je het wel. Het allerspan nendste is het begin: de lobby wat ook nog allemaal geheim moet blijven.” Wat vind je het leukste aan je baan? “Ik vind het heel leuk om te werken met een hele diverse groep van mensen, die varieert van andere hoogleraren tot promovendi. Met de promovendi is het vooral leuk: ze zijn flexibel, hebben nieuwe ideeën en je blijft op de hoogte van de allernieuwste ontwikkelingen. Ook leer je over heel veel verschillende onderwerpen en houd je je kennis eigenlijk up-to-date door hen.”
Vind je dat de arts moet promoveren?
“Na tien jaar rook de soep in de Brink nog precies hetzelfde!” zegt Lenny enthousiast. “Maar teglijkertijd is er ook veel veranderd: zo gaan promovendi hier nu systema tisch de epidemiologie master in waardoor iedereen na een jaar op gelijkwaardig niveau kan discussië ren over onderzoek. Verder is de wet en regelgeving heel erg aange scherpt wat netjes onderzoek doen wel ingewikkeld maakt, maar het komt de kwaliteit van onderzoek en de patiënten ten goede.
“Ik heb nu 15 promovendi, dat zijn er eigenlijk te veel. We zijn hard ge groeid, mede doordat we op een veelbelovende lijn zitten en dus veel subsidies binnen halen. De mate van begeleiding wisselt sterk tussen de promovendi: de ene zie ik weke lijks een uur en bij de andere ben ik met name lid van het promotie team. Daarnaast zijn er twee postdocs en stuur ik het trial bureau aan. Dit bureau ondersteunt patiëntge bonden onderzoek. Het team daar van bestaat uit zo’n 18 personen bestaande uit IT –team.”schappen.ookkunde,tergrondenoverwegendmovendizoekcoördinatoren.kwaliteitscoördinatorenspecialisten,enonder-Onderdepro-hebbenwemensenmetveelverschillendeach-meto.a.deTU,natuurbiomedicalsciencesmaariemandvanuitinnovatiewetenDitmaaktheteendivers
patiëntenpromotietrajectnu•UtrechtEpidemiologie•UniversiteitGeneeskunde,Utrecht2015-2018:MasterUniversiteit2015-heden:Promovendus,in4ejaarvanookvoorlichtenover
werken met ondersteunend perso neel. Wat ik namelijk belangrijk vind aan promoveren, dat het eigenlijk een opleidingstraject is tot een goe de onderzoeker.
Op basis waarvan neem je promovendi aan? “Je hebt eigenlijk twee procedures: een student die opvalt die je wilt houden, of een positie die nog niet is opgevuld. Toen Alice bijna klaar was, ging ik dingen voor haar rege len en bij collegae navragen of ze iets hebben. Als ik iemand zoek voor een positie, vraag ik weer aan hen of ze een goede student ken nen. Er gaat ongelofelijk veel ‘viavia’. Als je bijna klaar bent en wil promoveren, is het dus heel goed om dat akenbaar te maken. Een an der traject is dat van advertenties en academic transfer (een platform voor banen vacatures binnen de wetenschap demictransfer.com/nl/)).(https://www.aca
University of Geneva • 2006-2008: Asssistant professor, National University of Singapore • 2006-2008: Associate professor, National University of Singapore • 2010-2017 Associate professor of Epidemiology, UMC Utrecht
“Er moeten altijd ‘corvee taken’ gedaan worden. Op onze afdeling la ten we de promovendi dat samen doen: ieder van hen heeft in de week een paar uur dienst op de co hort-poli. Daar worden patiënten voor alle studies geïncludeerd. Aan het begin vinden ze dat heel leuk en spannend, en op een gegeven mo ment heb je dat wel gezien, maar het hoort er wel bij.” “Ik vond dit heel leuk,” reageert Alice, “omdat je zo in aanraking blijft met patiënten. Dat gaan sommigen na vier jaar soms wel missen. In dit geval voorzie je patiënten alleen van informatie over het onderzoek, maar je kunt veel bespreken. Bij het coördineren van de trial moest ik
Naam: Alice Couwenberg Functie: PhD student Achtergrond: • 2008-2015: Bachelor en Master de nieuwe behandeling, dat vond ik heel leuk!”
“Iemand die intrinsiek gemotiveerd is om een goede onderzoeker te worden. Na een sollicitatiegesprek weet je eigenlijk niet zo veel dus is het fijn als je mensen al kent of ge zien hebt. Je ziet vaak dat mensen best wel voorzichtig worden en heel goed ‘nee’ kunnen zeggen.
Er zijn hele mooie promotie plek ken dus ga op zoek: pak niet het eerste het beste promotie aanbod aan maar zoek een project en een begeleider die bij je past. Alice: De manier van begeleiding kan heel erg verschillen en is heel persoon lijk: het is belangrijk om op verschil lende vlakken (begeleiding, werk wijze en soort onderzoek) een klik te hebben met je promotor. Lenny: “de een heeft wat meer sturing no dig en de ander wil enkel bewaking van de kaders en dat is allemaal prima.”
Vind je het belangrijk om als begeleider deze mogelijkheden te creëren? “Ja, het primaire doel van een pro motietraject is een goede onder zoeker afleveren, niet enkel om het onderzoek gedaan te krijgen. Er moet uiteraard ook onderzoek ge daan worden en resultaten verkre gen worden om ons te verantwoor den. Het is dan ook mijn ver antwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat bepaalde vragen goed beantwoord worden omdat ik de grant krijg. Richting de promovendi is het mijn taak om een hele goede onderzoeker af te leveren. Het is dus leuk als onderzoekers zelf initi atief nemen en ideeën krijgen aan de hand van wat ze zelf gevonden hebben. Dat zag je bij Alice heel erg: ze pakte de kansen die ze aangebo den kreeg en heeft daardoor een heel divers proefschrift met een wisselend epidemiologische, klini sche en technische insteek.” Promovendi zijn dus geen ‘werkpaarden’?
Maar een houding van ‘Ja oké, dit ga ik gewoon doen’, vind ik juist mooi. Als je op zoek bent naar een baan van 36 uur per week, dan moet je niet gaan promoveren. Het kan je
namelijk in je weekend bezighou den, zeker rondom abstract dead lines of de laatste fase van je proefschrift. Tegelijkertijd heb je zolang je resultaten levert, ook heel veel vrijheid.
45
• 2017-heden: Professor of Outcome and Evaluation of Image Guided Interventions, UMC Utrecht
Naam: Lenny Verkooijen Functie: Professor of Outcome and Evaluation of Image Guided Interventions Achtergrond: • 1990-2000: voorwerdUtrechtGeneeskundeStudieUniversiteit(studieGeneeskundedriejaaronderbrokenpromotietraject)
Wat zoek je in een promovendus?
• 1997-2000: Promotietraject, Universiteit Utrecht • 2001-2005 Post-doc
Wat geven jullie studenten mee?
De onderzoeksthema's binnen I&I: • Preventie van antibiotica resistentie, resistentie wordt na melijk gezien als een grote bedreiging. Doordat er veel antibiotica gebruik is in de wereld, is er ook steeds meer resistentie.
Immuunziektes komen overal voor, het is vaak een onderliggende oorzaak aan heel veel ziektebeelden. De immunologie was altijd erg verspreid over verschillende afdelingen, het doel van het speerpunt was om alle afdelingen bij elkaar te brengen. Dit is onder andere gedaan door zoveel mogelijk immuno logen en infectiologen op dezelfde afdelingen te zetten. Er worden multidisciplinaire overleggen ingepland, waarbij verschillende immunologen en infectiologen bij elkaar ko men om complexe immunologische ziektebeelden te be spreken. Het belangrijkste onderdeel binnen het speerpunt is dat de patiënten centraal staan in de aanpak om de zorg optimaal te maken. Ook zijn er binnen het speerpunt inter nationale samenwerking. De ambitie van het speerpunt Infection & Immunity is om mensen met een moeilijk behandelbare infectie, kanker of een chronische immunologische ziekte sneller en beter te behandelen. Er is gezorgd voor meer contact tussen de cli nici en de onderzoekers. Uniek aan dit speerpunt is dat alle immunologie labs bij elkaar zijn gebracht. Zo zijn er Infection & Immunity cohorts, waarbij er onderzoek wordt gedaan naar verschillende infectieziekten om een overkoe pelend beeld krijgen, namelijk een ziekte overstijgend beeld.
• Preventie van chronische inflammatoire ziektes, hierbij gaat het onderzoek met name in op de onderliggende mechanismen en de behandelbare onderdelen van in flammatoire ziekten.
Wist je dat... Het speerpunt is opgebouwd uit een kernteam bestaande uit twee vice-voorzitters, waarvan een de infectie kant ver tegenwoordigd en de ander de immuniteit kant. Daarnaast zitten in het kernteam vertegenwoordigers uit iedere afdeling, bestaande uit onderzoekers en artsen. Er doen ongeveer 500-600 onderzoekers onderzoek binnen het Omspeerpunt.dekennis binnen het speerpunt te verspreiden worden er jaarlijks symposia georganiseerd voor onderzoekers. Een clinicus zal dan bijvoorbeeld het klinisch beeld presente ren, waarbij een onderzoeker zal vertellen over het onder zoek wat hierbij wordt gedaan. Daarnaast zijn er stimule ringssubsidies opgezet, waarin twee onderzoekers uit twee verschillende vakgebieden een samenwerking kunnen star ten. Dit wordt één keer per jaar aan 3 onderzoeksgroepen gegeven. Bij het symposium zullen ze vertellen wat ze met het geld hebben onderzocht. Ieder jaar worden er 30 nieuwe studenten voor een PhD plek aangenomen binnen het speerpunt, dit zijn goed ont wikkelde master studenten. Ook zijn er studenten die nog bezig zijn met de bachelor/master, die terecht kunnen bij onderzoeken als student-assistent.
• Opheldering van gastheer-pathogeen interacties, zodat therapeutische behandelingen ontwikkeld kunnen worden.
Auteur Marin Bont, 3e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht
Naam: Marc Bonten Functie: speerpuntmanager Infection en Immunity Achtergrond: Geneeskunde aan Universiteit Maastricht, PhD aan Universiteit Maastricht, fellowship interne geneeskunde in Maastricht.
Prof. Dr. Marc Bonten Naam: Jovanka Bestebroer Functie: programmamanager Infection en Immunity Achtergrond: University college Utrecht, master I&I, PhD in UMCU afdeling microbiologie.
• Ontwikkeling van immuun gemedieerde therapieën en preventie, het doel van het onderzoek is om het eigen immuunsysteem te versterken om tegen infecties en kan-
Dr. Jovanka Besteboer ker te vechten. Binnen de onderzoeksthema’s zit veel over lap, dit zal onderzoekers en clinici met elkaar verbinden.
Speerpunt
Onderzoek in eigen huis
Infection & Immunity 46
Onderzoek in eigen huis
• Mail naar: onderzoekers van het speerpunt van wie het onderzoeksonderwerp het dichts bij je interesses aansluit • Vermeld hierbij welk onderzoeksgebied je interessant lijkt, en wat voor type onderzoek je graag wilt doen. Hoe meer informatie je geeft, hoe beter je gekoppeld kan worden aan een onderzoeker die bij jou past!
Onderzoek doen bij speerpunt Infection en Immunity?
• Advies: kijk waar en wat je wilt doen qua onderzoek en neem vervolgens contact op met de mensen binnen de onderzoeksthema’s. Je kunt de emailadressen van de PI’s terugvinden op de UMC Utrecht website, onder het thema ‘strategic teams’ Infection and Immunity. Er is vaak wel plek om onderzoek te doen.
• Voor meer informatie zie de website van het UMC Utrecht Speerpunt Infection & Immunity
Het
inpatiëntenonderdeelbelangrijkstebinnenhetspeerpuntisdatdecentraalstaandeaanpakomdezorgoptimaaltemaken
“ “ 47
Bij de data-analyse is er gekeken naar de waarschijnlijkheid van de hoeveelheid aanmaak van T-cellen in de eerste 100 dagen na de HCT. Er werd rekening gehouden met de soort HCT, leeftijd, geslacht, diagnose, behandeling met steroïde en de hoeveelheid blootstelling aan ATG. Alle variabele hebben een eigen P-waarde gekregen. Uiteindelijk bleken alle klinische variabelen geen invloed te hebben op het effect van ATG op de transplantaties. Hiermee Hiermee wordt een vertekend beeld uitgesloten Resultaten Er zijn in totaal 275 patiënten geïncludeerd. In patiënten zonder overgebleven ATG, was de opbouw van immuunsysteem sneller na een CBT dan na een BMT. In patiënten met veel overgebleven ATG na de HCT, was met name de T-cel herstel aangedaan, in zowel CBT als BMT. Opvallend was dat na een BMT, de T-cellen sneller herstelde dan bij een CBT. Het herstel van het totale aantal lymfocyten, B-cellen, NK-cellen, monocyten en neutrofielen was niet aangedaan. Er waren geen klinische variabele die het verschil tussen CBT en BMT konden verklaren, in verband met de relatie tussen ATG blootstelling en immuunsysteem herstel. Er zijn wel twee belangrijke hypotheses:
Regenerative Medicine: Onderzoek in eigen huis Eerste auteur: Drs. Coco
biomedical
speerpunt Infection & Immunity Achtergrond:
Koning Functie: Post-doc Opleiding: promotietraject
globulin exposure after unrelated cord blood transplantation
Om te kijken naar de andere witte bloed cellen zijn in vitro assays uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar het effect van neurtofielen, NK-cellen en monocyten op ATG, om te kijken of dit misschien uitmaakt tussen de verschillende transplantaties.
humane
48
Speerpunt de in het UMCU, bachelor BMW (Radboud UMC), sciences Master (Radboud UMC), majors in pathobiologie en toxicologie
Filgastim enhances T-cell clearance by antithymocyte
• Hypothese I: CBT patiënten krijgen vaak toediening van G-CSF (Filgrastim) na de transplantatie, in Auteur Marin Bont, 3e jaars geneeskunde student Universiteit Utrecht
Achtergrond Patiënten onder de 18 jaar met een primaire immuundeficiëntie, metabolische aandoeningen of hematologische maligniteiten ontvangen vaak een hematopoietische stamceltransplantatie (HTC) als laatste behandeloptie. Dit is mogelijk de vorm van een beenmergtransplantatie (BMT)1 of een navelstrengbloedtransplantatie (CBT)2. BMT is eerst keus, echter moet dit op veel vlakken matchen. Om te voorkomen dat er een graft-versus-host afstoting optreedt, wordt er antithymocytenglobuline (ATG) gegeven. Dit zijn polyclonale immuunglobuline G die binden aan thymuscellen. ATG wordt gegeven voor de transplantatie om zeker te weten dat er geen patiënt T-cellen meer zijn. ATG blijft nog lang in het bloed aanwezig, ook na de transplantatie, dus dit kan als gevolg hebben dat het de donor T-cellen gaat aanvallen. Het is aangetoond dat bij het toedienen van deze antistof, er een vertraagde aanmaak is van T-cellen na een HTC, waardoor je een hogere kans hebt op reactivatie van infecties. In een recente studie is gezien dat bij het toedienen van ATG na een CBT het kind meer last heeft van de vertraagde T-cel aanmaak, dan bij het toedienen van ATG na een BMT. Wat was de onderzoeksvraag? Waarom heeft rest ATG een grotere impact op T-cel herstel na een CBT dan na een BMT? Er is gekeken waarom iemand na een CBT een trager herstel heeft van T-cellen, dan na een BMT. Er zijn verschillende analyses gedaan om de effecten van de overgebleven ATG blootstelling op T-cellen na een CBT en een BMT te bekijken. Methode Er is een retrospectieve (achteraf beschouwende) studie gedaan van patiënten onder de 18 jaar die een HCT hebben ontvangen tussen 2008 en 2016 in het UMC Utrecht. De hoeveelheid gebonden-ATG is retrospectief gemeten in het bloedplasma. De leukocyten zijn prospectief (van tevoren) gemeten, 1-2x per week na de HCT. Daarnaast zijn de absolute getallen van de neutrofielen en monocyten gemeten. Nadat er een hoeveelheid van 0,3 x 109 cellen/L leukocyten was bereikt, werden ook de NK cellen gemeten.
Origineel manuscript: 49
• Zorg ervoor dat voordat een CBT gedaan wordt, de rest ATG weg is. Dit kun je doen door een geïndividualiseerde dosing, waarbij gekeken wordt naar de hoeveelheid T-cellen die een persoon heeft.
Vervolgonderzoek • Als je G-CSF weg zou laten, is er dan sprake van een beter T-cel herstel?
Onderzoek in eigen huis Speerpunt samenvatting tegenstelling tot BMT patiënten. Filgrastim wordt gegeven omdat het zorgt voor een betere innesteling van stamcellen in het beenmerg. Echter zorgt Filgrastim ook voor een betere Ig-gemedieerde fagocytose door neutrofielen. Er is gekeken naar het verschil tussen de ATG-gemedieerde cytotoxiciteit van neutrofielen van patiënten die Filgrastim ontvangen. Hierbij is gevonden dat G-CSF een belangrijke extra hulp is om T-cellen te fagocyteren. • Hypothese II: navelstrengbloed verkregen T-cellen zijn vaak naïef en kunnen dus meerdere epitopen voor ATG tot expressie brengen en/of zijn meer sensitief voor ATG-gemedieerde cytotoxiciteit dan BM gegenereerde T-cellen. Je verwacht dus dat de navelstrengbloed verkregen T-cellen gevoeliger zijn. Deze hypothese moest worden uitgesloten. De data van de studie laat zien dat cellen die worden gevormd van CB of BM een gelijke ATG-binding hebben en een gelijke gevoeligheid voor ATG-gemedieerde doding bij de afwezigheid van G-CSF (sluit hypothese II uit). Nu weet je dat G-CSF de hoofdrol speelt. Conclusie In dit kinder cohort is gezien dat blootstelling aan ATG een hogere impact heeft op T-cel herstel na een CBT dan een BMT. Dit komt niet door klinische variabelen of de gevoeligheid voor ATG-gemedieerde doding tussen CB en BM cellen. Bij het gebruiken van G-CSF, wat vaak wordt toegediend naar een CBT, zal het doden van ATGgebonden-cellen heel erg stijgen. Dit kan een verklaring zijn voor de reden dat het T-cel herstel sneller gaat bij een CBT dan bij een BMT. Adviezen: • Laat G-CSF weg, dit is waarschijnlijk niet nodig. Dit is al in een ander onderzoek aangetoond.
• Als je zorgt dat rest dosis ATG weg is voor CBT, is er dan sprake van een beter T-cel herstel? Met dit onderzoek is de onderzoeksgroep nu bezig, want als je de restdosis weghaalt, heeft G-CSF geen schadelijk effect meer (prospectief). Wat betekent dit voor de zorg voor kinderen met een HCT? De behandeling met G-CSF moet opnieuw bekeken worden om te zorgen voor een optimaal T-cel herstel en een betere overleving en minder complicaties na een HCT.
Social. International. Applications are open for 2020 Open night: 25 September 2020 Information night: 30 September 2020 Interested? Visit JOIN APOLLO NOW! closed medicine though the organization of public ikwilbijapollo.nl 50
gebied.financieelOokbelangrijkst.isGezondheidhetallerop
Neem contact met ons op voor meer informatie: www.utrechtstudentsjournal.nlusj@umcutrecht.nl of vind ons op Facebook en Instagram. Paterswoldseweg 813 9728 BM Groningen Postbus 8001 9702 KA Groningen (050) 520 53 00 info@ www.noordnegentig.nlnoordnegentig.nl
(advertentie)
(advertentie)
Jouw advertentie hier? Staat in de volgende uitgave Apollo Utrecht is a student-run organization that aims to support ambitious students in developing critical thinking skills and knowledge required to implement change in the complex field of medicine. Apollo aims to achieve this by providing a professional and social network of (bio)medical master students, PhD students and young doctors. We enable a platform for closed monthly meetings about a variety of extracurricular subjects including in-depth medical problems as well as social topics and soft skills. We extend the message of translational medicine though the organization of public events, including lectures and the international summer school in collaboration with the EUREKA Institute.
Laat het weten! Wat vond je van editie?deze Volg ons op instagram voor meer @utrechtstudentjournalcontent: