7
Inhoud
Inhoud Woord vooraf 5 Inleiding 17 1
DEFINITIE EN SITUERING VAN HET STRAFPROCESRECHT 17
2
ACCUSATOIRE EN INQUISITOIRE RECHTSPLEGING 18
3
VOORNAAMSTE BRONNEN VAN HET STRAFPROCESRECHT 19
Hoofdstuk 1 Vorderingen die uit een misdrijf ontstaan 21 1
DE STRAFVORDERING 22 1.1 De uitoefening van de strafvordering 22 1.1.1 Het Openbaar Ministerie 22 A Wie is het Openbaar Ministerie? 22 B Kenmerken van het Openbaar Ministerie 23 1.1.2 De burgerlijke partij 24 1.1.3 Anderen 25 1.2 Tegen wie wordt de strafvordering uitgeoefend? 25 1.3 Wijze van uitoefening van de strafvordering 26 1.3.1 Van ambtswege 26 1.3.2 Aangifte 27 1.3.3 Klacht 27 1.4 Hinderpalen bij de uitoefening van de strafvordering 28 1.4.1 Schorsing van de strafvordering ingevolge de persoon van de verdachte 28 1.4.2 Schorsing van de strafvordering ingevolge een prejudicieel geschil 29 1.5 Verval van strafvordering 30 1.5.1 Overlijden van de verdachte 30 1.5.2 Ontbinding of vereffening van een rechtspersoon 30 1.5.3 Amnestie 30 1.5.4 Opheffing van de strafwet 31 1.5.5 Minnelijke schikking 31 1.5.6 Bemiddeling in strafzaken of strafbemiddeling 31 1.5.7 Dading 31 1.5.8 Onmiddellijke inning bij verkeersovertredingen 31 1.5.9 De administratieve geldboete 32 1.5.10 De verjaring van de strafvordering 33 A Stuiting van de verjaring 34 B Schorsing van de verjaring 34 1.5.11 Het rechterlijk gewijsde – Non bis in idem 35