ZOUFFF! 5 Parcours (voc)

Page 1


PARCOURS VERBES

LEERJAAR 5

PARCOURS VERBES

ZOUFFF! 5 bestaat uit:

- Cahier A, B, C, D

- Correctiesleutel A, B, C, D

- Kit de survie

- Parcours

- Livre du professeur

- Flitskaarten

- Bingel Max

- Calendrier

Auteurs:

Delfiene Beyaert, Leen Bresseleers, Nicole Kocken, Annelies Magerman, Ellen Merckx, Rein Trogh, et al.

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën.

Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.

In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hun dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.

Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden.

© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2023

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

Credits: p. 61: poster Chocolat Menier: Historical Picture Archive / Contributor (gettyimages)

Eerste druk, tweede bijdruk 2025

ISBN 978-94-647-0028-2

D/2023/0078/53

Art. 603125/04

NUR 191

Lay-outconcept: Crius Group, Eindeloos Communicatie

Coverontwerp en opmaak: Barbara Vermeersch (EMPC)

Illustratie cover: Eric Bouwens

Illustraties: Koen Aelterman, Frederic Thiry Beeldmerk ZOUFFF!: Mike Wey

Vervoeg het werkwoord.

1 zijn

2 ik ben

3 jij bent

4 Louis is Louis

6 wij zijn

7 jullie zijn

8 u bent

5 Ayla is Ayla

9 Léo en Raphaël zijn

10 Louise en Alma zijn

2 tu es

Léo et Raphaël

Louise et Alma a Vul de ontbrekende letters aan. b Kopieer.

1 T e de Bruxelles?

(zijn) u s

2 Et Ada? Ell es de Tongres?

3 Et vous? V tes de Huy?

4 Maël et Noah, i s de Namur.

Oui, e sui de Bruxelles. Oui, et Arthur, e d’Ostende.

Oui. ous mes de Huy. Oui, et Alice et Rose, s nt de Liège.

Lees de dialoog. Kleur alle vormen van être GROEN .

a Geef de croissant en het kopje die bij elkaar horen dezelfde kleur. b Kopieer. 3 4

Bonjour, je suis Céleste. Tu es qui?

Oui, je suis de Bruxelles. Et vous? Vous êtes qui?

Bonjour! Je suis Julien. Vous êtes de Bruxelles?

Nous sommes Alice et Louis. Nous sommes de Gand.

tu etLucas Zoé vous Adam je suis sommes est es êtes sont

suis

WERKWOORDEN OP -ER

Vervoeg het werkwoord aimer.

1 houden van

2 ik houd van

3 jij houdt van

4 Louis houdt van Louis

5 Ayla houdt van Ayla

6 wij houden van

7 jullie houden van

8 u houdt van

9 Léo en Raphaël houden van Léo et Raphaël

10 Louise en Alma houden van Louise et Alma

Voeg de juiste uitgang toe.

1 Camille aim le weekend.

2 Nous regard la télé.

3 Il écout la radio.

4 Vous téléphon à un ami.

5 Tu jou au basket.

6 Elles chant une chanson.

7 Je dans le mercredi.

8 Ils aim téléphoner.

Kies uit elke kolom een zinsdeel en maak twee zinnen.

Il Tu Nous Elles chantes écoutent jouons regarde au basket. la radio. le tableau. une chanson.

Vervoeg het werkwoord.

1 Vous (téléphoner) à Jules?

Non, je (téléphoner) aux amies de la classe.

2 Tu (chanter) une chanson?

Oui, et Sandrine (écouter) la radio.

3 Ils (jouer) au tennis le samedi.

Et elles (jouer) au foot le dimanche.

4 Vous (regarder) un film au cinéma?

Nous (aimer) les films.

Vul aan met de juiste vorm van het juiste werkwoord.

Kies uit: écouter danser regarder téléphoner aimer jouer

1 Samira et Mo sur TikTok.

2 Vous la prof en classe.

3 Elles à un ami.

4 Frédéric la télévision.

5 Nous les chansons à la radio.

6 J’ les films de Louis de Funès.

AVOIR (hebben)

Vervoeg het werkwoord.

1 hebben

2 ik heb

3 jij hebt

4 Louis heeft Louis

5 Ayla heeft Ayla

6 wij hebben

7 jullie hebben

8 u hebt

9 Léo en Raphaël hebben Léo et Raphaël

10 Louise en Alma hebben

Louise et Alma

Vul aan.

1 Tu une télévision? Oui et, j’ aussi un ordinateur.

2 Vous des cahiers? Non, nous des livres.

3 Elle des bottes? Oui, et elles, elles des baskets.

Zet de zinnen in het meervoud.

1 Tu as quel âge? ?

2 J’ai douze ans. .

3 Elle a des stylos. .

4 Il a deux pantalons. .

ÊTRE (zijn) + AVOIR (hebben)

a Zoek in het rooster de negen werkwoordsvormen van être en avoir in alle richtingen. Schrijf ze op in de volgorde van de vervoeging.

être avoir

b Vul de ontbrekende vormen aan.

Vul aan.

Kies

Schrijf in elke zin het nummer van de juiste combinatie.

1 = tu es 2 = tu as 3 = vous êtes 4 = vous avez

1 … le prof de la classe. 6 Les garçons, … de Bruxelles?

2 … une feuille, s’il vous plait? 7 … Camille.

3 Ahmed, … quel âge? 8 Louis, … des baskets.

4 Victor, … les livres? 9 … des élèves de 5A.

5 Renée, … la voisine de Tom. 10 … un stylo, s’il te plait?

Zet de dialogen in het meervoud.

Tu as une veste et une robe? C’est un pantalon bleu?

Vous avez des vestes et des robes?

Non, j’ai un pantalon et un t-shirt. Oui, et le t-shirt est blanc. . ? .

Je suis Stan. J’ai 10 ans.

Bonjour, Stan! Tu es de Bruxelles?

Non, je suis d’Anvers.

Tu es d’Anvers aussi?

Non! Je suis de Louvain.

Nous sommes Stan et Maxine

18

ÊTRE + AVOIR + WERKWOORDEN OP -ER

Kies het werkwoord dat het best past. Gebruik elk woord maar één keer.

suis es est sommes êtes sont ai as a avons avez ont chante regarde jouons aimes écoute portez danse cherche

1 Je à la maison.

2 Vous des baskets.

3 Tu un garçon.

4 J’ un jean.

5 Je un ami.

6 Il quel âge?

7 Vous un short.

8 Ils au cinéma.

9 Je le lundi.

10 Il la télé.

11 Tu les films?

12 Le pull rouge.

13 J’ le prof.

14 Nous un GSM.

15 Tu 12 ans.

16 Elle une chanson.

17 Nous des filles.

18 Vous la prof.

19 Nous au foot.

20 Elles des radios.

Vul aan. Gebruik de juiste van vorm van être, avoir of porter.

Il y deux enfants: Mil et Jeanne.

Ce des élèves de la classe 5C.

Ils onze ans.

Ils des vêtements.

Mil un pantalon et un pull.

Le pantalon brun.

Le pull rouge.

Jeanne des bottes.

Les bottes bleues.

Kies uit elke kolom een zinsdeel en maak vier zinnen.

Aline et Pierre

Nous

Vous Je Tu Joachim

regardent sommes écoutes avez téléphone cherche à l’école. les photos. quel âge? d’où? la prof. un stylo. 1 2 3 4

Vul de juiste vorm in.

1 zingen Nous ici.

2 hebben Vous cinq amis.

3 zoeken Tu un stylo et un crayon?

4 dragen Je des chaussures.

5 kijken naar Ils un film.

Vul het rooster aan. In elke kolom staat één werkwoord.

je danse vous ils regardent tu il nous sommes je nous ils ils elles elle a

vous tu vous ils

LEERJAAR 5 VOCABULAIRE

PARCOURS

Verbind elk woord met de juiste vertaling.

un an être comment? et non oui qui? de/d’ en zijn neen wie? van hoe? ja een jaar

Kleur de zin en de bijpassende vertaling in dezelfde kleur.

Moi, je suis Anaïs. J’ai 11 ans. Bonjour! Je m’appelle Théa. Tu as quel âge?

Salut! Au revoir! Tu es qui? Comment tu t’appelles? Et toi?

Tot ziens! Goedendag! Hoe heet jij? En jij? Ik ben 11 jaar.

Ik, ik ben Anaïs. Dag! Hoe oud ben jij? Wie ben jij?

In elk woord of zin ontbreken een of meerdere letters. Vul aan.

Ik heet Théa.

un a tre ui? t on co ent o i oi, je ui Zélie. J’ 10 an . Bo our! Je m’a e e Owen. Tu a quel ge? Sal ! Au rev r! Tu e qui? Comme tu appelles? Et t ?

a Kleur het passende antwoord. b Kopieer de dialogen in de tekstballonnen.

1 Bonjour! Salut! Au revoir! Comment?

2 Tu es qui? J’ai 12 ans. Je suis Apolline. Non!

3 Et tu as quel âge? Je suis de Mons. J’ai 12 ans. Qui?

4 Au revoir, Apolline! Au revoir! Comment? Et toi?

1 2 3 4

a Verbind de getallen met het juiste T-shirt.

b Schrijf ze van klein naar groot.

deux cinq onze sept dix trois

neuf douze quatre huit un six

Kleur het juiste woord en kopieer het.

9 = dix neuf huit

11 = un ont onze

6 = seize sept six

12 = deux douze dix

0 = zéro un non

Vervang elk getal door de juiste letter van het alfabet. Hoe heten de kinderen? Vanwaar zijn ze?

Moi, je suis douze cinq un. Je suis de huit un douze douze cinq. Et toi?

Bonjour, je m’appelle un dix quatre un. Tu es qui?

Salut! Je suis un trois huit neuf cinq douze. Je suis de douze neuf cinq sept cinq.

De voorwerpen en de zinnen hebben een nummer. Schrijf op de prent het juiste nummer bij het voorwerp of in de tekstballon.

1 un banc een bank

2 un bureau een bureau

3 un livre een boek

4 une élève een leerlinge

5 un tableau een bord

6 Je suis Ik ben de Bruxelles. van Brussel.

7 des feuilles bladen

8 un voisin een buur(man)

9 une classe een klas

10 une prof een lerares

11 un crayon een potlood

12 Je m’appelle Ik heet Lisa. Lisa.

Op elke gom ontbreekt een letter. Noteer de woorden. Vergeet het lidwoord niet!

Wat zie je door het sleutelgat van de klasdeur? Vergeet het lidwoord niet!

Vul de beschrijving aan. Schrap het foute woord.

1 Bonjour! Au revoir!

J’ai Je m’appelle Joeri.

Je suis un prof une prof de votre école.

J’ai 35 livres ans .

Je suis d’ de Anderlecht.

2 Pardon Salut !

Toi Moi , je suis Lucie.

Je suis dans la classe école 3A avec et Lisa.

4 quatre x deux pages = pages 10 11 12

Reken uit. Schrijf de uitkomst in het Frans.

1 cinq + deux crayons = crayons

2 six – trois cahiers = cahiers

3 deux + dix bancs = bancs

Vorm met de woorden twee zinnen. Schrijf ze op.

1 . 2 . Kopieer de dialogen in de juiste volgorde.

1 C’est une voisine.

Bonjour! C’est qui?

C’est une v-o-i-s-i-n-e.

Pardon, pas trop vite, s’il vous plait.

2

Ce sont dix f-e-u-i-l-l-e-s

avec des e-x-e-r-c-i-c-e-s.

Salut! C’est quoi?

Je ne comprends pas.

Ce sont dix feuilles avec des exercices.

3 J’ai onze ans.

Et tu as quel âge?

Tu t’appelles comment?

Moi, je suis Maxime.

Er vielen inktspatten op je agenda. Maak elke hobby terug volledig.

téléphoner écouter la radio écouter de la musique danser regarder la télé chanter des chansons

a Maak de reeks telkens af.

gisteren

b Wat is jouw favoriete dag van de week?

Zeg het met muziek. Vul de woorden juist aan.

1 Mon a do re mi fa sol la si aime do re mi fa sol la si garder la télé et écouter de la mu do re mi fa sol la si que. .

Par

J’aime

exercices

quat

livres.

Bestudeer het rooster. Bouw zinnen zoals in het voorbeeld.

a Puzzel het kruiswoordraadsel weer in elkaar. Schrijf de letters in de juiste vakjes en kleur de lege vakjes blauw.

b Geef de vertaling van elk woord.

Vul de dialoog aan. Gebruik de juiste vorm. Kies uit:

un weekend et un texte moi lire une page un cinéma dimanche écouter livre avec au revoir un ami

Samedi, je regarde un film au . , je joue aux cartes des . Et toi?

C’est le . Tu fais quoi? , j’aime des du du Petit Prince. J’ le de la chanson d’Angèle je chante. Au revoir!

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
ZOUFFF! 5 Parcours (voc) by VAN IN - Issuu