1 Een wereldreferentiekaart opbouwen Wat je al kent en kunt (uit vorige jaren) Je kunt België en Europa in het gradennet situeren.
Evenaar Let op het woordje evenaar, ook equator genoemd; uit het Latijn aequare = gelijkmaken. Het is de grote cirkel op de globe die de wereld netjes in tweeën verdeelt. Keerkring Komt van terugkeren. De loodrechte stand van de zon op de middag verschuift in de loop van een jaar tussen de keerkringen: vanaf 21 maart van de evenaar noordwaarts naar de Kreeftskeerkring, om dan vanaf 21 juni terug te keren naar het zuiden tot aan de Steenbokskeerkring en vanaf 21 december weer noordwaarts naar de evenaar. Naamgeving – Afrika: van de Afri, een volk uit de Oudheid ten tijde van de Carthagers in het huidige Libië – Amerika: van Amerigo Vespucci (1454-1512), de Italiaanse ontdekkingsreiziger die inzag dat dit continent niet Indië was maar een nieuw werelddeel – Antarctica: anti-Arctica of arctus of Grote Beer, een sterrenbeeld dat in het noorden zichtbaar is – Australië: van australis, d.w.z. zuidland – Azië: naam afgeleid van assoe, wat zonsopgang betekent – Europa: de naam zou afgeleid zijn van ereb, d.i. Semitisch voor zonsondergang
Wie de globe (bv. in Google Earth) of een wereldkaart in een atlas bekijkt, merkt onmiddellijk de onregelmatige verdeling van land en water. De landoppervlakte is nu eens sterk versnipperd, dan weer in grote blokken verdeeld. Om voldoende referentiepunten, -lijnen en -vlakken te kunnen onthouden, bouwen we een referentiekaart op.
1 Verdelen in oceanen, continenten en werelddelen Het aardoppervlak omvat 70 pct. water en 30 pct. land. Het wateroppervlak bestaat uit drie oceanen: de Grote of Stille Oceaan (Pacific), de Atlantische Oceaan en de Indische Oceaan. De Noordelijke IJszee wordt soms omschreven als de Arctische Oceaan en de zeeën rondom Antarctica als de Antarctische Oceaan. Op het landoppervlak maken we een onderscheid tussen continenten en werelddelen. Een continent is een aaneengesloten landoppervlak. Zo zijn er zes continenten: NoordAmerika – Zuid-Amerika – Eurazië – Afrika – Australië en Antarctica. Werelddelen omvatten zowel het vasteland als de eilanden. Zo behoort Groot-Brittannië niet tot het continent (vasteland) Eurazië, maar wel tot het werelddeel Europa. Zo zijn er zes werelddelen: Amerika – Europa – Azië – Afrika – Oceanië en Antarctica. De uitgestrektheid van continenten en oceanen kan men uitdrukken in afstanden op diagonalen of op de hoofdwindrichtingen (zie fig. 1.4).
2 Situeren in het gradennet Om bijvoorbeeld steden of bergketens en rivieren te kunnen situeren, gebruiken geografen een gradennet. Dat bestaat in verschillende vormen. In je atlas vind je wereldkaarten met een rechthoekig gradennet, op andere kaarten is het gradennet vervormd (gebogen). De laatste zijn bedoeld om de werkelijkheid juister weer te geven. Zo mogen kleine landen door vervorming niet groot getekend worden. In ieder wereldgradennet zijn twee lijnen van belang: – de evenaar, die de wereld verdeelt in: het noordelijk halfrond het zuidelijk halfrond – de nulmeridiaan, die de wereld verdeelt in: het westelijk halfrond het oostelijk halfrond Beide halfronden ontmoeten elkaar aan de zgn. ‘achterkant’ van de aardbol in de Stille Oceaan op 180° W of O; ook de antimeridiaan genoemd. Evenwijdig met de evenaar kunnen breedtecirkels of parallellen getekend worden, en door noord- en zuidpool lopen de meridianen (soms evenwijdig met de nulmeridiaan). Door die meridianen en breedtecirkels heeft iedere plaats op aarde twee geografisch coördinaten: een breedteligging en een lengteligging. Ze worden uitgedrukt in graden (minuten en seconden) noorderbreedte (N) of zuiderbreedte (Z), westerlengte (W) of oosterlengte (O). Andere merkwaardige lijnen in het gradennet zijn de keerkringen: op het noordelijk halfrond de Kreeftskeerkring en op het zuidelijk halfrond de Steenbokskeerkring. Tussen de keerkringen tref je de intertropen aan. Noord- en zuidwaarts daarvan spreken we over de subtropen (tot ongeveer 40° N en Z). Nog meer naar het noorden en het zuiden vinden we de poolcirkels: vanaf daar tot aan de polen heb je de polaire zone. Naar de keerkringen toe de subpolaire zone (tot 60° N en Z). De centrale middelbreedten strekken zich uit van de subtropen tot aan de subpolaire zone (vanaf 60 ° N of Z tot de poolcirkel).
7
Landschap en wereldkaart