Reken We r k s c h r i f t A Correctiesleutel
aar! 4
Reken Maar! 4 Auteurs: Leen Bresseleers Ann Kellen Marieke Saelens Rein Trogh Corrector: Kristof Sas
= meerdere oplossingen mogelijk
Bij sommige oefeningen is meer dan één correcte oplossing mogelijk, of kun je op verschillende manieren tot de juiste oplossing komen. Bij dat soort oefeningen zie je dit icoontje staan en wordt er meestal een mogelijke oplossing en/of oplossingsweg gegeven. Dat geldt ook voor schattingen en tussenstappen bij hoofdrekenen. Als leerlingen dan een afwijkend antwoord hebben, kunnen ze dat het best even laten controleren.
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van die mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hun dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. © Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2018 De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden. Coverontwerp: Banananas Covertekening: Frieda Van Raevels Lay-outconcept: Michelangela, Utrecht Vormgeving en opmaak: PPMP Prepress Tekeningen: Jan Lieffering Tekeningen bollobo’s: Frieda Van Raevels Eerste druk 2018 978-90-306-8155-7 ISBN 978-90-306-8154-0 D/2018/0078/2 D/2018/0078/8 568885/01 Art. 568884/01 NUR 192
BLOK 1
BLOK 1
INSTAPLES
Los de opgaven op en zet zo koers naar het eiland. a
Welk getal staat hier? Noteer het. zeshonderdachtenzeventig
5H 2T 520 b
e
678
3. 4.
5 8
1 000
Kleur of noteer de breuk.
1 2 c
324
d
Reken uit. Noteer de som.
Reken uit. Noteer het verschil.
450 + 120 = 570
206 + 309 = 515
450 − 210 = 240
920 − 90 = 830
618 + 90 = 708
490 + 210 = 700
1 000 − 55 = 945
671 − 8 = 663
376 + 5 = 381
75 + 490 = 565
760 − 700 =
550 + 80 = 630
760 + 48 = 808
800 − 560 = 240
60
710 − 210 = 500
Los op. Vergeet de schatting niet! 618 + 271 = ≈ 600 + 300 = 900 D
H
T
148 + 216 + 335 = ¡
≈100 + 200 + 300 = 600 ¡
E
D
H
T
472 + 284 = ≈ 500 + 300 = 800
E
D
+
6
1
8
1
4
8
2
7
1
2
1
6
8
8
9
3
3
5
6
9
9
+
H
T
E
4
7
2
2
8
4
7
5
6
1
1
4
766 − 233 = 533
+
¡
f
Los op. Vergeet de schatting niet! 887 − 354 =
952 − 318 =
≈ 900 − 400 = 500 D
H
−
g
E
8
8
7
3
5
4
5
3
3
D
H
−
T
m
1
400 − 400 = 0
≈
E
D
H
T
E
4 12
3 12
9
5
2
4
2
9
3
1
8
3
7
6
6
3
4
5
3
1
km
−
¡
Ik stap een kwartier.
cm
1
dm
1
kg
Noteer de passende maateenheid. Kies uit: kilogram (kg), gram (g).
1 i
≈ 1 000 − 300 = 700 ¡
¡
Noteer de passende maateenheid. Kies uit: kilometer (km), meter (m), decimeter (dm), centimeter (cm).
1 h
T
429 − 376 =
g
1
g
Kijk op de maandkalender en los op. JULI M
D
• Juli telt
31
dagen.
W
D
V
Z
Z
• 26 juli was een
1
2
3
4
5
• Juli telt 5 woensdagen.
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
• 14 juli was een
zon
dins
dag.
dag.
• Vandaag is het maandag 20 juli. Welke dag was het eergisteren?
zaterdag 18 juli 5
LES 1 1
De getallen tot 1 000 inoefenen en afronden
Hoger lager! Noteer en teken de getallen uit het spelletje. a
2
D
H
T
E
b
D
H
T
E
D
E
H
T
E
608
247
Hak of plak. Vul de cijfers of de getallen aan. a
6
T
Teken of noteer het getal. D
3
H
679
920
758
6 H 7 T 9 E
9H 2T 0E
7 H 5 T 8 E
600 70 9
900 20 0
700 50 8
b 6H + 2E =
602
d 3T + 5H + 2E =
532
9H + 2T + 1E =
921
4T + 8H =
840
8H + 4T =
840
5E + 8H + 9T =
895
6E + 8H =
806
c 532 = 5 H + 3 T + 2 E
7T + 4E =
74
197 = 1 H + 9 T + 7 E
1H + 5E + 3T =
135
801 = 8 H + 0 T + 1 E
6T + 3E + 9H =
963
BLOK 1
4
Rangschik de getallen zoals gevraagd. a
145
45
451
b
151
45
< 145 < 151
459
c
319
159
326
356
565
1 000 > 565 > 356
845
213
459 > 451 > 213 > 159
358
1 000
357
484
545
445
445 < 484 < 545 < 845
351
319 < 326 < 351 < 357 < 358
203
202
150
510
230
510 > 230 > 203 > 202 > 150
5
Vul de ontbrekende getallen aan. a
b
675
676
677
678
679
680
681
682
683
444
446
448
450
452
454
456
458
460
520
515
510
505
500
495
490
485
480
212
210
208
206
204
202
200
198
196
795
796
797
798
799
800
801
802
803
375
380
385
390
395
400
405
410
415
7
6
Vul de rijtjes aan. 385 − 390 − 395 − 400 − 405 − 410 − 415 540 − 520 − 500 − 480 − 460 − 440 − 420 686 − 688 − 690 − 692 − 694 − 696 − 698 331 − 431 − 531 − 631 − 731 − 831 − 931 420 − 410 − 400 − 390 − 380 − 370 − 360
7
Tussen welke honderdtallen ligt het getal? Noteer ze. Omkring daarna het honderdtal dat het dichtst bij het getal ligt. 0
a
8
100
200
300
400
400
< 455 <
500
100
< 189 <
0
< 27 <
500
600
700
800
900
1 000
900
< 960 <
1 000
200
400
< 448 <
500
100
700
< 706 <
800
b
Tussen welke tientallen ligt het getal? Noteer ze. Omkring dan het tiental dat het dichtst bij het getal ligt. 00
a
8
10
20
30
40
450
< 455 <
460
610
< 613 <
890
< 897 <
50
60
70
80
90
00
740
< 744 <
750
620
500
< 502 <
510
900
40
< 49 <
50
b
BLOK 1
LES 2 1
2
Hoofdrekenen: optellen en aftrekken tot 1 000
Reken uit. a 80 + 20 =
100
b 100 − 40 =
380 + 20 =
400
600 − 40 =
386 + 20 =
406
10 + 90 =
60
c 148 + 60 =
208
560
634 + 70 =
704
605 − 40 =
565
491 + 10 =
501
100
100 − 80 =
20
227 + 80 =
307
510 + 90 =
600
500 − 80 =
420
765 + 40 =
805
513 + 90 =
603
502 − 80 =
422
709 − 50 =
659
50 + 50 =
100
100 − 10 =
90
908 − 60 =
848
850 + 50 =
900
800 − 10 =
790
306 − 30 =
276
855 + 50 =
905
804 − 10 =
794
104 − 20 =
84
407 − 90 =
317
Optellen zonder brug. Splits en los op. a
= 866
356 + 510 856 500
10
645 + 130
= 775
745 100 30 b
= 579
522 + 57 572
50
= 400
364 + 36 394
c
7
30
6
457 + 223
= 677 +
3
= 680
657 200 20 3
318 + 341
= 658 + 1 = 659
618 300 40 1 9
3
Optellen met brug. Splits en los op. a
= 583 + 9 = 592 590 7 2
463 + 129 563 100 20 9
= 552 + 9 = 561
342 + 219 542 200 10 9 b
560
= 764 + 50 + 804 40 10
564 + 253 764 200 50 3
= 574 + 50 + 604 30 20
374 + 257 574 200 50 7
768 100 80 3
808 40 40 850 2 1
Aftrekken zonder brug. Splits en los op. = 160
370 − 210 170 200 10
= 130
980 − 850 180 800 50 b
780 − 34
= 746
750 30 4 649 − 28
= 621
629 20 8 c
685 − 245
= 445 −
5
485 200 40 5 876 − 453 476 400 50 3 10
7
= 624 +
= 768 + 80 + 3 = 848 + 3 = 851
668 + 183
a
= 814 +
3
= 817
7
= 631
904 50 30
854 100 80 5
4
3
= 854 + 80 + 5 = 934 + 5 = 939
754 + 185
c
8 1
= 426 − 3 = 423
= 440
630 6 1
BLOK 1
5
Aftrekken met brug. Splits en los op. a
= 597 − 8 = 589 607 200 10 8 590 7 1 807 − 218
564 − 317 264 300 10 7 b
= 228 − 60 − 228 400 60 2 208 20 40 539 − 362
239 300 60 2
323 600 70 4
= 168 −
2
= 166
7
= 467
209 30 30
= 524 − 50 − 524 300 50 7 504 20 30 923 − 674
2
= 239 − 60 − 2 = 179 − 2 = 177
824 − 357
6
250 4 3
628 − 462
c
= 254 − 7 = 247
7
= 474 −
470 4 3
= 323 − 70 − 4 = 253 − 4 = 249 303 20 50
250 3 1
Reken uit. Je mag stapjes noteren als je dat handiger vindt. 459 + 314 =
773
566 − 181 =
385
700 − 216 =
484
477 + 266 =
743
288 + 351 =
639
782 − 333 =
449
11
7
Vul het ontbrekende getal in. 450 + 26
= 510
+ 751 = 777
56
600 −
= 544
403 − 70 = 333
801 + 108 = 909
499 − 449 = 50
275 + 125 = 400
495 − 45 = 450
311 + 189 = 500
500 − 325 = 175
8
8
60
+ 615 = 623
1 000 − 711 = 289
Verbeter de toets van Julia. Als je fouten vindt, verbeter je ze. Je mag het kladblaadje gebruiken, als je dat handig vindt. Geef Julia ook punten en kruis aan wat past. TOETS NA BLOK 1 2 / 10
Naam: Julia Englebert
748 + 69 = 818 817
1 000 − 216 = 784 564 + 188 = 652 752
915 − 270 = 645
608 − 159 = 448 449
863 + 128 = 981 991
385 + 406 = 794 791
666 − 277 = 403 389
492 − 327 = 179 165
499 + 365 = 866 864
Knap zo: alles juist! Bijna goed. Nog een beetje oefenen. Ai! Dit vind je nog erg moeilijk!
12
BLOK 1
LES 3
3a-c
Een breuk nemen van een hoeveelheid, getal of grootheid Breuken aanvullen tot een geheel
De breukvragen helpen je op weg.
• Hoe groot is het geheel? (Tel, meet of kijk.) • In hoeveel gelijke delen moet ik verdelen? (N) • Hoe groot is één deel?
:
=
• Hoeveel delen moet ik nemen? (T) • Hoeveel is dat samen?
1
×
=
Een breuk nemen van een hoeveelheid. Omkring, kleur en los op. 3 a Kleur . 4
20 : 4 = 5
5 b Kleur . 6
3 × 5 = 15
3 van 20 snoepjes = 15 snoepjes 4 1 c Kleur . 3
15 : 3 = 5 1 × 5 = 5
1 van 15 kaarsjes = 5 kaarsjes 3
12 : 6 = 2 5 × 2 = 10
5 van 12 ballonnen = 10 ballonnen 6 2 d Kleur . 5
10 : 5 = 2 2 × 2 = 4
2 van 10 sterren = 4 sterren 5 13
2
Een breuk nemen van een getal. Los op. a
b
3
5 van 18 6 3 van 28 7 5 van 72 8
→ 18 : 6 = 3 en 5 × 3 = 15
3 van 40 4 1 van 25 5 3 van 42 7
→ 40 : 4 = 10 en 3 × 10 = 30
→ 28 : 7 = 4 en 3 × 4 = 12 → 72 : 8 = 9 en 5 × 9 = 45
→ 25 : 5 = 5 en 1 × 5 = 5 → 42 : 7 = 6 en 3 × 6 = 18
Een breuk nemen van een lijnstuk of strook. Meet, reken en teken of kleur. 2 a Kleur van deze strook. 5
15 cm : 5 = 3 cm 2 × 3 cm = 6 cm
b Teken een boogje boven
2 van dit lijnstuk. 6
12 cm : 6 = 2 cm 2 × 2 cm = 4 cm
c Kleur
3 van deze strook. 4
4
16 cm : 4 = 4 cm 3 × 4 cm = 12 cm
Verdeel en kleur het gevraagde deel. b
a
1 Kleur . 2 14
c
3 Kleur . 5
2 Kleur . 8
BLOK 1
5
Vul aan tot een geheel. Noteer de breuk. a
3 1. + = hele taart 4 4.
5 1. + = volle doos 6 6.
1 2. + = volle beker 3 3.
5 3. + = alle kaarsjes 8 8.
b
6
1 1. + = hele armband 2 2.
Hoe groot is het geheel? Noteer. Maak er een tekening bij, als je dat makkelijker vindt. a
1 van het geheel is 20. 5 20
20
20
20
b
15
20
Het geheel is 100 .
c
2 van het geheel is 60. 3 30
30
1 van het geheel is 15. 4 15
15
Het geheel is
d
15 60
.
3 van het geheel is 50. 6
30
60 Het geheel is
50 90
.
50
Het geheel is 100 .
15
LES 4 1
Cijferen: optellen en aftrekken
Eerst samen. Reken uit. a
328 + 68 =
244 + 144 + 561 =
300 + 70 = 370
≈
D
H
T
¡
200 + 100 + 600 = 900
≈
E
D
1 3 +
3
b
−
H
8
2
4
4
6
8
1
4
4
9
6
5
6
1
9
4
9
+
707 − 264 =
T
¡
700 − 300 = 400
≈
E
D
1
5
7
0
7
3
0
8
2
6
4
1
0
7
4
4
3
−
600 + 400 = 1 000
Kijk! Ik kan het ook zonder hemdje!
880 − 609 = ¡
≈
900 − 600 = 300
1
5
6
4
4
2
8
9
9
2
¡
E
4
564 + 428 =
16
T
6 10
• Laat bovenaan een rijtje open. • Noteer de termen mooi onder elkaar. • Trek er een lijn onder, met je lat. • Vergeet het plus- of minteken niet! • Reken uit.
+
H
0 15
c Cijferen zonder cijferhemdje doe je zo:
≈
E
2
400 − 300 = 100 D
T
1
415 − 308 = ≈
H
¡
−
7
10
8
8
0
6
0
9
2
7
1
¡
BLOK 1
2
Nu alleen! Reken uit hoeveel de zomerkampen samen kosten.
€ 123
€ 192
€ 252
€ 218
€ 174
a
+
+ 174 + 192 =
252 + 218 = ≈ 300 + 200 = 500
¡
≈ 200 + 200 = 400
1
+
b
+
¡
≈ 100 + 200 = 300
1
2
5
2
2
1
8
4
7
0
+
¡
1
1
7
4
1
9
2
3
6
6
Kies zelf 3 kampen uit en bereken de totaalprijs.
≈
123 + 218 =
+
1
2
3
2
1
8
3
4
1
Kies zelf 4 kampen uit en bereken de totaalprijs!
¡
≈
¡
17
3
Ook dit lukt alleen! Reken uit. a
692 − 321 = ≈ 700 − 300 = 400
−
b
6
9
2
3
2
1
3
7
1
718 − 191 = ¡
≈ 700 − 200 = 500
−
990 − 867 = ≈ 1 000 − 900 = 100 ¡
−
8
10
9
9
0
8
6
7
1
2
3
6
11
7
1
8
1
9
1
5
2
7
¡
≈ 300 − 100 = 200
−
5
18
2
6
8
1
3
9
1
2
9
842 − 339 = ≈ 800 − 300 = 500
−
3
12
8
4
2
3
3
9
5
0
3
c Kleur hierboven één aftrekking. Controleer het verschil met de omgekeerde bewerking.
18
268 − 139 =
¡
In de volgende les daag ik je uit voor een duel!
¡
BLOK 1
LES 5 1
Cijferen: optellen en aftrekken
Eerst samen. Reken uit. a
584 + 88 = ≈ 600 + 100 = 700
+
1
1
5
8
4
8
8
7
2
6
b
¡
≈100 + 200 + 500 = 800 ¡
+
712 − 284 = ≈ 700 − 300 = 400
−
2
148 + 176 + 465 =
1
1
1
4
8
1
7
6
4
6
5
7
8
9
1 000 − 327 = ¡
≈ 1 000 − 300 = 700 ¡
6
10
12
0
9 10
9 10
10
7
1
2
1
0
0
0
2
8
4
3
2
7
4
2
8
6
7
3
−
Klaar voor het duel? Start! Los zo veel mogelijk oefeningen juist op en sprokkel zo veel mogelijk punten bijeen. a
Elke juiste oplossing levert 1 punt op.
835 − 423 = ≈ 800 − 400 = 400
−
8
3
5
4
2
3
4
1
2
654 + 135 = ¡
≈ 700 + 100 = 800
+
6
5
4
1
3
5
7
8
9
¡
19
359 + 250 = ≈ 400 + 300 = 700
418 − 209 = ¡
≈ 400 − 200 = 200
1
+
3
5
9
2
5
0
6
0
9
−
863 − 492 = ¡
≈ 900 − 500 = 400
0
18
7
16
4
1
8
8
6
3
2
0
9
4
9
2
2
0
9
3
7
1
−
¡
Elke juiste oplossing levert 2 punten op.
b
518 + 384 = ≈ 500 + 400 = 900
+
45 + 282 + 168 = ≈ 0 + 300 + 200 = 500 ¡ 1
+
20
1
1
5
1
8
3
8
4
9
0
2
501 − 442 = ¡
≈ 500 − 400 = 100
−
4
9 10
11
5
0
1
4
4
2
5
9
707 − 296 = ≈ 700 − 300 = 400
543 − 287 = ¡
≈ 500 − 300 = 200
1
4
5
6
10
2
8
2
7
0
7
1
6
8
2
9
6
4
9
5
4
1
1
−
¡
−
4
13
13
5
4
3
2
8
7
2
5
6
¡
BLOK 1
Elke juiste oplossing levert 3 punten op.
c
1 000 − 456 =
242 + 24 + 424 + 42 =
≈ 1 000 − 500 = 500 ¡
+ 0 + 400 + 0 = 600 ¡ ≈ 200
0
9 10
9 10
10
1
1
1
0
0
0
2
4
2
4
5
6
2
4
5
4
4
2
4
4
2
3
2
−
4 +
7
234 + 123 + 345 + 98 =
1 000 − 343 =
99 + 285 + 247 + 103 =
+ 100 + 300 + 100 ¡ ≈ 200 = 700
≈ 1 000 − 300 = 700 ¡
≈100 + 300 + 200 + 100 ¡ = 700
+
2
2
2
3
4
1
2
3
3
4
5
9
8
0
0
8
0
9 10
9 10
10
1
0
0
0
3
4
3
6
5
7
−
2
+
2
9
9
2
8
5
2
4
7
1
0
3
7
3
4
d Klaar voor de ‘superpot’? Met deze oefeningen kun je 5 punten verdienen! Vul de ontbrekende cijfers in op de stippen. Controleer je werk. Opgelet! Je krijgt maar één kans per oefening!
+
1
1
2
5.
6
4.
7
8.
7
3
4
−
8
9 10
11
9.
0
1.
3
8.
2
5
1
9
+
2
2
1
8
5
6
8.
1
5.
2
5.
4
7
9
5
2
21
LES 6 1
Lengte meten in km, m, dm of cm
23
Vul aan.
m
dm
voluit: meter referentiemaat:
voluit: decimeter referentiemaat:
km
cm
voluit: centimeter referentiemaat:
2
Zet de maten om. km
1
3
100 m
10 m
0
0
m
dm
1
0
1
0 1
cm 1m=
10
dm
0
1m=
100
cm
0
1 dm =
10
cm
0
Vul de passende maateenheid in. Gebruik de afkorting. a We maken een fietstocht van 50 km . De lengte van een balpen is ongeveer 1 dm . De deur van mijn kamer is 2 m hoog. Mijn neus is 5 cm lang. Ik duik in een zwembad van 3 m diep.
22
voluit: kilometer referentiemaat:
1 km = 1 000 m
BLOK 1
b De toren bij die moskee is 15 m hoog. Een pingpongbal is ongeveer 3 cm breed. Mijn tablet meet zowat 2 dm bij 1 dm . Gaston woont op 3 km van zijn school. Een bankbiljet is ongeveer 1 dm lang.
4
Zet om. Gebruik de tabel, als je dat handig vindt. km
a
100 m
2m= 500 cm =
d
10 m
20
dm
5
m
4 dm =
40
cm
90 dm =
9
m
150 cm =
15
dm
m
b
dm
Schrijf zachtjes met potlood. Gom dan voorzichtig uit. Zo kun je de tabel steeds opnieuw gebruiken.
cm
m
1 km = 1 000
dm
c 60
=6m
30 dm = 3
m
500 cm =
5
m
400 cm = 4
m
80 cm =
8
dm
dm
30
303 cm = 3 m 0 dm 3 cm
7 m = 70
dm
50 cm = 5
dm 4
=3m
m = 400 cm
3 m 2 dm 1 cm =
321
cm
56 cm = 0 m 5 dm 6 cm
6 m 8 cm =
608
cm
260 cm = 2 m 6 dm 0 cm
2 m 9 dm =
290
cm
545 cm = 5 m 4 dm 5 cm
9 m 3 cm =
903
cm
701 cm = 7 m 0 dm 1 cm
7 m 5 dm 6 cm =
756
cm
99 cm = 0 m 9 dm 9 cm
470
cm
e
4 m 7 dm =
23
5
Wat een liegbeest! Pas aan, zodat het wél klopt. Behoud het maatgetal, verander enkel de maateenheid. b
a
c
Onze speelplaats is 25 dm lang.
Ons plonsbadje is 2 km diep.
→
→
25 m
d
→
4m
Onze meester is 182 m lang. →
30 cm
182 cm
Rangschik zoals gevraagd. a
b 209 cm
2m
2m
29 dm
< 209 cm <
29 dm
c 1 m 2
8 dm
40 cm 24
→
2 dm
e
Deze fles is ongeveer 30 dm hoog.
6
Onze klas is 4 cm hoog.
<
1m 2
40 cm
<
8 dm
3m
53 dm
350 cm
> 350 cm >
53 dm
3m
BLOK 1
LES 7 1
28
Werken met een jaarkalender De tijdsduur in maanden en dagen berekenen
Noteer de datum languit en verkort. Zoek het antwoord op de klaskalender als dat nodig is. languit a
verkort
de datum van vandaag je geboortedatum
b
de eerste schooldag de eerste zwemles de eerste klasuitstap
2
Vul de lege hokjes in. a
3
nr.
maand
aantal dagen
8
augustus
11
b
nr.
maand
aantal dagen
31
4
april
30
november
30
7
juli
31
1
januari
31
10
oktober
31
5
mei
31
3
maart
31
9
september
30
6
juni
30
2
februari
28 of 29
12
december
31
Vul aan. een jaar
een eeuw
=
12
maanden
=
52
weken
het een schrikkeljaar.
= 365 of 366 dagen
Dan telt de maand
=
100
een schrikkeljaar
jaar
Om de 4 jaar is
februari 29
dagen.
25
4
Kijk op de jaarkalender en vul in.
1324 M 3 10 17 24 31 M 1 8 15 22 29
januari D W D V Z 1 4 5 6 7 8 11 12 13 14 15 18 19 20 21 22 25 26 27 28 29
D 2 9 16 23 30
M D 4 11 18 25
5 12 19 26
mei W D 3 4 10 11 17 18 24 25 31
V 5 12 19 26
september W D V 1 6 7 8 13 14 15 20 21 22 27 28 29
Z 6 13 20 27
Z 2 9 16 23 30
Z 2 9 16 23 30
Z 7 14 21 28
Z 3 10 17 24
M D 1 7 8 14 15 21 22 28 29
M D 5 12 19 26
6 13 20 27
februari W D V 2 3 4 9 10 11 16 17 18 23 24 25
juni W D V 1 2 7 8 9 14 15 16 21 22 23 28 29 30
Z 5 12 19 26
Z 3 10 17 24
Z 6 13 20 27
M D 6 13 20 27
Z 4 11 18 25
M 3 10 17 24 31
oktober M D W D V Z Z 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 3 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
7 14 21 28
7 14 21 28
november W D V 1 2 3 8 9 10 15 16 17 22 23 24 29 30 31
a Welke dag was het?
Z 4 11 18 25
Z 5 12 19 26
Z 2 9 16 23 30
Z 5 12 19 26
april M D W D V Z 1 3 4 5 6 7 8 10 11 12 13 14 15 17 18 19 20 21 22 24 25 26 27 28 29
M D 1 7 8 14 15 21 22 28 29
M D 4 11 18 25
5 12 19 26
augustus W D V 2 3 4 9 10 11 16 17 18 23 24 25 30 31 december W D V 1 6 7 8 13 14 15 20 21 22 27 28 29
Z 2 9 16 23 30
Z 5 12 19 26
Z 6 13 20 28
Z 2 9 16 23 30
Z 3 10 17 24 31
b Kleur.
10 maart 1324 → een
c
Z 4 11 18 25
juli D W D V Z 1 4 5 6 7 8 11 12 13 14 15 18 19 20 21 22 25 26 27 28 29
M D 6 13 20 27
maart W D V 1 2 3 8 9 10 15 16 17 22 23 24 29 30 31
vrijdag
09.09.1324
2.12.1324
→ een
zaterdag
14 april 1324
27.01.1324
→ een
donderdag
29/2/1324
30 juli 1324
→ een
zondag
Waar of niet waar?
11 november 1324 waar
niet waar
waar
niet waar
1324 was een schrikkeljaar. Juni telde 5 donderdagen. Sinterklaas kwam op een zaterdag. Maart en mei telden evenveel zondagen.
d
Waar of niet waar? April telde 5 volledige weekends. 1324? Dat is ongeveer 7 eeuwen geleden.
26
BLOK 1
5
Op welke datum deden de kinderen deze uitspraak? Noteer verkort. Zoek het antwoord op de jaarkalender. a
Vorige week kwam op deze dag Sinterklaas.
13 . 12 .
6
1324
b
Morgen over 2 weken begint de herfst.
6
.
9
.
c
1324
Verleden maand was het op deze dag Oudjaar.
31 .
1
.
1324
Reken uit en vul in. Gebruik de jaarkalender. a
Vandaag is het woensdag 13.12.1324. Nog 12 keer slapen en het is Kerstmis.
b
c
De opleiding tot schildknaap begint op 24.7.1324 en eindigt op 10.10.1324. Dat is 2 maanden en 18 dagen.
Reinhilde zoekt een leuke aprilmop. Vandaag is het 26/03.
Arnold vliegt de kerker in op 19 februari. Op 10 mei komt hij weer vrij.
Ze heeft nog 6 dagen bedenktijd.
Hij zit 2 maanden en 21 dagen vast.
Rover Robert vertrekt op plundertocht op 7.05. 4 maanden en 5 dagen later komt hij weer thuis.
Vandaag is het 26.5.1324. Ridder Rowan wordt 10 jaar op 6 juni. Dat is nog 11 keer slapen.
Dat is op 12 . 9 .1324. d De beste vriend van Rowan wordt 10 jaar op 7 augustus. Hij is 2 maanden en 1 dagen jonger / ouder* dan Rowan. (* Omkring wat past.) e Bedenk nu zelf een verhaal. Gebruik ‘22.9.1324’ en ‘15 dagen’. 27
LES 8 1
Hoofdrekenen: handig optellen en aftrekken
Reken de optellingen uit. Noteer de stapjes en de som.
537 + 258 737 200 50 8
368 + 471 768 400 70 1
736 + 187 836 100 80 7
2
= 787 + 8 = 795 790 3 5
= 768 + 70 + 1 = 838 + 1 = 839 808 40 30
= 836 + 80 + 7 = 916 + 7 = 923 906 70 10
920 4 3
Reken handig uit. 245 + 198 = ( 245 + 200 ) − 2 = 445 − 2 = 443 299 + 657 = ( 300 + 657 ) − 1 = 957 − 1 = 956 199 + 423 = (200 + 423) − 1 = 623 − 1 = 622 454 + 98 = (454 + 100) − 2 = 554 − 2 = 552
3
Tel handig op. Wissel van plaats of schakel (als dat nodig is). Kleur de termen die je handig kunt optellen eerst groen. 25 + 46 + 175 = 175 +
25
+
46
= 200 +
256 +( 80 + 120) = 256 + 200 = 456 170 +(145 + 55) = 170 + 200 = 370 506 + 28 + 44 = 506 + 44 + 28 = 550 + 28 = 578 310 + 190 + 230 = 500 + 230 = 730
28
46
= 246
BLOK 1
4
Reken de aftrekkingen uit. Noteer de stapjes en het verschil.
552 − 318 252 300 10 8
315 − 172 215 100 70 2
858 − 579 358 500 70 9
5
= 242 − 8 = 234 240 2 6
= 215 − 70 − 2 = 145 − 2 = 143 205 10 60
= 358 − 70 − 9 = 288 − 9 = 279 308 50 20 280 8 1
Reken handig uit. 612 − 398 = ( 612 − 400 ) + 2 = 212 + 2 = 214 832 − 597 = (832 − 600) + 3 = 232 + 3 = 235 526 − 96 = (526 − 100) + 4 = 426 + 4 = 430 773 − 699 = (773 − 700) + 1 = 73 + 1 = 74
6
Trek handig af. Kleur de termen die je handig kunt aftrekken eerst groen. 620 − 250 − 120 = 620 − 120 − 250 = 500 − 250 = 250 388 − 15 − 68 = 388 − 68 − 15 = 320 − 15 = 305 734 − 120 − 134 = 734 − 134 − 120 = 600 − 120 = 480 640 − 250 − 240 = 640 − 240 − 250 = 400 − 250 = 150
29
7
Los op. a Maarten heeft 634 euro gespaard. Hij koopt een fiets voor 198 euro. Hoeveel euro houdt hij over?
Bewerking: 634 − 198 = (634 − 200) + 2 = 434 + 2 = 436 Antwoord: Hij houdt 436 euro over.
b Op bingel heeft Imad 245 pingping. Victory heeft 99 pingping meer. Hoeveel pingping heeft Victory?
Bewerking: 245 + 99 = (245 + 100) − 1 = 345 − 1 = 344 Antwoord: Victory heeft 344 pingping.
c In de mailbox van de directeur staan 256 mailtjes. Daar kwamen vanmorgen nog 98 mailtjes bij. De directeur heeft al 196 mails kunnen beantwoorden. Hoeveel mails wachten nog op een antwoord?
Bewerking: 256 + 98 = (256 + 100) − 2 = 356 − 2 = 354
354 − 196 = (354 − 200) + 4 = 154 + 4 = 158
Antwoord: Er wachten nog 158 mails op een antwoord.
8
Lukt het je ook als de beide termen dicht bij een honderdtal liggen? Kijk naar het voorbeeld en los op. 698 + 199 = 700 + 200 − 3 = 900 − 3 = 897 497 + 96 = 500 + 100 − 7 = 600 − 7 = 593 195 + 599 = 200 + 600 − 6 = 800 − 6 = 794 399 + 298 = 400 + 300 − 3 = 700 − 3 = 697 98 + 897 = 100 + 900 − 5 = 1 000 − 5 = 995
30
BLOK 1
LES 9 1
Gewicht meten in kg en g
25
Hoe zwaar is jouw boekentas? Wik, schat en weeg. Kruis aan en vul in. a Ik wik: Mijn boekentas is zo licht als een veertje. Mijn boekentas is niet licht, maar ook niet zwaar. Mijn boekentas is best zwaar.
b
Ik schat:
kg
2
Ik weeg:
g
kg
g
Vul aan. Gebruik de tabel onderaan om de kilogram om te rekenen.
kg
g
voluit:
voluit:
kilogram
referentiemaat:
gram referentiemaat:
kg
100 g
10 g
g
1
0
0
0
1 kg = 1 000 g
31
3
Vul de passende maateenheid in. Kies uit: kilogram (kg) of gram (g). a Ik weeg ongeveer 35 kg .
4
b 1 liter water weegt precies 1 kg .
Een appel weegt ongeveer 200 g .
Een auto weegt ongeveer 1 000 kg .
Een pasgeboren olifant weegt ruim 90 kg .
Mijn rekenschrift weegt zowat 300 g .
Een pasgeboren kangoeroe meet
Een groot brood weegt 800 g .
ongeveer 2 cm en weegt maar 1 g .
Een pot choco weegt een halve kg .
Schat eerst. Meet dan. Vergeet de maateenheid niet! Nummer de voorwerpen dan van zwaar (1) naar licht (4). a
b
Ik schat:
Ik meet:
Ik meet met een:
Ik meet:
Ik meet met een:
personenweegschaal
personenweegschaal
keukenweegschaal
keukenweegschaal
c
d
Ik schat:
32
Ik schat:
Ik meet:
Ik meet met een:
Ik schat:
Ik meet:
Ik meet met een:
personenweegschaal
personenweegschaal
keukenweegschaal
keukenweegschaal
BLOK 1
5
Weeg af wat gevraagd wordt. a
1 kg 250 g
juist
6
b
fout
c
500 gram
juist
fout
150 gram
juist
fout
Reken uit. b
a
c
1 kg 2 = =
1 kg 5
1 van 1 kg 2
=
1 van 1 000 g 2 =
500
=
d
1 van 1 kg 5
1 van 1 000 g 5 =
g
1 kg 10
200
g
1 van 1 kg 10 1 van 1 000 g = 10 =
=
100
g
e
1 kg 100 =
10
1 kg 4 g
=
250
g
33
LES 10 – HERHALING
Wat heb ik geleerd in blok 1?
Getallenkennis Ik kan:
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
getallen tot 1 000 lezen, schrijven, voorstellen, splitsen en samenstellen.
1
1
getallen tot 1 000 vergelijken en ordenen.
1
2
tellen met sprongen van 1, 2, 5 of 10.
1
3
getallen tot 1 000 op een getallenas plaatsen.
1
3
getallen tot 1 000 afronden tot op T of H.
1
4
een breuk nemen van een hoeveelheid en een getal.
3
3a-c
5
een breuk aanduiden op een lijnstuk, een strook en een figuur.
3
3a-c
6
een breuk aanvullen tot een geheel.
3
Bewerkingen Ik kan:
les nr.
7
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
hoofdrekenen: optellen en aftrekken tot 1 000.
2
8
hoofdrekenen: handig optellen en aftrekken tot 1 000.
8
9
cijferen: optellen tot 1 000.
4, 5
10
cijferen: aftrekken tot 1 000.
4, 5
11
Meten en metend rekenen
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
een passende maateenheid invullen bij maatgetallen voor lengte 6, 9 en gewicht.
23b, 25b
12
die maateenheden naar elkaar omzetten.
6, 9
23c, 25c
13
de maanden in de juiste volgorde opzeggen en zeggen hoeveel dagen ze tellen.
7
28b
14
uitleggen wat een eeuw en een schrikkeljaar is.
7
28a
14
de datum lang en verkort noteren.
7
28b
15
tijdsduur berekenen in dagen en maanden met behulp van een jaarkalender.
7
28c
15
Ik kan:
Ik werk ordelijk en netjes. Ik kan en durf hulp vragen wanneer ik iets niet helemaal begrijp. Ik durf al eens een uitdaging aangaan.
34
les nr.
les nr.
1
Getallen tot 1000. Doe wat gevraagd wordt. a Noteer het getal.
D
H
T
E
vijfhonderdnegenenzeventig
5
7
9
achthonderdzestien
8
1
6
negenhonderdveertig
9
4
0
0
0
0
3
0
3
1
duizend driehonderdendrie
b Noteer of teken het getal.
= 709
= 289
546
c Hak of plak. Vul in.
715 7 H 1 T 5 E 700 10 5
571 5 H 7 T 1 E 500 70 1
200 + 60 + 3 =
263
400 + 10 + 9 =
419
8H + 2E =
802
5H + 6T =
560
635 = 600 +
30
+
5
947 = 900 +
40
+
7
398 = 3 H + 9 T + 8 E 511 = 5 H + 1 T + 1 E
35
2
Rangschik de getallen zoals gevraagd.
388
674
901
456
951
901 > 674 > 456 > 388
3
915
195 < 591 < 915 < 951
400
410
420
893 895 897 899
901
903
995 990 985 980
975
1 000 b
575
720
348
36
591
Vul de rijtjes of de getallenassen aan. a 370
4
195
390
380
580
585
719
350
718
352
590
717
354
595
716
356
600
715
358
Rond af zoals gevraagd. tot op een honderdtal:
tot op een tiental:
347 ligt het dichtst bij 300 .
724 ligt het dichtst bij 720 .
450 ligt het dichtst bij 500 .
605 ligt het dichtst bij 610 .
124 ≈ 100
886 ≈ 890
698 ≈ 700
552 ≈ 550
5
Een breuk nemen van een hoeveelheid en een getal a Omkring, kleur en los op. 2 Kleur . 5
20 : 5 = 4
3 Kleur . 4
2 × 4 = 8
3 × 6 = 18
2 van 20 appels = 8 appels 5 1 Kleur . 3
18 : 3 = 6
3 van 24 peren = 18 peren 4 2 Kleur . 6
1 × 6 = 6
1 van 18 bananen = 6 bananen 3
24 : 4 = 6
24 : 6 = 4 2 × 4 = 8
2 van 24 aardbeien = 8 aardbeien 6
b Zo lukt het ook. Los op. 2 3 6 8 4 5 3 4 5 7
van 15
→ 15 : 3 = 5 en 2 × 5 = 10
van 40
→ 40 : 8 = 5 en 6 × 5 = 30
van 25
→ 25 : 5 = 5 en 4 × 5 = 20
van 36
→ 36 : 4 = 9 en 3 × 9 = 27
van 42
→ 42 : 7 = 6 en 5 × 6 = 30
37
6
Een breuk aanduiden op een lijnstuk of strook en op een figuur. a Meet, reken en teken of kleur.
• Kleur
4 van deze strook. 7
14 cm : 7 = 2 cm
• Teken een boogje boven
15 cm : 5 = 3 cm
4 × 2 cm = 8 cm 3 van dit lijnstuk. 5
3 × 3 cm = 9 cm
b Verdeel en kleur het gevraagde deel.
1 Kleur . 2
7
Vul aan tot een geheel. Noteer de breuk.
5 3. + = de hele taart 8 8.
38
5 Kleur . 8
6 3. + = de hele puzzel 9 9.
3 Kleur . 4
8
Bereken de som of het verschil. Je mag stapjes noteren, als je dat makkelijk vindt. 513 + 365 = 878 862 + 119 = 981 175 + 482 = 657 378 + 557 = 935 690 − 314 = 376 862 − 125 = 737 744 − 381 = 363 962 − 374 = 588
9
Het kan ook handig. Reken uit. a
b
585 + 296
= ( 585 + 300 ) − 4 = 885 − 4 = 881
497 + 134
= (500 + 134) − 3 = 634 − 3 = 631
356 + 599
= (356 + 600) − 1 = 956 − 1 = 955
612 − 397
= ( 612 − 400 ) + 3 = 212 + 3 = 215
871 − 799
= (871 − 800) + 1 = 71 + 1 = 72
534 − 298
= ( 534 − 300) + 2 = 234 + 2 = 236 39
c Kleur de termen die je handig kunt optellen of aftrekken eerst groen. + 150 + 270 = 600 + 270 = 870 450 + 270 + 150 = 450 + 345 = 645 175 + 125 + 345 = 300 + 400 = 750 350 +(180 + 220)= 350 − 150 = 250 680 − 280 − 150 = 400 − 355 − 210 = 300 − 210 = 90 655 − 210 − 355 = 655
10
Reken cijferend uit. Noteer de som. Vergeet niet te schatten. 685 + 173 = ≈
700 + 200 = 900
496 + 388 = ¡
500 + 400 = 900
≈
1
+
11
6
8
5
1
7
3
8
5
8
+
1
4
9
6
3
8
8
8
8
4
¡
≈ 200 + 100 + 600 = 900 ¡
+
1
1
2
3
3
7
9
5
8
5
8
9
7
Reken cijferend uit. Noteer het verschil. Maak eerst de schatting. 674 − 328 = ≈
−
40
1
233 + 79 + 585 =
700 − 300 = 400
801 − 562 = ¡
800 − 600 = 200
≈
915 − 438 = ¡
900 − 400 = 500
≈
6
14
7
9 10
11
8
10
15
6
7
4
8
0
1
9
1
5
3
2
8
5
6
2
4
3
8
3
4
6
2
3
9
4
7
7
−
−
¡
12
Vul de passende maateenheid in. Kies uit: kilometer (km), meter (m), decimeter (dm), centimeter (cm), kilogram (kg) of gram (g).
Brussel
13
Deze gsm weegt
Dit afwassponsje is
De afstand van Antwerpen
ongeveer 150 g .
zowat 3 cm dik.
tot Brussel is 45 km .
Dit verlengsnoer is
Deze kaars is
Deze bowlingbal weegt
precies 20 m lang.
ongeveer 2 dm lang.
ongeveer 3 kg .
Vul het maatgetal of de maateenheid aan.
1 kg = 1 000 g
Gebruik de tabel van het kopieerblad als je dat handig vindt. 3 m = 300
cm
1 m 5 cm = 105 cm 5
30
cm
480 cm = 4 m 8 dm
14
3 dm = 4
m = 500 cm
3 dm =
dm
50
=5m 30
cm
dm = 40 cm
2 m 1 dm = 210 cm 6 dm =
60
cm
Vul in wat ontbreekt. april
. Die maand telt 30 dagen.
De tiende maand van het jaar is
oktober
. Die maand telt 31 dagen.
De derde maand van het jaar is
maart
. Die maand telt 31 dagen.
De elfde maand van het jaar is
november
. Die maand telt 30 dagen.
a De vierde maand van het jaar is
b • Om de 4 jaar is er een schrikkeljaar. Een schrikkeljaar telt 366 dagen.
In een schrikkeljaar telt de maand
februari
29 dagen.
• Een eeuw duurt 100 jaar. 41
15
Kijk op de jaarkalender. Duid aan en/of vul in.
2062 januari M D W D V 5 12 19 26
6 13 20 27
7 14 21 28
Z 1 8 15 22 29
mei D 4 11 18 25
V 5 12 19 26
Z 6 13 20 27
Z 7 14 21 28
september M D W D V 1 4 5 6 7 8 11 12 13 14 15 18 19 20 21 22 25 26 27 28 29
Z 2 9 16 23 30
Z 3 10 17 24
2 9 16 23 30
3 10 17 24 31
4 11 18 25
M 1 8 15 22 29
D 2 9 16 23 30
W 3 10 17 24 31
Z
M D 6 13 20 27
7 14 21 28
februari W D V 1 2 3 8 9 10 15 16 17 22 23 24
juni M D W D 1 5 6 7 8 12 13 14 15 19 20 21 22 26 27 28 29
V 2 9 16 23 30
oktober M D W D V 2 9 16 23 30
3 10 17 24 31
4 11 18 25
5 12 19 26
6 13 20 27
Z 4 11 18 25
Z 5 12 19 26
Z 3 10 17 24
Z 4 11 18 25
Z
Z 1 8 15 22 29
7 14 21 28
a Noteer de data die bij elk symbool passen.
6 13 20 27
7 14 21 28
juli M D W D V 3 10 17 24 31
4 11 18 25
5 12 19 26
6 13 20 27
7 14 21 28
november M D W D V 1 2 3 6 7 8 9 10 13 14 15 16 17 20 21 22 23 24 27 28 29 30
Z 5 12 19 26
Z 1 8 15 22 29
Z 2 9 16 23 30
M D 1 7 8 14 15 21 22 28 29
Z 4 11 18 25
Z 5 12 19 26
december M D W D V 1 4 5 6 7 8 11 12 13 14 15 18 19 20 21 22 25 26 27 28 29
b Kleur. 06.02.2062
→ 23 . 2 . 2062
18 maart 2062
→ 1 . 10 . 2062
11/8/2062
Nog 10 keer slapen en de zomervakantie begint. d De ruimtereis start op 25 augustus en eindigt op 8 november. De reis duurt 2 maanden en 14 dagen.
april M D W D V
Z 4 11 18 25
→ 12 . 12 . 2062
c Vandaag is het 21.6.
42
M D
maart W D V 1 2 3 8 9 10 15 16 17 22 23 24 29 30 31
3 10 17 24
4 11 18 25
5 12 19 26
6 13 20 27
7 14 21 28
augustus W D V 2 3 4 9 10 11 16 17 18 23 24 25 30 31
Z 1 8 15 22 29
Z 2 9 16 23 30
Z 5 12 19 26
Z 6 13 20 27
Z 2 9 16 23 30
Z 3 10 17 24 31
1
Noteer in elk deel de passende breuk. De grote rechthoek is het geheel. Kijk goed hoeveel keer elk deel in het geheel past. 1 16
1 8
1 16
1 4
1 12
2
1 12
1 8
1 12
1 8
Vul de rijtjes aan. + 20 150
+ 30 170
+ 10 610
+ 50
+ 100
− 10
+ 10 680
90
208
− 10
+ 10
740
180
320
350
370
400
790
800
850
860
910
270
370
360
460
450
224
233
232
241
240
− 10
280 +9
216
300
+ 50
+ 100
−1 217
+ 30 270
730
190 +9
+ 20 250
+ 50
+ 100
−1 209
+ 30 220
670
100 +9
200
200
620
0
+ 20
−1 225
43
3
Reken uit. Je mag cijferen als je dat handiger vindt. • Noteer je lengte in centimeter. • Trek er 50 af. • Vermenigvuldig met 3. • Tel er 150 bij. • Trek er je lengte in centimeter af. • Halveer. Als je juist gerekend hebt, is dit opnieuw je lengte in centimeter.
4
Rara, wie ben ik? Los de raadsels op. Reken cijferend of in stapjes uit, als je dat nodig vindt.
44
Ik ben de som van 478 en het getal dat 4 groter is.
960
Ik ben de som van 3 opeenvolgende getallen. Het middelste getal is 176.
528
Ik ben het aantal uren in de week.
168
Als je mij optelt bij 276, is de som 1 000.
724
Ik lig precies tussen 830 en 930.
880
Ik ben 50 meer dan de helft van 450.
275
Als je mij halveert en daar 50 bij optelt, krijg je 320.
540
Ik ben 60 minder dan het dubbel van 380.
700
BLOK 2
BLOK 2
INSTAPLES Vul de tabel en het diagram aan en beantwoord de vragen.
MAGERE HEIN
aantal griezelboeken ontleend in de bib MA DI WO DO VR ZA ZO
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
Op welke dag worden de meest griezelboeken geleend?
maandag
•
Hoeveel griezelboeken werden geleend in het weekend?
6
•
Op welke dag werden precies 5 griezelboeken geleend?
dinsdag
DUIVEL
•
9 × 40 = 360
6 × 70 = 420
50 × 10 = 500
100 × 9 = 900
60 × 3 = 180
40 × 8 = 320
8 × 50 = 400
25 × 10 = 250
10 × 12 = 120
50 × 0 =
ZO
0
KLOPGEEST
Geef elke hoek de juiste naam. Kies uit: scherp, recht of stomp.
HEKS
≈
46
scherp
recht
3 × 132 =
4 × 123 =
2 × 384 =
3 × 100 = 300 D
×
stomp
H
T
E
1
3
2 3
3
9
6
¡
≈
4 × 100 = 400 D
×
H
T
E
1
2
3
¡
9
2
2 × 400 = 800 D
4 4
≈
1
×
H
T
E
3
8
4
¡
2 7
6
8
1
ZOMBIE
Hoeveel kan erin? Vul in. Kies uit: liter (l), deciliter (dl) of centiliter (cl).
= 1 dl
=1
l
= 1 cl
Overtrek een paar evenwijdige rechten met groen. Overtrek een paar loodrecht snijdende rechte met blauw. MONSTER VAN FRANKENSTEIN
a
b
c
e
VAMPIER
d
1 3. + = het geheel 4 4.
3 2. + = het geheel 5 5.
3 3. + = het geheel 6 6.
WEERWOLF
Teken nu zelf. • de rechte a evenwijdig met het lijnstuk [BC] • het lijnstuk [EF] loodrecht op de rechte g E
g C a B
QUIZ
W
F
D
H
Z
M
47
LES 13 1
2
3
Hoofdrekenen: vermenigvuldigen tot 1 000
Los op. Doe het snel! a 7×2=
14
4×5=
20
10 × 0 =
0
10 × 9 =
90
2×8=
16
6×6=
36
9×6=
54
8×9=
72
4×7=
28
5×3=
15
3 × 10 =
30
3×4=
12
4×7=
28
7×7=
49
8×5=
40
3×
0×3=
0
6×2=
12
2×7=
14
�� haal��
7×8=
56
9×5=
45
9×8=
72
6×5=
30
3 × 10 =
30
5×5=
25
9×4=
36
4×0=
0
7×6=
42
8×6=
48
3×8=
24
9×7=
63
1 9× 4
5
= 10
×4=4 8
= 72
× 6 = 24 8
= 24
/ 30.
Knap zo! Bijna g�ed. Ai! Oefenen hoor!
Los op. Noteer het product. a 10 × 34 =
340
7 × 100 =
700
28 × 10 =
280
90 × 10 =
900
100 × 0 =
0
7 × 30 =
210
3 × 80 =
240
50 × 4 =
200
60 × 5 =
300
400 × 2 =
800
7 × 60 =
420
b 10 × 100 = 1 000
Reken uit. a
3 × 29 20 9 5 × 78 70 8 34 × 4 4 × 34
48
b 2×
30 4
= ( 3 × 20 ) + ( 3 × 9 ) =
60
+
27
=
87
b
59 × 5 5 × 59
= (5 × 70) + (5 × 8)
50 9 7 × 28
= 350 + 40 = 390
20 8
= (4 × 30) + (4 × 4) = 120 + 16 = 136
6 × 15 10 5
= 250 + = 295 = 140 + 56 = 196 = 60 + 30 = 90
45
BLOK 2
c
4 × 136 100 30 6
5 × 169 100 60 9
278 × 3 3 × 278
= ( 4 × 100 ) + ( 4 × 30 ) + ( 4 × 6 ) = 400 + 120 +
24
=
544
= (5 × 100) + (5 × 60) + (5 × 9) Wissel de factoren van plaats, als je dat makkelijker vindt!
= 500 + 300 + 45 = 845
= (3 × 200) + (3 × 70) + (3 × 8) = 600 + 210 + 24 = 834
200 70 8 d
50 × 14 10 4
20 × 45 40 5
24 × 40 40 × 24
= ( 50 × 10 ) + ( 50 × 4 ) = 500 + 200 =
700
= (20 × 40) + (20 × 5) = 800 + 100 = 900
= (40 × 20) + (40 × 4) = 800 + 160 = 960
20 4
4
Dat kan korter! Kijk naar het voorbeeld. Los op. a
6 × 113 100 10 3
3 × 238 200 30 8
= 600 + =
60
678
= 600 + 90 + 24 = 714
+
18
b
30 × 27 20 7
15 × 40 40 × 15
= 600 + 210 =
810
= 400 + 200 = 600
10 5 179 × 4 4 × 179
= 400 + 280 + 36 = 716
20 × 47 40 7
= 800 + 140 = 940
100 70 9
49
5
Reken uit. Noteer het product. Je mag tussenstapjes noteren, als je dat handig vindt.
6
a 6 × 118 =
708
b 4 × 232 =
928
43 × 20 =
860
5 × 62 =
310
7 × 34 =
238
2 × 489 =
978
20 × 37 =
740
40 × 24 =
960
Lees en los op. Noteer de bewerking en het antwoord. a Vandaag bestelden 40 mensen de dagschotel van 18 euro in het Indisch restaurant van Adhir. Hoeveel euro bracht de dagschotel vandaag op? Bewerking: 40 × 18 = 400 + 320 = 720 Antwoord: De dagschotel bracht vandaag 720 euro op.
b Het restaurant van Adhir is aan vernieuwing toe. Hij bestelt 4 nieuwe tafeltjes en 16 nieuwe stoelen. Hoeveel euro moet hij daarvoor betalen? Bewerking: 4 × 125 = 400 + 80 + 20 = 500
16 × 30 = 30 × 16 = 300 + 180 = 480
500 + 480 = 980
Antwoord: Hij moet daarvoor 980 euro betalen. 50
6 × 118 = ?
BLOK 2
LES 14 1
Cijferen: vermenigvuldigen tot 1 000
Eerst samen. Reken uit. a
b
3 × 252 = 3 × 300 = 900
≈ D
H
T
E
2
5
2
¡
5 × 148 = 5 × 100 = 500
≈ D
3
×
7
c
5
6
×
1
H
T
E
1
4
8
¡
5 7
4
0
4 2
8 × 125 = 8 × 100 = 800
≈ D
×
H
T
E
1
2
5
¡
8 1
0
0
0
4 2
d Cijferend vermenigvuldigen zonder cijferhemdje doe je zo: • Noteer de factoren netjes onder elkaar: één cijfer per ruitje, het getal met de meeste cijfers bovenaan. • Trek er een lijn onder. Gebruik je lat! • Teken links naast die lijn een maalteken. • Trek dan een verticale lijn, rechts naast de cijferoefening. • Reken uit. Noteer de cijfers die je wilt onthouden rechts naast de verticale lijn. 4 × 248 =
106 × 5 =
4 × 200 = 800
≈
2 ×
4
¡
9
≈
100 × 5 = 500
1
8 4
9
2
Kijk! Ik kan het ook zonder hemdje!
3 1
×
0
¡
6 5
5
3
0
3
51
2
Nu alleen! Reken uit hoeveel deze klanten moeten betalen.
a
slaapzak
rugzak
tent
fiets
vouwstoel
€ 118
€ 96
€ 275
€ 479
€ 69
Ik koop 3 slaapzakken.
Ik koop 2 fietsen.
3 × 118 =
1 ×
1
¡
≈
4
5
4
×
2
7
8 × 69 =
2 × 500 = 1 000
8 3
3
2 × 479 =
3 × 100 = 300
≈
Ik koop 8 vouwstoelen.
¡
9
6
2 9
5
8 × 100 = 800
≈
8
×
1 1
¡
9 8
5
5
2
7
b Kies zelf wat je koopt en bereken de prijs door te vermenigvuldigen. Opgelet! Ik koop
• Je mag in totaal niet meer dan 1 000 euro uitgeven. • Koop niet precies hetzelfde als in oefening 2a. keer een
Ik koop .
≈
52
.
¡
≈
Hoeveel heb je in totaal uitgegeven? Reken het hier uit. ↓
keer een
¡
≈
¡
BLOK 2
3
Ook dit lukt alleen! Reken uit. a
124 × 6 = 100 × 6 = 600
≈
1 ×
2
¡
≈
7
4
1
4
×
2 1
194 × 3 =
1 ×
9
¡
8
≈
2
5 8
3 × 200 = 600
≈
6
8
0
×
3 3
500 × 2 = 1 000
4
4
3 5
7
¡
1
¡
6 3
6
4
8
1
489 × 2 =
200 × 3 = 600
≈
3 × 216 =
5 × 200 = 1 000
4 6
b
4
5 × 176 =
2
1 2
×
8
¡
9 2
9
8
7
1 1
Noteer de ontbrekende cijfers op de vlekken. D
T
E
2
3
8
D
4
×
D
×
H
9
5
2
H
T
E
1
4
8
3
1
4
2
×
H
T
E
2
4
2 3
7
2
6
1
5 7
4
0
53
LES 15
22
Het gemiddelde berekenen
Om te onthouden! Om het gemiddelde van een reeks getallen te berekenen: • tel je eerst
alle
• deel je de
som
het
aantal
getallen samen; daarna door getallen.
Het gemiddelde ligt altijd tussen het kleinste en het grootste getal.
1
Hoeveel baantjes zwommen ze gemiddeld? Bereken het.
a Het gemiddelde van de meisjes: 7 + 6 + 8 = 21 Bewerking: • 21 : 3 = 7 • Antwoord:
De meisjes zwommen gemiddeld 7 baantjes.
b Het gemiddelde van de jongens: 4 + 6 + 5 = 15 Bewerking: • 15 : 3 = 5 • Antwoord:
De jongens zwommen gemiddeld 5 baantjes.
c Het gemiddelde van alle leerlingen: 7 + 4 + 6 + 6 + 8 + 5 = 36 Bewerking: • 36 : 6 = 6 • Antwoord: 54
Alle leerlingen samen zwommen gemiddeld 6 baantjes.
BLOK 2
2
Bereken het gemiddelde. De vierdeklassers van basisschool De Letter spelen graag voetbal. Hier zie je het aantal doelpunten dat ze deze week hebben gescoord. Hoeveel doelpunten maakten ze gemiddeld per dag?
3
aantal gemaakte doelpunten
Bewerking:
maandag
3
3 + 4 + 0 + 1 + 2 = 10 •
dinsdag
4
10 : 5 = 2 •
woensdag
0
donderdag
1
vrijdag
2
Antwoord: Ze maakten gemiddeld 2 doelpunten per dag.
Bereken de gemiddelde temperatuur. De leerlingen van basisschool Het Cijfer gaan op zeeklassen. Twee keer per dag meten ze de temperatuur. 9 uur ’s ochtends
1 uur ’s middags
maandag
9 °C
18 °C
dinsdag
7 °C
16 °C
woensdag
11 °C
22 °C
donderdag
12 °C
23 °C
vrijdag
11 °C
21 °C
a) 9 + 7 + 11 + 12 + 11 = 50 50 : 5 = 10 b) 18 + 16 + 22 + 23 + 21 = 100 100 : 5 = 20
a De gemiddelde temperatuur om 9 uur ’s ochtends bedroeg
10
°C.
b De gemiddelde temperatuur om 1 uur ’s middags bedroeg
20
°C. 55
4
Bereken hoeveel zakgeld deze kinderen gemiddeld krijgen per week. 1 blokje = 1 euro Bewerking:
euro
zakgeld in euro per week 5
4 + 0 + 1 + 3 + 5 + 5 = 18 •
4
18 : 6 = 3 •
3
Antwoord:
2
De kinderen krijgen gemiddeld 3 euro zakgeld per week.
1 0
5
Sara
Mohad
Marcel
Lise
Rune
Jack
Vul in of omkring:
Dat is meer / minder dan dit gemiddelde.
Werden deze gemiddelde scores correct berekend? Reken uit en kruis aan. a
b
Het gemiddelde is 9 op 10.
Het gemiddelde is 7 op 10.
correct
correct
niet correct
a) 10 + 9 + 7 + 10 = 36 36 : 4 = 9 b) 6 + 8 + 10 + 8 = 32 32 : 4 = 8
56
Hoeveel zakgeld krijg jij per week? €
niet correct
BLOK 2
LES 16 1
Gegevens aflezen of voorstellen in een tabel of diagram
8
Stel het blokdiagram samen en beantwoord de vragen. favoriete activiteiten van de kinderen van basisschool De Wijsneus activiteit
aantal kinderen
sporten
60
tv-kijken
40
gamen
50
lezen
30
buiten spelen
80
bingelen
40 Legenda = 10 kinderen SP
TV
GA
LE
• Welke activiteit wordt het vaakst gekozen?
buiten spelen
• Welke activiteit is het minst populair?
lezen
• Hoeveel kinderen kiezen een actieve bezigheid?
140
• Welke activiteit komt op de tweede plaats?
sporten
• Voor welke activiteit kiezen 50 kinderen?
gamen
BU
BI
57
2
Vul de tabel en het staafdiagram aan. Kruis dan het juiste antwoord aan. gemiddeld televisiekijkgedrag bij kinderen in Vlaanderen leeftijd kijktijd (per dag)
7 jaar
8 jaar
9 jaar
10 jaar
11 jaar
12 jaar
35 min.
40 min.
65 min.
65 min.
70 min.
85 min.
waar
niet waar
kijktijd (minuten per dag)
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
7j
8j
9j 10 j 11 j leeftijd (in jaren)
12 j
Kinderen van 8 jaar kijken gemiddeld 40 minuten televisie per dag. 11-jarigen kijken gemiddeld dubbel zoveel televisie als 7-jarigen. Van alle kinderen kijken de 9-jarigen het minst televisie. Kinderen van 10 jaar kijken iets meer dan één uur televisie per dag. Voor het staafdiagram werden kinderen overal in Europa bevraagd. Hoe ouder de kinderen, hoe meer televisie ze kijken. → Volg aandachtig! Teken mee en leer hoe je van het staafdiagram een lijngrafiek maakt.
58
BLOK 2
Bestudeer de lijngrafiek en beantwoord de vragen.
het gemiddelde zakgeld van kinderen in Vlaanderen €5 zakgeldbedrag (per week)
3
€4 €3 €2 €1 €0
5
6
7
8
9
10
11
12
13
leeftijd (in jaren) a • Hoeveel zakgeld krijgt een 8-jarige gemiddeld? • Op welke leeftijd krijgen kinderen gemiddeld € 2,50?
€ 1,50 11 jaar
• Een kind van 8 jaar krijgt gemiddeld evenveel zakgeld als een kind van 9 jaar. b • Kinderen van 13 jaar krijgen dubbel zoveel zakgeld als kinderen van 11 jaar. • Het gemiddelde zakgeld neemt het meest toe tussen 12 en 13 jaar.
Hoe zou dat komen, denk je?
Kinderen van 13 jaar gaan naar het middelbaar.
59
4
Stel zelf de lijngrafiek samen.
Een lijngrafiek tekenen is enkel zinvol bij gegevens die een evolutie aanduiden!
wiskundetoetsen Janne Konings blok 1
8/10
blok 4
6/10
blok 2
7/10
blok 5
8/10
blok 3
5/10
blok 6
10/10
punten op 10
punten op 10 van Janne Konings op de wiskundetoetsen van blok 1 tot blok 6
10 8 6 4 2 blok 1
blok 2
blok 3
blok 4
blok 5
blok 6
toetsen
5
Bestudeer de lijngrafiek. Plaats bij elke kleur het juiste product. Kies uit: sjaals, shorts, T-shirts verkoop kledingstukken
700 600 aantal
500 400 300 200
dec
nov
okt
sep
aug
jul
jun
mei
apr
mrt
feb
0
jan
100
maanden Dat denk ik omdat sjaals vooral in de wintermaanden
Legenda shorts
verkocht worden, en shorts in de zomermaanden.
T-shirts
T-shirt worden het hele jaar door verkocht.
sjaals 60
.
BLOK 2
LES 17 1
Inhoud meten met l, dl en cl
24
Vul aan.
l
dl
voluit:
voluit:
liter
referentiemaat:
3
voluit:
deciliter
referentiemaat:
2
cl
centiliter referentiemaat:
Zet de maten om. l
dl
1
0
1
0 1
cl 1l=
10
dl
0
1l=
100
cl
0
1 dl =
10
cl
Vul de passende maateenheid in. Kies uit: l, dl, cl.
In een grote emmer kan
In een bierflesje kan
In deze waterballon kan
precies 25 cl .
zowat 1 dl .
In een brik melk kan
In een klein brikje sap kan
In een wijnfles kan
l
2 dl .
75 cl .
l
ongeveer 10
1
.
.
61
In een eetlepel kan
In de benzinetank van
ongeveer 1 cl .
4
een auto kan 60
33 cl .
.
Zet om. Gebruik de tabel, als je dat handig vindt.
l
a
7l=
200 cl =
d
dl
cl
cl
70
dl
2
l
20 dl = 2
l l
b
3 l = 300
6 dl =
60
cl
600 cl = 6
20 dl =
2
l
21
dl
40 cl = 4
210 cl =
62
l
In een blikje frisdrank kan
105 cl = 1 l 0 dl 5 cl
1 l = 10
Schrijf zachtjes, met potlood. Gom dan uit. Zo kun je de tabel steeds opnieuw gebruiken.
c
dl
70
2
dl
400
cl
20 cl = 4l= 80
dl
cl
9
dl
= 8 dl
l = 900 cl
5 l 1 dl 5 cl =
515
cl
72 cl = 0 l 7 dl 2 cl
1 l 2 cl =
102
cl
310 cl = 3 l 1 dl 0 cl
8 l 2 dl =
820
cl
825 cl = 8 l 2 dl 5 cl
3 l 1 cl =
301
cl
505 cl = 5 l 0 dl 5 cl
1 l 2 dl 8 cl =
128
cl
64 cl = 0 l 6 dl 4 cl
2 l 2 dl =
220
cl
e
=7l
BLOK 2
5
Hoeveel kan erin? Schat eerst. Meet dan. a
ik schat
ik meet
een kookpot een vaas een volgezogen spons b Klaar? Vul dan zelf een fles met:
25 cl
5 dl 5 cl
1 l 5 dl
Helemaal klaar? Kom dan laten controleren!
6
Hoeveel zit erin? Vul de passende maateenheid in. a
b
c
2 dl
1 dl
1l
5 cl
10 cl
d
5 dl
e
20 cl
1 dl
1l
25 cl 63
LES 18 1
Gehelen uit breuken halen
Welk deel is over? Welk deel is op? Wat is het geheel? Vul in. a
b
3. van de taart is over. 5. 2. van de taart is op. 5. de hele taart =
2
5. 5.
c
4. van de eitjes is over. 6. 2. van de eitjes is op. 6. de volle doos =
6. 6.
de hele reep =
8. 8.
Hoeveel delen in een hele taart? Vul aan. 6. 6
1= 5. 5
4. 4
7. 7
Ik wil een hele taart! 9. 9
3. 3
3
5. van de reep is over. 8. 3. van de reep is op. 8.
Hoeveel stukken zijn er? Hoeveel gehelen zijn dat? Vul in. a
6 3 2 = gehelen = 2 =
b
64
4 2 = gehelen = 2 2 9 3 = gehelen = 3 3
. 12 = 4 3 = gehelen = 3 8 = 4 gehelen = 4 2 10 2 = gehelen = 2 5
. 10 = 2 5 = gehelen = 5 12 2 = gehelen = 2 6 15 5 = gehelen = 5 3
2. 2
BLOK 2
4
Van breuk naar gemengd getal. a
3 2
9. 4
. . = 1 geheel en 1 = 1 en 1 2. 2.
. . = 2 gehelen en 1 = 2 en 1 4. 4.
7 6
7. 5
. . = 1 geheel en 1 = 1 en 1 6. 6.
2. 2. = 1 geheel en = 1 en 5. 5.
b
5
Dat lukt ook zonder tekening. Vul aan. a
6
6 4
2. = 1 geheel en 4.
2. = 1 en 4.
5 2. = 1 geheel en 3 3.
2. = 1 en 3.
9 2
. = 4 gehelen en 1 2.
. = 4 en 1 2.
12 . = 2 gehelen en 2 5 5.
2. = 2 en 5.
8 3
2. = 2 gehelen en 3.
2. = 2 en 3.
14 2. = 2 gehelen en 6 6.
2. = 2 en 6.
b
Van gemengd getal naar breuk. Verdeel de gehelen, als je dat handig vindt. a
1 en =
1 2
2. 1. 3. en = 2. 2. 2.
2 en =
3 8
. . 16 3. 19 en = 8. 8. 8.
65
b
2 en =
7
8
1 6
3 en
. . 12 1. 13 en = 6. 6. 6.
. 9. 1. 10 en = 3. 3. 3.
Het lukt ook zonder tekening. Vul aan. a 1 en
1 4
=
4. 1. en 4. 4.
=
5. 4.
b 1 en
2 7
=
7. 2. en 7. 7.
=
9. 7.
2 en
3 5
=
10 3. . en 5. 5.
=
13 . 5.
2 en
2 3
=
6. 2. en 3. 3.
=
8. 3.
3 en
1 2
=
6. 1. en 2. 2.
=
7. 2.
2 en
3 4
=
8. 3. en 4. 4.
=
. 11 4.
Teken wat gevraagd wordt. a Dit is de hele strook. 3 Teken er van de strook onder. 2 1. 1 Dat is en strook. 2.
c Dit is het hele lijnstuk. 5 Teken er van het lijnstuk onder. 4 1. 1 Dat is en lijnstuk. 4.
66
=
1 3
b Dit is de hele strook. 4 Teken er van de strook onder. 3 1. 1 Dat is en strook. 3.
Wat je tekent, is groter dan het geheel. Het is dus groter dan wat er al getekend stond!
BLOK 2
LES 19 1
Evenwijdige, snijdende en loodrecht snijdende lijnen herkennen en tekenen
34, 36
Teken en benoem correct. een rechte
een lijnstuk a
2
een punt
B
C
D
Zoek en noteer wat gevraagd wordt. k
n d
a b m f Controleer met je geodriehoek. evenwijdige rechten
3
snijdende rechten
loodrechte rechten
a // b
k
// a
k
n
m // n
b // m
b
m
m //
d //
d
f
f
f
Teken wat gevraagd wordt en benoem. i
k
[BE] // n
[SL] // [IM]
B
S
E i k
n
I
M L
67
4
Teken wat gevraagd wordt en benoem. a
Teken j // o door G.
Teken [RA]
c door E. R
G
E
j
c o
b
A
Teken [SP]
[OR] door T.
Teken g // [OA] door L.
S O
T
g
L
R O A P
5
Teken hoe Piet Mondriaan door het punt schildert. Het rode penseel schildert evenwijdig met de rechte. Het blauwe penseel schildert loodrecht op de rechte.
68
BLOK 2
6
Teken heel nauwkeurig. • een loodlijn uit A op [BC], • een loodlijn uit B op [AC],
Heb je nauwkeurig getekend? Dan gaan de drie loodlijnen door één punt.
• een loodlijn uit C op [AB].
A
B
7
C
Kruip in de huid van Piet Mondriaan! Gebruik enkel evenwijdige en loodrechte lijnen. Kleur enkele vakken in de typische ‘Mondriaankleuren’.
Je mag enkel deze kleuren gebruiken!
69
LES 20 1
Hoeken benoemen Hoekgrootte meten in graden
32, 35
Even opfrissen. Vul aan. de hoek het been het hoekpunt
2
Scherp, recht of stomp? Noteer de naam van elke hoek juist in de tabel. A
G
D
J H B
E
F K
C
L
U
I P
M
V T
N
Q
O
S
R
W
X
scherpe hoeken
rechte hoeken
stompe hoeken
DÊF
JKL
ABC
MNO
PQR
GHI
VWX
STU
Dit moet je onthouden! Een scherpe hoek meet minder dan 70
90°.
Een rechte hoek meet precies
90°.
Een stompe hoek meet meer dan
90°.
BLOK 2
3
Kleur de delen van de geodriehoek.
Kleur de tekenzijde blauw. Kleur het nulpunt rood. Kleur de gradenboog geel.
4
Kruis aan wat past en vul in: kleiner dan (<), precies (=) of groter dan (>) 90°. Meet dan alle hoeken en noteer de hoekgrootte. M
a
O
P
Dit is een: scherpe hoek. rechte hoek. stompe hoek.
Dit is een: scherpe hoek. rechte hoek. stompe hoek.
Deze hoek is < 90°.
Deze hoek is > 90°.
Deze hoek meet
b
P
25 °.
Deze hoek meet
I
95 °.
Z
H
Dit is een: scherpe hoek. rechte hoek. stompe hoek.
L
U
T
Dit is een: scherpe hoek. rechte hoek. stompe hoek.
O
Deze hoek is > 90°.
Deze hoek is < 90°.
Deze hoek meet 115 °.
Deze hoek meet
T
85 °. 71
5
Meet de hoeken nauwkeurig, noteer de hoekgrootte en rangschik ze zoals gevraagd. a
W
W
V
G Deze hoek meet 100 °.
I
E
Deze hoek meet
L 80 °.
O
S
Deze hoek meet
35 °.
Rangschik de hoeken van klein naar groot. VÔS
b
WÎL
<
<
WÊG
T
V D A
S
Deze hoek meet 110 °.
O
L
Deze hoek meet
O
15 °.
E
Deze hoek meet 160 °.
Rangschik de hoeken van groot naar klein. DÔE
6
>
VÔL
Meet de hoeken van deze driehoeken. Noteer bij elke hoek de juiste hoekgrootte. a
75
70 72
TÂS
>
°
b
°
35
°
45
45
°
90
°
°
BLOK 2
LES 21 1
29d
De digitale klok lezen tot op een uur
Noteer bij de wijzerklok de digitale uren na de middag. 0
23 22
21
20
11
Wat een makkie! Voor de uren na de middag tel ik er 12 bij. 7 uur ’s avonds wordt 7 + 12 of 19 uur.
13
12
1
14
2
10
3
9 8
4 7
19
15
16
19:00
5
6
17 uren
18
2
 
minuten
Verbind klokjes die eenzelfde tijdstip aangeven. a
11
12
b
1 2
10
8
11
6 12
1
11
8
8
11
8
12
8
11
8
4 5
6 12
5
1 2
10 3
6
4
1 2
7
3
7
9
1 2
5
10
12
9
4
11
6
5
10 3
6
4
1 2
7
3
7
9
1 2
5
10
12
9
4
12
6
5
10 3
11
4 7
9
6
3 8
2
7
2
5
10
1
9
4 7
12
10 3
9
11
3
9 8
4 7
6
5
73
3
Hoe laat is het? Vul het in. Kruis ook het juiste dagdeel aan. a Het is 4 uur
Het is 2 uur
’s nachts.
’s nachts.
in de namiddag
in de namiddag
b Het is 10 uur
Het is 6 uur
Het is 4 uur
’s avonds.
’s ochtends.
’s nachts.
in de namiddag
in de namiddag
in de namiddag
c Vul nu zelf het gepaste dagdeel aan.
Het is 12 uur ’s nachts
4
74
Kleur het juiste klokje in.
Het is 1 uur .
in de namiddag
Het is 10 uur .
in de voormiddag
.
BLOK 2
5
Kijk hoe laat het is op de wijzerklok. Zet dan de cijferklokjes juist. Kleur dan het cijferklokje dat bij de prent onderaan hoort. a
12
11
b
1 2
10
8
4 7
5
6
voor de middag: 3 0 0
6
12
c
1
8 6
2 3
9 8
4 7
1
10 3
9
12
11
2
10 3
9
11
4
5
voor de middag:
7
6
5
voor de middag:
1 1 0 0
8 0 0
na de middag:
na de middag:
na de middag:
1 5 0 0
2 3 0 0
2 0 0 0
Kleur de weg die Sem volgt, van vroeg naar laat. 11
12
1 2
10
11
8 6
1 2 3
9
4 7
12
10
3
9
5
8
4 7
11
12
6
5
1 2
10
3
9 8
4 7
6
5
75
LES 22 – HERHALING
Wat heb ik geleerd in blok 2?
Getallenkennis
les nr.
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
een staafdiagram omzetten in een lijngrafiek.
16
8
1
gegevens van een lijngrafiek aflezen en ermee rekenen.
16
8
1
een breuk > 1 omzetten naar een gemengd getal.
18
3d
2
een gemengd getal omzetten naar een breuk > 1.
18
3d
2
les nr.
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
het gemiddelde van een reeks getallen berekenen.
15
22
3
hoofdrekenen: vermenigvuldigen tot 1 000.
13
4
cijferen: vermenigvuldigen tot 1 000.
14
5
Ik kan:
Bewerkingen Ik kan:
Meten en metend rekenen
les nr.
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
een passende maateenheid voor inhoud kiezen.
17
24b
6
inhoudsmaten omzetten naar een andere maateenheid.
17
24c
7
hoeken meten in graden.
20
32, 35
8
de tijd op een digitale klok aflezen tot op het uur.
21
29d
9
bij digitale tijden het juiste dagdeel vermelden (’s morgens, ’s middags, ’s avonds of ’s nachts).
21
Ik kan:
Meetkunde
les nr.
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
evenwijdige en (loodrecht) snijdende lijnen herkennen, benoemen en aanduiden met //, // of ⊥.
19
34, 36a-b
10
evenwijdige en (loodrecht) snijdende lijnen tekenen.
19
36c
10
Ik kan:
Ik ben streng voor mezelf: het moet écht goed, netjes en nauwkeurig zijn. Ik vind het leuk om nieuwe dingen te leren en te ontdekken. Ik houd me aan de opdracht tijdens groepswerk en zelfstandig werk.
76
9
Kijk goed en doe wat gevraagd wordt. a Vul de tabel en het staafdiagram aan.
MA DI
14
WO
11
DO
9
VR
13
aanwezige leerlingen per dag
aanwezigheden in 4A (20 leerlingen) deze week 18 15 10 5
MA
DI
WO
DO
VR
dagen van de schoolweek b Zet de gegevens van het staafdiagram om naar een lijngrafiek. aanwezigheden in 4A (20 leerlingen) deze week aanwezige leerlingen per dag
1
15 10 5
MA
DI
WO
DO
VR
dagen van de schoolweek c
Waar of niet waar? Kruis aan.
waar
niet waar
Op maandag waren alle leerlingen aanwezig. Op vrijdag waren er minder leerlingen op school dan op woensdag. Op maandag waren er dubbel zoveel aanwezigen als op donderdag. Op vrijdag waren er precies 7 leerlingen afwezig. Op donderdag waren er de meeste afwezigen. Tegen het einde van de week waren alle leerlingen weer beter. 77
2
Schrijf de breuken > 1 als een gemengd getal en omgekeerd. Maak er een tekening bij, als je dat handiger vindt. a 8 6
2. = 1 geheel en 6.
2. = 1 en 6.
10 3
1. = 3 gehelen en 3.
1. = 3 en 3.
9 2
1. = 4 gehelen en 2.
1. = 4 en 2.
1 en
1 4
=
4. 1. en 4. 4.
=
5. 4.
2 en
1 5
=
. 10 1. en 5. 5.
=
. 11 5.
3 en
1 2
=
6. 1. en 2. 2.
=
7. 2.
5 4 1. 1. = 1 geheel en = 1 en 4. 4.
b
2 en =
3
2 3
6. 2. 8. en = 3. 3. 3.
Bereken het gemiddelde. a De leerlingen van basisschool De Letter verkopen wafels. In de tabel zie je het aantal dozen dat de verschillende leerjaren verkocht hebben. Hoeveel dozen verkochten ze gemiddeld per klas?
78
aantal verkochte dozen wafels
Bewerking:
1e leerjaar
7
7 + 12 + 8 + 11 + 9 + 13 = 60 •
2e leerjaar
12
60 : 6 = 10 •
3e leerjaar
8
4e leerjaar
11
5e leerjaar
9
6e leerjaar
13
Antwoord: Ze verkochten gemiddeld 10 dozen per klas.
b In de opvang van basisschool De Letter kunnen de kinderen een drankje kopen. Hier zie je het aantal drankjes dat deze week verkocht werd. Hoeveel drankjes zijn dat gemiddeld per schooldag? aantal verkochte drankjes
Bewerking:
maandag
16 + 9 + 0 + 3 + 17 = 45 •
dinsdag
45 : 5 = 9 •
woensdag Antwoord:
donderdag
Dat zijn gemiddeld 9 drankjes per schooldag.
vrijdag
4
Noteer het product. a Dit lukt uit het hoofd. Los op. 10 × 17 =
170
60 × 4 =
240
9 × 100 =
900
20 × 50 = 1 000
5 × 30 =
150
0 × 70 =
0
10 × 40 =
400
80 × 5 =
400
7 × 60 =
420
b Los op. Noteer de tussenstapjes als je dat handig vindt. 5 × 117 =
585
4 × 194 =
776
38 × 20 =
760
88 × 7 =
616
9 × 72 =
648
50 × 16 =
800
79
5
Los cijferend op. Vergeet de schatting niet! 117 × 8 = ≈
4 × 236 =
100 × 8 = 800
1 ×
1
¡
9
3
4 × 200 = 800
≈
7
2
8 6
×
5 1
9
×
6
5
¡
1
6
9
4
×
2 1
6 × 100 = 600
≈
8
1
2 9
4
7 × 100 = 700
≈
8 7
6
8
6
5 6
6 × 109 =
500 × 2 = 1 000
4
3
¡
4
458 × 2 = ≈
7 × 98 =
6
1 1
×
0
¡
9 6
6
5
4
5
Inhoud meten a Vul de passende maateenheid in. Kies uit: liter (l), deciliter (dl), centiliter (cl).
Een citroen bevat zowat 2 cl sap.
80
In deze teil kan ongeveer 4
l
water.
In deze pollepel kan
Een slokje is
ongeveer 2 dl soep.
zowat 1 cl .
In deze kookpot kan ruim 3
l
soep.
¡
b Vul het maatgetal of de maateenheid aan. Gebruik de tabel van het kopieerblad als je dat handig vindt. 2
200 cl = dl
40 5
l
5 l = 50
1 l 2 cl = 102 cl
=4l
20
dl = 50 cl
2 l 5 dl = 250 cl
dl = 2 l
9 dl = 90 cl
6 l = 600 cl
7
dl
105 cl = 1 l 5 cl
Meet de hoeken nauwkeurig en noteer de hoekgrootte. J Z W I U
L
S A
Deze hoek meet
8
40 °.
Deze hoek meet 165 °.
Deze hoek meet
M 90 °.
Hoe laat is het? Kruis ook het juiste dagdeel aan.
Het is 9 uur
Het is 8 uur
’s avonds.
’s avonds.
in de namiddag.
’s morgens.
Het is 3 uur
Het is 12 uur
Het is 7 uur
’s nachts.
’s middags.
’s morgens.
in de namiddag.
’s nachts.
’s avonds.
81
9
Evenwijdige en snijdende lijnen onderzoeken a Zoek en noteer wat gevraagd wordt. f e
Controleer met je geodriehoek.
b
a
c d
2 paar evenwijdige rechten
2 paar snijdende rechten
b // c
c //
a //
c
f
2 paar loodrechte rechten
f
e
b
// d
e
c
b Teken wat gevraagd wordt en benoem het juist. Teken g // [IF].
Teken [HE]
k door S. H
I
S
F
g
k E
Teken t // [RO] door L.
Teken b
O
o door S. b
t o L S
R
82
1
Noteer de breuk die past bij het gekleurde deel. Je mag hulplijntjes tekenen, als je dat handig vindt. a
b
c
1. 9.
1. 8.
Beantwoord de vragen bij de lijngrafiek. 45 km 40 km 35 km afstand in kilometer
2
1. 8.
30 km 25 km 20 km 15 km 10 km 5 km 8.00
7.00
9.00
10.00
11.00 12.00 tijd in uren
13.00
14.00
15.00
• Karim gaat op fietstocht. Hij vertrekt om 8 uur. 1 uur
• Zijn eerste pauze duurt
• Karim neemt een tweede pauze van
15
. Hij heeft dan 11 uur
tot
km gereden. 13 uur
.
Hij heeft dan 25 km gereden.
• Die tweede pauze duurt • Karim komt aan om afgelegd in
4
2
uur.
15 uur
. Hij heeft dan
40
kilometer
uur. (Reken de rustpauzes niet mee!)
83
3
Vul de ontbrekende getallen aan. 9× 40 30 × D
×
4
70
= 630
10 × 4
× 20 = 800 6
= 180
H
T
E
1
2
3
D
3
8
×
11
= 230
50 ×
× 125 = 500 0
418 ×
6 7
23
=0
H
T
E
1
8
8
100 × D
4 7
5
2
9
33
8
× 60 = 540 8
T
E
1
6
6 5
×
8
a Pas 2 liter water af. Dat lukt zo: • Je vult de ton van 7 liter.
• Die giet je over in de ton van
• In de ton van
7 liter
5 liter blijft er
. 2 liter
over.
b Pas 3 liter water af. Dat lukt zo:
• Je vult de ton van 10 liter.
• Die giet je over in de ton van
• In de ton van
10 liter
7 liter blijft er
. 3 liter
over.
c Pas nu 1 liter water af met deze tonnen. Schrijf hier hoe dat lukt. • Je vult de ton van 8 liter. • Die giet je over in de ton van 7 liter. • In de ton van 8 liter blijft er 1 liter over.
84
= 800
H
Pas de gevraagde inhoud af. Gebruik enkel de afgebeelde tonnen.
= 400
3
0
33