An
Wuyts
Via www.ididdit.be heb je toegang tot het online leerplatform bij Nieuw TaalRecht 2.2 Schriftelijk Activeer je account aan de hand van onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Zorg ervoor dat het e-mailadres van je school aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
TaalRecht 2.2
schriftelijk NIEUW
LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR. INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.
Auteur: An Wuyts
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
PROEFVERSIE©VANIN
Fotocredits
p. 16 trein NMBS © Daan Verstraete/Shutterstock.com, p. 25 Bus De Lijn © Roman Yanushevsky/Shutterstock.com, p. 31 skater, fietsers autoloze zondag © pbombaert / Shutterstock.com, p. 58 tweedehandsmeubels © Bezbod/Shutterstock.com, www.hollandfoto.net, p. 80 voedingsdriehoek © Vlaams Instituut Gezond Leven, p. 92 emoji zorg voor jezelf © Coosh448/Shutterstock.com, p. 151 Machu Picchu © Ken Griffiths/Shutterstock.com, Yosemite © DragonWen/Shutterstock.com, p. 153 Gent in de middeleeuwen © Belgaimage/BRIDGEMAN, p. 156 dorpsgezicht © Werner Lerooy/Shutterstock.com
Videocredits p. 25 Hoffelijk op stap © vervoersmaatschappij De Lijn, p. 85 Zijn pralines uitgevonden in Brussel? © BRUZZ – www.bruzz.be,
Eerste druk 2024
ISBN 978-94-647-0594-2
Omslagontwerp: Wendy De Haes D/2024/0078/212 Layout: Banananas.net Art. 606339/01 NUR 110
Inhoudsopgave
Aan de slag met Nieuw TaalRecht p. 5
Leerlijn lezen en schrijven p. 8
Taalpaspoort p. 9
Taalportfolio p. 11
Nederlands in rollen p. 13
Thema 1: Hoeveel kost een ticketje? p. 15
• woordenschat: een dagtrip met het openbaar vervoer
• grammatica: het presens (herhaling)
• lezen en schrijven: toeristische informatie, een uitnodiging
Thema 2: In het verkeer p. 31
• woordenschat: de autoloze zondag
• grammatica: separabele werkwoorden
• lezen en schrijven: mededelingen van instanties, een mail naar de politie
Thema 3: Kan ik u helpen? p. 47
• woordenschat: winkelen
• grammatica: het gebruik van het perfectum en imperfectum
• lezen en schrijven: berichten, schrijven over ervaringen
Thema 4: Mijn eigen zaak p. 61
• woordenschat: bedrijven
• grammatica: het imperfectum van regelmatige werkwoorden
• lezen en schrijven: informatie rond een bedrijf starten, de beroepskaart
Thema 5: Je bent wat je eet p. 77
PROEFVERSIE©VANIN
• woordenschat: gezonde voeding
• grammatica: de indirecte rede
• lezen en schrijven: informatie over een gezond ontbijt, tips schrijven
Thema 6: Naar de dokter p. 91
• woordenschat: ziekte en gezondheid
• grammatica: de indirecte rede met vraagwoorden
• lezen en schrijven: arbeidsongeschiktheid, een kaartje voor de zieke
Thema 7: In het ziekenhuis
• woordenschat: specialisten, het arbeidsongeval
• grammatica: reflexieve werkwoorden
• lezen en schrijven: formulieren voor een schadeclaim
Thema 8: Op reis
• woordenschat: reizen (hotels, bagage)
• grammatica: adjectieven met en zonder -e
• lezen en schrijven: de toon van een mail beoordelen en zelf schrijven
Thema 9: In de natuur
• woordenschat: mooie plekken, de natuur
• grammatica: het perfectum en het imperfectum (herhaling)
• lezen en schrijven: berichten, schrijven over ervaringen
Thema 10: Een bruisende stad
• woordenschat: problemen van grootsteden, wereldsteden
• grammatica: ‘omdat’ en ‘daarom’ als conjuncties van reden en gevolg
• lezen en schrijven: een stad beschrijven
Extra thema: Met klinkende munt
Grammatica en werkwoorden (verba)
p. 107
p. 123
PROEFVERSIE©VANIN
p. 137
p. 153
p. 171
Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen p. 192
Aan de slag met Nieuw TaalRecht
Wat staat in Nieuw TaalRecht 2.2 Schriftelijk?
• Leerlijn lezen en schrijven
Wat leer je in dit niveau en de volgende? Hier vind je een overzicht.
• Taalpaspoort
Hoever sta je met jouw Nederlands? Dat kan je hier noteren.
• Taalportfolio
Welke TAALTAKEN moet je afwerken? Hier vind je een overzicht.
• Nederlands in rollen
Wanneer gebruik je Nederlands? Dat kan je hier aanduiden.
• Tien thema’s
Je maakt oefeningen en taaltaken op lezen en schrijven.
• Grammatica en werkwoorden (verba)
Je vindt alle grammatica samen achteraan.
• Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen
De oplossingen van de blauwe en gele oefeningen vind je op het einde van je boek.
Wat vind je binnen elk thema?
• Elk thema start met: Dit leer ik.
Aan het einde van de les duid je aan: hoe goed kan je het? ○ nog helemaal niet goed
○ nog niet goed
○ goed
○ heel goed
Zo weet je waar je al goed in bent en waar je nog aan moet werken.
• Titels 1 tot 5 zijn het hart van het thema, met interessante lees- en schrijfoefeningen.
– Dikwijls zijn het taaltaken voor een bepaalde rol. Kies je liever een andere rol? Dat kan!
PROEFVERSIE©VANIN
– Bij de grammatica- en woordenschatoefeningen gebruik je de tabel om elkaar te controleren. Met de tabel kan je de oefening ook thuis nog een keer studeren.
– Leestips en schrijftips helpen je om vlot en correct te lezen en te schrijven.
– Leertips en communicatietips helpen je om de taal te leren en te gebruiken.
– Titel 5 is: Elke dag Nederlands. Dit zijn oefeningen om je Nederlands ook buiten de les te oefenen met authentieke teksten of in een authentieke omgeving.
• Daarna volgt een overzicht van de nieuwe woorden en grammatica die je in het thema leerde.
– Bij de nieuwe woorden is het woordaccent onderstreept.
– Volg je alleen de schriftelijke module van 2.2?
Geen probleem: alle grammatica van de mondelinge module vind je ook hier.
Volg je beide modules?
Dan kan je de grammatica twee keer inoefenen: zowel mondeling als schriftelijk.
• Aan het einde van elk thema vind je blauwe en gele oefeningen. Met de blauwe oefeningen kan je de grammatica of woordenschat extra oefenen.
De gele oefeningen helpen je als je een stap verder wil gaan.
• Ook deze icoontjes helpen je:
Met de VAN IN Plus-app kan je: – audio beluisteren, – filmpjes bekijken, – documenten bekijken, – grammatica uit TaalRecht 1.1 en 1.2, en Nieuw TaalRecht 2.1 opfrissen.
Hoe ga je te werk?
Download de gratis app met je smartphone.
Zie je dit icoontje? Open de VAN IN Plus-app en scan de pagina.
Moet je iets opzoeken? Dan zie je dit icoontje: een loep.
+ Hier vind je communicatieve werkvormen om extra te oefenen.
G Oefen je grammatica in? Dan vind je bij deze oefening een G van grammatica.
W Leer je nieuwe woorden? Dan vind je bij deze oefening een W van woorden.
Wil je de nieuwe woorden verder inoefenen? Dat kan via de Woordtrainer-app.
Die download je op dezelfde manier als de VAN IN Plus-app. Kies voor de cover van dit boek.
Begin de woordjes in te oefenen met de flashcards.
PROEFVERSIE©VANIN
Hoe kan je nog meer oefenen?
Op iDiddit vind je de audio, filmpjes, documenten en extra oefeningen. Alles wat je via de VAN IN Plus-app kan scannen, vind je hier ook.
Mijn lesmateriaal
Het online leerplatform bij Nieuw TaalRecht
Hier vind je de woordenschat en grammatica uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...
Extra materiaal
Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kan je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.
Opdrachten
Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Resultaten
Wil je weten hoever je al staat met je oefeningen en opdrachten?
Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.
Notities
Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud?
Via je notities kan je ze makkelijk terug oproepen.
PROEFVERSIE©VANIN
Meer weten?
Ga naar www.ididdit.be
Leerlijn lezen en schrijven
Nieuw TaalRecht 2.1 Schriftelijk
–een advertentie, een mail naar een verhuurder
–een handleiding lezen, een takenlijst schrijven
–een onkostenvergoeding, vragen bij een verhuis
–de plaatsbepaling, een berichtje voor de buren
–een brief en mail van en naar de gemeente
–de brochure, berichten van klanten
–tips voor huiswerk maken, opvoedingstips
–de werkagenda, adviezen over poetsen
–een voorstel, een lief briefje
–familieleden, tips rond tradities
Nieuw TaalRecht 2.2 Schriftelijk
–toeristische informatie, een uitnodiging –mededelingen van instanties, een mail naar de politie
–berichten lezen, schrijven over ervaringen
–informatie rond een bedrijf starten, de beroepskaart
–informatie over een gezond ontbijt, tips –arbeidsongeschiktheid, een kaartje voor de zieke
–formulieren: een schadeclaim
–de toon van een mail beoordelen en een mail schrijven
–berichten lezen, schrijven over ervaringen –een stad beschrijven
Nieuw TaalRecht 2.3 Schriftelijk –vooroordelen, adviezen –sportief of niet, aangifteformulier sportongeval –reflectie en persoonlijkheid –huisregels en regels voor de school –een uitnodiging en antwoord op een uitnodiging –een klacht, een reactie op een klacht
–de leaflet, het (taal)verhaal
–persoonlijke ervaringen, een wenskaart
–een advertentie, de sollicitatiemail
PROEFVERSIE©VANIN
–een biografie lezen, over iemand schrijven
Nieuw TaalRecht 2.4 Schriftelijk
–een verhaal samenvatten en zelf schrijven –berichtjes, een uitnodiging: formeel en informeel
–een proces-verbaal, een mail naar de politie –persoonlijke ervaring: veiligheid, een handleiding
–je persoonlijke mening en ideeën: het milieu
–een aanmeldingsformulier
–een arbeidscontract
–een mail met een klacht
–een verslag schrijven
–persoonlijke ervaring: mijn Nederlands
Taalpaspoort
Ik lees stripverhalen, die zijn gemakkelijk. ‘Kiekeboe’ vind ik heel leuk! Maar mijn eerste Nederlandse boekjes waren kinderverhaaltjes van ‘Jip en Janneke’, superleuk: eenvoudig en toch boeiend.
Elke dag op de trein lees ik ‘Wablieft’. Dat is een krantje. De artikeltjes zijn kort en niet zo moeilijk. En soms ga ik naar de bibliotheek. Daar hebben ze boekjes in gemakkelijk Nederlands. Maar ze zijn soms oninteressant.
Lezen
Ik zoek naar eenvoudige Nederlandse teksten op het internet. Bijvoorbeeld bij www.wablieft.be. Daar vind je genoeg boeiende en interessante teksten. En in de bibliotheek kan ik gratis surfen op het internet.
1 En jij? Wat lees jij graag? Gebruik de onderstreepte woorden.
PROEFVERSIE©VANIN
Ik lees niet zo graag. Ik vind lezen vervelend. Af en toe neem ik wel eens een tijdschrift vast, maar het Nederlands is nog wat te ingewikkeld voor mij. En mijn vriendin koopt elke week de ‘Flair’. Ze vindt dat magazine interessant.
2 Lees deze citaten. Welk citaat vind je het mooiste en waarom? Vul aan.
De grenzen van de taal zijn de grenzen van de wereld.
Ludwig Wittgenstein, filosoof
Taal is de bron van alle misverstanden.
Antoine de Saint-Exupéry, schrijver en vliegtuigpiloot
De taal is ons vaderland waaruit we nooit kunnen emigreren.
Irina Grivnina, schrijfster
Ik vind het citaat van het mooiste omdat
Ik heb altijd zo’n klein notaboekje bij, met metalen ringetjes. Ik schrijf alles op: mijn boodschappenlijstje, als iemand een leuke mop vertelt, adressen of namen die ik moet onthouden, berichtjes naar mijn vriendin. Dat kan ik in het Nederlands. Maar een mail? Nee, dat doet mijn vriendin voor mij. Ik weet niet hoe ik eraan moet beginnen.
1 En jij? Wat schrijf jij in het Nederlands? Gebruik de onderstreepte woorden.
Schrijven
2 Vul woorden in. Misschien schrijf je wel poëzie!
PROEFVERSIE©VANIN
België is een klein maar land. Ik woon hier maar aan de andere kant mis ik mijn familie en mijn
Taalportfolio
Naam:
• Dit zijn taaltaken uit je boek.
• Jouw leerkracht zegt welke taken jij moet afwerken.
• Bewaar in je portfolio: – de taaltaken,
– het overzicht van de thema’s met een kruisje bij wat je kan.
• Soms staat in jouw boek een taak met een andere rol. Je mag dan ook die taak kiezen.
• Bij de datum schrijf je wanneer je de taak moet afgeven.
• Rechts geeft de leerkracht je een evaluatie voor die taken.
DatumThema
PROEFVERSIE©VANIN
Taaltaak
1 De pictogrammen Zeg waar het pictogram voor staat.
1 De dagtrip Lees de tekst en spreek over jouw voorkeur.
1 Ik nodig je uit Schrijf een uitnodiging voor een uitstap.
1 Op de bus
2 De autoloze zondag
Lees, interpreteer en bespreek de hoffelijkheidsregels van De Lijn.
Noteer de belangrijkste informatie en schrijf zelf een tekst.
2 Mijn fiets is veilig Lees de instructies van de politie en geef zelf een instructie.
2 Mijn mail naar de politie
2 De Lijn
Lees de mail naar de politie en schrijf zelf een mail.
Download en gebruik de app van De Lijn.
3 De berichten Zoek de correcte informatie in de teksten.
3 Mijn bericht Schrijf zelf over een winkelervaring.
3 De kringwinkel Lees de tekst over de kringwinkel en vat hem samen.
3 In de supermarkt Vergelijk de prijzen voor de producten.
4 In het bedrijf Lees en interpreteer de aankondiging en schrijf zelf een aankondiging.
4 Mijn eigen zaak (1) Vat samen wat je moet doen om een eigen zaak te starten en schrijf wat je zelf nog wil doen.
4 Mijn eigen zaak (2) Lees de mails en beantwoord de vragen.
4 De beroepskaart Lees de aanvraag voor een beroepskaart en geef je mening.
4 Een nota op het werk Lees / kopieer een nota en beoordeel.
5 Een gezond ontbijt Vat de informatie uit de tekst over het ontbijt samen.
Evaluatie
DatumThema Taaltaak
5 Ik ben altijd moe
5 Belgische producten
6 Ziek
6 Wat zei de dokter?
6 Veel beterschap
6 Gezond drinken
7 De specialisten
7 Ik voel me slecht
7 Het arbeidsongeval
7 In het ziekenhuis
Geef tips over gezonde voeding.
Lees en noteer de producten. Bespreek het filmpje. Schrijf en vertel over typische producten van jouw land.
Interpreteer het ziektebriefje.
Schrijf een mail en vertel over een doktersbezoek.
Lees en stuur een kaartje naar een zieke klasgenoot.
Lees de tekst en beantwoord de vragen. Geef jouw mening.
Lees de uitspraken en zeg welke specialist aan het woord is.
Schrijf kort hoe je je voelt.
Beschrijf een arbeidsongeval.
Schrijf over een ervaring in het ziekenhuis. Lees met een klasgenoot jullie verhaal.
8 Een mail naar het hotel Beoordeel de inhoud en de toon van de mails.
8 Mijn koffer Vul een formulier ‘verloren bagage’ in.
8 De reispas
9 Een fantastische ervaring
9 Mijn reis
9 Duurzaam doen
10 Een middeleeuwse stad
10 Mijn stad
PROEFVERSIE©VANIN
Lees de informatie en beantwoord de vragen. Kijk naar het filmpje en vat het samen.
Lees de teksten en beoordeel of je hier naartoe wil.
Schrijf over een reiservaring.
Lees en begrijp een tip. Vat een tip samen.
Lees de teksten en vat de paragrafen samen in één zin.
Schrijf over de mooie en minder mooie kanten van jouw stad.
10 Dierenoverlast Lees en begrijp de tekst en kies één dier. Noteer wat je zelf kan doen.
Nederlands in rollen
Wanneer lees jij Nederlands? Wanneer schrijf jij Nederlands?
Naam:
Dat kan in verschillende situaties, in verschillende rollen. Die rollen staan hieronder.
Bij elke rol vind je één voorbeeld.
• Is deze rol voor jou belangrijk of niet? Zet een kruisje naast het duimpje omhoog of het duimpje omlaag.
• Vul je naam in en geef deze pagina aan je leerkracht.
Rol
consument
Je wil thuis opruimen.
Wat doe je? Je leest een tekst van de kringwinkel.
vrijetijdsbesteder
Je wil erop uit met de trein.
Wat doe je? Je leest informatie over dagtrips met de trein.
opvoeder
Je kind heeft op het sportkamp iets achtergelaten.
Wat doe je? Je schrijft een mail naar het sportkamp.
administrator
Je buren maken ‘s nachts veel lawaai.
Wat doe je? Je schrijft een mail naar de politie.
werknemer
Je hebt een arbeidsongeval.
Wat doe je? Je vult een formulier in.
werkzoekende
Je wil een baan bij de overheid.
Wat doe je? Je zoekt op wat de medische criteria zijn.
ondernemer / werkgever
PROEFVERSIE©VANIN
Je wil een zaak starten.
Wat doe je? Je zoekt uit wat je moet doen.
student / cursist
Je hebt geen geld om het inschrijvingsgeld te betalen.
Wat doe je? Je schrijft een mail naar de directeur.
communicator
Je voelt je slecht.
Wat doe je? Je vertelt aan een klasgenoot wat er scheelt.
PROEFVERSIE©VANIN
Dit leer ik:
Hoeveel kost een ticketje?
• Ik begrijp een pictogram en ken het woord dat erbij hoort.
• Ik lees en begrijp informatie over een dagtrip.
• Ik schrijf een korte tekst over een uitstap.
• Ik schrijf werkwoorden in het presens correct.
1 In het station
1 Wat betekent het pictogram?
Zet de letter van het woord bij het pictogram.
De enige manier om een trein te halen is de trein ervóór te missen. (Chesterton)
Ik kan het zo:
PROEFVERSIE©VANIN
A tickets
B wachtzaal
C metro
D toiletbezoek: 50 cent
E rolstoelgebruikers
F bus
G restaurant
H fietspunt
I sporen
J trefpunt
K geldautomaat
L ingang
M gevonden voorwerpen
N roltrap O lift
P tram
Q bagage
R informatie
2 Taaltaak De pictogrammen
Werk samen met een klasgenoot.
Wijs naar een pictogram.
Je klasgenoot kijkt niet naar de woorden.
Hij / zij zegt wat het pictogram betekent.
Jij controleert.
Draai dan de rollen om en ga verder met het volgende pictogram.
Kies een andere rol.
Zoek op het internet pictogrammen voor op het werk.
Zoek bijvoorbeeld op ‘Google afbeeldingen’: ‘pictogram veiligheid’.
Spreek dan met je klasgenoten. Wat betekenen de pictogrammen?
3 In onze school
Vinden jullie in de school nog andere pictogrammen?
Ga rond en neem een foto van de pictogrammen.
Vergelijk dan met je klasgenoten.
Wat is de betekenis van deze pictogrammen?
2
De dagtrip
Rol: consument
PROEFVERSIE©VANIN
Rol: werknemer
a Wie heeft ze gepubliceerd?
b Waarom zijn ze gepubliceerd?
1 Lees de drie teksten op pagina 17 - 18 en beantwoord de vragen.
2 Lees de teksten nog een keer. Zoek de nieuwe woorden op en beantwoord de vragen.
1
Technopolis
Station van bestemming Mechelen
Bijkomend vervoer De Lijn
Of je 6 bent of 66: in Technopolis kan je experimenteren. Je fietst 5 meter boven de grond, je lanceert een raket en je ziet de wereld door een zeepbel. Zo ontdek je de wetenschap achter de dingen van elke dag. Kom naar Technopolis en doe mee, of breng een bezoek aan een van onze tentoonstellingen over wetenschap.
a Wat voor een plaats is dit?
b Wat kan je er doen?
c Hoe lees je het in de tekst?
1 te weten komen dat er iets is: ont
2 de expositie waar je speciale dingen kan zien: de
PROEFVERSIE©VANIN
2
De Grotten van Han
In het dorpje Han-sur-Lesse in de Ardennen vindt u de Grotten van Han. U ziet onder de grond unieke grotten. Wandelend door het park rond de grotten kunt u genieten van een prachtig uitzicht. Wilt u een hapje eten? Ga dan naar ons nieuwe restaurant. Voor 30 euro mag u zo veel eten als u kunt.
a Wat voor een plaats is dit?
b Wat kan je er doen?
c Hoe lees je het in de tekst?
1 u ziet ze nergens anders: ze zijn
2 iets prettig vinden: van iets
3 een beetje eten: een eten
PROEFVERSIE©VANIN
Bobbejaanland nodigt je uit voor een dag vol plezier. We hebben meer dan 40 attracties. De Cowboyshop verkoopt echte cowboyhoeden. Heb je honger? De Snackshop heeft Belgische friet.
a Wat voor een plaats is dit?
b Wat kan je er doen?
c Hoe lees je het in de tekst?
1 iemand vragen om te komen: iemand uit
2 een dag die heel leuk is: een dag vol
3
Taaltaak De dagtrip
a Werk samen met enkele klasgenoten. Kijk niet meer naar de teksten.
Bespreek:
Rol: vrijetijdsbesteder
• Wat kan je doen in Technopolis, de Grotten van Han en Bobbejaanland?
• Welke dagtrip is voor jullie de leukste?
b Wil je graag nog meer informatie?
Neem dan een kijkje op de website.
4 Kijk op de website www.belgiantrain.be.
Reken uit: hoeveel betaal je? Wat is de goedkoopste oplossing voor jou?
1 Je reist op woensdag naar Luxemburg. Je komt op donderdag terug.
2 Je maakt met de hele klasgroep een uitstap naar zee.
3 Je maakt met drie vrienden of vriendinnen een citytrip naar Brussel of Antwerpen. Je vertrekt op vrijdagavond en je komt zondagavond terug.
4 Je gaat met vier kinderen op zaterdag op uitstap naar Technopolis in Mechelen.
3 Ik nodig je uit
1 Lees de tekst over een bezoek aan Brussel.
PROEFVERSIE©VANIN
We zullen veel plezier hebben. 1 5
Ik nodig je uit om samen een bezoek aan Brussel te brengen. In het Muziekinstrumentenmuseum is een tentoonstelling over piano’s.
Op het dak van het museum is een restaurant.
Daar kunnen we een hapje eten en genieten van het prachtige uitzicht over de daken van Brussel.
Daarna wandelen we door het park aan de Kunstberg.
We ontdekken de mooie gebouwen rond het park.
‘s Avonds gaan we naar de kermis.
Het reuzerad is een populaire attractie.
2 Kijk naar de woorden en uitdrukkingen hieronder. Het zijn woorden uit de tekst.
Vul de tekst hieronder aan met deze woorden en uitdrukkingen.
de attractie het museum het park het restaurant de tentoonstelling het uitzicht het bezoek brengen genieten van iets een hapje eten iets ontdekken plezier hebben iemand uitnodigen
PROEFVERSIE©VANIN
Ik (1) je uit om samen een (2) aan Brussel te brengen. In het Muziekinstrumenten (3) is een (4) over piano’s. Op het dak van het museum is een (5) . Daar kunnen we een (6) eten en (7) van het prachtige (8) over de daken van Brussel.
Daarna wandelen we door het (9) aan de Kunstberg. We (10) de mooie gebouwen rond het park.
‘s Avonds gaan we naar de kermis.
Het reuzerad is een populaire (11) . We zullen veel (12) hebben.
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 27. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 29.
3 Taaltaak Ik nodig je uit
Nodig je klasgenoten uit voor een uitstap.
• Voor een uitstap naar jouw stad: kijk op de website van je stad.
• Voor een andere uitstap in België: kijk op de website van de NMBS.
• Of: denk zelf aan een bestemming.
Rol: vrijetijdsbesteder
PROEFVERSIE©VANIN
Kies een andere rol. Rol: opvoeder Je bent lid van de ouderraad in de school van je kind. De ouderraad wil een uitstap voor de kinderen organiseren. Schrijf jouw voorstel.
Kies een andere rol. Rol: werknemer / werkgever Jouw bedrijf organiseert een teamdag. Schrijf jouw voorstel.
Leertip
Lees niet stil maar lees luidop. Je zal de woorden en structuren gemakkelijker onthouden.
Reizen door België
1 We herhalen het presens.
a Dit heb je al geleerd.
Werkwoord ik jij … jij hij, zij, hetwij, jullie, zij bezoekenbezoekbezoektbezoekbezoektbezoeken
Formeel: u bezoekt, bezoekt u
PROEFVERSIE©VANIN
Let op:
• Z / S voorbeeld: reizen, reis
• V / F voorbeeld: leven, leef
• separabele werkwoorden: voorbeeld: uitnodigen, ik nodig uit
• ‘Hebben’, ‘zijn’, ‘kunnen’, ‘mogen’ en ‘willen’ zijn speciaal.
Werkwoord ik jij … jij hij, zij, hetwij, jullie, zij hebbenheb hebtheb heefthebben zijn ben bentben is zijn kunnen kan kan kan kan kunnen mogenmagmagmagmagmogen willenwil wil wil wil willen
Formeel: u hebt, hebt u / u bent, bent u / u kan (kunt), kan (kunt) u / u mag, mag u / u wilt, wilt u
b Hoe schrijf je de werkwoorden?
Weet je nog?
In TaalRecht 1.1 en 1.2, en in Nieuw TaalRecht 2.1 heb je het presens al geleerd.
Een (werk)woord heeft vaak veel stukjes. Dat zijn syllabes.
1 Een open syllabe eindigt op een vocaal. Die vocaal klinkt altijd lang. voorbeeld: e-ten, amuse-ren, verko-pen
2 Een gesloten syllabe eindigt op een consonant.
• De vocaal klinkt lang: je schrijft hem twee keer. voorbeeld: eet, amu-seert, ver-koopt
• De vocaal klinkt kort: je schrijft hem één keer. voorbeeld: wan-del, werkt
3 Twee verschillende vocalen (tweeklanken) staan in een open of gesloten syllabe. voorbeeld: rei-zen, reis / genie-ten, geniet / bezoe-ken, bezoek
G
c Studeer de werkwoorden uit dit thema.
Werkwoord jij … jij u ... u
Open Gesloten
e-ten eet eet eet eet verko-penverkoopt verkoop verkoopt verkoopt
Open Gesloten
wandel-enwandeltwandelwandeltwandelt breng-enbrengt breng brengt brengt
ontdek-kenontdektontdekontdektontdekt
vin-denvindt vind vindt vindt uitnodig-ennodigt uitnodig … uit nodigt … uit nodigt … uit
EI / IE
ie-ten
Let op gaan gaat
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 27. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 30.
2 Schrijf de werkwoorden correct, zoals in het voorbeeld.
Reizen door België
neem
PROEFVERSIE©VANIN
reist
reizen Wanneer je door België (reizen) (1) , nemen (2) je best de trein. brengen (3) jij jouw fiets mee op de trein?
mogen Dat (4) ! uitnodigen Ik (5) je uit om naar Antwerpen te komen. zijn Het station van Antwerpen (6) heel mooi. kunnen Je (7) in de Panos een broodje eten. hebben De Panos (8) ook lekkere gebakjes. vinden (9) jij de Panos niet? gaan (10) dan naar de eerste verdieping. zien Je (11) de Panos aan de rechterkant.
3 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.
Schrijf de werkwoorden in het donkerblauwe vak correct. Je klasgenoot controleert.
Draai dan de rollen om en doe de oefening nog een keer.
Klasgenoot A
wandelen / kunnen
Wanneer u in Oostende langs de zee , u genieten van de frisse lucht.
nodigt, Ga
Klasgenoot B
wandelt, kunt
zijn / zijn
Het Zoniënwoud in Brussel een prachtig park. jij daar al geweest?
uitnodigen / gaan
Mijn vriendin in Luik mij uit. je mee?
is, Ben verkoopt, zijn
verkopen / zijn
De bakker in Lier Lierse Vlaaikes, dat lekkere gebakjes. reizen / vinden
Ik graag door België, maar ik een treinticket wel duur.
Ontdekt, geniet, zie
gaan / mogen
• Ik morgen naar zee.
• ik mee?
reis, vind
PROEFVERSIE©VANIN
ontdekken / genieten / zien
• u graag nieuwe plaatsen?
• Jazeker, ik van alles wat ik
ga, Mag
Kan, brengt kunnen / brengen jij mij zeggen welke trein mij naar Brugge ?
vinden / kunnen
Mijn zoon Hasselt een fantastische stad. Hij uren over Hasselt spreken.
vindt, kan heeft, wil hebben / willen
Mijn dochter een mail gestuurd naar De Lijn. Zij graag buschauffeur zijn.
5 Elke dag Nederlands
Taaltaak Op de bus
Rol: consument / vrijetijdsbesteder
Neem je de bus? Dan moet je een ticket kopen. Dat is een regel.
Maar er zijn ook regels over hoffelijkheid.
1 Wat is ‘hoffelijkheid’ in jouw taal? Zoek het op of geef een voorbeeld.
2 Lees de regels van De Lijn en beantwoord de vragen.
1 Laat geen afval achter.
2 Houd het rustig.
3 Geef je zitplaats aan wie het meer nodig heeft.
4 Hinder of vertraag het voertuig niet.
5 Toon spontaan je vervoerbewijs bij controle.
6 Stap vooraan op en schuif door.
7 Maak je zichtbaar aan de halte.
8 Laat anderen eerst afstappen.
PROEFVERSIE©VANIN
Uit: www.delijn.be
a Kies een van de regels over hoffelijkheid.
Wat bedoelen ze met deze regel? Leg uit.
Schrijf enkele zinnen en vergelijk dan met je klasgenoten.
Ik kies deze regel:
Dit betekent:
b Zijn Vlamingen op de bus en tram hoffelijk? Wat denk jij?
Hoeveel % van de reizigers zijn hoffelijk?
Ik denk %.
c Vergelijk met het filmpje van De Lijn. Had je gelijk?
3 Spreek erover met je klasgenoten. Zoek nog een regel over hoffelijkheid.
Woordenschat / Grammatica
De dagtrip
de attractie – attracties
het museum –de museums / de musea het park – de parken het restaurant –de restaurants de tentoonstelling –de tentoonstellingen het uitzicht – de uitzichten
Syllabes (woordstukjes)
De uitstap
het bezoek brengen (ik breng) het bezoek aan een hapje eten (ik eet) genieten van iets (ik geniet) het plezier hebben (ik heb) iemand uitnodigen (ik nodig uit) de uitnodiging voor
Open syllabes eindigen op een vocaal, gesloten syllabes eindigen op een consonant.
• A / E / O / U: De klank is lang.
Schrijf de vocaal één keer in een open syllabe. voorbeeld: ma-ken, e-ten, verko-pen, hu-ren
Schrijf de vocaal twee keer in een gesloten syllabe. voorbeeld: maak, eet, verkoop, huur
• A / E / I / O / U: De klank is kort.
Schrijf de vocaal altijd één keer in een gesloten syllabe. voorbeeld: wan-del, werk, zit, kost, rust
• I / IE
lig-gen, mis-sen, zit-ten (kort) genie-ten, lie-gen, zien (lang)
Let op:
iets ontdekken (ik ontdek) de ontdekking van reizen (ik reis) de reis naar wandelen (ik wandel) de wandeling naar iets zien (ik zie) het uitzicht over
Leertip
Weet je niet meer wat dat betekent? Kijk dan achteraan bij de grammatica op pagina 172.
• Deze regels zijn voor werkwoorden, maar ook voor gewone woorden. voorbeeld:
PROEFVERSIE©VANIN
Lang Lang Kort da-gen daag dag we-ten weet wet bo-men boom bom bu-ren buur bus wie-len wiel wil
• Op alle regels bestaan uitzonderingen. voorbeeld: twee (open syllabe, één vocaal), sta-tion (korte ‘a’)
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
3 Ik nodig je uit
Vul de preposities in.
Kies uit: aan / door / in / naar / over / rond / van / uit.
4
1 Ik nodig je om een bezoek Brussel te brengen.
2 het museum is een tentoonstelling.
3 Het is een tentoonstelling dinosaurussen.
4 We kunnen ook wandelen de winkelstraat.
5 Of we kunnen genieten de zon in het park.
6 het park staan ook veel mooie huizen.
7 We kunnen samen de kermis gaan.
In Brussel hebben we zeker veel plezier!
Reizen door België
1 Je hoort de syllabes als je met je handen op elk woordstukje klapt. voorbeeld: tentoonstelling → ten (klap) – toon (klap) – stel (klap) – ling (klap) uitzicht → uit (klap) – zicht (klap)
Hoeveel syllabes hebben deze woorden?
1rekeningnummer 7noordoosten 13kilogram
2bezichtigen 8terugbetalen 14schoolagenda
3elektriciteit 9schilderijen 15tevreden
4verdieping 10huisvuilophaling 16stofzuigen
5contacteren 11verplichting 17gezellig
PROEFVERSIE©VANIN
6onderverhuren 12garantie 18overgrootouders
2 Werk samen met een klasgenoot. Lees de woorden voor. Zeg de klank lang (L) of kort (K).
Je klasgenoot schrijft de woorden op. Luister goed: is het een lange of een korte klank? Kijk en controleer.
a Klasgenoot A leest voor. Klasgenoot B noteert.
E A I O U afspre-kenLafwas-senKstin-kenKko-penLkun-nenK zegtKafma-kenLzienLklop-penKstu-renL bestel-lenKbeta-lenLbegintKmo-genLhuurtL
b Draai de rollen om. Klasgenoot B leest voor. Klasgenoot A noteert.
E A I O U ste-lenLbetaalLvin-denKwoontLkuntK oplet-tenKpas-senKgenie-tenLkomtKhu-renL opste-kenL ga LzietLwordtKstuurL
3 Schrijf de juiste vorm van het werkwoord.
1 brengen hij ik
2 eten jij wij
3 genieten wij u
PROEFVERSIE©VANIN
4 gaan jij jij
5 hebben u hij
6 kunnen u ik
7 mogen ik wij
8 ontdekken u jij
9 reizen hij wij
10 uitnodigen wij hij
11 verkopen jij ik
12 vinden wij jij
13 wandelen u u
14 willen u jij
15 zien jij hij
16 zijn jij ik
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
nodig je uit
Ga je op stap? Overal zie je pictogrammen. Die pictogrammen zitten in je hoofd.
a Teken links zelf een pictogram bij een van deze woorden of zinnen.
b Toon jouw pictogram aan je klasgenoten. Kunnen je klasgenoten het woord of de zin raden?
c Verzin rechts zelf nog een woord / zin en een pictogram.
brandbaar
drinkfontein
brandblusapparaat
niets in het toilet gooien
stilte aub
trap kinderen bij de hand vasthouden eerste hulp niet in openlucht kamperen geen vuurwerk afsteken
Woord / zin:
PROEFVERSIE©VANIN
draag een mondmasker verschoonruimte voor baby’s camerabewaking handen ontsmetten
geen wifi afval nooduitgang honden aan de leiband niet roken geen steps houd afstand
geen alcohol drinken
Woord / zin:
Mijn pictogram:
Mijn pictogram:
4 Reizen door België
Schrijf de werkwoorden in het presens correct. Kijk eerst eens naar de werkwoorden tussen de haakjes. Zoek de werkwoorden die je niet begrijpt op.
Het Weekend Ticket
Je (1 maken) een heen- en terugreis in het weekend? In dat geval (2 geven) de NMBS je een speciale korting van 50%. Met een Weekend Ticket (3 rijden) je van vrijdagavond tot zondagavond tussen twee Belgische stations. Tijdens de verlengde weekends (4 gelden) een weekendbiljet zelfs nog langer!
De Omnipas
Met de Omnipas (1 nemen) u gedurende een heel jaar de bus of de tram, zonder een ticketje te kopen. Een Omnipas (2 bestellen) u via een Lijnwinkel. U krijgt een formulier waarop u alle nodige gegevens (3 vermelden) . Daarna (4 mailen) u het formulier naar ons kantoor. U (5 kunnen) de Omnipas natuurlijk ook online bestellen.
De Multi-pas
Naar: www.belgiantrain.be
Naar: www.delijn.be
Met een Multi-pas (1 reizen) u goedkoop tussen twee Belgische stations. De Multi-pas (2 gelden) voor de heenrit of de terugrit. Voor het instappen (3 schrijven) u de bestemming op de pas. U (4 vermelden) ook de juiste dag. (5 Onderbreken) u uw reis? Dan moet u wel een nieuw lijntje invullen!
Naar: www.belgiantrain.be 1 2 3
In het verkeer
Schildpadden kunnen meer over de weg vertellen dan hazen. (Kahlil Gibran)
Dit leer ik: Ik kan het zo:
• Ik neem informatie van verschillende teksten bij elkaar en schrijf een samenvatting.
• Ik gebruik separabele werkwoorden correct.
• Ik interpreteer een instructie van de politie.
• Ik schrijf zelf een instructie.
• Ik lees een begrijp een mail van de politie.
• Ik schrijf een mail om informatie te vragen.
1 De autoloze zondag
1 Lees de teksten en beantwoord de vragen.
a Begrijp je de nieuwe woorden?
Kijk naar de context en duid aan: wat is correct?
b Denk even na: op welke website staat de tekst?
Kies uit: de Fietsersbond / de krant / de stad Brussel / de politie.
1
PROEFVERSIE©VANIN
De autoloze zondag is een mooi moment om door onze hoofdstad te fietsen. Want een stad zonder auto’s leeft. Geniet maar van deze speciale dag!
• autoloos zonder auto’s / met alleen elektrische auto’s
• genieten van iets er niet voor betalen / er plezier aan hebben
• website van:
De autoloze zondag was een groot succes. Het mooie weer zorgde overal voor veel drukte. Iedereen kwam naar buiten om te wandelen of te fietsen. Volgens de politie waren er geen incidenten. Op verschillende plaatsen in de stad was er animatie.
• de drukte veel mensen bij elkaar / veel problemen
• het incident een vervelende gebeurtenis / diefstal
• animatie ruimte voor dieren / acties om te zorgen dat je plezier hebt
• website van:
PROEFVERSIE©VANIN
Brussel organiseert op zondag 21 september de jaarlijkse autoloze zondag. Van 9 uur tot 19 uur is Brussel afgesloten voor auto’s. Het openbaar vervoer is die dag gratis in heel Brussel. Niets moet en alles mag op deze dag. Er zijn meer dan 40 activiteiten voor jong en oud. Het programma vind je op www.brussel.be.
• iets organiseren regelen / betalen
• iets afsluiten, afgesloten verbieden / zorgen dat je niet verder kan
• website van:
Welke wegen zijn open voor het verkeer?
De ring van Brussel is open voor het verkeer. De afritten zijn afgesloten.
Waar kunt u de auto parkeren?
- Plaats: Parking C heeft 1000 plaatsen
- Prijs: 30 euro per dag
Wie mag rijden op zondag 21 september?
Sommige bestuurders mogen Brussel binnen:
- bussen (MIVB, TEC, De Lijn)
- taxi’s
- ziekenwagens en brandweerwagens
- de personen met een beperking
• de ring de weg voor vrachtwagens / de weg rond de stad
• de afrit de weg van de ring naar de stad / de brug
• parkeren de auto wegzetten / de auto in de garage zetten
• de bestuurder de baas / de chauffeur
• een beperking hebben je moeilijk kunnen bewegen / geen geld hebben
• website van:
2 Taaltaak De autoloze zondag
Werk samen met drie klasgenoten.
a Lees een van de teksten nog een keer.
Iedereen leest een andere tekst.
Onthoud wat in de tekst staat.
b Laat je tekst liggen: lees hem niet meer!
Schrijf dan samen een korte tekst over de autoloze zondag in Brussel.
Gebruik enkele nieuwe woorden.
c Lees je tekst voor aan je klasgenoten.
De autoloze zondag in Brussel
Rol: consument
PROEFVERSIE©VANIN
Leestip
De teksten op een website zijn soms moeilijk om te lezen.
Probeer niet alles te begrijpen, maar zoek naar de informatie die je nodig hebt.
2
Mededelingen op de website
1 Hieronder staan nog meer mededelingen van de websites. Lees de mededelingen en beantwoord de vragen.
a Welke vorm is het: het presens / imperatief of het participium? Zet een kruisje.
Presens/ imperatief Participium
1 De stad nodigt u uit voor een gratis drankje.
2 Veel taxichauffeurs hebben hun pas niet afgehaald.
3 Kijk goed uit als u tussen de voetgangers fietst.
4 Kom naar de autoloze zondag en neem een picknick mee.
5 De expert heeft ons uitgelegd hoe de elektrische fiets werkt.
6 Spreek af met uw vrienden en maak er een gezellige dag van.
b Wat is speciaal aan deze werkwoorden?
Schrijf de onderstreepte vormen uit de mededelingen in de juiste kolom. Vul dan de andere vormen aan, zoals in het voorbeeld.
Infinitief Presens hoofdzin
uitnodigen nodig uit / nodigt uit uitgenodigd
PROEFVERSIE©VANIN
Zo vervoeg je een separabel werkwoord: presens: je zet het eerste stukje van het werkwoord achteraan participium: je zet ‘ge’, ‘be’ of ‘ver’ in het midden voorbeeld: afhalen → haalt af, afgehaald
Weet je nog?
Je hebt de separabele werkwoorden al geleerd in Nieuw TaalRecht 2.1
• Zo maak je het perfectum: ‘hebben’ of ‘zijn’ + het participium voorbeeld: Mijn broer heeft mij afgehaald.
Let op:
Het participium gebruik je ook voor passieve vormen. Daarover leer je meer in Nieuw TaalRecht 2.3.
Weet je nog?
Je hebt de separabele werkwoorden al geleerd in Nieuw TaalRecht 2.1. Het perfectum heb je al geleerd in TaalRecht 1.2 en Nieuw TaalRecht 2.1
2 In de volgende oefening leer je weer nieuwe werkwoorden. Ken je de werkwoorden niet? Zoek ze dan op.
Schrijf zelf een goede zin met een separabel werkwoord.
Schrijf een zin in het presens én een zin in het perfectum, zoals in het voorbeeld.
voorbeeld: de winkeliers / de straten / opruimen
De winkeliers ruimen de straten op. (het presens)
De winkeliers hebben de straten opgeruimd. (het perfectum)
1 mijn vader / klaarzetten / zijn fiets
2 de fietsers / meenemen / een broodje
3 jij / goed uitkijken / op het zebrapad?
4 mijn buren / mij uitnodigen / om mee door de stad te wandelen
3 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.
Kijk naar het donkerblauwe vak.
Schrijf op een apart blad een zin in het presens en in het perfectum.
Klasgenoot A Klasgenoot B de bus / aankomen / om 15 uur
PROEFVERSIE©VANIN
De bus komt om 15 uur aan.
De bus is om 15 uur aangekomen.
Wie haalt de burgemeester af?
Wie heeft de burgemeester afgehaald?
uitdelen / jij / de plannen van de stad?
wie / de burgemeester / afhalen?
Deel jij de plannen van de stad uit?
de kinderen / hun steps / klaarzetten G
De kinderen zetten hun steps klaar.
De kinderen hebben hun steps klaargezet.
Heb jij de plannen van de stad uitgedeeld?
Klasgenoot A Klasgenoot B
mijn dochter / afspreken / met haar vriendinnen− Mijn dochter spreekt met haar vriendinnen af. Mijn dochter heeft met haar vriendinnen afgesproken.
De politie legt de verkeersregels uit.
De politie heeft de verkeersregels uitgelegd.
de politie / uitleggen / de verkeersregels
de ouders / meenemen / water voor de kinderen− De ouders nemen water voor de kinderen mee. De ouders hebben water voor de kinderen meegenomen.
Ik nodig jou uit om mee te gaan.
Ik heb jou uitgenodigd om mee te gaan.
de gemeente / het afval / opruimen
De kinderen kijken goed uit op straat.
De kinderen hebben goed uitgekeken op straat.
ik / jou uitnodigen / om mee te gaan
PROEFVERSIE©VANIN
De gemeente ruimt het afval op. Heeft de gemeente het afval opgeruimd?
de kinderen / goed uitkijken / op straat
Studeer
Werkwoord
Presens (ik / wij)
Perfectum aankomen kom aan, komen aanzijn aangekomen afhalen haal af, halen af hebben afgehaald afspreken spreek af, spreken afhebben afgesproken klaarzetten zet klaar, zetten klaarhebben klaargezet meenemen neem mee, nemen meehebben meegenomen opruimen ruim op, ruimen op hebben opgeruimd uitdelen deel uit, delen uit hebben uitgedeeld uitkijken kijk uit, kijken uit hebben uitgekeken uitleggen leg uit, leggen uit hebben uitgelegd uitnodigen nodig uit, nodigen uithebben uitgenodigd
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 43.
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 45.
3 Laat je fiets graveren
Taaltaak Mijn fiets is veilig
Rol: consument 1 Lees de aankondiging van de politie en beantwoord de vragen.
De inwoners van Brussel kunnen gratis hun fiets laten graveren met hun rijksregisternummer. Gegraveerde fietsen zijn niet aantrekkelijk voor fietsdieven, want ze zijn uniek. Alle info: https://polbru.be/
Naar: https://polbru.be
a Wat is een fiets graveren?
b Wie kan zijn / haar fiets gratis laten graveren?
c Wat wordt in je fiets gegraveerd?
d Waarom maakt dit je fiets minder aantrekkelijk voor dieven?
2 Hoe zorg jij dat jouw fiets, step of auto veilig is? Hoe zorg jij dat de spullen in je auto veilig zijn? Werk samen met enkele klasgenoten. Schrijf een lijstje met instructies. Hang dan jullie lijstjes op in de klas en vergelijk.
PROEFVERSIE©VANIN
Kies een andere rol. Rol: administrator
Je gaat op reis. Wat doe je om je huis veilig achter te laten?
Schrijf een lijstje met instructies.
Vergelijk met een klasgenoot met dezelfde rol.
Kies een andere rol. Rol: ondernemer
Je hebt een winkel. Wat kan je doen om je winkel te beveiligen?
Maak een lijstje met instructies.
Vergelijk met een klasgenoot met dezelfde rol.
3 Maak samen een brochure met jullie tips over het beveiligen van je fiets / step / auto / huis / winkel.
Illustreer met foto’s of tekeningen.
Hang de verschillende brochures op in de klas.
4 Ik wil mijn fiets laten graveren
Taaltaak Mijn mail naar de politie
Khadija schrijft een mail naar de politie van Brussel.
a Lees de mail.
PROEFVERSIE©VANIN
Rol: consument
Beste,
Khadija Devries
Politie Brussel
Fiets graveren
Op de website van de politie staat dat ik mijn fiets kan laten graveren. Ik heb enkele vragen.
• Wat betekent dat, een rijksregisternummer?
• Waar en wanneer kan ik dat laten doen?
• Hoeveel kost het?
• Wie moet ik contacteren?
• Welk nummer moet ik bellen?
• Welke papieren moet ik meebrengen?
Bedankt voor uw antwoord.
Met vriendelijke groet, Khadija Devries
b Schrijf zelf een mail naar de politie.
Je fiets is gestolen. Je weet niet hoe je de diefstal kan aangeven.
Kijk niet naar de mail van Khadija.
Schrijf enkele vragen met wie / wat / waar / wanneer / hoeveel / welk / welke ...
Let op:
• ‘welk’ voor een het-woord voorbeeld: welk nummer
• ‘welke’ voor een de-woord voorbeeld: welke papieren
c Vergelijk jouw mail met de mail van Khadija.
Kies een andere rol. Rol: administrator
PROEFVERSIE©VANIN
Je buren maken ‘s nachts veel lawaai.
Schrijf een mail naar de politie. Vraag wat je moet doen.
Kies een andere rol.
Je wil graag politieagent worden.
Schrijf een mail naar de politie. Vraag wat je moet doen.
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 44.
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 46.
Rol: werkzoekende
5 Elke dag Nederlands
Taaltaak De Lijn
De Lijn regelt alle bussen en trams in Vlaanderen.
De MIVB regelt alle bussen en trams in Brussel.
Deze oefening gaat over De Lijn.
Woon je in Brussel?
Rol: consument / vrijetijdsbesteder
Maak dan dezelfde oefening, maar gebruik de app of website van de MIVB.
1 Gebruik je telefoon.
a Heb je de app van De Lijn op jouw telefoon? Ga naar stap 2.
Heb je die nog niet?
Download dan eerst deze app.
Zorg dat de app jouw locatie mag gebruiken.
b Is de taal van de app Nederlands?
Ga naar stap 2.
Is de taal van de app een andere taal?
Zet dan de taal op Nederlands.
• Klik op ‘...’ (meer).
• Klik op ‘Instellingen’.
• Klik op ‘Taal – Nederlands’.
c Plan een route. Klik onderaan op ‘Plannen’.
Vertrek / Huidige locatie = waar je vertrekt (de school, jouw huis ...)
Bestemming = waar je naartoe gaat (het station, het ziekenhuis, een stad ...)
d Klik op ‘Vertrek’ en geef in wanneer je vertrekt.
PROEFVERSIE©VANIN
Huidige locatie
Bestemming
Recent
Favorieten
Wanneer je een adres of halte ingeeft dan zal deze hier verschijnen om je route nog sneller te kunnen plannen.
Vertrek
Nu Aankomst Vandaag 19 13 Morgen
Bevestig
e Schrijf het resultaat en vertel het aan jouw klasgenoten.
• Waar ga je naartoe?
• Welke bus of tram neem je?
• Wanneer neem je de bus of tram?
f Wat vind jij? Is de app gemakkelijk te gebruiken?
Waarom wel? Waarom niet?
Ga je de app nog gebruiken?
Tip
Je kan de app ook gebruiken om te zien wanneer de bus of tram komt.
Sta je te wachten aan een halte?
Open de app. De naam van de halte zie je op het bord of op het bushokje.
Zoek jouw halte en klik erop.
Je ziet wanneer de bus komt.
2 Gebruik je computer of laptop.
Op de computer kan je ook de website van De Lijn of de MIVB bezoeken.
Die ziet er een beetje anders uit.
Je vindt er wel meer informatie over de trams en bussen.
PROEFVERSIE©VANIN
Woordenschat / Grammatica
De autoloze zondag de afrit – de afritten de animatie de beperking – de beperkingen een beperking hebben de bestuurder – de bestuurders de drukte het incident – de incidenten de inwoner – de inwoners de parking – de parkings de ring
genieten van iets (ik geniet) iets organiseren (ik organiseer) parkeren (ik parkeer)
separabel iets afsluiten (ik sluit af) afgesloten
Separabele werkwoorden
Je fiets laten graveren de dief – de dieven
aantrekkelijk voor graveren (ik graveer) gegraveerd
iets laten doen (ik laat)
Een mail met vragen
Wat betekent dat?
Waar en wanneer kan ik ...?
Hoeveel kost het?
Wie moet ik contacteren?
Welk nummer moet ik bellen?
Welke papieren moet ik meebrengen?
Separabele werkwoorden kan je in twee stukken delen.
• Ze beginnen met een prepositie: ‘aan’, ‘bij’, ‘in’, ‘mee, ‘op’, ‘over’, ‘tussen’ ... voorbeeld: inschrijven → Schrijf je nu in
• Ze beginnen met een woordstukje: ‘klaar’, ‘terug’, ‘goed’, ‘fout’ ... voorbeeld: klaarzetten → Zet je fiets klaar
Het participium is met ‘ge’ in het midden. voorbeeld: Ik heb me ingeschreven. Hij heeft de fiets klaargezet.
PROEFVERSIE©VANIN
Let op:
Leertip
Studeer werkwoorden met presens, imperfectum en participium samen.
Kijk achteraan in de werkwoordenlijst op pagina 185 of zoek de werkwoorden op met een app, bijvoorbeeld iLeren.
• Het participium gebruik je voor het perfectum, maar ook voor het passief. Daarover leer je meer in Nieuw TaalRecht 2.3.
• Ook werkwoorden met ‘be-’ en ‘ver-’ zijn soms (maar niet dikwijls) separabel. voorbeeld: aanbevelen → beveelt aan, heeft aanbevolen uitverkopen → verkoopt uit, is uitverkocht
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
2 Mededelingen op de website
Maak van het presens een vraag met een participium, zoals in het voorbeeld. Let op: het perfectum is soms met ‘hebben’, soms met ‘zijn’. voorbeeld: De politie legt het probleem uit.
Heeft de politie het probleem uitgelegd?
1 De fietsers komen aan.
Zijn
2 De politie haalt de fiets af.
Heeft
3 De fietser spreekt met zijn vriend af.
Heeft
4 De politie deelt water uit.
Heeft
5 De politie zet de hekken klaar.
Heeft
6 De fietser kijkt goed uit.
Heeft
7 De fietser neemt een flesje water mee.
Heeft
8 De fietsers ruimen zelf de straten op.
Hebben
9 De fietser nodigt zijn buurvrouw uit.
Heeft
PROEFVERSIE©VANIN
4 Ik wil mijn fiets laten graveren
Schrijf het vraagwoord.
Kies uit: wie / wat / waar / wanneer / hoeveel / welk / welke.
1 is het politiekantoor open?
2 moet ik betalen?
3 in de stad is het politiekantoor?
4 moet ik meebrengen? Mijn kinderen?
5 is het probleem?
6 adres moet ik opschrijven?
7 buren hebben een probleem?
8 hebt u tijd voor mij?
9 probleem hebt u?
10 heeft bij de politie geklaagd?
11 hebben de buren gezegd?
12 moet ik naartoe?
13 kan ik doen?
14 tijd heb ik?
15 dagen is het politiekantoor open?
PROEFVERSIE©VANIN
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
2 Mededelingen op de website
Online vind je deze logo’s. Ga naar de website en beantwoord de vragen.
a Wat is de naam van de organisatie?
b Wat is het algemene telefoonnummer en e-mailadres van deze organisatie?
c Welke info kan je hen vragen? Geef één voorbeeld.
Tip: deze informatie vind je meestal bij ‘Contact’.
www.rodekruis.be
Naam:
Tel:
E-mail: Info over:
www.politie.be
Naam:
Tel:
E-mail: Info over:
1 5
www.dofi.ibz.be/nl
Naam:
Tel:
E-mail: Info over:
www.vlaanderen.be
Naam:
Tel:
E-mail: Info over:
www.europa.eu
Naam:
Tel:
E-mail: Info over:
www.amnesty-international.be
Naam:
Tel:
E-mail: Info over:
Ik wil mijn fiets laten graveren
1 Dit zijn antwoorden van de politie.
Schrijf de vraag, zoals in het voorbeeld. Gebruik elk vraagwoord één keer.
Let op: andere vragen zijn ook oké.
Hoeveel moet ik betalen
1 ?
U moet een boete van 150 euro betalen.
2 ?
Het politiekantoor is elke dag open van 9 tot 18 uur.
PROEFVERSIE©VANIN
3 ?
Kom met uw fiets naar de parking.
4 ?
Uw autopapieren zijn niet in orde.
5 ?
U moet het adres van uw ouders invullen.
6 ?
Uw buren hebben een bouwvergunning gevraagd.
7 ?
U moet niets doen.
2 Een vraagwoord kan je combineren met een prepositie.
Dat leer je in Nieuw TaalRecht 2.4.
Maar je krijgt ook inleidende oefeningen, zoals deze.
Maak de oefening alleen als ze niet te moeilijk voor je is.
Dit zijn antwoorden van de politie.
Schrijf de vraag, zoals in het voorbeeld. Gebruik elk vraagwoord één keer.
Kies uit: waaraan / waarin / waarlangs / waarmee / waarop / waarover / waartegen / waaruit.
1 ?
Waarover gaat de infosessie
De infosessie gaat over fietsdiefstal.
2 ?
U kunt ons helpen met het onderzoek.
3 ?
Wij zijn geïnteresseerd in uw verhaal.
4 ?
Wij baseren ons op een klacht van de buren.
5 ?
U moet ook nog denken aan uw rijbewijs.
6 ?
Het bewijs bestaat uit een foto en een getuigenis.
7 ?
Het fietspad loopt langs de hoofdstraat.
Woordenschat / Grammatica
De middeleeuwse stad het afval de bedelaar – de bedelaars de geur – de geuren de hygiëne de regel – de regels de stad – de steden de stank de uitkering – de uitkeringen het vuilnis de ziekte – de ziekten / de ziektes
arm rijk gevaarlijk
bedelen (ik bedel) hopen (ik hoop) dicht bij elkaar staan (Ze staan dicht bij elkaar.) stelen (ik steel) vluchten (ik vlucht)
separabel loslopen (De hond liep los.) overbrengen (De rat bracht de ziekte over.)
Conjuncties van reden en gevolg
• Voor een reden gebruik je ‘omdat’ met een bijzin. voorbeeld: De straten zijn vuil omdat de mensen hun afval op straat gooien. (bijzin)
• Voor een gevolg gebruik je ‘daarom’ in de hoofdzin of met een inversiezin. (Gevolg is hier ‘om die reden’.)
voorbeeld: Niet alle bedelaars hebben genoeg eten. Ze gaan daarom soms stelen. (in de hoofdzin) Niet alle bedelaars hebben genoeg eten. Daarom gaan ze soms stelen. (inversiezin)
PROEFVERSIE©VANIN
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
1 Een middeleeuwse stad
Lees telkens één paragraaf.
Kijk niet naar de tekst op pagina 153 - 155.
Duid de juiste woorden aan.
Lees dan de volgende paragraaf.
De straten
1 Rond de middeleeuwse stad staan straten / muren / houten huizen.
2 De houten huizen staan dicht bij de loslopende varkens / elkaar / de straten.
3 De mensen gooien hun afval / lekkers / kippen op straat.
4 De loslopende honden en katten vinden het vuil / mooi / prettig
De pest
5 De middeleeuwers weten niet veel van ratten / ziektes / afval.
6 De patiënt krijgt een straf van God / zwarte builen / eten.
7 De ratten zitten in de kelder / in de keuken / overal
8 Mensen hopen dat ze naar de zolder kunnen vluchten / dat de ratten weg zijn / dat ze niet ziek worden
Hygiëne
9 In de middeleeuwen is vuilnis / stank / hygiëne niet belangrijk.
10 Alleen rijke mensen hebben een toilet / een bad / een plank.
11 Rijke mensen doen badzout / badolie / niets in het bad.
Brand
12 Veel huizen zijn van steen / ijzer / hout.
13 Mensen gebruiken vuur voor warmte / ziektes / ratten.
14 De regel is: elke avond het vuur aansteken / elke avond het vuur uitdoen / geen vuur maken
15 Elke middeleeuwer moet een toilet / bad / emmer met water in huis hebben.
Arm en rijk
16 Straatarme mensen wonen buiten de stad / slapen op straat / hebben een huis van steen.
17 Arme mensen bedelen voor een uitkering / voor eten / voor geld.
18 Bedelaars die niet genoeg te eten krijgen, gaan soms slapen / eten / stelen
PROEFVERSIE©VANIN
3 Meer wereldsteden
Vul in: ‘omdat’ of ‘daarom’.
1 Amsterdam is een prachtige stad. wilde ik er een weekend naartoe.
2 ik van kunst houd, wilde ik op zaterdag naar het Rijksmuseum.
3 Het is een populair museum. had ik thuis al een ticketje geboekt.
4 Amsterdam is bekend voor de grachten. je vanop het water alles goed kan zien, deed ik een boottocht.
5 Ik ben ook geïnteresseerd in de Tweede Wereldoorlog. ging ik naar het Anne Frank Huis.
6 Amsterdam is natuurlijk ook een feeststad. trok ik mijn mooie jasje aan en ging ik naar een dansclub.
7 Ik koos een dansclub met discomuziek, je op disco goed kan dansen.
8 Op zondag wilde ik naar de andere kant van de stad. Ik huurde een fiets. Het werd een mooie tocht.
9 Ik wil nog teruggaan naar Amsterdam, er nog veel andere mooie dingen te zien zijn.
PROEFVERSIE©VANIN
1 Een middeleeuwse stad
1 Hieronder staan tien gebeurtenissen of periodes uit de geschiedenis van België. Kan jij deze gebeurtenissen of periodes in chronologische volgorde zetten? Schrijf een nummer van 1 tot en met 10, zoals in het voorbeeld. de prehistorie de Eerste Wereldoorlog de Slag bij Waterloo de komst van de Romeinen de opkomst van het christendom de middeleeuwen de onafhankelijkheid van Congo de Tweede Wereldoorlog het ontstaan van België het ontstaan van de Europese Unie Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit. 1
2 Verdeel deze periodes over alle klasgenoten. Jij krijgt dus, misschien samen met een andere klasgenoot, een van deze gebeurtenissen of periodes.
Zoek iets op over deze gebeurtenis of periode.
Vertel erover aan je klasgenoten.
3 Vertel iets over de geschiedenis van jouw land aan je klasgenoten.
PROEFVERSIE©VANIN
3 Meer wereldsteden
Pas de zinnen aan, zoals in het voorbeeld.
a Maak een zin met ‘omdat’.
b Maak een zin met ‘daarom’.
voorbeeld:
Gent is een bruisende stad. Er is altijd wat te doen.
→ Gent is een bruisende stad omdat er altijd wat te doen is.
→ Er is altijd wat te doen in Gent. Daarom is het een bruisende stad.
1 Istanbul is een unieke stad. Ze ligt in Europa én Azië.
2 Athene is een historische stad. Ze is de basis van de democratie.
3 Johannesburg is een muzikale stad. Je kan overal elektronische muziek horen.
4 Hong Kong is een belangrijke stad. Ze heeft een groot financieel centrum.
5 Kaapstad is een aangename stad. Het is niet te warm en niet te koud.
c Kies een stad. Maak een zin over die stad. Gebruik ‘omdat’ of ‘daarom’.
PROEFVERSIE©VANIN
Leerlijn grammatica
Nieuw TaalRecht 2.1
Thema 1 werkwoorden: presens, informeel en formeel
Thema 2 werkwoorden: instructies, ook separabel structuren: ‘om ... te’ + infinitief
Thema 3 werkwoorden: participium met ‘ge-’, ‘be-’, ‘ver-’, ook separabel
Thema 4 pronomina: personen, dieren, dingen
Thema 5 werkwoorden: imperfectum van ‘hebben’, ‘zijn’, ‘kunnen’, ‘moeten’, ‘mogen’, ‘willen’
Thema 6 werkwoorden: imperfectum van meer werkwoorden
Thema 7 negatief: ‘niet’ / ‘geen’ (herhaling)
Thema 8 structuren: instructies en bijzinnen
Thema 9 werkwoorden: ‘gaan’ of ‘zullen’ + infinitief
Thema 10 conjuncties: conditie met ‘als’
Nieuw TaalRecht 2.2
Thema 1 werkwoorden: presens (herhaling, syllabes)
Thema 2 werkwoorden: separabele werkwoorden (herhaling en uitbreiding)
PROEFVERSIE©VANIN
Thema 3 werkwoorden: het perfectum en het imperfectum (gebruik)
Thema 4 werkwoorden: het imperfectum van regelmatige werkwoorden
Thema 5 de indirecte rede: inleiding, werkwoord en subject
Thema 6 de indirecte rede: gewone zin, vraagzin met of zonder vraagwoord
Thema 7 werkwoorden: reflexieve werkwoorden
Thema 8 adjectieven: flexie (herhaling en uitbreiding)
Thema 9 werkwoorden: het imperfectum (herhaling)
Thema 10 conjuncties: ‘omdat’ + bijzin, ‘daarom’ + inversiezin
Nieuw TaalRecht 2.3
Thema 1 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - wens, advies of onzekere informatie
Thema 2 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - hypothese
Thema 3
conjuncties: ‘toen’ / ‘wanneer’ in een bijzin voor tijd
conjuncties: ‘daarna’ / ‘daarvoor’ in een inversiezin voor tijd
Thema 4
structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ en ‘zijn’
Thema 5
structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ / ‘werden’ / ‘zijn’
Thema 6 separabele werkwoorden: uitbreiding
Thema 7 structuren: relatieve bijzinnen met ‘die’ / ‘dat’ / ‘waar’
Thema 8 conjuncties: hoofdzin - conjuncties van tijd (‘eerst’, ‘dan’, ‘daarna’, ‘daarvoor’, ‘sindsdien’)
Thema 9 negatief: vragen met ‘al’ (‘nog niet’ / ‘nog geen’) negatief: vragen met ‘nog’ (‘niet meer’ / ‘geen meer’)
Nieuw TaalRecht 2.4
Thema 1 conjuncties: tijd (herhaling en uitbreiding)
Thema 2 adjectief: comparatief en superlatief (structuren, bijzondere vormen)
Thema 3 werkwoorden: plusquamperfectum, tijd en irrealis
PROEFVERSIE©VANIN
Thema 10 conjuncties: reden en gevolg (herhaling en uitbreiding)
Thema 4 werkwoorden: plusquamperfectum, advies
Thema 5 structuren: ‘er’/ ‘daar’ als subject met ‘zijn’ en in een passieve zin
Thema 6 structuren: ‘er’ / ‘daar’ als verwijswoord
Thema 7 conjuncties: oppositie en contrast (herhaling en uitbreiding)
Thema 8 structuren: relatieve zinnen met een prepositie
Thema 9 structuren: relatieve zinnen met of zonder prepositie (herhaling)
Thema 10 conjuncties: (overzicht en herhaling)
Grammatica
1 Woordenlijst grammatica
accent nadruk actief bedrijvende vorm artikel lidwoord adjectief bijvoeglijk naamwoord adverbium bijwoord affirmatief bevestigend comparatief vergrotend conditie voorwaarde conjunctie voegwoord consonant medeklinker demonstratief aanwijzend diminutief verkleinwoord direct object lijdend voorwerp flexie verbuiging futurum onvoltooid toekomende tijd (O.Tk.T.)
PROEFVERSIE©VANIN
imperatief gebiedende wijs imperfectum onvoltooid verleden tijd (O.V.T.) indirect object meewerkend voorwerp infinitief noemvorm inversie omkering negatief ontkennend niet specifiek onbepaald object voorwerp oppositie tegenstelling participium voltooid deelwoord passief lijdende vorm perfectum voltooid tegenwoordige tijd (V.T.T.) pluralis meervoud plusquamperfectumvoltooid verleden tijd (V.V.T.) possessief bezittelijk prepositie voorzetsel
prepositie-object voorzetselvoorwerp presens onvoltooid tegenwoordige tijd (O.T.T.)
pronomen voornaamwoord reflexief wederkerend relatief betrekkelijk
separabel scheidbaar singularis enkelvoud specifiek bepaald subject onderwerp substantief zelfstandig naamwoord superlatief overtreffend
syllabe lettergreep verbum werkwoord vervoegd werkwoord persoonsvorm, actievorm vocaal klinker
2 Letters en woorden
1 Begrippen
letters vocaal a / e / i / o / u consonant andere letters tweeklank ei, ij, ou, ui, eu, au
syllabe woordstukje dat je in één keer zegt voorbeeld: au-to, ho-tel, ijs-kast
substantief woord waar je ‘de’ / ‘het’ / ‘een’ kan bijzetten voorbeeld: de liefde, het leven, een auto
specifiek Een substantief is soms specifiek:
PROEFVERSIE©VANIN
Je weet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: De man die bij mij woont, is mijn broer.
niet specifiek Een substantief is soms niet specifiek:
Je weet niet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: Er loopt een man op straat.
Je noemt iets voor de eerste keer. voorbeeld: Ik zie een man. Het is de man van mijn zus.
singularis maar één voorbeeld: Ik heb één man.
2
pluralis twee of meer voorbeeld: Ik heb tien boeken.
ontelbaar Een substantief is soms ontelbaar: Je kan geen pluralis maken. voorbeeld: Ik eet graag vlees.
diminutief
woordstukje voor iets kleins of liefs voorbeeld: een klein huisje, een lief schatje
adjectief woord bij een substantief voorbeeld: de blauwe auto
PROEFVERSIE©VANIN
prepositie op, in, onder, naast, voor, tegen, tussen, na …
Vocalen, consonanten en tweeklanken: spelling
lange vocaal één keer schrijven in een open syllabe voorbeeld: vra-gen, le-ven, bo-men, mu-ren
twee keer schrijven in een gesloten syllabe voorbeeld: vraag / leef / boom / muur
Let op: die-ren, dier twee, drie
korte vocaal altijd één keer schrijven, altijd in een gesloten syllabe voorbeeld: kat, kat-ten / wet, wet-ten / pit, pit-ten / kom, kom-men / bus, bus-sen
consonant twee keer schrijven als de vocaal kort moet blijven voorbeeld: katten, kommen, pitten, wetten, bussen
Let op: ge-heim, be-vel (één consonant na een doffe E)
tweeklank altijd één keer schrijven voorbeeld: deur, deuren / tijd, tijden
3 Het substantief
a De pluralis (het meervoud) woord dat eindigt op een consonant: S of (e)N voorbeeld: stoelen, tafels
woord dat eindigt op doffe E: S of N voorbeeld: lasagnes, weiden
woord dat eindigt op een heldere vocaal: ‘S voorbeeld: menu’s, paprika’s Let op: cafés
woord dat eindigt op meer vocalen: S voorbeeld: bureaus, hindoes
woord dat eindigt op IE of EE: S of (ë)N voorbeeld: bacteriën, families, knieën, zeeën
b Het diminutief (het verkleinwoord)
met JE voorbeeld: boekje, huisje, werkje
met TJE na een woord op l, n, r of w voorbeeld: deurtje, knuffeltje, schoentje, vrouwtje
met ’JE of ’TJE na een afkorting voorbeeld: sms’je, A4’tje, 3’tje
met ETJE of KJE woorden op ing voorbeeld: koninkje, rekeningetje
met ETJE of PJE na een woord op m voorbeeld: bloempje of bloemetje, kommetje
met KE in de spreektaal
voorbeeld: manneke i.p.v. mannetje
4 Het artikel ‘een’ / ‘de’ / ‘het’
a Specifiek
singularis ‘de’ of ‘het’ (kijk in het woordenboek)
voorbeeld: De auto voor mijn deur is van mij.
voorbeeld: Het boek op de tafel is van mij.
pluralis ‘de’
voorbeeld: De auto’s voor mijn deur zijn van mijn familie.
PROEFVERSIE©VANIN
voorbeeld: De boeken op de tafel zijn van mij.
ontelbaar ‘de’ of ‘het’ (kijk in het woordenboek)
voorbeeld: De liefde van een kind is mooi.
voorbeeld: Het vlees in de supermarkt is niet duur.
b Niet specifiek
singularis ‘een’
voorbeeld: Daar staat een auto. Ik weet niet van wie.
voorbeeld: Daar ligt een boek. Ik weet niet welk boek.
pluralis geen artikel
voorbeeld: Daar staan auto’s. Ik weet niet van wie. voorbeeld: Daar liggen boeken. Ik weet niet welke boeken.
ontelbaar geen artikel
voorbeeld: Liefde is mooi. voorbeeld: Ik eet graag vlees.
5 ‘Niet ’ en ‘geen’
‘Geen’ met een substantief (niet specifiek)
voorbeeld: Er staat een auto voor mijn deur. Er staat geen auto voor mijn deur. Er staan auto’s voor mijn deur. Er staan geen auto’s voor mijn deur.
‘Geen’ met een telwoord voorbeeld: Ik heb geen 100 euro bij.
Let op: ‘Niet’ met een aantal voorbeeld: Ik heb niet veel geld.
‘Geen’ met een taal voorbeeld: Ik spreek geen Chinees.
‘Niet’ voor alle andere negatieve vormen voorbeeld: Mijn auto staat niet voor de deur. (na een vervoegd werkwoord)
Dat is mijn auto niet. (na een specifiek substantief)
Mijn auto is niet blauw. (voor een adjectief) De auto is niet van mij. (voor een prepositie)
6 Pronomina a Pronomina voor personen subject
PROEFVERSIE©VANIN
ik Ik heb een boek. jij (je) Jij hebt een boek. u U hebt een boek. hij Hij heeft een boek. zij (ze) Zij heeft een boek. wij (we) Wij hebben een boek. jullie Jullie hebben een boek. zij (ze) Zij hebben een boek.
possessief mijn Het is mijn boek. jouw (je) Het is jouw boek. uw Het is uw boek. zijn Het is zijn boek.
haar Het is haar boek. ons / onze Het is ons boek. Het zijn onze boeken. jullie Het is jullie boek hun Het is hun boek.
Let op: het meisje haar kamer (het + haar voor een persoon) het vliegtuig zijn vleugels (het + zijn)
object
mij (me) De leraar denkt aan mij (me). jou (je) De leraar denkt aan jou (je).
PROEFVERSIE©VANIN
u De leraar denkt aan u.
hem De leraar denkt aan hem. haar De leraar denkt aan haar ons De leraar denkt aan ons
jullie De leraar denkt aan jullie hen / ze De leraar denkt aan hen. De leraar denkt aan ze.
Let op: Je gebruikt ‘er’ voor niet-personen. Ik denk aan het weekend. Ik denk eraan
reflexief
mij (me) Ik heb me (mij) pijn gedaan. jou (je) Heb jij je pijn gedaan? u of zich Hebt u u pijn gedaan? Hebt u zich pijn gedaan? zich Hij heeft zich pijn gedaan. zich Zij heeft zich pijn gedaan.
ons Wij hebben ons pijn gedaan. je (jullie) Jullie hebben je (jullie) pijn gedaan. zich Zij hebben zich pijn gedaan.
demonstratief
Deze jongen hier is groot. (de-woord, dichtbij)
Dit jongetje hier is klein. (het-woord, dichtbij)
Die grote jongen daar heet Marcus. (de-woord, verder)
Dat kleine jongetje daar heet Aurelius. (het-woord, verder)
b Pronomina voor dingen
subject / object
hij / hem de fiets
Hij staat in haar kamer. Mijn dochter heeft hem roze geschilderd. het / het het boek
Het ligt daar. Ik neem het mee. zij (ze) / ze de boeken, de fietsen
Zij (Ze) liggen daar. Zij (Ze) staan daar.
Ik neem ze mee.
Let op: • Voor sommige dingen kan je ook ‘zij’ en ‘haar’ gebruiken. Dat kan alleen als je zeker weet dat het ding vrouwelijk is. Gebruik anders altijd ‘hij’ en ‘hem’.
• Gebruik voor dingen best geen possessieve pronomina. voorbeeld: niet: Zijn band is kapot. wel: De band van de fiets is kapot.
c Pronomina voor dieren
subject / object / possessief
zij / haar / haar de geit
Zij staat in de tuin. Ik melk haar Haar kleur is wit. hij / hem / zijn de hond
Hij heet Woef. Ik wandel met hem. Zijn kleur is zwart. het / het / zijn het konijn
Het heet Flappie. Ik zie het zitten. Zijn kleur is bruin. zij (ze) / ze / hun de geiten
Zij (Ze) staan in de tuin. Ik melk ze Hun kleur is wit.
Let op: Weet je niet of een dier mannelijk of vrouwelijk is? Gebruik dan ‘hij’, ‘hem’ of ‘zijn’.
7 Het adjectief: flexie
adjectief zonder E na een werkwoord voorbeeld: Het meisje zingt mooi. De vrouw is ziek.
bij een niet-specifiek het-woord (singularis of ontelbaar) voorbeeld: een mooi meisje (het meisje), vers fruit (het fruit)
adjectief op EN of een stof op EN voorbeeld: een open deur, een lederen jas
adjectief in een vaste combinatie voorbeeld: het centraal station, het openbaar vervoer
PROEFVERSIE©VANIN
adjectief met E andere adjectieven voorbeeld: de mooie man (specifiek, de-woord) het mooie meisje (specifiek, het-woord) mooie meisjes (pluralis)
8 Het vraagwoord
wie / wat / waar / wanneer / hoe / welk(e) Wie leest elke week de krant? waar + een prepositie: waarom, waarop, waarmee … Waarom lees jij elke week de krant? hoe + een adjectief: hoelang, hoe groot, hoeveel … Hoelang lees jij de krant? welk(e) + een substantief: welke krant, welke dag … Welke krant lees jij?
Werkwoorden
1 Begrippen
infinitief werkwoord op EN of op N, zoals het in het woordenboek staat
voorbeeld: doen, gaan, leven, reizen, spelen, werken, zien
ik-vorm infinitief zonder EN of N, soms een beetje anders gespeld (zie ook p. 179 Het presens)
voorbeeld: (ik) doe, ga, leef, reis, speel, werk, zie ...
imperatief zelfde als de ik-vorm
voorbeeld: Leef gezond!
Let op: Wees braaf! (imperatief van ‘zijn’ = wees)
Sta vroeg op! (imperatief van ‘opstaan’ = sta op) (zie ook p. 181
Separabele werkwoorden)
vervoegd werkwoord dat verandert in de singularis of pluralis voorbeeld: Ik heb gewerkt. Wij hebben gewerkt.
singularis maar één
voorbeeld: Ik speel. De man werkt. Zij vindt.
pluralis meer
voorbeeld: Wij spelen. De mannen werken. Zij vinden.
‘t koffieschip werkwoorden die eindigen op ‘het koffieschip’:
imperfectum met TE(N)
voorbeeld: danste, werkten
participium met T voorbeeld: gedanst, gewerkt
participium regelmatig participium (GE + T of D – zie regel ‘t koffieschip)
PROEFVERSIE©VANIN
voorbeeld: spelen, gespeeld werken, gewerkt
onregelmatig participium ( = andere klank, kijk in het woordenboek)
voorbeeld: vinden, gevonden
werkwoorden met BE, ER, HER, ONT, VER: geen GE voorbeeld: betaald, erkend, herkend, ontdekt, veranderd
reflexief met een reflexief pronomen (zie ook p. 176 reflexief)
voorbeeld: Hij heeft zich pijn gedaan.
Het presens
gebruik Je zegt wat iemand nu doet. Je zegt wat nu gebeurt. Je zegt hoe het nu is. voorbeeld: Jan werkt.
De auto staat voor de deur.
Je vertelt over een gewoonte. Je vertelt over iets wat dikwijls gebeurt. voorbeeld: Jan werkt altijd op maandag. Er staat dikwijls een auto voor mijn deur.
vorm singularis: ik werk, jij werkt, werk jij, u werkt, werkt u, hij / zij werkt pluralis: wij / jullie / zij werken
Let op: lezen / lees (z – s) blijven / blijf (v – f ) vragen / vraag (één vocaal naar twee vocalen) zeggen / zeg (twee consonanten naar één consonant)
hebben zijn zullen kunnen moeten mogen willen ik heb, jij hebt, heb jij, hij / zij heeft, wij / jullie / zij hebben ik ben, jij bent, ben jij, hij / zij is, wij / jullie / zij zijn ik zal, jij zal, zal jij, hij / zij zal, wij / jullie / zij zullen ik kan, jij kan, kan jij, hij / zij kan, wij / jullie / zij kunnen ik moet, jij moet, moet jij, hij / zij moet, wij / jullie / zij moeten ik mag, jij mag, mag jij, hij / zij mag, wij / jullie / zij mogen ik wil, jij wil, wil jij, hij / zij wil, wij / jullie / zij willen
Let op: sommige mensen gebruiken nog ‘zul je’ of ‘kun je’ in plaats van ‘zal je’ of ‘kan je’. Dat is een mix van formeel en informeel.
formeel: u hebt, hebt u – u bent, bent u – u zult, zult u – u kan (kunt), kan (kunt) u – u moet, moet u – u mag, mag u – u wilt, wilt u
3 Het imperfectum
gebruik Je zegt wat je vroeger deed of je zegt hoe iets vroeger was. voorbeeld: Jan werkte vroeger op dinsdag. Vroeger ging hij met de trein naar het werk.
PROEFVERSIE©VANIN
vorm regelmatig: + DE(N) of TE(N) (zie ook p. 178 het koffieschip) singularis: ik / jij / hij / zij speelde, werkte pluralis: wij / jullie / zij speelden, werkten
onregelmatig: andere klank singularis: droeg, sliep, vond pluralis: droegen, sliepen, vonden
hebben zijn zullen mogen moeten kunnen willen singularis had was zou mocht moest kon wilde, wou
4 Het perfectum
pluralis hadden waren zouden mochten moesten konden wilden
PROEFVERSIE©VANIN
gebruik Je zegt wat je vroeger hebt gedaan of wat is gebeurd. Je zegt niet wanneer het gebeurde, maar je zegt iets over het resultaat nu. voorbeeld: Ik heb hard gewerkt, dus ben ik moe. Ik ben verhuisd, dus woon ik nu in België.
vorm presens van ‘hebben’ of ‘zijn’ + participium (p. 178) singularis: ik heb / jij hebt / hij, zij heeft gewerkt ik ben / jij bent / hij, zij is verhuisd pluralis: wij / jullie / zij hebben gewerkt wij / jullie / zij zijn verhuisd
Let op: soms combineren we ‘hebben’ of ‘zijn’ met twee infinitieven i.p.v. met een participium voorbeeld: Ik ben gaan winkelen.
‘hebben’ of ‘zijn’ ‘zijn’:
– een verandering van een situatie – een beweging ergens naartoe, een werkwoord met een richting voorbeeld: Jan is papa geworden. (verandering) Jan is naar de supermarkt gegaan. (beweging met richting)
‘hebben’: de andere werkwoorden voorbeeld: Jan heeft een krant gekocht.
5 Het futurum
gebruik Je zegt wat zal gebeuren. (met ‘zullen’) voorbeeld: Morgen zal het mooi weer zijn.
Je belooft iets. (met ‘zullen’) voorbeeld: Ik zal je helpen.
Je stelt iets voor. (met ‘zullen’) voorbeeld: Zal ik een restaurant boeken?
Je maakt een plan. (met ‘gaan’) voorbeeld: Ik ga in de tuin werken.
vorm presens van ‘zullen’ of ‘gaan’ + infinitief (zie ook p. 178)
singularis: ik / jij / hij / zij zal / zult helpen (zie ook p. 179 Het presens)
ik ga, jij / hij / zij gaat werken
pluralis: wij / jullie / zij zullen helpen wij / jullie / zij gaan werken
6 Separabele werkwoorden
Ze beginnen meestal met een prepositie (woordje als ‘op’, ‘aan’, ‘uit’ …) separabel of niet het accent ligt op de prepositie: separabel voorbeeld: opstaan, zich aankleden
het accent ligt niet op de prepositie: niet separabel voorbeeld: onderzoeken, aanvaarden in twee stukjes voorbeeld: Ik sta vroeg op. (presens in een hoofdzin)
Sta eens op! (imperatief)
Ik heb geen zin om op te staan. (te-infinitief)
in één stukje voorbeeld: Ik weet dat hij vroeg opstaat. (presens in een bijzin)
Zinnen
1 Begrippen
PROEFVERSIE©VANIN
Ik stond deze morgen vroeg op. (imperfectum in een hoofdzin)
Ik weet dat hij vroeg opstond. (imperfectum in een bijzin)
Vroeg opstaan is niet gemakkelijk. (infinitief)
Ik ben vroeg opgestaan. (participium met GE)
subject voorbeeld: Jan leest de krant.
Wie leest de krant?
Jan! (Jan = subject)
object voorbeeld: Jan leest de krant
Wat leest Jan?
De krant! (de krant = object)
werkwoorden vervoegd werkwoord, participium, andere werkwoorden zie bij deel 2, werkwoorden
conjunctie woord dat hoofdzinnen, inversiezinnen en bijzinnen samenvoegt voorbeeld: Ik leer Nederlands maar Nederlands is nog moeilijk.
Ik ga naar school omdat ik Nederlands wil leren.
Zinnen bouwen
a De hoofdzin: subject en vervoegd werkwoord staan samen
gewone hoofdzin
ja/nee-vraag
Zij leest elke week de krant.
Lees jij elke week de krant? inversiezin (het subject staat niet eerst in de zin)
hoofdzin / Ja/nee-vraag / inversiezin met meer werkwoorden
Elke week lees ik de krant.
Jij hebt de krant gelezen.
Heb jij de krant gelezen?
Deze week heb jij de krant gelezen.
b De bijzin: subject en vervoegd werkwoord staan niet samen
Het subject staat altijd vooraan in de bijzin.
Het vervoegd werkwoord staat achteraan in de bijzin.
gewone bijzin
Ik weet veel omdat ik elke dag de krant lees bijzin met meer werkwoordenIk weet veel omdat ik altijd de krant heb gelezen (met ‘hebben’, ‘zijn’, ‘worden’)
bijzin met een extra prepositiezinsdeel
3 Zinnen met ‘om ... te’
zin met een infinitief
PROEFVERSIE©VANIN
Ik weet veel omdat ik altijd de krant gelezen heb. (met ‘hebben’, ‘zijn’, ‘worden’)
Ik zal veel weten omdat ik altijd de krant zal lezen (met andere werkwoorden)
Ik weet veel omdat ik altijd de krant lees op de trein
Ik weet veel omdat ik altijd de krant op de trein lees
voorbeeld: Ik zoek een ding om te schrijven Ik zoek een ding om de gordijnen op te hangen. (met een separabel werkwoord)
4 De relatieve zin: je geeft meer informatie over een woord
• bijzin
• met ‘die’ (de-woorden), ‘dat’ (het-woorden) of ‘waar’ (voor een plaats)
voorbeeld: De vrouw die ik graag zie, leest elke dag.
Het blad dat zij nu leest, is een vrouwenblad.
De plaats waar de foto staat, heb ik met een kruisje aangeduid.
• met ‘waar’ + prepositie
5
• met prepositie + ‘wie’ (alleen voor personen)
voorbeeld: Het tijdschrift waarin de foto van mijn vrouw staat, ligt op de tafel.
Het tijdschrift waar ik altijd in lees, ligt op de tafel.
De vrouw met wie ik getrouwd ben, leest graag tijdschriften.
Let op: waar + met = waarmee
waar + tot = waartoe
De indirecte zin: je vertelt wat iemand anders zegt of vraagt
• gewone bijzin: met ‘dat’
• vraagzin: met ‘of’, met een vraagwoord (‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘hoe’, ‘welke’ ...)
het pronomen verandert meestal
• de tijd verandert soms
voorbeeld: ‘Ik lees elke dag de krant.’
Mia zegt (beweert, houdt vol …) dat zij elke dag de krant leest. (pronomen verandert)
Mia zei dat zij elke dag de krant las. (tijd verandert)
‘Lees jij elke dag de krant?’
Hij wil graag weten (twijfelt, vraagt …) of ik elke dag de krant lees. (pronomen verandert)
Hij wilde graag weten of ik elke dag de krant las. (tijd verandert)
‘Welke krant lees jij elke dag?’
Ik vraag me af welke krant jij elke dag leest. (pronomen en tijd veranderen niet)
6 Zinnen met conjuncties: je voegt zinnen samen
oppositie
PROEFVERSIE©VANIN
keuze
‘maar’ + een hoofdzin
voorbeeld: Ik lees de krant elke dag, maar mijn vrouw leest liever een tijdschrift.
‘toch’ + een inversiezin
voorbeeld: Ik lees de krant. Toch weet ik niet veel.
‘hoewel’ + een bijzin
voorbeeld: Hoewel ik de krant lees, weet ik niet veel.
‘of’ + een hoofdzin of inversiezin
voorbeeld: Lees je de krant of lees je een tijdschrift?
Je leest de krant of je leest een tijdschrift.
tijd ‘eerst’, ‘daarna’, ‘daarvoor’, ‘dan’, ‘uiteindelijk’, ‘sindsdien’ + een inversiezin
voorbeeld: Eerst lees ik de krant, daarna (dan) maak ik het eten klaar en ten slotte ga ik slapen.
Ik maak het eten klaar, maar daarvoor lees ik de krant.
‘toen’, ‘wanneer’, ‘terwijl’, ‘voordat’, ‘nadat’, ‘totdat’, ‘sinds’, ‘zodra’, ‘zolang’ + een bijzin
voorbeeld: Terwijl (toen, wanneer) ik de krant las, ging de telefoon.
Voordat ik het eten maakte, las ik de krant.
Sinds ik in België ben, lees ik elke dag de krant.
Zodra ik de krant gelezen heb, begin ik te koken.
Zolang ik de krant lees, moet je mij met rust laten!
PROEFVERSIE©VANIN
Nadat ik de krant gelezen had, maakte ik het eten klaar. (met een plusquamperfectum!)
reden / oorzaak ‘want’ + een hoofdzin
voorbeeld: Ik lees de krant want ik wil graag alles weten.
‘omdat’ + een bijzin
voorbeeld: Ik lees de krant omdat ik graag alles wil weten.
‘daarom’ + een inversiezin
voorbeeld: Ik wil alles weten. Daarom lees ik de krant.
gevolg
‘dus’ + een hoofdzin of een inversiezin
voorbeeld: Ik lees elke dag de krant. Dus ik weet veel.
‘zodat’ + een bijzin
voorbeeld: Ik lees elke dag de krant, zodat ik veel weet.
conditie
‘als’ + een bijzin
voorbeeld: Als ik elke dag de krant lees, (dan) weet ik alles.
Werkwoordenlijst
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipium Voorbeeldzin
aanbieden* bood, boden aan
hebbenaangebodenHij bood zich aan als vrijwilliger.
aankomen*kwam, kwamen aan zijn aangekomenHij kwam gisteren met een taxi aan.
aanmeldenmeldde, meldden aan
aanvragen*vroeg, vroegen aan
hebbenaangemeldMijn vader meldde zich aan bij het onthaal.
hebbenaangevraagdHeb jij al een uitkering aangevraagd?
afhalenhaalde, haalden af hebbenafgehaaldWij hebben een pizza afgehaald.
afsluiten*sloot, sloten afhebbenafgeslotenDe maatschappij heeft het water afgesloten.
afspreken*sprak, spraken af hebbenafgesprokenWij spraken af met onze vrienden.
afvragen*vroeg, vroegen af
antwoordenantwoordde, antwoordden
hebbenafgevraagdWij vroegen ons af of dit een arbeidsongeval was.
hebbengeantwoordHet hotel heeft ons nog altijd niet geantwoord. bedelenbedelde, bedelden
hebbengebedeldArmen bedelden om een beetje brood.
bellen belde, beldenhebbengebeld Zij belde met haar baas, en die was boos. besturenbestuurde, bestuurden
betekenenbetekende, betekenden
hebbenbestuurdMijn vader bestuurde een taxi.
hebbenbetekendWat betekent deze mail? bijvoegenvoegde, voegden bij
bouwenbouwde, bouwden
brengen* bracht, brachten
concentreren concentreerde, concentreerden
contacterencontacteerde, contacteerden
* = onregelmatig werkwoord
hebben bijgevoegdIk heb de rekening bij deze mail gevoegd.
hebbengebouwdDe stad heeft een nieuw zwembad gebouwd.
PROEFVERSIE©VANIN
hebbengebrachtHij bracht een bezoek aan het museum.
hebbengeconcentreerdWij concentreren ons op dit probleem.
hebben gecontacteerdIk contacteerde de hulpdiensten.
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipium Voorbeeldzin
denken*dacht, dachtenhebbengedachtVandaag heb ik veel aan jou gedacht.
doen* deed, dedenhebbengedaan
doorbrengen*bracht, brachten door
duimenduimde, duimden
Hij was ziek en deed het rustig aan.
hebbendoorgebrachtWe hebben de nacht buiten doorgebracht.
hebbengeduimdMijn vriend heeft voor mij geduimd, en ik kreeg de job.
durvendurfde, durfdenhebbengedurfd
Mijn zoon durfde de hond niet aaien.
eten* at, atenhebbengegetenWij aten een hapje in een klein café.
exporterenexporteerde, exporteerden
hebbengeëxporteerdDeze week heb ik 200 dozen Belgische pralines geëxporteerd.
gaan* ging, gingenzijn gegaan
gebruikengebruikte, gebruikten
genieten*genoot, genoten
Zij is terug naar haar ex gegaan.
hebbengebruiktHeb je mijn tandenborstel gebruikt?
hebbengenotenZij genoten van hun dagje alleen.
geven*gaf, gavenhebbengegevenMijn vriendin heeft mij veel liefde gegeven.
graverengraveerde, graveerden
haastenhaastte, haastten
hebbengegraveerdHeb jij jouw fiets laten graveren?
hebbengehaast
hebben*had, haddenhebbengehad
herinnerenherinnerde, herinnerden
Zij haastte zich naar het ziekenhuis.
In het weekend hebben de kinderen veel plezier.
hebbenherinnerdHerinneren jullie je wat er gebeurd is? herstellenherstelde, herstelden
hopen hoopte, hoopten
hebbenhersteldDe elektricien heeft de kabels hersteld.
hebbengehooptArmen hoopten op een beter leven.
inpakkenpakte, pakten inhebbeningepaktDe winkelbediende heeft het cadeautje mooi ingepakt.
inschrijven* schreef, schreven in
hebbeningeschrevenJe moet je inschrijven bij het ondernemingsloket.
kennenkende, kendenhebbengekend
Ik heb mijn ouders nooit gekend.
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipium Voorbeeldzin klaarzettenzette, zetten klaar
hebbenklaargezetDe gemeente heeft de hekken klaargezet.
klimmen*klom, klommenhebben / zijngeklommenHeb jij veel geklommen in de vakantie?
De bergbeklimmer is naar boven geklommen.
koken kookte, kooktenhebbengekooktWat heb jij lekker gekookt vandaag!
komen*kwam, kwamenzijn gekomenDe hulpdiensten kwamen nog net op tijd.
kopen*kocht, kochtenhebbengekochtWe hebben een appartement gekocht.
kostenkostte, kosttenhebbengekost Hoeveel kostten die schoenen?
krijgen*kreeg, kregenhebbengekregenHeb ik vandaag al een knuffel van jou gekregen?
kunnen*kon, kondenhebbengekund
Wanneer kan ik beginnen? laten* liet, lietenhebbengelaten
leiden leidde, leiddenhebbengeleid
Waar heb ik mijn gsm gelaten?
Hij heeft een rustig leven geleid.
leren leerde, leerdenhebbengeleerd Wij leerden veel nieuwe woorden dit jaar.
logerenlogeerde, logeerden
hebbengelogeerdToen wij in uw hotel logeerden, liep alles fout. lopen*liep, liepenhebben / zijn gelopenBen je moe? − Ja, ik heb gelopen. Hij is naar de supermarkt gelopen, en was snel terug.
loslopen*liep, liepen loshebbenlosgelopenDe dieren liepen los in de straten.
lusten lustte, lusttenhebbengelust
PROEFVERSIE©VANIN
Ze heeft altijd graag chocolade gelust.
makenmaakte, maakten hebbengemaaktMijn dochter maakt zich zorgen over haar gewicht. masserenmasseerde, masseerden hebbengemasseerdDe kinesist heeft mijn rug gemasseerd.
meebrengen*bracht, brachten mee
hebbenmeegebrachtBreng uw identiteitskaart mee.
meenemen*nam, namen mee hebbenmeegenomenWe namen onze kinderen dikwijls mee naar het werk.
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipium Voorbeeldzin
meevallen*viel, vielen meezijn
ontdekkenontdekte, ontdekten
openenopende, openden
ophalenhaalde, haalden op
meegevallenIk was bang, maar mijn punten vielen mee.
hebbenontdektWie heeft antibiotica ontdekt?
hebbengeopendHij heeft de deur niet geopend.
hebbenopgehaaldDe mannen hebben de kapotte zetel opgehaald.
opnemen*nam, namen ophebbenopgenomenZe namen de patiënt op in de spoedafdeling.
opruimenruimde, ruimden op
hebbenopgeruimdWanneer ga je eindelijk je kamer opruimen?
opstaan*stond, stonden op zijn opgestaanVandaag is mijn zoon vroeg opgestaan.
organiserenorganiseerde, organiseerden
overbrengen*bracht, brachten over
hebbenovergebrachtRatten brachten allerlei ziektes over.
oversteken*stak, staken over hebbenovergestokenHeb je op het zebrapad overgestoken?
parkerenparkeerde, parkeerden
poetsenpoetste, poetsten
hebbengeorganiseerdDe politie organiseerde een autoloze zondag.
hebbengeparkeerdWaar hebben jullie de auto geparkeerd?
hebbengepoetstIn de lente poets ik het hele huis. proberenprobeerde, probeerden
hebbengeprobeerdHij probeerde haar te helpen, maar zij wou geen hulp. reizen reisde, reisdenhebben / zijn gereisd
We hebben in de maand juli door België gereisd. Ze zijn naar Italië gereisd. reserverenreserveerde, reserveerden
PROEFVERSIE©VANIN
hebbengereserveerdWij hebben tickets voor voorstelling gereserveerd. schrikken*schrok, schrokken zijn geschrokkenIk ben erg geschrokken van zijn reactie.
slaan* sloeg, sloegenhebbengeslagenWie heeft op de tafel geslagen? spelen speelde, speelden
hebbengespeeldDe kinderen hebben vandaag buiten gespeeld.
spreken*sprak, sprakenhebbengesprokenHeb je al met de dokter gesproken?
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipium Voorbeeldzin
staan* stond, stondenhebbengestaan
De huizen in de middeleeuwse stad stonden dicht bij elkaar.
startenstartte, starttenzijn gestart Hij startte met een modern bedrijf.
steken*stak, stakenhebbengestokenDe manager heeft alle verloren voorwerpen in een doos gestoken.
stelen*stal, stalenhebbengestolenIk weet niet wie mijn fiets heeft gestolen.
studerenstudeerde, studeerden
tentoonstellenstelde, stelden tentoon hebbententoongesteldDit schilderij heeft het museum nog nooit tentoongesteld.
hebbengestudeerdHeb jij genoeg gestudeerd voor de test?
thuisblijven*bleef, bleven thuis zijn thuisgeblevenWij zijn het hele weekend thuisgebleven.
uitdelendeelde, deelden uit hebbenuitgedeeldMijn vader heeft al zijn geld aan de kinderen uitgedeeld.
uitkijken*keek, keken uithebbenuitgekekenKeek jij ook uit naar de vakantie?
uitleggenlegde, legde uithebbenuitgelegdDe leerkracht heeft het imperfectum nog niet uitgelegd.
uitnodigennodigde, nodigden uit
uitslapen* sliep, sliepen uit
hebbenuitgenodigdWie hebben jullie voor het feest uitgenodigd?
hebben uitgeslapenOp zondag sliepen wij altijd lang uit. varen*voer, voerenhebben / zijn gevarenWij hebben al veel gevaren. Wij zijn naar Engeland gevaren.
verbeterenverbeterde, verbeterden
PROEFVERSIE©VANIN
verbieden*verbood, verboden
hebbenverbeterdIk nam les en verbeterde mijn kennis van het Nederlands.
hebbenverbodenMijn baas verbood mij om op het werk te roken. verdienenverdiende, verdienden
hebbenverdiendZoveel geld heb ik nog nooit verdiend!
verdwijnen*verdween, verdwenen zijn verdwenenMijn sleutels verdwijnen elke week wel één keer. vergeten*vergat, vergaten zijn vergetenIk ben mijn boek thuis vergeten.
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipium Voorbeeldzin verkopen*verkocht, verkochten
verlagenverlaagde, verlaagden
verminderenverminderde, verminderden
verpakkenverpakte, verpakten
verslikkenverslikte, verslikten
hebbenverkochtIk heb mijn oude fiets verkocht.
hebbenverlaagdDe overheid heeft de btw op kledij verlaagd.
hebbenverminderdZij heeft haar bezoekjes aan haar vriendin verminderd.
hebbenverpakt Wij verpakken onze producten met veel zorg.
hebbenverslikt De oude man verslikt zich gemakkelijk. verstoppenverstopte, verstopten
hebbenverstoptIk heb al mijn juwelen verstopt.
vertellenvertelde, vertelden
vertrekken*vertrok, vertrokken zijn
verzorgenverzorgde, verzorgden
hebbenverteld Vertel mij eens: wat heb je vandaag gedaan?
vertrokkenHij is vertrokken naar het buitenland.
hebbenverzorgdElke morgen verzorgde de verpleger de patiënt. vinden*vond, vondenhebbengevondenHeb jij het hier gemakkelijk gevonden?
vliegen*vloog, vlogenhebben / zijngevlogenMijn moeder heeft nog nooit gevlogen.
Ik ben naar Amerika gevlogen.
vluchtenvluchtte, vluchtten zijn
PROEFVERSIE©VANIN
gevluchtBij ziektes vluchtten de rijken uit de stad.
voelenvoelde, voeldenhebbengevoeldZij voelde zich niet zo goed en ging naar de dokter. wandelenwandelde, wandelden
hebbengewandeldMijn vrouw wandelt graag in de natuur.
weggeven* gaf, gaven weg hebbenweggegevenHij heeft al zijn geld weggegeven. weggooiengooide, gooiden weg hebbenweggegooidWaarom heb je al je kleren weggegooid? werken werkte, werkte hebbengewerktHij werkte in een groentenwinkel.
willen* wou / wilde, wilden hebbengewild
Mijn moeder heeft nooit gewild dat ik emigreerde. winkelenwinkelde, winkelden
hebbengewinkeldHeb je goed gewinkeld vandaag?
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipium Voorbeeldzin zeggen*zei, zeiden hebben gezegd Wat zei de treinconducteur tegen jou?
zien* zag, zagenhebbengezien Ik heb onze leerkracht in de supermarkt gezien.
zijn* was, waren zijn geweestNa een week was hij beter. zitten*zat, zatenhebbengezetenJullie zaten in de bus toen het licht op rood sprong. zorgen zorgde, zorgdenhebben gezorgd Wie heeft voor deze lekkere taart gezorgd? zwemmen*zwom, zwommen hebben / zijngezwommenHeb jij wel eens in de zee gezwommen?
PROEFVERSIE©VANIN
Hoeveel sporters zijn naar de overkant van het kanaal gezwommen?
Ik oefen extra
Thema 1: Hoeveel kost een ticketje?
3 Ik nodig je uit
1 uit − aan / 2 In / 3 over / 4 door / in / 5 van / 6 Rond / 7 naar
4 Reizen door België
1
1rekeningnummer 5 7noordoosten 3 13kilogram 3
2bezichtigen 4 8terugbetalen 5 14schoolagenda 4
3elektriciteit 5 9schilderijen 4 15tevreden 3
4verdieping 3 10huisvuilophaling 5 16stofzuigen 3
5contacteren 4 11verplichting 3 17gezellig 3
6onderverhuren 5 12garantie 3 18overgrootouders 5
3 1 hij brengt – ik breng / 2 eet jij – wij eten / 3 wij genieten – u geniet / 4 jij gaat – ga jij / 5 u hebt – heeft hij / 6 kunt u – ik kan / 7 ik mag – wij mogen / 8 u ontdekt – ontdek jij / 9 hij reist – wij reizen / 10 wij nodigen uit – hij nodigt uit / 11 jij verkoopt – ik verkoop / 12 wij vinden – vind jij / 13 wandelt u – u wandelt / 14 wilt u – wil jij / 15 jij ziet – hij ziet / 16 jij bent – ik ben
Thema 2: In het verkeer
2 Mededelingen op de website
PROEFVERSIE©VANIN
1 Zijn de fietsers aangekomen? / 2 Heeft de politie de fiets afgehaald? / 3 Heeft de fietser met zijn vriend afgesproken? / 4 Heeft de politie water uitgedeeld? / 5 Heeft de politie de hekken klaargezet? / 6 Heeft de fietser goed uitgekeken? / 7 Heeft de fietser een flesje water meegenomen? / 8 Hebben de fietsers zelf de straten opgeruimd? / 9 Heeft de fietser zijn buurvrouw uitgenodigd?
4 Ik wil mijn fiets laten graveren p. 44
1 Wanneer / 2 Hoeveel / 3 Waar / 4 Wie / 5 Wat / 6 Welk / 7 Welke / 8 Wanneer / 9 Welk / 10 Wie / 11 Wat / 12 Waar / 13 Wat / 14 Hoeveel / 15 Hoeveel, Welke
Ik oefen extra
4 Reizen door België
1 Het Weekend Ticket: 1 maakt / 2 geeft / 3 rijd / 4 geldt
2 De Omnipas: 1 neemt / 2 bestelt / 3 vermeldt / 4 mailt / 5 kunt
3 De Multi-pas: 1 reist / 2 geldt / 3 schrijft / 4 vermeldt / 5 Onderbreekt
2 Mededelingen op de website
1 Rode Kruis Vlaanderen / 015 44 33 22 / info@rodekruis.be / info over bloed geven
2 de Vlaamse overheid / 1700 (gratis nummer) / contactformulier op de website / info over de leerplicht
3 de politie / noodnummers: 101, 112 / vul je postcode in op de website / info over vacatures
4 de Europese Unie / 00800 678 910 11 (gratis nummer) / contactformulier op de website / info over de Europese ombudsvrouw
5 de Dienst Vreemdelingenzaken / 02 488 80 00 / infodesk@ibz.fgov.be / info over gezinshereniging
6 Amnesty International Vlaanderen vzw / 02 669 37 37 / onthaal@amnesty-international.be / info over schrijfgroepen
4 Ik wil mijn fiets laten graveren p. 46
PROEFVERSIE©VANIN
1 1 Hoeveel moet ik betalen? / 2 Wanneer is het politiekantoor open? / 3 Waar moet ik naartoe? / 4 Welke papieren zijn niet in orde? / 5 Welk adres moet ik invullen? / 6 Wie heeft een bouwvergunning gevraagd? / 7 Wat moet ik nu doen?
2 1 Waarover gaat de infosessie? / 2 Waarmee kan ik u helpen? / 3 Waarin bent u geïnteresseerd? / 4 Waarop baseert u de klacht? / 5 Waaraan moet ik nog denken? / 6 Waaruit bestaat het bewijs? / 7 Waarlangs loopt het fietspad?
))Voorlopigeversielesmateriaat
Dit is een voorlopige versie van lesmateriaal van Uitgeverij VAN IN, bestemd voor promotionele doeleinden.
Op onze website vind je alle informatie over het boek, de verschijningsplanning, contactinformatie van je accountmanager en nog zoveel meer...
Neem zeker eens een kijkje!
Blijfopdehoogtevan hetlaatstenieuwsvia vanin.be/volwassenenonderwijs
Neem contact opmetjeaccountmanager
Wil je meer informatie over een van onze uitgaven? Heb je suggesties voor ons?
Neem contact op met Asella De Vos; zij maakt graag een afspraak met je om jouw vragen te beantwoorden.
Je kan Asella bereiken elke werkdag behalve maandag.