Nieuw TaalRecht 1.1

Page 1


ben jij?

Taal Recht 1.1

Hoelaatishet? Ikzoekwerk.

Hoelaat ishet?

Wie ben jij? Ik zoek werk. Neemkoekje.een

Hoelaat ishet?

Neem koekje. Hoelaat ishet? Ikzoekwerk.

Ikzoek

Proefversie ©VANIN

Proefversie ©VANIN

Wuyts

Dit leermiddel is onderdeel van de lesmethode Nieuw TaalRecht 1 van Uitgeverij VAN IN. Het is ontwikkeld met de intentie dat iedere leerling zich herkent en thuis voelt in beeld en tekst. Heb je op- of aanmerkingen, dan kun je contact opnemen met Uitgeverij VAN IN.

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.

© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2025

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

Fotocredits

p. xx Foto Lennaert & de Bonski’s ©Koen Bauters/www. bonski.be, p. xx WhatsApp UI ©Sadi-Santos/Shutterstock. com, p. xx Verkeersbord voetgangers ©Thierry Hebbelinck/Shutterstock.com, p. xx Blikje Coca Cola ©Gevorg Simonyan/Shutterstock.com, p. xx Ondergrondse parking Andalusië ©Atapialopez28/Shutterstock.com, p. xx Straatbeeld ©Dean Pictures/Imageselect

Proefversie ©VANIN

Eerste druk 2025

ISBN 978-94-647-0844-8

D/2025/0078/92

Art. 608609/01

NUR 110

Omslagontwerp: Wendy De Haes

Layout: Wendy De Haes

Inhoudsopgave

Aan de slag met Nieuw Taalrecht

Taalportfolio

p. x

p. x

Nederlands in rollen p. x

Thema 1: Welkom p. x

• woordenschat: personalia, tellen tot 10

• grammatica: hebben / zijn, het pronomen singularis, vragen, vraagwoorden, het artikel

• lezen en schrijven: de cursistenkaart, de identiteitskaart

• luisteren en spreken: personalia, vragen en geven

Thema 2: Op bezoek p. x

• woordenschat: eten en drinken, tellen tot 12

• grammatica: presens singularis, het pronomen possesief, conjuncties

• lezen en schrijven: een briefje van de buren, etiketten op drank, wonen in België

• luisteren en spreken: op bezoek, spreken over voorkeuren

Thema 3: Een afspraak

• woordenschat: profielen, het uur, dagen

• grammatica: korte en lange syllabes, vragen, het pronomen pluralis, het negatief

• lezen en schrijven: een profiel, een sms

• luisteren en spreken: hoe laat is het, een afspraak

• woordenschat: schooltaal, adjectieven

p. x

Thema 4: Het huiswerk p. x

• grammatica: instructies, woordvolgorde, het negatief: ook, niet, ook niet, wel

Proefversie ©VANIN

• lezen en schrijven: de agenda, instructies, de dagindeling

• luisteren en spreken: wel of niet, een oordeel geven, hoe laat

Thema 5: Op de fiets

• woordenschat: hobby’s, ambtelijke taal

• grammatica: kunnen, willen, hebben, zijn: singularis en pluralis

• lezen en schrijven: het formulier, een mail sturen, iets leren

• luisteren en spreken: gevoelens, telefoneren

p. x

Thema 6: In de winkel

• woordenschat: kleuren, voorwerpen in de winkel, tellen tot 100

• grammatica: deze / die – dit / dat, het artikel: specifiek, niet specifiek

• lezen en schrijven: winkelen en prijzen

• luisteren en spreken: in de winkel spreken met een verkoper

Thema 7: De boete

• woordenschat: vuilnisophaling, ambtelijke taal

• grammatica: vraagwoorden, presens singularis met ‘u’

• lezen en schrijven: een officiële mail, een factuur, de vuilnisophaling

• luisteren en spreken: telefoneren: informatie vragen

Thema 8: In het interimkantoor

• woordenschat: spellen, mailadres en telefoonnummer, personalia

• grammatica: het pronomen - subject, object, possessief

• lezen en schrijven: werk zoeken, het formulier

• luisteren en spreken: gesprek in het interimkantoor, personalia

Thema 9: Vrijwilligerswerk

• woordenschat: karakteristieken, richting, plaatsen in de stad

• grammatica: interpunctie, het pronomen: herhaling

• lezen en schrijven: de advertentie, de mail: vrijwilligerswerk

• luisteren en spreken: de weg vragen en wijzen

Thema 10: De huisbaas

p. x

p. x

p. x

p. x

p. x

• woordenschat: meubelen, kamers in huis, plaats van dingen, problemen

• grammatica: herhaling positief / negatief

• lezen en schrijven: een sms naar de huisbaas, schrijven over wonen

• luisteren en spreken: telefoneren naar de huisbaas

Grammatica en werkwoorden (verba)

Proefversie ©VANIN

Luisterteksten

Spreekkaarten

Correctiesleutel blauwe oefeningen

p. x

p. x

p. x

p. x

Aan de slag met Nieuw TaalRecht

Wat staat in Nieuw TaalRecht 1.1?

• Taalportfolio

Welke TAALTAKEN moet je afwerken? Hier vind je een overzicht.

• Nederlands in rollen

Wanneer gebruik je Nederlands? Dat kan je hier aanduiden.

• Tien thema’s

Je maakt oefeningen en taaltaken op lezen, schrijven, luisteren en spreken.

• Grammatica en werkwoorden (verba)

Je vindt alle grammatica en werkwoorden samen achteraan.

• Correctiesleutel blauwe oefeningen

De oplossingen van de blauwe oefeningen vind je op het einde van je boek.

• Luisterteksten

Je kan cursisten die het moeilijk hebben ook een keer laten luisteren met de tekst erbij.

Wat vind je binnen elk thema?

• Dit leer ik: een overzicht van de vaardigheden uit het thema.

• 10 titels met:

– telkens in Titel 1 een video met Hassan als introductie van het thema

– oefeningen en taaltaken bij alle basiscompetenties

– een interview met een moedertaalspreker

– leertips om je te helpen de taal te leren

– Het bericht van Hassan met een creatieve schrijfoefening

– Elke dag Nederlands om buiten de school Nederlands te oefenen

Proefversie ©VANIN

• Een overzicht van de nieuwe woorden en grammatica die je in het thema leerde

– Bij de nieuwe woorden is het woordaccent onderstreept.

• Uitspraakoefeningen met:

– gekende woorden uit het thema om te oefenen op klanken en woordaccent

– gesprekszinnen uit het thema om te oefenen op zinsaccent

• Blauwe oefeningen

Met de blauwe oefeningen kan je de grammatica of woordenschat extra oefenen. Wil je een stap verder gaan? Maak dan de gele oefeningen online.

• Een liedje dat bij het thema aansluit

• Ook deze icoontjes helpen je:

Met de VAN IN Plus-app kan je: – audio beluisteren, – filmpjes bekijken, – documenten bekijken, – grammatica uit eerdere thema’s opfrissen, – de spreekkaarten digitaal gebruiken met de flashcards.

Hoe ga je te werk?

Download de gratis app met je smartphone.

Zie je dit icoontje? Open de VAN IN Plus-app en scan de pagina.

Moet je iets opzoeken? Dan zie je dit icoontje: een loep.

+ Hier vind je communicatieve werkvormen om extra te oefenen.

G Oefen je grammatica in? Dan vind je bij deze oefening een G van grammatica.

W Leer je nieuwe woorden? Dan vind je bij deze oefening een W van woorden.

Wil je de nieuwe woorden verder inoefenen?

Dat kan via de Woordtrainer-app.

Die download je op dezelfde manier als de VAN IN Plus-app. Kies voor de cover van dit boek.

Begin de woordjes in te oefenen met de flashcards.

Hoe kan je nog meer oefenen?

Op iDiddit vind je de audio, filmpjes, documenten en extra oefeningen. Alles wat je via de VAN IN Plus-app kan scannen, vind je hier ook.

Proefversie ©VANIN

Mijn lesmateriaal

Het online leerplatform bij Nieuw TaalRecht

Hier vind je de woordenschat en grammatica uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...

Extra materiaal

Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kan je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.

Opdrachten

Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

Resultaten

Wil je weten hoever je al staat met je oefeningen en opdrachten?

Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.

Notities

Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud?

Via je notities kan je ze makkelijk terug oproepen.

Proefversie ©VANIN

Meer weten?

Ga naar www.ididdit.be

Taalportfolio

Naam:

• Dit zijn taaltaken uit je boek.

• Jouw leerkracht zegt welke taken jij moet afwerken.

• Bewaar in je portfolio: – de taaltaken,

– het overzicht van de thema’s met een kruisje bij wat je kan.

• Soms staat in jouw boek een taak met een andere rol. Je mag dan ook die taak kiezen.

• Bij de datum schrijf je wanneer je de taak moet afgeven.

• Rechts geeft de leerkracht je een evaluatie voor die taken.

DatumThema

Taaltaak

1 Wie ben jij? Stel jezelf voor.

1 De cursistenkaart Schrijf over jouw personalia.

1 De klasgenoten Leer je klasgenoten kennen.

1 Alsjeblieft / Dankjewel. Vraag en geef iets.

1 Jouw telefoonnummer Zeg jouw telefoonnummer.

1 Mijn identiteitskaart Lees jouw identiteitskaart.

2 Op bezoek bij een klasgenoot Gebruik juiste zinnen bij een bezoek.

2 Hoe lang?

Vertel hoe lang iemand in België is.

2 Mijn klasgenoot Schrijf over een klasgenoot.

2 In België Vertel hoe je je voelt in België.

2 De uitnodiging Schrijf een briefje met een uitnodiging.

3 Mijn profiel Schrijf over jouw gezinssituatie.

3 Wat doe jij graag? Schrijf wat jij en je klasgenoten graag doen.

3 Het telefoongesprek Maak een afspraak met een klasgenoot.

3 Hoe laat is het? Zeg en vraag hoe laat het is.

Proefversie ©VANIN

3 Dat is jammer Zeg dat je niet komt naar een afspraak.

3 Een sms schrijven Stuur een sms naar de leerkracht en een klasgenoot.

3 Waar is het? Spreek over aankondigingen met het uur.

4 In de boekentas Schrijf een lijstje voor de boekentas.

4 Werken in de klas Gebruik instructies voor in de klas.

4 De agenda van jouw kind Lees de agenda en noteer instructies.

4 Ik ga slapen / ik sta op Vertel over jouw slaapgewoontes.

4 Mijn agenda Vul jouw agenda in.

Evaluatie

DatumThema

4 Ik vind ... Spreek over jouw voorkeuren.

4 Een briefje Lees en bespreek briefjes van school.

5 Hoe gaat het? Vertel aan klasgenoten hoe het met je gaat.

5 Iets leren Zoek een klasgenoot die jou iets kan leren.

5 Informatie vragen Telefoneer en vraag informatie.

5 Het formulier Noteer jouw gegevens op een formulier.

5 Wat wil je leren? Zoek contactgegevens en vraag informatie.

5 De fietsschool Lees de brochure.

6 Iets kopen Onderhandel met een klasgenoot.

6 Een cadeau kopen Converseer in een winkel.

6 Een wens op een kaartje Schrijf een wenskaartje.

7 De vuilniszak Spreek over jouw afval.

7 De boete Lees de documenten.

7 Een telefoontje Telefoneer met de stad over een probleem.

7 De mail Schrijf een mail over een probleem.

7 De factuur Lees en vergelijk facturen.

8 Een gesprek Voer een gesprek in een formele situatie.

8 Gsm-nummer en mailadres Zeg en noteer contactgegevens van klasgenoten

8 Een formulier invullen Noteer gegevens op het formulier van een interimkantoor.

8 Ons land, onze taal Schrijf en vertel over jouw land en taal.

8 Het mailadres / het telefoonnummer Zoek, zeg en noteer contactgegevens van instanties.

9 De advertentie Lees en interpreteer een advertentie.

9 Een mail schrijven Vergelijk twee mails.

9 Een mail sturen Stuur een mail n.a.v. een advertentie.

Proefversie ©VANIN

9 Wie helpt mij? Spreek over mensen die elkaar helpen.

9 Waar is het? Vraag en zeg de weg.

9 Een vrijwilliger in de klas Nodig een vrijwilliger uit.

10 Een mooie kamer Beschrijf een mooie kamer.

10 Een sms naar de huisbaas Stuur een sms naar de huisbaas.

10 Een probleem

Telefoneer met een klacht.

10 Bij mij thuis Vertel over een plaats of een voorwerp.

Nederlands in rollen

Naam:

NL Wanneer gebruik jij Nederlands? Lees wat hier staat. Schrijf een kruisje X. Geef het blad aan je leerkracht.

Rol Ik gebruik Nederlands … X consument in de winkel

vrijetijdsbestederin mijn vrije tijd

opvoeder voor mijn kinderen administratorvoor de administratie werknemer op het werk werkzoekendeomdat ik werk zoek ondernemer op mijn bedrijf student op school communicatorin contacten met mensen

Meer info: taalunieversum.org/inhoud/nt2-beginnersdoelen

Aan deze rollen werd de rol ‘communicator’ toegevoegd. Een communicator vertelt over zijn persoonlijke ervaringen en/of geeft zijn mening over wat in de wereld gebeurt. Hij toont belangstelling voor zijn medemensen. Door middel van zelfexpressie en nieuwsgierigheid legt hij de nodige contacten om zich goed te voelen in de gemeenschap.

Proefversie ©VANIN

Welkom

Dit leer ik.

• Ik geef en vraag persoonlijke informatie.

• Ik vul een cursistenkaart in.

• Ik zeg en vraag een telefoonnummer.

• Ik begrijp de informatie op mijn identiteitskaart.

• Ik geef iets en zeg ‘alsjeblieft’ en ‘dankjewel’.

1 Welkom

1 Hassan komt thuis.

Hij ziet Hilde. Hilde heeft een zware tas.

Hassan helpt Hilde.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Proefversie ©VANIN

Kom binnen.

Dag meneer. Ik heet Hilde.

Ik ben de buurvrouw.

Dag mevrouw. Mijn naam is Hassan.

Ik ben de buurman.

Ik spreek Arabisch. En een beetje Nederlands.

Wablieft? Ik begrijp het niet.

Alsjeblieft.

Dank je.

Dag. Tot ziens.

2 Welkom in de cursus Nederlands

1 Welkom in Europa!

a Kijk naar de video.

b Zeg het correct: Europa / België / Vlaanderen / Brussel / jouw stad.

2 Welkom in België!

Waar is het? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.

VLAANDEREN

Proefversie ©VANIN

Brussel
Brugge
Gent
Leuven
Antwerpen
Hasselt
WALLONIË

3 Welkom in de cursus Nederlands!

Noteer de informatie over de cursus.

Lokaal:

Dagen:

maandagdinsdagwoensdagdonderdagvrijdagzaterdagzondag

3 Aangenaam!

1 Luister naar de leerkrachten en de cursisten. Wie is het? Onderstreep.

Proefversie ©VANIN

de leerkracht / een cursist

2 Schrijf: ben / heet / is.

Wie ben jij? Ik de leerkracht.

Ik een cursist.

Hoe jij? Ik Hassan.

Ik Pei Le.

Mijn naam Yurek.

3 Lees en vul in.

Nederlands Engels Frans Jouw taal

Dag / Hallo Hello Bonjour

Aangenaam Nice to meet youEnchanté

4 Spreek met de leerkracht.

Dag! Hallo!

Ik ben de leerkracht.

Ik heet

Mijn naam is

5 Herhaal

Proefversie ©VANIN

Dag mevrouw. / Dag meneer.

Ik heet . Mijn naam is . Wie ben jij?

Aangenaam!

Ik ben een cursist.

Goeiendag! Ik ben de leerkracht. Dag mevrouw.Dag meneer.

Wie ben jij?

Ik ben een cursist.

Hoe heet jij? Aangenaam!

Ik heet ... Pei Le / Yurek

Mijn naam is ...

Pei Le Ling / Yurek Konwicki.

6 Taaltaak  Wie ben jij? Rol: communicator

Spreek met een klasgenoot.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina X.

4 De cursistenkaart

1 Wie hoor je? spreekt met en met

2 Welke vraag? Trek een lijn.

Hoe heet jij?

Welke taal spreek jij?

Waar woon jij?

Uit welk land kom jij?

geboorteland moedertaal woonplaats naam

3 Schrijf de naam van de klasgenoten: Hassan, Yurek, Pei Le.

Naam:

Moedertaal: Arabisch

Woonplaats: Antwerpen

Geboorteland: Irak

Naam:

Moedertaal: Pools

Woonplaats: Antwerpen

Geboorteland: Polen

Proefversie ©VANIN

Naam:

Moedertaal: Chinees

Woonplaats: Gent

Geboorteland: China

4 Taaltaak  De cursistenkaart Rol: cursist

Schrijf jouw cursistenkaart.

Schrijf Nederlandse woorden.

Naam:

Moedertaal:

Woonplaats:

Geboorteland:

Leertip

Corrigeert de leerkracht een woord?

Schrijf het correcte woord drie keer.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

5

De klasgenoten

1 Vraag en antwoord. Trek een lijn.

Yurek

Hoe heet jij?

Welke taal spreek jij?

Waar woon jij?

Uit welk land kom jij?

Pei Le

Hoe heet jij?

Welke taal spreek jij?

Waar woon jij?

Uit welk land kom jij?

Hassan Hoe heet jij?

Welke taal spreek jij?

Waar woon jij?

Uit welk land kom jij?

Ik heet Yurek.

Ik kom uit Polen.

Proefversie ©VANIN

Ik spreek Pools en een beetje Nederlands.

Ik woon in Antwerpen.

Ik kom uit China.

Ik heet Pei Le.

Ik woon in Gent.

Ik spreek Chinees.

Ik spreek Arabisch en een beetje Nederlands.

Ik kom uit Irak.

Ik woon in Antwerpen.

Ik heet Hassan.

2 Luister nog een keer.

a Welk woord hoor je?

Yurek: Ik woon in Antwerpen.

Hassan: Ik woon in Antwerpen.

Yurek: Ik spreek Pools. Ik spreek een beetje Nederlands.

Hassan: Woon jij in Antwerpen?

Pei Le: Nee, ik woon in Gent.

b Schrijf ‘ook’ in de zin.

1 Ik woon in België. Woon jij in België?

2 Ja , ik woon in België.

3 Ik ben een cursist. Ben jij een cursist?

4 Ja , ik ben een cursist.

c Lees en vul in.

Nederlands Engels Frans Jouw taal ook also, too aussi

3 Luister naar de leerkracht.

Leerkracht: Zeg Yurek, waar woon jij?

Yurek: Wablieft?

Leerkracht: Waar woon jij, Yurek?

Yurek: Ik woon in Antwerpen.

Leerkracht: Uit welk land kom jij, Yurek?

Yurek: Wablieft? Ik begrijp het niet.

Leerkracht: Uit welk land kom jij? Kom je uit Rusland? Kom je uit Polen? Rusland is een land. Polen is ook een land. Begrijp je het?

Yurek: Ja, ik begrijp het. Ik kom uit Polen.

4 Welke smiley? Schrijf 1 / 2 / 3 / 4, zoals in het voorbeeld.

Proefversie ©VANIN

1 Begrijp je het? 2 Ik begrijp het niet. 3 Ik begrijp het. 4 Wablieft?

5 Herhaal

Welke taal spreek jij?

Ik spreek ... Arabisch. Ik spreek ook een beetje Nederlands.

Waar woon jij?

Ik woon in ... Antwerpen.

Woon jij ook in ... Gent?

Ja, ik woon ook in ... Gent

Nee, ik woon in ... Brussel

Proefversie ©VANIN

Kom jij ook uit ... Polen?

Ja, ik kom ook uit ... Polen.

Nee, ik kom uit China

Uit welk land kom jij?

Ik kom uit ... Irak

Begrijp je het?

Ja, ik begrijp het.

Nee, ik begrijp het niet.

Wablieft?

6 Taaltaak  De klasgenoten Rol: communicator a Spreek met een klasgenoot. Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Ja, ik begrijp het.

Wablieft?

Begrijp je het?

Nee, ik begrijp het niet.

b Vul dan de cursistenkaarten van je klasgenoten in.

Klasgenoot 1

Naam:

Moedertaal:

Woonplaats:

Geboorteland:

Klasgenoot 2

Naam:

Moedertaal:

Woonplaats:

Geboorteland:

Klasgenoot 3

Naam:

Moedertaal:

Woonplaats:

Geboorteland:

Klasgenoot 4

Naam:

Moedertaal:

Woonplaats:

Proefversie ©VANIN

Geboorteland:

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina X.

Tip

Je naam spellen en het alfabet leer je in thema 8. Hoor je graag al een liedje over het alfabet? Luister dan naar dit alfabetlied.

7 Schrijf op de kaart.

a Schrijf de naam van de leerkracht op het label.

b Schrijf jouw naam en jouw land op het label.

c Schrijf de naam en het land van de vier klasgenoten.

d Heb je een grote kaart?

Hang de kaart aan de muur in de klas en schrijf alle namen, landen en talen.

NAAM LEERKRACHT:

LAND: België

JOUW NAAM:

LAND:

Proefversie ©VANIN

KLASGENOOT 1 :

LAND:

KLASGENOOT 3:

LAND:

KLASGENOOT 2:

LAND:

KLASGENOOT 4:

LAND:

1 Wat hoor je? JA of NEE?

Ik ben Hassan.

Dit is mijn klasgenoot Pei Le.

Ben jij een vrouw, Pei Le? JA / NEE

Is jouw moedertaal Chinees, Pei Le? JA / NEE

Ik ben Hassan.

Dit is mijn klasgenoot Yurek.

Ben jij een vrouw, Yurek? JA / NEE

Is jouw moedertaal Russisch, Yurek? JA / NEE

2 Hoe is het in jouw taal? JA = NEE =

3 JA of NEE? Omcirkel.

Ben jij een vrouw? JA / NEE

Proefversie ©VANIN

Ben jij een man? JA / NEE

Ben jij de leerkracht? JA / NEE

Is jouw moedertaal Russisch? JA / NEE

Is jouw moedertaal Frans? JA / NEE

Spreek jij een beetje Nederlands? JA / NEE

Is de leerkracht een man? JA / NEE

Is de leerkracht een vrouw? JA / NEE

4 Lees samen met een klasgenoot.

Hilde de buurvrouw

–Ben jij mijn buurman?

Hassan de buurman Billie de hond

–Ja. Ik ben Hassan. Mijn naam is Hassan Sadiq. En jij bent mijn buurvrouw!

–Ja, ik ben Hilde. Ik ben jouw buurvrouw.

–Is dit jouw hond?

–Ja, dit is mijn hond, Billie.

5 Schrijf: BEN / BENT / IS.

– jij mijn buurman?

–Ja. Ik Hassan.

Mijn naam Hassan Sadiq.

En jij mijn buurvrouw!

–Ja, ik Hilde. Ik jouw buurvrouw.

– dit jouw hond?

–Ja, dit mijn hond, Billie.

Kijk en controleer.

6 Schrijf: IK – MIJN / JIJ – JOUW.

–Ben buurman?

–Ja. ben Hassan.

Proefversie ©VANIN

G ben – bent – is

Ik ben Hassan.

Jij bent Pei Le. Ben jij Pei Le? Mijn moedertaal is Chinees.

naam is Hassan Sadiq. En bent buurvrouw!

–Ja, ben Hilde. ben buurvrouw.

–Is dit hond?

–Ja, dit is hond, Billie.

Kijk en controleer.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina X.

ik – mijn / jij – jouw

Ik heet Hassan.

Mijn naam is Hassan.

Wie ben jij?

Wat is jouw naam?

jij – jouw = je

Wie ben je?

Wat is je naam?

1 Luister. Wie heeft het? Trek een lijn.

Hassan het boek

Yurek de pen

Pei Le de zakdoek

2 Vul in.

1 Ik een boek.

2 jij een boek?

3 Jij een boek.

4 Pei Le een boek.

3 Vul in.

1 Pei Le heeft een boek. heeft een boek.

2 Hassan heeft een zakdoek. heeft een zakdoek.

Proefversie ©VANIN

4 Vul in.

1 Heb jij een boek?

–Ja, ik heb boek.

–Nee, ik heb boek.

2 Heb jij een pen?

–Ja, ik heb pen.

–Nee, ik heb pen.

3 Heb jij een zakdoek?

–Ja, ik heb zakdoek.

–Nee, ik heb zakdoek.

G heb – hebt – heeft

Ik heb een pen.

Heb jij een pen?

Jij hebt een pen. Hij / zij heeft een pen.

G hij – zij

Pei Le heeft een pen.

Zij heeft een pen. Yurek heeft een pen. Hij heeft een pen.

G ja – nee / een – geen

Heb jij een pen?

– Ja, ik heb een pen.

– Nee, ik heb geen pen.

5 Wat heb jij? Omcirkel en vul de zinnen aan.

het potloodde sleutelde eurode gsmde donut JA / NEEJA / NEEJA / NEEJA / NEEJA / NEE

Ik heb een en een . Ik heb geen en geen

6 ‘De’, ‘het’ of ‘een’?

a Welk het-woord is het? Zoek op. Schrijf het woord bij de juiste foto.

b Lees het kader. Vul in: de / het / een.

1 Zij heeft boek. boek heet Nieuw TaalRecht.

2 Yurek is naam. Yurek is naam van de man.

3 Polen is land. land heet Polen.

4 Zij heeft hond. hond heet Billie.

Proefversie ©VANIN

5 Zij heeft kind. kind heet Mohamed.

6 Hoe heet leerkracht? leerkracht heet Wim Peeters.

7 Is jouw leerkracht man? Is jouw leerkracht vrouw?

G • een = niet specifiek voorbeeld:

Ik heb een gsm. Ik heb een potlood. • de / het = specifiek voorbeeld: De gsm is mijn gsm. Het potlood is mijn potlood.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

7 Wat heb jij nog in jouw tas? Teken het en zoek het op!

8 Werk samen met drie klasgenoten.

Wat zit in de tas van jouw klasgenoot?

Teken en schrijf één ding.

Schrijf de naam.

De tas van de leerkracht De tas van De tas van De tas van de portefeuille

9 Herhaal

Proefversie ©VANIN

Heb jij een boek? Ja, ik heb een boek. Mag ik jouw boek? Alsjeblieft, mijn boek. Dankjewel.

Heb jij een pen? Nee, ik heb geen pen. Yurek ... heeft een pen.

Hassan ... mag ik jouw zakdoek? Ja. Alsjeblieft, mijn zakdoek. Dankjewel.

10 Taaltaak  Alsjeblieft. / Dankjewel.

Spreek met je klasgenoot.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Mag ik jouw sleutels?

Rol: communicator

Alsjeblieft, mijn sleutels.

Dankjewel.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

8 De school van Hassan

1 Hoe zeg je het?

012345678910 nulééntweedrieviervijf zes zevenachtnegentien

Doe je boek dicht. Tel van 0 tot 10.

2 Wat is correct? Zet een kruisje X .

Het telefoonnummer

Proefversie ©VANIN

Tip

In thema 2 en 6 leer je tellen van 1 tot 100.

3 Maak de A/B oefening met een klasgenoot.

Jij bent klasgenoot A of klasgenoot B.

Leg een blad op A of B.

Lees het gele vak.

Zeg het telefoonnummer.

Controleer je klasgenoot.

Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.

Klasgenoot A Klasgenoot B

Alarmnummer Europa 112

Info Vlaanderen 1207 één twee nul zeven

Stad Hasselt 011 23 90 11

Card Stop 070 344 344 nul zeven nul drie vier vier drie vier vier

Politie Antwerpen 0800 12312

Politie Brussel 02 279 77 11 nul twee twee zeven negen zeven zeven één één

Toerisme Amsterdam 020 625 28 69

Bibliotheek Gent 09 266 70 00 nul negen twee zes zes zeven nul nul nul

Helpdesk Fluvius 078 35 35 34

Museum Oostende 059 50 81 18 nul vijf negen vijf nul acht één één acht

Alarmnummer Europa 112 één één twee

Info Vlaanderen 1207

Stad Hasselt 011 23 90 11 nul één één twee drie negen nul één één

Card Stop 070 344 344

Politie Antwerpen 0800 12312 nul acht nul nul één twee drie één twee

4

Politie Brussel 02 279 77 11

Toerisme Amsterdam 020 625 28 69 nul twee nul zes twee vijf twee acht zes negen

Bibliotheek Gent 09 266 70 00

Helpdesk Fluvius 078 35 35 34 nul zeven acht drie vijf drie vijf drie vier

Museum Oostende 059 50 81 18

Taaltaak  Jouw telefoonnummer  Rol: communicator

Zeg jouw telefoonnummer aan de leerkracht.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

Proefversie ©VANIN

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

bio posts contact

Mijn leven in België

Ik ben Hassan, Hassan Sadiq.

Ik kom uit Irak.

Ik woon in België.

België is een klein land. België is in Europa.

Mijn buurvrouw spreekt Nederlands en een beetje Antwerps.

Nederlands is moeilijk.

Spreken is moeilijk.

Luisteren is gemakkelijk.

Schrijven is moeilijk.

Lezen is gemakkelijk.

Ik krijg hoofdpijn van Nederlands.

2 Wie ben jij? Wat is moeilijk?

bio posts contact

Proefversie ©VANIN

• Ik ben ...

• ... is moeilijk.

DOOR HASSAN

10 Elke dag Nederlands

Taaltaak  Mijn identiteitskaart

1 Neem jouw identiteitskaart.

Kijk en trek een lijn, zoals in het voorbeeld.

Naam

Voornamen

Geslacht

Geboorteplaats en -datum

Nationaliteit

Kaartnr.

Geldig van – tot

Handtekening van de houder

Identificatienummer van het rijksregister

2 En jij?

Sadiq

Rol: administrator

90.02.12-555.36

594-5528954-84

Proefversie ©VANIN

Bagdad 12 FEBR 1990

Hassan 09.12.2025 – 09.12.2035

Irakees

Naam

Voornamen

Geslacht

Geboorteplaats en -datum

Nationaliteit

Kaartnr.

Geldig van – tot

Handtekening van de houder

Identificatienummer van het rijksregister

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Welkom!

Hallo! Goeiendag!

Wie ben jij?

Hoe heet jij?

Ik heet ... Mijn naam is ...

Dag mevrouw. Dag meneer.

Aangenaam!

Wablieft?

Begrijp je het?

Ja, ik begrijp het.

Nee, ik begrijp het niet.

Nieuwe woorden

Europa / België / Vlaanderen / Brussel

Wie ben jij?

het kind – de kinderen de man – de mannen de buurman de vrouw – de vrouwen de buurvrouw de klasgenoot – de klasgenoten de leerkracht – de leerkrachten de naam – namen

het land – de landen de woonplaats de moedertaal het Nederlands

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Welke taal spreek jij?

Ik spreek ... en een beetje Nederlands.

Ik spreek ook een beetje Nederlands.

Waar woon jij?

Ik woon in ... / Ik woon ook in ...

Uit welk land kom jij?

Ik kom uit ... / Ik kom ook uit ...

Mag ik jouw ...?

Alsjeblieft, mijn ...

Dankjewel!

Proefversie ©VANIN

Voorwerpen het boek – de boeken de donut – de donuts de euro – de euro’s de gsm – de gsm’s de identiteitskaart – de identiteitskaarten de portefeuille – de portefeuilles het potlood – de potloden de sleutel – de sleutels de tas – de tassen de zakdoek – de zakdoeken

Adjectieven gemakkelijk ↔ moeilijk klein ↔ groot

Het telefoonnummer 0 nul 1 één 2 twee 3 drie

Werkwoorden

4 vier 5 vijf

6 zes

7 zeven 8 acht 9 negen 10 tien

begrijpen Ik begrijp het niet. heten Ik heet Hassan. komen uit Ik kom uit Irak. krijgen Ik krijg hoofdpijn. lezen Ik lees Nederlands. luisteren Ik luister naar muziek. schrijven Ik schrijf mijn naam op de kaart. spreken Ik spreek Arabisch. wonen Ik woon in Antwerpen.

Preposities op Schrijf op de kaart. in Wat zit in de tas?

uit Ik kom uit China. naar Luister naar de conversatie. in Zij woont in Gent.

Pronomina

ik – mijn naam / jij – jouw naam

Ik heet Pei Le. Mijn naam is Pei Le.

Jij heet Hassan. Jouw naam is Hassan.

de vrouw – zij / de man – hij

Pei Le is een vrouw. Zij heet Pei Le.

Yurek is een man. Hij heet Yurek.

Werkwoorden

ik ben – jij bent – ben jij – hij is – zij is

Ik ben een Belg. Jij bent een Belg.

Ben jij een Belg?

Hij is een Belg. Zij is een Belg.

ik heb – jij hebt – heb jij – hij heeft – zij heeft

Ik heb een hond. Jij hebt een hond.

Heb jij een hond?

Hij heeft een hond. Zij heeft een hond.

Kleine woorden

ook Ik spreek ook een beetje Nederlands.

een Yurek heeft een hond.

geen Pei Le heeft geen hond.

een Yurek heeft een hond. de De hond heet Waf.

een Yurek heeft ook een boek. het Het boek heet Nieuw TaalRecht.

JA / NEE-vragen

Ben jij mijn buurvrouw?

Ja, ik ben jouw buurvrouw.

Is jouw moedertaal Chinees?

Nee, mijn moedertaal is Pools.

Wie? Waar? Welke? Wat?

Wie ben jij? Ik ben Hassan.

Waar woon jij? Ik woon in Antwerpen.

Welke taal spreek jij? Ik spreek Arabisch.

Proefversie ©VANIN

Wat zit in de tas? Sleutels.

Uitspraakoefeningen

1 E/EE – Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

2 Onderstreep het woordaccent.

1 België

2 de buurvrouw

3 Europa 4 gemakkelijk

5 de identiteitskaart

6 de klasgenoot

7 de moedertaal

8 de portefeuille

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

(kort)

l...k-ker X ik spr...k de l...r-kracht w...l-ke de B...lg ik h...t

de p...r-tefeuille

z...s

t...t ziens welk...m

ik b...n

ik k...m

9 de sleutel

10 de zakdoek

Proefversie ©VANIN

t...ien

ik sp...eek

het appa...tement lekke... de t...as de g...sm ik beg...p

(lang)

j... X de sl...-tel

v...f

ik begr...p de d...r de ...-ro

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Goeiendag!

Dank je.

Wablieft?

Welkom.

Lekker.

Alsjeblieft.

Begrijp je het?

Ik begrijp het.

Ik begrijp het niet.

Proefversie ©VANIN

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

3 Aangenaam!

1 Welk werkwoord? Vul in: ben / heet / is.

–Hallo. Ik de leerkracht.

–Ik Wim. Mijn naam Wim Peters. Wie jij?

–Ik een cursist.

–Hoe jij?

–Ik Ahmed.

–Aangenaam!

2 Welk woord? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.

1 ...

2 Ik ben de ...

3 Mijn ... is Wim Peters.

4 Ik heet Ahmed. Ik ben een ...

5

4 De cursistenkaart

Zeg of schrijf de vraag en het antwoord.

1 naam:

2 moedertaal:

3 woonplaats:

4 geboorteland:

5 De klasgenoten

1 Vul in: en / een / in / ook / uit.

Proefversie ©VANIN

–Dag Pei Le. welk land kom jij?

–China.

– Waar woon jij?

– Ik woon Brussel.

–Welke taal spreek jij?

–Ik spreek Chinees Frans.

–Spreek je beetje Nederlands?

–Ja, ik spreek een beetje Nederlands.

Aangenaam. cursist. Dag. leerkracht. naam

2 Schrijf het vraagwoord.

1 ben jij? – Ik ben een cursist.

2 heet jij? – Ik heet Hassan.

3 taal spreek jij? – Ik spreek Arabisch.

4 Uit land kom jij? – Ik kom uit Irak.

5 woon jij? – Ik woon in Antwerpen.

3 Schrijf het werkwoord.

1 Ik Hassan.

2 Ik Arabisch.

3 Ik uit Irak.

4 Ik in Antwerpen.

5 je het? – Ja.

4 Vul in.

Begrijp je ?

– , ik begrijp het niet.

– , ik begrijp het.

6 Ja of nee?

1 Vul in: ik / mijn.

1 ben een cursist Nederlands.

2 naam is Yurek.

3 Pools is moedertaal.

4 woon in Antwerpen.

2 Vul in: jij / jouw.

1 Wie ben ?

2 Hoe heet ?

Proefversie ©VANIN

3 Wat is moedertaal?

4 Spreek ook Nederlands?

5 Is leerkracht een man?

3 Vul in: ben / bent / is.

1 Jij een cursist Nederlands.

2 jij ook een leerkracht?

3 jij een leerkracht Chinees?

4 Chinees jouw moedertaal?

5 Chinees een taal uit China.

7 Alsjeblieft. Dankjewel!

1 Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.

1 ik

2 jij

3 een

4 ja

geen

2 Kijk naar de foto en vul in: een / geen.

1 Zij heeft potlood.

2 Zij heeft sleutel.

3 Zij heeft gsm.

4 Zij heeft euro.

5 Zij heeft donut.

6 Zij heeft pen.

7 Zij heeft boek.

8 Zij heeft zakdoek.

3 Vul in: heb / hebt / heeft.

1 Hassan geen sleutel.

2 jij een zakdoek?

3 Jij een potlood.

4 Pei Le een gsm.

5 Ik geen boek.

6 jij een euro?

7 Zij geen pen.

8 Hij een donut.

4 Vul in: de / een / het.

1 Marie is cursist. Zij komt uit België.

3 België is land van Marie.

4 Heeft Marie kind?

5 Ja. kind van Marie heet Eva.

6 Heeft Marie hond?

7 Ja, hond van Marie heet Waf!

8 En hoe heet boek van Marie?

Proefversie ©VANIN

9 boek van Marie heet Nieuw TaalRecht

8 De school van Hassan

Proefversie ©VANIN

1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul de woorden in.

IK KOM UIT EEN LAND

Ik kom uit Irak, Afghanistan, uit Bulgarije of uit Turkije, Marokko, China en Japan, uit Libanon of Pakistan.

Ik kom uit een land, ik kom uit een land ver van hier.

Ik kom uit een (1) ver van hier.

Het is wel fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet pijn.

Congo, Ghana, Kazachstan, ik kom uit Roemenië of (2) Tunesië, Tsjechië, Thailand of Soedan, Egypte, Rusland of Iran.

2 Uit welk land kom jij?

Ik kom uit een land, ik kom uit een land ver van hier.

Ik kom uit een land ver van (3) .

Het is wel fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet pijn.

Syrië, India, Bangladesh, ik kom uit Albanië, of uit Somalië, Chili, Polen en Tibet.

Alle landen A tot Z.

Ik kom uit een land, ik (4) uit een land ver van hier.

Ik kom uit een land ver van hier.

Het is wel fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet pijn.

Ja, het is fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet (5)

Omcirkel jouw land of schrijf jouw land hier:

3 Welke taal / talen spreken de mensen in jouw land?

4 Welke nationaliteit hebben de mensen in jouw land?

Proefversie ©VANIN

5 Juist of fout? Zet een kruisje X.

JuistFout

De zanger komt uit België. De zanger komt uit een ander land.

De zanger vindt het fijn in België.

De zanger denkt aan zijn land.

Leertip

De liedjes in dit boek zijn van de Bonski’s. Lees meer op www.bonski.be!

Op bezoek

Dit leer ik.

• Ik lees en begrijp een briefje met een uitnodiging.

• Ik zeg correcte zinnen bij een bezoek.

• Ik lees de namen voor eten en drinken op een verpakking.

• Ik vertel wat ik graag eet en drink.

• Ik zeg hoelang ik in België woon.

• Ik vertel waarom ik graag in België woon en wat ik mis.

• Ik schrijf over een klasgenoot.

1 Koffie en koekjes

1 Hassan gaat bij Hilde op bezoek.

Hij heeft een cadeau bij.

Ze drinken koffie.

Ze eten koekjes.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Alsjeblieft.

Dank je.

Welkom. Kom binnen en ga zitten.

Wil je een kopje koffie of thee?

Koffie alsjeblieft.

Wil je melk?

Nee dank je.

Proefversie ©VANIN

Wil je suiker?

Ja, graag.

Neem een koekje.

Lekker!

Uit welk land kom jij?

Ik kom uit Irak.

Hoelang woon jij in België?

Ik woon 50 jaar in België.

Dat is lang!

2 In de brievenbus

Wie schrijft de brief? Kies:

1 politiecommissaris H. Heerens

2 de buurvrouw

3 de postbode

4 mevrouw Muller, Stad Gent

Wij hebben een pakket voor u.

Neem contact op met de klantendienst.

Met vriendelijke groet,

Hierbij een boete van € 96 voor nachtlawaai.

Betaal de boete binnen 10 dagen.

3 Een briefje van Hilde

Proefversie ©VANIN

Beste

Jouw identiteitskaart ligt klaar. Jij mag hem komen halen.

Dag Hassan

Wil jij een kopje koffie met mij drinken?

Jij bent welkom.

Voor Hassan

Dag Hassan

Wil jij een kopje koffie met mij drinken?

Jij bent welkom.

Van jouw buurvrouw, Hilde

4

1 Lees het briefje.

Het briefje is van .

Het briefje is voor

Hassan gaat een kopje drinken.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

2 Hoe zeg jij WELKOM in jouw taal?

Welkom! =

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

Op bezoek

1 Luister en onderstreep.

Hassan is de buurman / buurvrouw

Hilde is de buurman / buurvrouw.

Hassan wil koffie / thee.

Proefversie ©VANIN

Hassan wil melk / suiker / een koekje.

2 Schrijf het nummer.

1 Kom binnen.

2 Ga zitten.

3 Ja graag.

4 Nee, dank je.

5 Lekker!

3 Werk samen met een klasgenoot.

Lees het gesprek.

Ga van 1 naar 11.

Vul in: ...

Wissel dan van rol.

Jij gaat op bezoek

1 Dag. Ik ben jouw buurman / buurvrouw.

3 Dank je.

5 Koffie alsjeblieft.

7 Nee, dank je.

9 Ja, graag.

11 Lekker! Dank je.

Jij gaat op bezoek

1 Dag. Ik ben jouw ...

3 ... je.

5 Koffie ...

7 ..., dank je.

9 ..., graag.

11 Lekker. ...

Jij krijgt bezoek

2 Welkom. Kom binnen en ga zitten.

4 Wil je koffie of thee?

6 Wil je melk?

8 Wil je suiker?

10 Neem een koekje.

Proefversie ©VANIN

Jij krijgt bezoek

2 Welkom. Kom ... en ga …

4 Wil je ... of ...?

6 ... je melk?

8 Wil je ...?

10 Neem ...

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

Leertip

Lees het gesprek thuis nog een keer hardop. Hardop lezen is een goede oefening.

5 Lekker

1 Wat is om te drinken? Onderstreep het woord.

koffie

100 % Arabica gemalen

Morocco muntthee biologisch

ZUIVEL van bij ons halfvolle melk

water zacht parelend fruitsap op basis van sinaasappel geen suiker toegevoegd

2 Wat eet je bij de koffie? Zoek het op. de appel / het broodje / de dadel / het koekje / het snoepje / de vijg

Belgisch speciaal bier

het snoepje de het het de de

3 Iets graag eten en drinken. Zoek het op. Vul het in.

a Ik drink graag en Ik eet graag en .

Proefversie ©VANIN

b Spreek met drie klasgenoten.

• Wat drink jij graag?

• Wat eet jij graag?

Klasgenoot 1 Klasgenoot 2 Klasgenoot 3

Naam: drinkt graag eet graag

4 Schrijf een zin.

voorbeeld: Ik eet graag een hamburger.

Marina eet ook graag een hamburger.

Ik drink graag melk.

Patrick drinkt ook graag melk.

Ik eet graag

Ik drink graag

5 Schrijf: of / ook / en.

Kom binnen ga zitten.

Wil je koffie thee?

eet ook graag

drinkt ook graag

G eten

ik eet / jij eet / eet jij / Marina eet

drinken

ik drink / jij drinkt / drink jij / Patrick drinkt

Hassan drinkt graag koffie. Hilde drinkt graag koffie.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

6 Herhaal

Proefversie

Dag. Ik ben jouw ... buurman / buurvrouw.

©VANIN

Welkom. Kom binnen en ga zitten.

Wat drink jij graag?

Ik drink graag ... koffie, thee, water, sap, bier.

Wil je suiker? Ja, graag.

7 Taaltaak  Op bezoek bij een klasgenoot

Spreek met een klasgenoot.

Ga op bezoek bij je klasgenoot. Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Wat eet jij graag?

Ik eet graag ... een koekje, een broodje, een appel, een vijg, een snoepje, een dadel.

Wil je koffie of thee?

Koffie graag.

Wil je melk?

Nee, dank je.

Neem een koekje. Lekker, dank je.

Rol: communicator

6 In België

1 Luister.

Hoelang woont Hassan in België?

Hij woont ... één / twee / drie / vier / vijf / zes / zeven / acht / negen / tien / elf / twaalf maanden in België.

Hoelang woont Hilde in België?

Zij woont ... tien / twintig / dertig / veertig / vijftig / zestig / zeventig / tachtig / negentig / honderd jaar in België.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

2 Studeer

Getallen 1 – 12

Getallen 10 – 100 1één7zeven10tien60zestig 2twee8acht20twintig70zeventig 3drie9negen30dertig80tachtig 4vier10tien40veertig90negentig 5vijf11elf 50vijftig100honderd 6 zes 12twaalf

Tijd de dag / de dagen de maand / de maanden het jaar / de jaren

3 Hoelang woon jij in België? Vul in.

Leertip

In thema 6 leer je alle getallen.

Ik woon maanden in België. Dat is niet lang.

Ik woon jaar en maanden in België. Dat is lang.

Proefversie ©VANIN

4 Taaltaak  Hoe lang? Rol: communicator

Spreek met je klasgenoot.

Spreek met één man en één vrouw.

Hoelang woon jij in België?

Vertel dan aan de klas.

• Dit is mijn klasgenoot

Hij woont in België.

Dat is niet lang. / Dat is lang.

• Dit is mijn klasgenoot

Zij woont in België.

Dat is niet lang. / Dat is lang.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

5 Maak een lange rij in de klas.

• Wie woont nog niet lang in België? Sta op plaats 1.

• Wie woont een beetje langer in België? Sta op plaats 2.

• Wie woont lang in België? Sta op plaats 3.

• Enzovoort.

7 De klasgenoten

1 Luister en lees.

Proefversie ©VANIN

Ik ben Hassan.

Dit is mijn klasgenoot. Zijn naam is Yurek. Ik woon in Antwerpen. Hij woont ook in Antwerpen. Hij spreekt Pools en ook een beetje Nederlands.

Hij komt uit Polen.

Hij is vriendelijk. Hij zegt ‘dag’.

En dit is mijn klasgenoot Pei Le.

Zij komt uit China.

Haar moedertaal is Chinees.

Zij woont in Gent.

Haar appartement is in het centrum van Gent.

Zij is vriendelijk. Zij zegt ‘hallo’.

Adjectieven: positief en negatief positief negatief

gemakkelijk niet gemakkelijk klein niet klein moeilijk niet moeilijk lang niet lang lekker niet lekker vriendelijk niet vriendelijk

2 Onderstreep.

1 De leerkracht zegt ‘hallo’. Dat is vriendelijk / niet vriendelijk

2 Eet jij graag koekjes? Ja, koekjes zijn lekker / niet lekker.

3 Zij woont vijf dagen in België. Dat is lang / niet lang.

4 Is Nederlands gemakkelijk? Nee, Nederlands is gemakkelijk / niet gemakkelijk.

5 Is Nederlands moeilijk? Ja, Nederlands is moeilijk / niet moeilijk

6 Is België een klein land? Ja, België is klein / niet klein

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

ikjij / jehij zij mijn jouwzijn haar

3 Zeg de zin correct.

Vul in: ZIJ / HAAR – HIJ / ZIJN.

voorbeeld: Dit is Pei Le. Zij spreekt Chinees.

• vriendin spreekt ook Chinees.

• Dit is Yurek. komt uit Polen.

• woont in Antwerpen.

• appartement is in het centrum.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Proefversie ©VANIN

4

Maak de A/B oefening met een klasgenoot.

Jij bent klasgenoot A of klasgenoot B.

Leg een blad op A of B.

Lees het gele vak.

Controleer je klasgenoot.

Wissel dan van rol.

Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.

Klasgenoot A Klasgenoot B

Pei Le komt uit China. ... woont één jaar en acht maanden in België.

Pei Le woont graag in België. Haar collega John is vriendelijk.

Pei Le komt uit China.

Zij woont één jaar en acht maanden in België.

Pei Le woont graag in België. ... collega John is vriendelijk. ... zegt: ‘goedemorgen’.

De buurvrouw van Pei Le is ook vriendelijk.

Zij zegt ook ‘goedemorgen’.

Pei Le woont in een appartement.

... appartement is in Gent.

De familie van Pei Le woont niet in Gent.

Haar familie woont in Beijing.

Dit is Yurek. ... komt uit Polen.

Hij woont niet lang in België.

Hij zegt: ‘goedemorgen’.

De buurvrouw van Pei Le is ook vriendelijk. ... zegt ook ‘goedemorgen’.

Pei Le woont in een appartement.

Haar appartement is in Gent.

De familie van Pei Le woont niet in Gent. ... familie woont in Beijing.

Dit is Yurek.

Hij komt uit Polen.

... woont niet lang in België. ... moedertaal is Pools.

Zijn moedertaal is Pools.

Hij komt graag naar de Nederlandse les. ... komt graag naar de Nederlandse les.

ik spreek ik woon ik zeg ik ben ik heb jij / je spreekt jij / je woont jij / je zegt jij / je bent jij / je hebt spreek jij / je? woon jij / je? zeg jij? ben jij / je? heb jij / je? hij spreekt hij woont hij zegt hij is hij heeft zij / ze spreekt zij / ze woont zij zegt zij is zij heeft

Proefversie ©VANIN

5 Vul het werkwoord in.

voorbeeld: Dit is de leerkracht. Zij spreekt Nederlands.

• Zij ook een beetje Arabisch.

• Dit is de directeur. Hij uit Amerika.

• Hij in Brussel.

• Zijn appartement in het centrum.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

6 Maak de A/B oefening met een klasgenoot.

Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.

Klasgenoot A

Pei Le ... uit China.

Zij ... één jaar en acht maanden in België.

Pei Le woont graag in België.

Haar collega John is vriendelijk.

Hij ...: ‘goeiendag’.

De buurvrouw van Pei Le is ook vriendelijk.

Zij zegt ook ‘goeiendag’.

Pei Le ... in een appartement.

Haar appartement ... in Gent.

De familie van Pei Le woont niet in Gent.

Haar familie woont in Beijing.

Dit ... Yurek.

Hij ... uit Polen.

Hij woont niet lang in België.

Zijn moedertaal ... Pools.

Hij komt graag naar de Nederlandse les.

7 Herhaal

Klasgenoot B

Pei Le komt uit China.

Zij woont één jaar en acht maanden in België.

Pei Le ... graag in België.

Haar collega John ... vriendelijk.

Hij zegt: ‘goeiendag’.

De buurvrouw van Pei Le ... ook vriendelijk.

Zij ... ook ‘goeiendag’.

Proefversie ©VANIN

Pei Le woont in een appartement.

Haar appartement is in Gent.

De familie van Pei Le ... niet in Gent.

Haar familie ... in Beijing.

Dit is Yurek.

Hij komt uit Polen.

Hij ... niet lang in België.

Zijn moedertaal is Pools.

Hij ... graag naar de Nederlandse les.

Dit is mijn klasgenoot Yurek.

Hij komt uit Polen.

Hij woont drie maanden in België.

Dat is niet lang.

Dit is mijn klasgenoot Pei Le

Zij komt uit China

Zij woont één jaar en acht maanden in België.

Dat is lang.

Yurek woont in Antwerpen

Zijn appartement is in het centrum

Pei Le woont in Gent.

Haar appartement is ook in het centrum.

Yurek komt graag naar de school.

Hij spreekt een beetje Nederlands.

Pei Le komt ook graag naar school.

Zij spreekt ook een beetje Nederlands.

8 Taaltaak  Mijn klasgenoot Rol: communicator

Schrijf over een klasgenoot.

Gebruik de schrijfkaart op pagina xx.

naam:

8 Ik woon graag in België

1 Luister. Zoek de moeilijke woorden op. Schrijf een kruisje X.

Pei Le zegt:

Ik woon graag in België, want ik ga naar school. mijn collega is vriendelijk. ik heb werk.

Ik woon graag in België, maar ik mis mijn familie.  mijn buurvrouw is niet vriendelijk. ik heb geen werk.

2 Welk werkwoord zet je? Trek een lijn. naar school vriendelijk (geen) werk je familie

Proefversie ©VANIN

hebben zijn gaan missen

3 Lees en vul in.

Nederlands Engels Frans Jouw taal maar but mais want because parce que ... want ik mis mijn familie. ... because I miss my family. ... parce que ma famille me manque.

4 Studeer

Gaan

Ik ga / jij gaat, ga jij / hij gaat / zij gaat

5 Schrijf extra woorden. Zoek ze op. Spreek met je klasgenoten.

Zij heeft werk. Wat heb jij?

Zij is vriendelijk. Hoe ben jij?

Zij gaat naar school. Waar ga jij?

Zij mist haar familie. Wie / wat mis jij?

6 Kijk naar de video.

Wie woont graag in België? Waarom?

Wie woont niet graag in België? Waarom?

7 Herhaal

Proefversie ©VANIN

Woon jij graag in België?

Ja, ik woon graag in België want ... ik ga naar school.

Woon jij graag in België?

Ja, ik woon graag in België maar ... ik mis mijn familie.

Woon jij graag in België?

Nee, ik woon niet graag in België want ... ik heb geen werk.

Nee, ik woon niet graag in België maar ... mijn vrouw komt uit België.

8 Taaltaak  In België Rol: communicator

Spreek met je klasgenoten. Gebruik de spreekkaart op p. xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

bio posts contact

DOOR HASSAN Mijn leven in België

Ik woon graag in België, want ik ben veilig in België.

Mijn buurvrouw Hilde is vriendelijk, maar ik mis mijn familie.

2 Schrijf jouw bericht.

bio posts contact

Proefversie ©VANIN

• Ik woon graag / niet graag in België ...

• Mijn buurman / buurvrouw (klasgenoot, vriend) ...

10 Elke dag Nederlands

Taaltaak  De uitnodiging Rol: communicator

Schrijf een briefje voor een buurman / buurvrouw of een vriend / vriendin.

Vraag of hij / zij een kopje koffie wil komen drinken.

Doe het briefje in de brievenbus.

Komt jouw buurman / buurvrouw of vriend / vriendin op bezoek?

Vertel het aan je klasgenoten.

Dit kan ik

Hoe zeg je het? Welkom. Kom binnen. Ga zitten. Alsjeblieft. Voor jou.

Koffie of thee?

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Koffie alsjeblieft. Wil je melk? Wil je suiker? Nee, dank je. Ja, graag.

Uit welk land kom jij? Ik kom uit ...

Hoelang woon jij in België? Ik woon 2 maanden in België. Dat is niet lang. Ik woon 50 jaar in België. Dat is lang.

Nieuwe woorden

het appartement het bezoek de brief – de brieven het briefje – de briefjes de brievenbus – de brievenbussen het cadeau – de cadeaus

Adjectieven: positief en negatief lekker ↔ niet lekker lang ↔ niet lang veilig ↔ niet veilig vriendelijk ↔ niet vriendelijk

Werkwoorden

drinken Drink jij koffie? eten Hij eet een koekje. nemen Neem een koekje! willen Wil jij … ?

Neem een koekje. Lekker!

Proefversie ©VANIN

danken Dank je! missen Zij mist haar familie. zeggen Hassan zegt ‘hallo’.

binnenkomen Kom binnen! gaan zitten Ga zitten!

Tellen

tien – elf – twaalf tien – twintig – dertig – veertig vijftig – zestig – zeventig – tachtig negentig – honderd de dag – de dagen de maand – de maanden het jaar – de jaren

Lekker

het kopje – de kopjes het koekje – de koekjes de suiker het bier – de bieren het fruitsap de koffie de melk de thee het water

Preposities

naar Ik kom naar de les. uit Uit welk land kom jij? in Hoelang woon jij in België? binnen Kom binnen!

Werkwoorden: ik, jij, hij, zij

Ik woon.

Jij woont.

Woon jij?

Yurek woont

Hij woont

Pei Le woont.

Zij woont.

Let op: jij = je

Pronomina

mijn – jouw – zijn – haar

Ik ben Hassan. Dit is mijn familie.

Jij bent Hilde. Dit is jouw familie.

Hij is Yurek. Dit is zijn familie

Zij is Pei Le. Dit is haar familie.

Uitspraakoefeningen

en – of – ook

Kom binnen en ga zitten.

Wil je koffie of thee?

Wil jij ook een koekje?

maar – want

Ik woon graag in België, maar ik mis mijn familie.

Ik woon graag in België, want ik heb werk.

Dit is ...

Dit is Yurek.

Dit is lekker.

1 A / AA Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

2 Onderstreep het woordaccent.

1 de familie

2 het appartement

3 het bezoek

Proefversie ©VANIN

4 het briefje

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X.

5 het cadeau

6 lekker

7 twintig

8 vriendelijk

Oefen de woorden met een kruisje.

j...s tw...lf t...ch-tig

9 welkom

10 zeventig

A (kort) AA (lang) de m...n-den

...cht

l...ng de t...l

Belg...ë

m...s-sen

z...s-tig w...l-kom

d...r-tig

b...n-nen

(kort)

(kort)

(kort)

het k...p-je X de k...f-fie hij w...nt ...k

de s...-ker

D...ts-land

het k...k-je de ...-fening

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Kom binnen! O O o X o o O

Ga zitten! O O o o o O

Proefversie ©VANIN

Koffie of thee?

Wil je melk?

Wil je suiker?

Nee, dank je.

Ja, graag.

(lang)

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

3 Een briefje van Hilde

Welke letter is het?

Kies uit: a / e / g / k / b / t / z / f / h

4

Op bezoek

Schrijf het werkwoord.

– binnen en zitten.

Wat jij graag?

– Koffie, alsjeblieft.

– je melk of suiker?

– Nee, je.

– een koekje.

– Lekker!

5 Lekker

Proefversie ©VANIN

Schrijf: of / ook / en.

Of – ook – en

1 – Ik woon in Hasselt. Woon jij in Hasselt?

– Ja, ik woon in Hasselt.

– Woon jij in Antwerpen in Brussel? – Ik woon in Antwerpen ik werk in Brussel.

– Ik woon in Antwerpen. Maar ik werk in Gent.

2 – Ik heb een gsm. Heb jij een gsm?

– Ja, ik heb een gsm.

– Ik heb een computer. Heb jij een computer?

– Ja, ik heb een computer.

– Ik heb een gsm een computer.

3 – Wil je koffie thee?

– Wil je een koekje een appel?

6 In België

1 Zeg wat je leest.

2 Wat is het? Schrijf (1), (2) of (3) de dag / de dagen (1) de maand / de maanden (2) het jaar / de jaren (3)

Proefversie ©VANIN

De school is gesloten in juli en augustus

Het schooljaar begint op 1 september

De werken duren van 2028 tot 2030

Niet parkeren van woensdag 3/4 tot donderdag 4/4.

7 De klasgenoten

1 Schrijf het adjectief.

1 Hassan zegt ‘hallo’. Hij is .

2 Hassan vindt koekjes

3 Hij woont nog niet in België.

4 Hassan zegt: Nederlands is niet .

5 Nee, nee. Nederlands is

6 Irak is een groot land. België is .

2 Schrijf: hij / zijn / zij / haar.

a Dit is mijn klasgenoot Hassan.

• komt uit Irak.

Hij / zijn – zij / haar

• appartement is in Antwerpen.

• naam is Hassan.

b Dit is mijn klasgenoot Pei Le.

• komt uit China. woont in Gent. naam is Pei Lei.

• Spreekt Nederlands?

• Nee, moedertaal is Chinees.

c Dit is mijn klasgenoot Yurek.

• naam is Yurek.

• Ik woon in Antwerpen en woont ook in Antwerpen. komt uit Polen.

• moedertaal is Pools.

3 Vul het werkwoord in.

Proefversie ©VANIN

Komen – spreken – wonen – zijn

a Dit is mijn klasgenoot Pei Le.

• Zij uit China.

• Zij in Gent.

• Haar naam Pei Lei.

• zij Nederlands?

• Nee, haar moedertaal Chinees.

Komen – spreken – wonen – zijn

b Dit is mijn klasgenoot Yurek.

• Zijn naam Yurek.

• Ik in Antwerpen.

• Hij ook in Antwerpen.

• Hij uit Polen.

• Hij Pools.

• jij ook Pools?

• Nee, ik Arabisch.

c Dit is mijn klasgenoot Hassan.

• Hij uit Irak.

• Zijn appartement in Antwerpen.

• Zijn naam Hassan.

• Hij Arabisch.

8 Ik woon graag in België

Wat is correct? WANT of MAAR? Onderstreep.

Want – maar

1 Hilde is een vrouw, want / maar Hassan is een man.

2 Hassan woont graag in België, want / maar hij mist zijn familie.

3 Hassan komt graag bij Hilde op bezoek, want / maar Hilde is vriendelijk.

4 Kom binnen, zegt Hilde, want / maar Hilde heeft graag bezoek.

5 Hassan doet zijn jas uit, want / maar het is warm bij Hilde.

6 Hilde heeft een hond, want / maar Hassan heeft geen hond.

7 De hond van Hilde eet koekjes, want / maar hij drinkt geen koffie.

8 Hassan eet graag koekjes, want / maar koekjes zijn lekker.

Proefversie ©VANIN

Liedje

1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul de woorden in.

KOPJE KOFFIE

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie – Wil je suiker of melk?

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje met een koekje erbij.

Welkom, welkom en kom binnen.

Ga alsjeblieft.

Lekker, lekker kopje koffie.

Koffie maakt je blij.

(Refrein)

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie – Wil je of melk?

Een kopje koffie bij mij.

2 Drink jij graag koffie?

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie met een koekje erbij.

Uit land kom jij?

Woon je hier al lang?

Spreek jij Nederlands?

Een beetje, maar ik ga naar de les, ik leer elke dag iets bij!

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie – Suiker of ?

Een kopje koffie bij mij.

Een kopje koffie bij mij.

Ik wil er ook een koekje bij.

Ik wil er graag een bij.

Ik wil er nog een koekje bij.

Dank u wel!

Proefversie ©VANIN

3 Wat drink jij (ook) graag? thee water cola bier wijn

4 Wat drink jij niet graag?

Dit leer ik.

• Ik lees een profiel op een site.

• Ik schrijf mijn profiel.

• Ik noteer na een gesprek wat iemand graag doet.

• Ik vraag en zeg hoe laat het is.

• Ik telefoneer, maak een afspraak en zeg een afspraak af.

• Ik lees een sms over een afspraak.

• Ik schrijf en beantwoord een sms over een afspraak.

1 Een vrouw voor Hassan

1 Hassan wil een vrouw.

Hij kijkt op zijn telefoon.

Hij leest over de vrouwen.

Hij spreekt met Sofie af in het park.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Hassan: Hallo met Hassan.

Sofie: Dag Hassan. Met Sofie. Spreken we woensdag af?

Hassan: Hoe laat?

Sofie: Om twee uur?

Hassan: Waar?

Sofie: In het park?

Proefversie ©VANIN

Hassan: Dag Sofie. Hoe gaat het?

Sofie: Dag Hassan. Met mij gaat het goed.

En met jou? Ook goed?

Hassan: Excuseer. Mag ik iets vragen?

Hoe laat is het?

Sofie: Dag Hassan. Met Sofie. Het spijt me.

Ik kom niet. Ik ben ziek.

Hassan: Dat is jammer.

2 Een nieuwe vriendin

1 Hassan zoekt een vrouw. Lees de profielen.

Anna

Ik ben een gescheiden vrouw. Ik heb twee kinderen: een zoon en een dochter.

Rachida

Ik ben niet getrouwd. Ik woon samen met mijn vader en mijn moeder. Mijn ouders zijn vriendelijk.

Meer weten?

Meer weten?

2 Luister naar het gesprek met Anna. Onderstreep en vul in.

Proefversie ©VANIN

Naam: Anna Torres

• man / vrouw / x.

• getrouwd / niet getrouwd / gescheiden

• alleenwonend / samenwonend met

• kinderen:

3 Luister naar het gesprek met Rachida. Onderstreep en vul in.

Naam: Rachida Saad

• man / vrouw / x.

• getrouwd / niet getrouwd / gescheiden

• alleenwonend / samenwonend

• kinderen:

Sofie

Ik heb geen man. Maar ik woon niet alleen. Ik heb een dochter. En ik heb ook vrienden en vriendinnen.

Meer weten?

4 Schrijf: getrouwd, gescheiden, alleen, samen.

5 Wat zijn het?

a Schrijf (1), (2), (3), (4) bij de foto’s. de jongen, de jongens (1) het meisje, de meisjes (2) de man, de mannen (3) de vrouw, de vrouwen (4)

b Schrijf (1), (2) bij de foto’s.

de vriend, de vrienden (1) de vriendin, de vriendinnen (2)

Proefversie ©VANIN

6 Wie is het?

a Onderstreep één of twee woorden.

1 de ouders de moeder / de vader / de dochter / de zoon

2 de man de moeder / de vader / de dochter / de zoon

3 de vrouw de moeder / de vader / de dochter / de zoon

4 de kinderen de moeder / de vader / de dochter / de zoon

5 de jongen de moeder / de vader / de dochter / de zoon

6 het meisje de moeder / de vader / de dochter / de zoon

b Schrijf de nummers bij de foto, zoals in het voorbeeld.

Proefversie ©VANIN

Ben jij getrouwd?

Ja, ik ben getrouwd. Nee, ik ben niet getrouwd.

Ik ben gescheiden.

Woon jij samen of alleen?

Ik woon samen met ... mijn ouders, mijn familie, mijn kinderen.

Ik woon alleen.

Ik woon samen met ... een vriend, vrienden, een vriendin, vriendinnen.

Ik woon ... alleen / niet alleen.

7 Herhaal

Heb jij kinderen?

Nee, ik heb geen kinderen.

Hoeveel kinderen heb jij? Ik heb ... één jongen en een meisje. Ik heb ... één zoon en een dochter.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

8 Taaltaak  Mijn profiel

a Schrijf jouw profiel.

Naam:

• man / vrouw / x.

• getrouwd / niet getrouwd / gescheiden

• alleenwonend / samenwonend met

• kinderen:

b Spreek met een klasgenoot. Vraag over zijn profiel. Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

9 Toon een foto en neem een foto!

a Toon een foto van jouw familie of vrienden aan je klasgenoten.

b Neem een foto van de klas.

Proefversie ©VANIN

Rol: vrijetijdsbesteder

3 Zij kookt graag

1 Hassan wil meer weten.

Ik Jij (je) ... jij? Hij (Hassan) Zij (Sofie) zijn hebben AUDIO Meer weten?

a Luister naar de drie vrouwen en Hassan. Wie doet het graag? Onderstreep.

Zij kookt graag. Anna / Rachida / Sofie

b Wie is perfect voor Hassan?

Anna / Rachida / Sofie

2 Lees de sms’jes van Sofie.

Dag Ellen

Zij sport graag. Anna / Rachida / Sofie

Ik heb een nieuwe vriend: Hassan. Hij is vriendelijk.

Dag Ellen

Hij is niet getrouwd en hij heeft geen kinderen.

Ja, ik heb een afspraak. Ja, ik ben blij!

3 Lees en vul in.

Proefversie ©VANIN

Zij wandelt graag. Anna / Rachida / Sofie

Dag Sofie

Je hebt een nieuwe vriend, super!

Is hij getrouwd?

Heeft hij kinderen?

Heb jij een afspraak?

Ben jij blij?

NederlandsEngels Frans Jouw taal de afspraakthe datele rendez-vous vriendelijkfriendlyamical, amicale blij happyheureux, heureuse

4 Schrijf de werkwoorden in de tabel.

5 Lees de chat van Pei Le en Karel.

Pei Le Hallo, ik ben Pei Le. 11:20 PM

Karel Dag Pei Le. Ik ben Karel.

Ben jij getrouwd? Heb jij kinderen? 11:21 PM

Pei Le Nee, ik ben niet getrouwd. En ik heb geen kinderen.

Maar jij bent getrouwd. En jij hebt kinderen! 11:22 PM

Karel Nee, ik ben gescheiden. Ik heb geen kinderen in België.

Mijn ex-vrouw heeft de kinderen. Zij is in Amerika met de kinderen. 11:23 PM

Karel Jij bent een vriendelijke vrouw.

Wil jij een afspraak? 11:23 PM

6 Schrijf de juiste vorm van de werkwoorden 'hebben' en 'zijn'.

Dag Yurek

Ik Anna. Ik twee kinderen.

Wil je chatten?

Anna

Proefversie ©VANIN

Dag Sofie

Jij perfect.

Jij mijn

Hassan

Pei Le Dat is . 11:23 PM

Hallo Rachida jij kinderen? jij getrouwd?

Wil jij een afspraak?

Mohammed.

Dag Ellen Hassan geen kinderen.

Hij vriendelijk.

Hij perfect.

Sofie

4 Wat doe jij graag?

1 Wat doe jij graag? Schrijf een kruisje X.

Wat doe jij niet graag? Schrijf een O.

2 Wat doe jij ook graag?

Wat doe jij niet graag?

Zoek het op.

Ik graag.

3 Studeer

Proefversie ©VANIN

Met een E e-ten ik eet jij eet eet jij hij / zij eet wer-ken ik werkjij werkt werk jijhij / zij werkt

een O ko-ken ik kookjij kooktkook jijhij / zij kookt spor-tenik sportjij sportsport jijhij / zij sport

Met een A gaan ik ga jij gaat ga jij hij / zij gaat sla-penik slaapjij slaaptslaap jijhij / zij slaapt wan-delen ik wandeljij wandelt wandel jijhij / zij wandelt

GMet een I / IE vlie-genik vliegjij vliegtvlieg jijhij / zij vliegt

fiet-senik fiets jij fietstfiets jij hij / zij fietst zit-ten ik zit jij zit zit jij hij / zij zit

Lange en korte syllabes OPEN - lang TOE - lang TOE - kort

E O A I e - ten ko - ken sla - pen vlie - gen eet kook slaap fiets werk sport wandel zit

De syllabe is open: E, O, A, IE = lang

De syllabe is toe: EE, OO, AA, IE = lang E, O, A, I = kort

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

4 Schrijf het werkwoord.

1 Anna (zijn) gescheiden.

Zij (hebben) twee kinderen.

Zij (sporten) graag.

Zij (gaan) naar de fitness.

Zij (zijn) vriendelijk.

2 Rachida (wonen) bij haar ouders.

Proefversie ©VANIN

Zij (hebben) geen man en ook geen kinderen.

Zij (wandelen) graag.

3 Sofie (zijn) niet getrouwd.

Zij (hebben) één kind.

Zij (koken) graag spaghetti.

4 Hassan (zijn) ook niet getrouwd.

Hij (wonen) in Antwerpen.

Hij (komen) uit Irak.

Hij (hebben) geen vrouw.

Hij (zoeken) een vrouw.

Hij (eten) graag spaghetti.

5 En jij? Wie (zijn) jij?

Jij (zijn) vriendelijk!

Wat (doen) jij graag?

(Zitten) jij graag in de zetel?

Of (werken) jij graag? (Fietsen) jij naar de school?

Of (gaan) jij met de bus?

5 Maak de A/B oefening met een klasgenoot.

Welk werkwoord?

Kies: doen / eten / fietsen / gaan / koken / komen / slapen / sporten / wandelen / wonen.

Klasgenoot A

Anna ... naar het werk.

Kook jij graag spaghetti?

Pei Le ... uit China.

Hassan woont in Antwerpen.

Wie ... met de bus naar het werk?

Wat doet Yurek graag?

Rachida ... graag in het park.

Mijn dochter eet graag donuts.

Klasgenoot B

Anna fietst naar het werk.

... jij graag spaghetti?

Pei Le komt uit China.

Hassan ... in Antwerpen.

Wie gaat met de bus naar het werk?

Wat ... Yurek graag?

Rachida wandelt graag in het park.

Mijn dochter ... graag donuts. ... jij in de zetel of in een bed?

Zij sport graag. Zij gaat naar de fitness.

Slaap jij in de zetel of in een bed?

Zij ... graag. Zij gaat naar de fitness.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

6 Kijk naar de video.

Met wie kan jij samen iets doen?

7 Taaltaak  Wat doe jij graag?

Rol: communicator a Graag of niet graag?

Wat doe jij graag?

Wat doe jij niet graag?

b Spreek met je klasgenoten.

Schrijf de naam van twee klasgenoten.

Schrijf wat hij / zij graag doet.

Schrijf ook wat hij / zij niet graag doet.

Proefversie ©VANIN

Wie?

Ik ... graag. Ik ... niet graag. Tip Vind je dit moeilijk? Kijk dan naar de foto’s van opdracht 1 op pagina …

Graag / niet graag

Carlos Maria Hij eet graag. Hij wandelt niet graag. Zij sport graag. Zij kookt niet graag.

1 2

Wij / jullie / zij = pluralis

WIJ = jij + ik

JULLIE = jij + jij

ZIJ = de mensen, de objecten

werkwoord = infinitief

Wij, jullie, zij wandelen.

Wij, jullie, zij eten.

Wij, jullie, zij drinken.

Wij, jullie, zij zijn.

Wij, jullie, zij hebben.

Let op: zij = singularis (één vrouw) / zij = pluralis (veel mensen)

Pei Le studeert graag. Zij studeert graag.

Pei Le, Yurek en Hassan studeren graag. Zij studeren graag.

8 Spreek met een klasgenoot en vul in.

WIJ = jij + een klasgenoot.

Schrijf de naam van jouw klasgenoot.

Vraag en schrijf twee zinnen.

Wie?

Carlos + ik

Maria + ik

Graag / niet graag

Wij eten graag. Wij koken niet graag. + ik (graag) (niet graag)

9 Spreek met twee klasgenoten en vul in.

JULLIE = jij + jij.

Schrijf de naam van twee klasgenoten.

Schrijf een vraag.

ZIJ = de mensen (klasgenoten)

Schrijf twee antwoorden.

Proefversie ©VANIN

Wie?

Carlos + Maria

Fietsen jullie graag?

Zij fietsen graag.

Zij fietsen niet graag.

(vraag) (graag) (niet graag)

Graag / niet graag

5 Spreken wij af?

1 Luister naar het telefoongesprek. Onderstreep.

Wie telefoneert? Sofie / Hassan

Wie antwoordt? Sofie / Hassan

Maken zij een afspraak? Ja / Nee

2 Luister nog een keer naar het telefoongesprek van Hassan en Sofie.

a Schrijf: Hassan / Sofie.

–Hallo, met .

–Dag , met .

b Hassan en Sofie spreken af. Onderstreep en vul in.

Wanneer? op ... maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag

Hoe laat? om uur

Waar? in ... het station / het park / de cinema

3 Vul in.

afspreken – het werkwoord Spreken wij af? – de vraag – het substantief

4 Schrijf het nummer bij de foto.

1 in het park

2 aan de bushalte

3 bij de school

Proefversie ©VANIN

5 Zoek het op. Waar spreek jij nog af? in aan bij

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

6 Luister nog een keer. Wat staat samen? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld. Wanneer? Hoe laat? Waar? • • • • • • om twee uur in het park op woensdag

7 Schrijf 1 – 7 bij de dagen van de week.

dinsdag: donderdag: maandag: zondag: vrijdag: woensdag: zaterdag:

vandaag = morgen = gisteren = het weekend = en

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

8 Werk samen met een klasgenoot. Lees samen het gesprek.

Vul in: ...

Wissel dan van rol.

Hallo, met ...

Proefversie ©VANIN

Tring! Tring!

Tring!

Dag ..., met ... Spreken wij af?

Dat is goed. Wanneer?

Dat is goed. Hoe laat?

Op ... maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag.

Om ... uur.

Dat is goed. Waar?

In / aan / bij … het station, de bushalte, de school.

Dat is goed.

Tot ... maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag.

Dag …

Hallo, met ... Hassan. Dag ..., met ... Spreken wij af?

Wanneer? Op ... maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag.

Hoe laat? Om ... uur.

Waar? In ... het station. Aan ... de bushalte. Bij ... de school.

Dat is goed. Tot ... maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag. Dag.

10 Taaltaak  Het telefoongesprek

Je telefoneert met twee klasgenoten. Je maakt een afspraak.

Schrijf: wanneer / hoe laat / waar.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx. Noteer de afspraken op de kaarten.

Proefversie ©VANIN

Klasgenoot 1

Mijn afspraak met Wanneer? op Hoe laat? om Waar?

Rol: vrijetijdsbesteder

Klasgenoot 2

Mijn afspraak met

Wanneer? op Hoe laat? om Waar?

Hoe laat is het?

1 Lees het gesprek. Hassan is in het park. Hij wacht op Sofie.

Ja?

Het is tien voor twee.

2 Hoe laat is Hassan in het park? Schrijf een kruisje X.

Excuseer. Mag ik iets vragen?

Proefversie ©VANIN

Hoe laat is het?

Ik wacht op een vrouw. Zij komt om twee uur.

13:0013:10 13:15 13:3013:4513:50 om één uur om tien over één om kwart over één om half twee om kwart voor twee om tien voor twee

4 Vul in: voor / over / half / uur.

04:00 Het is vier

13:00 Het is één

21:00 Het is negen .

Proefversie ©VANIN

22:15 Het is kwart tien.

02:15 Het is kwart twee.

17:15 Het is kwart vijf.

22:30 Het is elf. 06:30 Het is zeven. 19:30 Het is acht.

02:45 Het is kwart drie. 05:45 Het is kwart zes. 11:45 Het is kwart twaalf.

5 Schrijf het getal.

02:45 Het is kwart voor

02:15 Het is kwart over .

04:00 Het is uur.

05:45 Het is kwart voor

06:30 Het is half .

11:45 Het is kwart voor

Leertip

Je leert alle getallen in thema 6.

13:00 Het is uur.

17:15 Het is kwart over .

19:30 Het is half

21:00 Het is uur.

22:30 Het is half .

22:15 Het is kwart over

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

6 Lees en vul in.

Nederlands Engels Frans Jouw taal bijna almost, nearlypresque

05:09 Het is bijna kwart over vijf.

05:25 Het is bijna half zes.

05:42 Het is bijna kwart voor zes.

05:55 Het is bijna zes uur

7 Taaltaak  Hoe laat is het? Rol: communicator

Spreek met een klasgenoot. Teken een klok. Teken een uur.

Excuseer, mag ik iets vragen?

Hoe laat is het?

Proefversie ©VANIN

Het is ...

Zeg hoe laat het is op jouw klok. Geef jouw klok aan je klasgenoot.

Ga dan naar een andere klasgenoot.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

1 Hassan wacht op Sofie.

Sofie belt naar Hassan.

Sofie komt niet. Waarom? Schrijf een kruisje.

Zij is ziek.

Zij heeft geen tijd.

Zij gaat werken.

Het spijt me. Dat is jammer. Dat is goed.

2 Zet de zin bij de foto.

1 Ik ben ziek.

2 Ik heb geen tijd.

3 Ik ga werken.

3 Spreek met een klasgenoot.

Ga van 1 naar 5.

Vul in: ...

Wissel dan van rol.

Proefversie ©VANIN

Dag ... Met ... Het spijt me. Ik kom niet.

• Ik kom niet naar de les.

• Ik ben ziek.

• Ik heb geen tijd.

• Ik ga werken.

4 Herhaal

Met ... Hassan.

Hallo ... Hassan, met ... Sofie.

Het spijt me. Ik kom niet ... naar de afspraak, naar de les, naar het park.

Ik kom niet. Ik ben ziek.

Ik kom niet. Ik heb geen tijd.

Ik kom niet. Ik ga werken.

Dat is jammer.

5 Taaltaak  Dat is jammer

Rol: vrijetijdsbesteder Spreek met drie klasgenoten.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Proefversie ©VANIN

Telefoneer.

Zeg dat je niet komt.

1 Een sms-gesprek.

a Lees de sms’en van Hassan.

Goedemorgen mevrouw. Het spijt me.

Ik kom niet naar de Nederlandse les.

Ik ben ziek.

Hassan Sadiq.

Dag Yurek. Ik kom niet naar de les.

Welke oefening doe jij in de les?

Jouw vriend Hassan.

Dag Pei Le. Ik kom niet naar de les.

Ik drink geen koffie in de pauze.

Hassan

b Wat is het antwoord? Omcirkel of vul in.

Dag Hassan.

Dat is jammer.

Tot woensdag.

Oefening 6, 7 en 8 van thema 3.

1 Heeft Hassan Nederlandse les op woensdag? ja / nee

2 Gaat Yurek naar de Nederlandse les? ja / nee

3 Hoeveel oefeningen doet Yurek in de les?

4 Drinkt Pei Le koffie in de pauze? ja / nee

5 Eet Pei Le koekjes in de pauze? ja / nee

2 Taaltaak  Een sms schrijven

Jij komt niet naar de les.

Proefversie ©VANIN

Schrijf een sms naar de leerkracht.

Schrijf een sms naar een klasgenoot.

Dat is jammer, want ik heb koekjes bij.

Rol: cursist

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

bio

posts contact

DOOR HASSAN

Naar de Nederlandse les

Ik ga om kwart voor acht naar de school.

De Nederlandse les begint om kwart voor negen.

De pauze is om vijf voor half elf.

Ik drink koffie met Yurek en Pei Le.

Ik ga naar huis om twaalf uur.

2 Schrijf jouw bericht.

bio

posts contact

Mijn leven in België

Proefversie ©VANIN

Naar de Nederlandse les

Wanneer ga je naar de Nederlandse les?

Wanneer begint de Nederlandse les?

Hoe laat is de pauze?

Wat doe je in de pauze?

Wanneer ga je naar huis?

10 Elke dag Nederlands

Taaltaak  Waar is het? Rol: administrator

1 Waar zie jij dit? Schrijf het erbij.

2 Neem ook een foto.

Toon de foto aan je klasgenoten. Spreek met je klasgenoten: waar is het?

Proefversie ©VANIN

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Excuseer.

Mag ik iets vragen? Hoe laat is het?

Hallo, met Hassan. Dag Hassan, met Sofie. Dag Sofie!

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Het spijt me. Ik kom niet. Ik ben ziek. Dat is jammer.

Nieuwe woorden

Het profiel

Ik ben gescheiden. Ik ben (niet) getrouwd. Ik woon alleen. Ik woon samen met … Ik woon bij …

het kind – de kinderen de jongen – de jongens het meisje – de meisjes de dochter – de dochters de zoon – de zonen de man – de mannen de vrouw – de vrouwen de moeder – de moeders de vader – de vaders

Adjectieven blij ↔ niet blij

Werkwoorden: Wat doe jij graag / niet graag? doen Wat doe jij graag? fietsen Ik fiets niet graag. gaan Rachida gaat naar de fitness. koken Sofie kookt graag. slapen De hond slaapt graag. sporten Rachida sport graag. vliegen Vlieg jij graag? wandelen Rachida wandelt graag. werken Mijn man werkt niet graag. zoeken Hassan zoekt een vrouw.

Spreken wij af?

Wanneer? Hoe laat? Waar? Dat is goed.

Proefversie ©VANIN

Werkwoorden: Spreken wij af? beginnen De les begint om 9 uur. komen Ik kom niet. mogen Mag ik iets vragen? spijten Het spijt me. telefoneren Ik telefoneer naar mijn man. wachten op Ik wacht op Sofie.

afspreken Spreken wij af?

De dagen van de week op maandag op dinsdag op woensdag op donderdag op vrijdag op zaterdag op zondag

de dag, de dagen het weekend

Hoe laat is het? de klok de pauze

01:00 Het is één uur.

01:15 Het is kwart over één.

01:30 Het is half twee.

01:45 Het is kwart voor twee.

02:00 Het is twee uur

02:10 Het is tien over twee. Het is bijna kwart over twee.

Om kwart over zeven. Om twee uur.

Nieuwe woorden

Preposities

met Hallo, met Sofie. op Spreken we af op maandag? Hassan wacht op Sofie. om Spreken we af om drie uur? voor Het is vijf voor twaalf. naar Hassan telefoneert naar Sofie.

Pronomina

• ik + jij = wij

• jij + jij = jullie

• hij + hij + zij + zij = zij

Wij, jullie, zij ... eten, koken, slapen, vliegen, gaan.

Let op: één vrouw = zij twee, drie, vier personen ... = zij

voorbeeld: Wij studeren Nederlands. Studeren jullie graag? Ja, wij studeren graag.

Werkwoorden: lang en kort

Syllabe openSyllabe toe lang langkort

e, o, a, ieee, oo, aa, iee, o, a, i e-ten, ko-ken sla-pen, vlie-gen eet, kook, slaap, vlieg werk, sport wandel, zit

over Het is kwart over drie. in We spreken af in het park. aan We spreken af aan de bushalte. bij We spreken af bij de school. Ik woon bij mijn ouders. tot Tot woensdag!

Het werkwoord ‘gaan’

Proefversie ©VANIN

ik ga, jij gaat, ga jij, hij gaat, wij gaan

Vragen

Wanneer spreken wij af? op zondag

Hoe laat spreken wij af? om 10 uur

Waar spreken wij af? in het park

Hoeveel kinderen heb jij? drie kinderen

Negatief

Ik kom niet naar de les. Ik heb geen kinderen.

Hij is niet vriendelijk.

Uitspraakoefeningen

1 IE / EE Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

1 = 2 3 4

5 6 7 8

2 Onderstreep het woordaccent.

1 de kinderen

2 de pauze

3 excuseer 4 getrouwd

5 het fruitsap

6 donderdag

7 het weekend

8 voetballen

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

de ...oen Belgi... de ...ool

ge...eiden

Arabi... romanti...

het h...s v...r-tig de s...-ker wann...r ik kom ...t

9 wandelen

10 wanneer

Proefversie ©VANIN

v...r n...-gen de televis...

ik l...s z...-ven

...alf de ...amburger de ...ond ne...en ...root ik ...eb

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Excuseer.

Mag ik iets vragen?

Hoe laat is het?

Hallo, met ...

Dag, met ...

Het spijt me.

Ik kom niet.

Dat is jammer.

Spreken we af?

Wanneer?

Hoe laat?

Dat is goed.

Proefversie ©VANIN

O o

o O o o

o o O

o O X

o o O o

O O

O O

o O o

o o O

O

O o

o o

O o O

O O o

O

o O

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

2 Een nieuwe vriendin

Vul de kruiswoordpuzzel in.

4

Wat doe jij graag?

1 Schrijf de juiste vorm.

Horizontaal

4 geen man

6 geen meisje

Proefversie ©VANIN

7 jouw kind, een meisje

8 geen jongen

9 mama

Verticaal

1 papa

2 jouw kind, een jongen

3 zoon en dochter

5 mama en papa

9 geen vrouw

ik eten ik eet wandelen doen

jij gaan vliegen sporten ... jij koken slapen fietsen

hij / zij zoeken werken zitten

ik

vliegen ik vlieg

zoeken slapen

jij zitten eten werken

... jij

hij / zij

sporten doen wandelen

fietsen koken gaan

2 Schrijf de juiste vorm.

1 – (eten) jij graag spaghetti?

– Nee, ik niet graag spaghetti.

Maar mijn man graag spaghetti.

2 – (koken) jij graag? – Nee, ik niet graag.

Maar mijn zoon graag.

3 – (gaan) Mijn buurvrouw naar school. Ik ook naar school. jij ook naar school?

– Ja, jij bent mijn klasgenoot.

Jij ook naar school.

4 – (fietsen) Mijn dochter graag. (zitten) Maar ik graag in de zetel.

5 – (doen) Wat jij graag? jij graag fitness?

– Ja, ik graag fitness.

Mijn vrouw ook graag fitness.

Proefversie ©VANIN

5 Spreken wij af?

1 Schrijf de preposities: tot, af, in, om, op.

– Hassan: Hallo, met Hassan.

Sofie: Dag Hassan. Spreken wij ?

– Hassan: Dat is goed. Wanneer?

Sofie: woensdag?

– Hassan: Dat is goed. Hoe laat?

Sofie: twee uur?

– Hassan: Dat is goed. Waar?

Sofie: het park?

– Hassan: Dat is goed.

Sofie: woensdag!

– Hassan: Dag Sofie

2 Schrijf de dagen in de agenda.

Kies uit: dinsdag / donderdag / maandag / zondag / woensdag / vrijdag / zaterdag.

maandag 3 4 5 6 7 8 9

Verjaardag An Nederlandse les 1030 Tandarts

Op welke dagen is jouw Nederlandse les?

Proefversie ©VANIN

Hoe laat is het?

1 Schrijf het uur.

Het is uur. Het is uur.

Het is uur.

Het is uur. Het is uur. Het is uur.

Het is half Het is half Het is half Het is half Het is half Het is half

Het is kwart voor Het is kwart voor Het is kwart voor Het is kwart voor Het is kwart voor Het is kwart voor

Het is kwart over Het is kwart over Het is kwart over Het is kwart over Het is kwart over Het is kwart over

Proefversie ©VANIN

2 Schrijf de kleine woorden.

Kies uit: aan / bij / de / in / om / op / uur / voor.

1 Hassan is het park. Hij wacht Sofie.

Het is tien twee.

2 Pei Le is de bushalte. Zij wacht op bus.

Het is bijna twee .

3 Yurek is de school. De les begint kwart over één.

1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul de woorden in.

Kwart voor twee

Kwart voor twee, ik wacht op jou, mijn hele leven lang!

Kwart voor twee, ik wacht op jou, ik wacht op jou.

Excuseer meneer, mag ik iets ?

Ben ik te vroeg, meneer, ben ik te laat?

Excuseer meneer, mag ik iets vragen?

Zeg, hoe laat is het, meneer, hoe laat?

voor twee, ik wacht op jou, mijn hele leven lang!

Tien voor twee, ik wacht op jou, ik wacht op jou.

Leertip

Zet de liedjes op je computer, je iPod of smartphone.

Luister elke dag naar de liedjes. Luister goed naar de uitspraak. Zing of zeg de zinnen na!

Proefversie ©VANIN

voor twee, ik wacht op jou, mijn hele leven lang!

Vijf voor twee, ik wacht op jou, ik wacht op jou.

Excuseer meneer, mag ik iets vragen?

Komt ze wel, meneer, of komt ze niet?

Het is uur, ik wacht op jou, mijn hele leven lang!

Het is twee uur, Ik wacht op jou, ik wacht op jou ... (7 x)

2 Hoe laat is het? Teken de uren in de tekst van het liedje.

3 Kom jij soms te laat? Waarom (niet)?

4 Juist of fout? Zet een kruisje X.

De zanger heeft een afspraak.

De zanger wacht op een man.

De zanger wacht op een vrouw.

JuistFout

Proefversie ©VANIN

Het huiswerk

Dit leer ik.

• Ik lees wat in een agenda staat en noteer de informatie.

• Ik begrijp instructies op school.

• Ik geef een instructie en luister naar een instructie.

• Ik noteer wanneer iets gebeurt.

• Ik zeg wanneer ik opsta en wanneer ik ga slapen.

• Ik schrijf en spreek over mijn activiteiten tijdens de week.

• Ik spreek over opinies.

1

Een kleinkind op bezoek

1 Het kleinkind van Hilde komt op bezoek.

Zij heeft een agenda.

Zij maakt een tekening van de hond Billie.

Hassan komt ook op bezoek en maakt ook een tekening.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Fruit is gezond.

Ik vind een appel lekker.

Heb je huiswerk?

Waar is jouw agenda?

Hoe laat ga je slapen?

Hoe laat sta jij op?

Ik vind tekenen heel leuk.

Proefversie ©VANIN

Ik vind tekenen ook heel leuk.

Dit is mijn kleindochter.

Dag meisje.

Dag meneer.

Welke dag is het vandaag?

Vandaag is het woensdag.

Morgen is het donderdag.

Kijk! Ik ben klaar.

Niet kijken! Ik ben niet klaar.

2 De agenda van Marieke

1 Lees de agenda van Marieke. Zoek de moeilijke woorden op.

maandag Film over de natuur om 10 uur ’s morgens. Lees in jouw boek op pagina 12.

dinsdag Van 9 tot 11 uur: je leert over de fiets.

Kom met de fiets naar school.

Rekenschrift pagina 40. Schrijf met een pen!

woensdag Tekenles: breng kleurpotloden en een blad papier mee. De school is gedaan om 12 uur ’s middags.

Huiswerk: teken een dier.

donderdag Van 8 uur ’s morgens tot 4 uur ’s middags: sportdag.

Breng jouw sportschoenen mee.

Breng jouw boekentas niet mee.

vrijdag ’s Morgens: je leert over gezond eten. Breng een banaan mee. Om 7 uur ’s avonds: oudercontact. Breng jouw mama of papa mee.

Marieke, jij slaapt in de klas.

Slaap niet in de klas, werk in de klas, Marieke!

2 Lees de agenda van Marieke. Schrijf de preposities.

Marieke kijkt naar een film de natuur.

Marieke leest haar boek pagina 12.

Marieke leert de fiets.

Marieke komt de fiets school.

Marieke schrijft een pen.

Proefversie ©VANIN

Marieke brengt een banaan naar school.

Marieke heeft een les gezond eten.

Marieke slaapt de klas.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ... Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

3 In de boekentas

1 Jij bent de mama of papa van Marieke.

Lees de agenda van Marieke.

Wat geef jij mee naar school?

Schrijf het nummer bij de dag.

het rekenschrift de pennenzakhet kleurpotlood het leesboek

de boekentas het blad papierde sportschoenen de zakdoek

de chocoladekoekde brooddoos de pen

maandag: dinsdag: woensdag: donderdag: vrijdag:

2 Taaltaak  In de boekentas Rol: Opvoeder

Jij maakt de boekentas voor jouw kind.

Proefversie ©VANIN

Wat geef jij morgen mee naar school? Schrijf een lijstje.

Ben je klaar?

Werk samen met een klasgenoot.

Lees samen de twee lijstjes.

Jij maakt jouw boekentas.

Wat neem jij morgen mee naar school?

Schrijf een lijstje.

Ben je klaar?

Werk samen met een klasgenoot.

Lees samen de twee lijstjes.

Rol: Cursist

4 Slaap niet in de klas

Marieke, jij slaapt in de klas.

Slaap niet in de klas, werk in de klas, Marieke!

1 Welke instructies lees je nog in de agenda van Marieke?

Onderstreep de instructies in opdracht 1 op pagina xx.

2 Welke instructies krijg jij op school?

Schrijf het nummer bij de foto.

1 Lees in jouw boek!

2 Luister naar de conversatie!

3 Spreek met je klasgenoot!

4 Schrijf jouw naam!

5 Zoek het op!

6 Kom op tijd!

3 Lees en vul in.

Nederlands

Engels Frans Jouw taal

Ben je klaar? Are you ready? Es-tu prêt(e)?

Ja, ik ben klaar.Yes, I am ready.Oui, je suis prêt(e).

Nee, ik ben (nog) niet klaar. No, I am not ready (yet). Non, je ne suis pas (encore) prêt(e).

4 Studeer

Proefversie ©VANIN

Instructies

luisteren Luister! gaan Ga! Z - S lezen Lees! spreken Spreek! leren Leer! V - F schrijven Schrijf! tekenen Teken! kijken Kijk!

slapen Slaap! openen Open! op-zoeken Zoek ... op! komen Kom! mee-brengen Breng ... mee!

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

Weet je nog?

De werkwoorden heb je geleerd in thema 2.

AUDIO

Luister naar ... de conversatie.

Spreek met ... jouw klasgenoot

Teken ... een dier

Proefversie ©VANIN

Slaap ... niet in de klas.

Kijk ... naar de video.

Open ... je boek.

Lees ... de tekst

Schrijf ... jouw naam

Zoek ... de moeilijke woorden … op.

Breng ... jouw agenda … mee.

Ben je klaar?

Ja, ik ben klaar.

Ben je klaar?

Nee, ik ben (nog) niet klaar.

6 Taaltaak  Werken in de klas Rol: communicator Jij bent de leerkracht.

Spreek met drie klasgenoten.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

7 Maak samen een poster.

• Welke instructie geeft de leerkracht nog?

• Schrijf één instructie.

• Schrijf alle instructies samen op een poster.

• Hang de poster aan de muur

Proefversie ©VANIN

8 Taaltaak  De agenda van jouw kind

Lees de agenda van jouw kind.

Schrijf een instructie uit de agenda van jouw kind.

Kijk samen met je klasgenoten.

Zoek de moeilijke woorden op.

Rol: opvoeder

5 Ik ga slapen / ik sta op

1 Lees de agenda van Marieke.

Schrijf: om / van – tot / ’s morgens / ’s middags / ’s avonds.

Proefversie ©VANIN

maandag10 uur: 10 uur

dinsdag9-11 uur: 9 uur 11 uur

woensdag12 uur: 12 uur

donderdag8-16 uur: 8 uur 4 uur

vrijdag19 uur: 7 uur

’s morgens ’s middags ’s avonds

In de morgen =

In de middag =

In de avond =

2 Hoe laat gaan Yurek en Pei Le slapen? Schrijf het nummer.

3 Maak zinnen.

Yurek slaapt van tot

Yurek gaat slapen. ( )

Pei Le gaat slapen. ( )

Yurek staat op. ( )

Pei Le staat op. ( )

Yurek slaapt in het weekend tot ... ( )

Pei Le slaapt in het weekend tot ... ( )

Weet je nog?

Het uur heb je geleerd in thema 3.

Pei Le slaapt van tot .

4 Taaltaak  Ik ga slapen / ik sta op Rol: communicator

Spreek met je klasgenoten.

Ik ga slapen om ... Wanneer ga jij slapen? Ik slaap van ... tot ... Hoe lang slaap jij? ...

Proefversie ©VANIN

Ben je klaar?

Spreek met een andere klasgenoot.

Ik sta op om ... Wanneer sta jij op? Ik slaap in het weekend van ... tot ... Hoe lang slaap jij in het weekend?

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

6 De week

Het subject staat onder 1 of 3.

Het werkwoord staat onder 2.

Marieke kijkt – op maandag naar de film.

Op dinsdag leert Mariekeover de fiets.

Op woensdag gaat Mariekeom 12 uur naar huis.

Op donderdag heeft Mariekesportdag.

De papa van Marieke komt op vrijdag naar het oudercontact. In het weekend speelt Mariekemet de computer.

1 Spreek met je klasgenoten.

‘spelen’ is een werkwoord. Wat is een ‘speeltuin’? Wie weet het?

2 Maak een zin. Begin met de onderstreepte woorden.

voorbeeld: Marieke / gaat / niet naar school / in het weekend In het weekend gaat Marieke niet naar school.

• Marieke / leert / over het verkeer / op dinsdag.

• Marieke / eet / een gezond ontbijt / op vrijdag.

• Marieke / brengt / haar boekentas / niet mee / op donderdag.

3 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.

Maak een goede zin met de woorden in het gele vak. Begin met de onderstreepte woorden. Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.

Klasgenoot A

Proefversie ©VANIN

Hassan / eet / frieten / in het weekend

In het weekend ...

Klasgenoot B

In het weekend eet Hassan frieten.

In het weekend wandelt Hilde in het park. Hilde / wandelt / in het park / in het weekend

Hassan / gaat / naar de Nederlandse les / op maandag en woensdag.

In het weekend ...

Op maandag en woensdag gaat Hassan naar de Nederlandse les.

Op dinsdag drinkt Hilde koffie met haar vriendin. Hilde / drinkt / koffie / met haar vriendin / op dinsdag.

Hassan / neemt / een douche / op zaterdag en donderdag.

Op zaterdag en donderdag neemt Hassan een douche.

Op woensdag gaat Hilde naar de bibliotheek. Hilde / gaat / naar de bibliotheek / op woensdag.

4 Maak een zin. Begin met de onderstreepte woorden. Zeg het uur.

voorbeeld: Pei Le / staat / om 7.30 ’s morgens / op. Om half acht ’s morgens staat Pei Le op.

• Yurek / staat / om 5.45 ’s morgens / op.

• Yurek / slaapt / om 12 uur ’s avonds.

• Pei Le / slaapt / om 22.15 ’s avonds.

5 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.

Maak een goede zin met de woorden in het gele vak. Begin met de onderstreepte woorden. Zeg het uur.

Controleer je klasgenoot.

Ben je klaar? Wissel dan van rol.

Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.

Weet je nog?

De getallen tot 12 heb je geleerd in thema 2.

Klasgenoot A Klasgenoot B

Pei Le / werkt / in de supermarkt / van 9 uur ’s morgens tot 17 uur ’s middags.

Van acht tot negen uur ‘ s avonds gaat Pei Le naar de fitness.

Om half zeven ’s avonds eet Pei Le samen met haar broer.

Van negen uur ’s morgens tot vijf uur ’s middags werkt Pei Le in de supermarkt.

Pei Le / gaat / naar de fitness / van 20 tot 21 uur ’s avonds.

Pei Le / drinkt / een koffie / om 14.30 ’s middags.Om half drie ’s middags drinkt Pei Le een koffie.

Pei Le / eet / samen met haar broer / om 18.30 ’s avonds.

Pei Le / kijkt / naar de televisie / om 19.45.Om kwart voor acht kijkt Pei Le naar de televisie.

Om kwart over acht ’s avonds drinkt Pei Le een kop koffie.

Pei Le / drinkt / een kop koffie / om 20.15.

Pei Le / neemt / een douche / om 21.15 ’s avonds.Om kwart over negen ’s avonds neemt Pei Le een douche.

Om kwart voor zeven ’s morgens neemt Yurek een douche.

Proefversie ©VANIN

Yurek / neemt / een douche / om 6.45 ’s morgens.

Yurek / gaat / naar school / om 8.30 ’s morgens.Om half negen ’s morgens gaat Yurek naar school. Om half één ’s middags gaat Yurek naar huis. Yurek / gaat / naar huis / om 12.30 ’s middags.

Yurek / komt / thuis / om 13.10 ’s middags.Om tien over één ’s middags komt Yurek thuis.

Om tien over half twee eet Yurek een appel. Yurek / eet / een appel / om 13.40 ’s middags.

Yurek / gaat / naar het werk / om 15.05 ’s middags.Om vijf over drie ’s middags gaat Yurek naar het werk.

Van half vier ’s middags tot half twaalf ’s avonds werkt Yurek.

Yurek / werkt / van 15.30 ’s middags tot 23.30 ’s avonds.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

6 Kijk naar de video.

Wie heeft een leuke zondag? Wie niet? En jij? Wat doe jij op zondag?

7

Mijn agenda

1 Kijk naar de werkwoorden van thema 3 op pagina xx en thema 4 op pagina xx. Schrijf nog een werkwoord:

2 Taaltaak  Mijn agenda

Rol: communicator a Schrijf in jouw agenda. Schrijf 1 activiteit voor elke dag.

voorbeeld: van 9 tot 12 uur – naar de Nederlandse les gaan Schrijf de tijd:  OM ... uur VAN ... TOT ...

MAANDAG

Proefversie ©VANIN

DINSDAG

WOENSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZATERDAG ZONDAG

b Werk samen met drie klasgenoten. Spreek over jouw agenda.

voorbeeld: van 3 tot 5 uur ’s middags – Nederlandse les.

Van drie tot vijf uur ’s middags ga ik naar de Nederlandse les.

Leertip

Kijk niet verder in je boek, kijk terug.

Herhalen is belangrijk!

8 De klasgenoten op school

1 Wat vindt Pei Le?

Pei Le Ik

ik ook

ik niet

ik ook niet

ik wel

Onderstreep: ook / niet / ook niet / wel. Maak dan zinnen, zoals in het voorbeeld.

Yurek Pei Le Nederlands gemakkelijk

Yurek vindt Nederlands gemakkelijk.

Proefversie ©VANIN

ook / niet / ook niet / wel

Pei Lei vindt Nederlands ook gemakkelijk. Engels moeilijk

Yurek vindt Engels moeilijk.

ook / niet / ook niet / wel de directeur vriendelijk

Yurek vindt de directeur niet vriendelijk.

ook / niet / ook niet / wel de leerkracht vriendelijk

Yurek vindt de leerkracht niet vriendelijk.

ook / niet / ook niet / wel tekenen leuk

Yurek vindt tekenen niet leuk.

ook / niet / ook niet / wel voetbal leuk

Yurek vindt voetbal leuk.

ook / niet / ook niet / wel

chocolade lekker

koffie lekker

2 Wat vind jij?

Yurek Pei Le

Yurek vindt chocolade lekker.

Yurek vindt koffie niet lekker.

ook / niet / ook niet / wel

ook / niet / ook niet / wel

Schrijf een woord. Onderstreep.

Ik vind ... gemakkelijk / niet gemakkelijk. moeilijk / niet moeilijk. vriendelijk / niet vriendelijk. leuk / niet leuk. lekker / niet lekker. gezond / niet gezond

3 Herhaal

Proefversie ©VANIN

Yurek … vindt … chocolade … lekker. Pei Le … vindt … chocolade … ook lekker.

Yurek … vindt … een donut … lekker. Pei Le … vindt … een donut … niet lekker.

Yurek … vindt … koffie … niet lekker.

Pei Le … vindt … koffie … wel lekker.

Yurek … vindt … cola … niet lekker.

Pei Le … vindt … cola ook niet lekker.

4 Taaltaak  Ik vind … Rol: communicator

a Spreek met een klasgenoot. Lees een zin van opdracht 2. Ik vind ...

b Reageer. Gebruik de spreekkaart op pagina xx. Ik vind ... ook / niet / ook niet / wel ...

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

Mijn buurvrouw eet drie keer per dag: ’s morgens,

’s middags en ’s avonds.

Zij vindt het ontbijt belangrijk.

’s Morgens eet zij een boterham met choco of een beetje fruit.

’s Middags eet zij een broodje.

’s Avonds eet zij een warme maaltijd.

Zij eet vlees, groenten en patatten.

Mijn buurvrouw zegt ‘patatten’ maar mijn leerkracht zegt:

‘aardappelen’.

Ik vind Nederlands moeilijk!

2 Schrijf jouw bericht. Wat eet jij?

Proefversie ©VANIN

’s Morgens ...

’s Avonds ... bio

’s Middags ...

DOOR HASSAN
Mijn leven in België

10 Elke dag Nederlands

1 De briefjes

a Lees de briefjes. Zoek de moeilijke woorden op.

b Vul in.

• Van wie is het briefje?

• Voor wie is het briefje?

Kies uit: de juf / de mama of papa van Marieke / de directeur van de school / Marieke.

Marieke, jij slaapt in de klas.

Ga op tijd naar bed, Marieke!

van:

voor:

Marieke is een beetje ziek.

Marieke kan niet mee gaan zwemmen.

van:

voor:

Marieke wil morgen thuisblijven.

Haar oma komt op bezoek. Is dat oké?

2 Taaltaak  Een briefje

Breng een briefje van de school mee.

van:

voor:

Proefversie ©VANIN

• een briefje van de school van een kind

• een briefje van jouw school

Zoek de moeilijke woorden op.

Spreek samen over de briefjes.

Naam: Arno Hintjens

Vader / moeder van Marieke Hintjens

Geeft zijn zoon / dochter de toelating om mee te gaan zwemmen.

van:

voor:

Het T-shirt van de school kost 6,50 euro.

Rekeningnummer: BE 258 6666 5899 21

van:

voor:

Rol: opvoeder/cursist

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Ik vind Nederlands gemakkelijk.

Ik ook. / Ik niet.

Ik vind Nederlands niet gemakkelijk.

Ik ook niet. / Ik wel.

Ben je klaar?

Nee, ik ben (nog) niet klaar.

Ja, ik ben klaar.

Nieuwe woorden

Werkwoorden

gaan Hoe laat ga jij naar bed? tekenen Ik teken een dier.

meebrengen Ik breng een boek mee. opstaan Hoe laat sta jij op?

Wanneer?

’s morgens ’s middags ’s avonds de week – de weken

Adjectieven

Ik vind ... (niet) moeilijk. (niet) vriendelijk (niet) leuk (niet) lekker (niet) gemakkelijk (niet) gezond

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Hoe laat ga je slapen?

Hoe laat sta je op?

Ik ga slapen om half elf.

Ik sta op om zes uur.

Ik slaap van half elf tot zes (uur).

Proefversie ©VANIN

De instructie

slapen Slaap niet in de klas. meebrengen Breng je agenda mee.

Op school de agenda het blad papier het boek, de boeken de boekentas de brooddoos de fiets, de fietsen het fruit het huiswerk de klas, de klassen het (kleur)potlood, de potloden de les, de lessen het oudercontact de pen, de pennen de pennenzak het schrift, de schriften de (sport)schoen, de schoenen de tekening

De woorden in de zin: inversie

Marieke gaat naar school om 9 uur.

Om 9 uur gaat Marieke naar school.

Hilde wandelt in het park in het weekend

In het weekend wandelt Hilde in het park.

Uitspraakoefeningen

1 IJ / EE – Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

1 = 2 3 4

5 6 7 8

2 Onderstreep het woordaccent.

1 vriendelijk

2 lekker

3 gezond 4 ’s morgens

5 de boekentas

6 het potlood

7 het papier

8 de agenda

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

schr...-ven spr...-ken het verk...r t...-kenen de w...k de gezondh...d

...riendelijk el... uur de ...rouwen de ...erdieping het schri..t

9 het huiswerk

10 de tekening

Proefversie ©VANIN

IJ / EI E of EE (lang)

(kort)

(= doffe e) moeil...k de l...s het huisw...rk ’s morg...ns rek...nen

lekk...r w...lke het v...rkeer

E
E

E (kort)

(= doffe e) het appartem...nt de ag...nda

4 Zeg de woorden met een doffe E. de – een – het we – je – ze wonen – spreken – eten – schrijven – luisteren mannen – vrouwen – kinderen deuren – liften – zakdoeken getrouwd – gescheiden – gezond beginnen – begrijpen vriendelijk, vriendelijke gemakkelijk, gemakkelijke

5 Wat hoor je? Schrijf een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Ik vind het gemakkelijk.O

Ik ook.

Ik niet.

Ik wel.

Ik ook niet.

Ben je klaar?

Ik ben nog niet klaar.o

Ik ben klaar. O o O

Hoe laat ga jij slapen?O O o o O o

Hoe laat sta jij op? o o o o O

Ik ga slapen om half elf.o o O o o O O

Ik sta op om zes uur.o O o O o O

Ik slaap van half elf tot zes.o o o o O O O

Proefversie ©VANIN

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

2 De agenda van Marieke

Vul de preposities in. Het zijn preposities van thema’s 1, 2, 3 en 4.

Soms zijn twee preposities oké.

Ik woon Brussel.

Ik kom Spanje.

Ik woon mijn vader.

Op dinsdag ga ik school.

De Nederlandse les is 14 17 uur. 13.50 wacht ik de leerkracht.

Ik kom met de bus school.

Ik breng mijn boekentas naar school.

Ik luister de conversaties van Nieuw TaalRecht

Ik schrijf de nieuwe woorden mijn boek.

Ik schrijf een pen.

Ik lees graag mijn boek Nieuw TaalRecht

In de school leer ik ook België.

’s Avonds spreek ik met mijn vriendin.

Of ik kijk de film van Hassan en Sofie.

Op zondag telefoneer ik mijn moeder in Spanje.

4 Slaap niet in de klas

1 Schrijf het werkwoord zoals in het voorbeeld. Het zijn werkwoorden van thema 1, 2, 3 en 4.

Proefversie ©VANIN

Voorbeeld: eten Eet een koekje.

1 fietsen Pei Le naar het park.

2 gaan Yurek naar school.

3 koken Op zaterdag ik spaghetti.

4 komen jij maandag naar de Nederlandse les?

5 lezen Jij in jouw boek.

6 loop jij in het park?

7 luisteren Zij naar de leerkracht.

8 meebrengen Hij zijn hond

9 opzoeken jij het woord ? Weet je nog? doen – ik doe / doe! – jij doet – doe jij – hij, zij doet

10 schrijven Ik de afspraak in mijn agenda.

11 slapen Mijn vriend in de klas.

12 spreken jij graag Nederlands?

13 tekenen Jij mooi!

14 telefoneren naar de school.

15 wachten jij op mij?

16 wandelen Jij graag.

17 werken Hij in de supermarkt.

2 Geef de instructie.

Instructie

naar school gaan Ga naar school. naar school komen de brief lezen de brief schrijven naar de conversatie luisteren met je klasgenoot spreken niet in de klas slapen een appel tekenen met een klasgenoot werken de moeilijke woorden opzoeken je agenda meebrengen

5 Ik ga slapen / Ik sta op

Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.

1 Je ontbijt

2 Je luncht

3 Je staat op

4 Je kijkt naar de televisie

Proefversie ©VANIN

5 Je gaat slapen

1 Hassan staat op

2 Hassan is in de fitness

3 Marieke is in de school

4 Hilde drinkt een koffie

5 Hilde gaat slapen

6 Hilde slaapt

’s middags. ’s morgens. ’s avonds. ’s morgens. ’s avonds.

van 2 tot 4 uur ’s middags. om 3 uur ’s middags. om 7 uur ’s morgens. van 11 uur ’s avonds tot 7 uur ’s morgens. van 9 uur tot 4 uur ’s middags. om 11 uur ’s avonds.

De week

Wat zet jij samen? Schrijf op de juiste plaats zoals in het voorbeeld.

Kies uit: om acht uur / om drie uur / om één uur / om elf uur / om negen uur / om tien uur / om twaalf uur / om twee uur / om vier uur / om vijf uur / om zes uur / om zeven uur.

Kies uit: om 22 uur / om 14 uur / om 16 uur / om 23 uur / om 17 uur / om 24 uur / om 19 uur / om 13 uur / om 20 uur / om 18 uur / om 21 uur / om 15 uur.

om 1 uur

om 2 uur

om 3 uur

om 4 uur

om 5 uur

om 6 uur

om 7 uur

om 8 uur

om 9 uur

om 10 uur

om 11 uur

om 12 uur

8

één uur

De klasgenoten op school

Wat is correct? Onderstreep: ook / niet / ook niet / wel.

uur om uur om uur om uur

1 Hassan komt uit Irak. Ahmed komt ook / niet / ook niet / wel uit Irak. Hij komt uit Marokko.

2 Hilde tekent graag. Ik teken ook / niet / ook niet / wel graag. Ik teken graag mijn kinderen.

3 Pei Le gaat niet graag naar het park. Yurek gaat ook / niet / ook niet / wel graag naar het park. Hij gaat op zondag naar het park.

4 Mijn vader voetbalt niet graag. Mijn broer voetbalt ook / niet / ook niet / wel niet graag. Maar ik voetbal wel graag!

Proefversie ©VANIN

Liedje

1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul de woorden in.

Kies uit: maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag / huiswerk / familie / luister

ZIT MAAR RECHTOP

Op moet ik maken.

Op moet ik vroeg naar bed.

Op mag ik naar de voetbaltraining.

Op heb ik minder pret.

Zit maar rechtop!

Luister heel goed!

Schrijf nu maar op!

Doe maar je best mijn vriend!

Maak nu je werk!

Slaap ook genoeg!

Zorg dat je niet moe aan de dag begint!

2 Wat eet hij op vrijdag?

3 Wat doet hij op woensdag?

Op moet ik vis eten.

Ik lust geen vis, ik vind vis ‘bwak!’

Proefversie ©VANIN

Leertip

Begrijp je niet alle woorden?

Zoek de moeilijke woorden op.

Schrijf de vertaling in jouw taal.

Op moet ik naar de .

Op denk ik: morgen huiswerkdag!

Zit maar rechtop!

Schrijf nu maar op!

heel goed!

Doe maar je best mijn vriend!

Maak nu je werk!

Slaap ook genoeg!

Zorg dat je niet moe aan de dag begint! (2 x)

Dit leer ik.

• Ik spreek over hoe ik me voel.

• Ik zeg wat ik kan en maak een afspraak om iets te leren.

• Ik telefoneer en vraag informatie over een opleiding.

• Ik lees een tekst met informatie over een opleiding.

• Ik vul een inschrijvingsformulier voor een opleiding in.

• Ik schrijf een korte mail en vraag informatie over een opleiding.

1

In het park

1 Hassan is in het park.

Hij spreekt met Hilde over hoe het gaat. Marieke kan goed fietsen.

Hassan kan niet fietsen.

Hassan wil graag leren fietsen.

Hassan belt naar de fietsschool.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Hoe gaat het?

Goed. Ik ben blij.

Dat is goed.

Hoe gaat het?

Niet goed. Ik mis mijn familie.

Dat is jammer.

Dat is vriendelijk. Dank u voor de informatie.

Proefversie ©VANIN

Met de fietsschool. Goedemorgen.

Goedemorgen. Met Hassan Sadiq.

Ik wil graag informatie over fietsen.

Kan jij fietsen?

Ik kan niet fietsen.

Ik kan goed fietsen. Ik wil je leren fietsen.

2 Hoe gaat het?

1 Wat is correct? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.

• Niet goed.

• Goed.

Proefversie ©VANIN

• Goed, ik voel mij goed.

• Niet goed, ik voel mij niet goed.

• • Goed, ik heb werk.

2 Hoe gaat het? Schrijf … Goed! Ik Niet goed! Ik

• Niet goed, ik heb geen werk.

• Goed, mijn vriend komt op bezoek.

• Niet goed, ik mis mijn familie.

3 Herhaal

Hoe gaat het?

Goed, ... ik voel mij goed.

Goed, ... ik heb werk.

Goed, ... mijn vriend komt op bezoek. Dat is goed!

Hoe gaat het?

Niet goed, ... ik voel mij niet goed. Niet goed, ... ik heb geen werk.

Niet goed, ... ik mis mijn familie.

Dat is jammer!

4 Taaltaak  Hoe gaat het?

Vraag aan drie klasgenoten hoe het gaat.

Reageer.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

5 Werk samen met drie klasgenoten.

Maak een IK BEN BLIJ-poster.

Neem een tijdschrift.

Knip blije woorden en foto’s.

Lijm de woorden en foto’s op de poster.

Hang de poster op in de klas.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

3 De klasgenoten

1 Luister.

• Wie kan het? Schrijf X

• Wie kan het niet? Schrijf O.

Proefversie ©VANIN

Rol: communicator

Pei Le en haar broer

Yurek en zijn vrienden de zussen van Hassan

Pei Le Yurek

2 Lees en vul in.

Nederlands Engels Frans Jouw taal kunnen can pouvoir willen want to vouloir

3 Luister nog een keer.

Vul in: kan / wil / heb / ben.

Pei Le: jij zwemmen, Yurek?

Yurek: Ja, ik goed zwemmen. En jij, Pei Le?

Pei Le: Ik niet zwemmen.

Ik graag leren zwemmen.

Yurek: En jij, Hassan?

Hassan: Ik ook niet zwemmen.

Ik bang van water.

En ik geen zwembroek.

Yurek: Dus Pei Le niet zwemmen.

Maar zij graag leren zwemmen.

Hassan ook niet zwemmen.

Maar hij niet leren zwemmen.

4 Luister nog een keer.

Vul in: kunnen / willen / hebben / zijn.

Yurek: Kan jij goed koken, Pei Le?

Ja, ik kan heel goed koken. Mijn broer en ik goed koken.

Wij samen een restaurant openen.

Yurek: Dan komen mijn vrienden en ik naar jouw restaurant.

Pei Le: jullie niet koken?

Yurek: Nee, wij niet koken!

Hassan: Mijn twee zussen ook goed koken.

Zij veel tijd om te koken.

Proefversie ©VANIN

Maar zij in Irak.

5 Studeer.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

6 Studeer

infinitiefik / jij / hij of zijwij / jullie / zij kunnen kan kunnen willen wil willen hebbenheb, hebt, heefthebben zijn ben, bent, is zijn

7 Welk werkwoord? Vul in.

voorbeeld: Hilde ... goed Nederlands spreken. Hilde kan goed Nederlands spreken.

• Hassan, Yurek en Pei Le Nederlands leren.

• Hilde en Hassan geen Chinees spreken.

• Hassan leren fietsen.

8 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.

Lees het gele vak.

Zeg het werkwoord juist:

• kan / kunnen

• wil / willen

• ben / bent / is / zijn

• heb / hebt / heeft / hebben.

Controleer je klasgenoot.

Ben je klaar? Wissel dan van rol.

Proefversie ©VANIN

Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.

Klasgenoot A Klasgenoot B

Hassan ... niet koken. (kunnen) Hassan kan niet koken.

Wil Hassan leren koken? ... Hassan leren koken? (willen) Nee, hij ... Nederlands leren. (willen) Nee, hij wil Nederlands leren.

Hassan kan Arabisch spreken. Hassan ... Arabisch spreken. (kunnen) Hij ... ook Nederlands spreken. (willen) Hij wil ook Nederlands spreken.

Hij studeert veel. Hij wil een certificaat 1.1 hebben.

Hij studeert veel. Hij ... een certificaat 1.1 hebben. (willen)

Klasgenoot A Klasgenoot B

Pei Le ... een broer. (hebben)

Haar broer is een kok.

En jij, ... jij ook een kok? (zijn)

Dit is mijn broer, zegt Pei Le. Wij hebben een restaurant.

Wij ... goede koks.

Hassan, Yurek en Pei Le willen goed Nederlands leren.

Pei Le heeft een broer.

Haar broer ... een kok. (zijn)

En jij, ben jij ook een kok?

Dit is mijn broer, zegt Pei Le. Wij ... een restaurant. (hebben)

Wij zijn goede koks. (zijn)

Hassan, Yurek en Pei Le ... goed Nederlands leren. (willen)

Zij ... een beetje Nederlands spreken. (kunnen)Zij kunnen een beetje Nederlands spreken.

Hassan en Yurek kunnen niet fietsen.

Pei Le ... wel fietsen. (kunnen)

Hassan, Yurek en Pei Le zijn klasgenoten.

Zij ... Nederlandse les op maandag en woensdag. (hebben)

Hebben jullie ook Nederlandse les op maandag en woensdag?

4

Wat kan jij?

1 Wat kan jij? Schrijf een X.

Proefversie ©VANIN

Hassan en Yurek ... niet fietsen. (kunnen)

Pei Le kan wel fietsen.

Hassan, Yurek en Pei Le ... klasgenoten. (zijn)

Zij hebben Nederlandse les op maandag en woensdag.

... jullie ook Nederlandse les op maandag en woensdag? (hebben)

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

op het werk

Weet je nog?

Dit zijn ook werkwoorden van thema 3.

2 Kijk naar de video.

Wie kan veel?

Wie wil iets leren?

3 Werk samen met een klasgenoot. Lees samen het gesprek.

Vul in: ...

Wissel dan van rol.

Ik kan niet zwemmen.

Kan je me leren zwemmen?

Ik kan niet fietsen.

Kan je me leren fietsen?

Ik kan niet ...

Kan jij ...

Leertip

Schrijf je een oefening in jouw schrift?

Schrijf het paginanummer bij de oefening. Zo vind je later alles gemakkelijk terug.

Ja, ik kan je leren zwemmen.

Nee, ik kan ook niet fietsen.

Ja, ik ...

Proefversie ©VANIN

Nee, ik ...

4 Taaltaak  Iets leren Rol: vrijetijdsbesteder / werknemer

Wat wil jij graag leren? Zoek het op.

Ik wil graag leren

Zoek een klasgenoot die het kan.

Kan jij mij leren ...?

Ja, ik kan je leren ...

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

Nee, ik kan niet ...

5 Ik wil graag informatie

1 Luister. Wat is correct? Schrijf een X.

Wanneer telefoneert Hassan naar de fietsschool?  ’s morgens  ’s middags  ’s avonds

Wat wil Hassan?  Hij wil leren zwemmen.  Hij wil leren fietsen.

Wat is de website?  www.fietsmooi.be  www.fietsschool.be  www.fietsschool.com

Wat vult Hassan in?  de informatie  het formulier

2 Wat zeg je wanneer? Trek een lijn. ’s morgens ’s midddags ’s avonds •

3 Spreek met een klasgenoot.

Ga van 1 naar 4.

Vul in: …

Wissel dan van rol.

Proefversie

goeienavond / goedenavond goeiemiddag / goedemiddag goeiemorgen / goedemorgen

Goedemiddag. Met ... Ik wil leren fietsen.

fietsschool.

4 Herhaal

Tring!

Tring! Tring! Met ... de fietsschool.

Met ...

Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond.

Ik wil graag informatie over ... de fietsschool.

Ga naar ... onze website

Vul ... het formulier ... in.

Dank je voor ... de informatie

5 Taaltaak  Informatie vragen Rol: vrijetijdsbesteder

Kies een school (de fietsschool, de dansschool, de voetbalschool ...).

Telefoneer met een klasgenoot.

Vraag informatie of geef informatie.

Proefversie ©VANIN

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

6 Het formulier

1 Lees wat Hassan invult.

Hassan surft naar de website van de fietsschool. Hij vult het formulier in. Lees het formulier van Hassan.

Naam: Sadiq

Voornaam: Hassan

Straat: Nationalestraat

Nummer: 50

Bus: 2

Postcode: 2000

Gemeente: Antwerpen

Telefoonnummer: 0344/892 200

Mailadres: hassan.inbelgie@gmail.com

Ik kan al een beetje fietsen: nee

Ik heb een fiets: nee

Handtekening en datum: 15 augustus

Versturen

2 Taaltaak  Het formulier Rol: vrijetijdsbesteder

Jij wil naar de fietsschool. Vul jouw formulier in.

Naam:

Voornaam:

Straat:

Nummer:

Bus:

Telefoonnummer:

Mailadres:

Ik kan al een beetje fietsen:

Ik heb een fiets:

Handtekening en datum:

Proefversie ©VANIN

Postcode:

Gemeente:

Versturen

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

7 Hassan stuurt zijn formulier

1 Lees de mail van Hassan.

Zoek de moeilijke woorden op.

Hassan Sadiq de fietsschool informatie

Beste,

Ik wil graag leren fietsen.

Ik stuur mijn inschrijvingsformulier.

Ik heb drie vragen:

1 Waar zijn de lessen?

2 Ik wil graag naar de lessen komen. Hoeveel moet ik betalen?

3 Ik spreek een beetje Nederlands. Kan ik naar de les komen?

Dank je voor de informatie.

Hassan Sadiq

2 Lees de mail van Hassan.

Welke vraag is het? Trek een lijn.

De taal van de lessen

De plaats van de lessen

De prijs van de lessen

3 Wat zet jij samen? Trek een lijn.

het inschrijvingsformulier de prijs de informatie

Proefversie ©VANIN

Vraagwoorden

Hoeveel is een vraagwoord.

Hoeveel moet ik betalen voor de lessen?

Je hebt ook geleerd ‘hoe lang’ en ‘hoe laat’.

4 Maak zinnen met de vraagwoorden.

Hoe lang

Hoe laat

Hoeveel

vraag 1 vraag 2 vraag 3

vragen sturen betalen

1 Lees de advertentie.

Centrum voor Volwassenen Studiebazaar

2 Schrijf wat je wil leren. Schrijf een vraag.

maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag

Beste,

Ik wil graag leren . Ik stuur mijn inschrijvingsformulier.

Ik heb nog een vraag:

Dank je voor de informatie.

Proefversie ©VANIN

3 Taaltaak  Wat wil je leren? Rol: cursist

Zoek op het internet een school in jouw stad.

• Heeft de school een formulier?

Vul het formulier in.

• Heeft de school een mailadres?

Schrijf een mail en vraag informatie.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

bio posts contact

DOOR HASSAN Mijn leven in België

De Belgen kunnen goed fietsen.

Zij fietsen op de straat.

Dat vind ik gevaarlijk.

Ik kan niet fietsen.

Ik ben een beetje bang.

Maar ik wil graag leren fietsen.

In september ga ik naar de fietsschool.

2 Schrijf jouw bericht.

• Kan jij fietsen?

• Wat wil jij graag leren?

• Wat ga je doen?

bio posts contact

Proefversie ©VANIN

1 Taaltaak  De fietsschool

Rol: vrijetijdsbesteder Lees de reclame van de fietsschool. Zoek de moeilijke woorden op.

Leer fietsen!

Proefversie ©VANIN

Wil jij leren fietsen?

Schrijf je in bij de fietsschool. Want fietsen is gezond en goedkoop.

LES 1 Starten, stoppen en sturen!

Jij leert de techniek van het fietsen.

LES 2 Jij leert over het verkeer en de regels van het verkeer.

LES 3 Wat is een goede fiets?

Waar kan jij een fiets kopen?

HOEVEEL KOST HET? 12 euro voor 3 lessen. Je betaalt aan de leerkracht.

PRAKTISCH Kom met jouw fiets.

Heb je geen fiets? Leen een fiets van de fietsschool.

WANNEER? Op maandag 5 september, woensdag 7 september en vrijdag 9 september.

HOE LAAT? Van 14 tot 17 uur.

INSCHRIJVEN? Ga naar www.fietsschool.be. Vul het formulier in.

2 Wat is correct? Schrijf een kruisje X.

Je betaalt voor 1 les 12 euro.  Je betaalt voor 1 les 4 euro.

Je betaalt aan de leerkracht.  Je betaalt aan de directeur.

Heb je geen fiets, dan kan je niet  Heb je geen fiets, dan kan je ook leren fietsen. leren fietsen.

De lessen zijn ’s morgens.  De lessen zijn ’s middags.

Je schrijft in bij de leerkracht.  Je schrijft in op de computer.

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Hoe gaat het? Goed!

Ik voel me goed. Ik heb werk. Mijn vriend komt op bezoek.

Dat is goed!

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Hoe gaat het? Niet goed!

Ik voel me niet goed.

Ik heb geen werk. Ik mis mijn familie.

Dat is jammer!

Nieuwe woorden

De mail de informatie de vraag – de vragen de taal – de talen de plaats – de plaatsen de prijs – de prijzen

Beste Ik stuur mijn ...

Ik heb nog een vraag.

Waar is / zijn ...?

Hoeveel moet ik betalen voor de lessen? Dank je voor de informatie.

Werkwoorden

betalen Je betaalt voor de lessen. leren Jij leert fietsen. missen Ik mis mijn familie. naaien Zij naait de kleren voor haar kinderen. schilderen Hij schildert zijn woonkamer. strijken Haar man strijkt de hemden. sturen Ik stuur mijn formulier. typen Zij typt een mail. vragen Ik wil informatie vragen zwemmen Ik kan niet zwemmen

Aan de telefoon

Met ...

Ik wil graag informatie over ... Dank je voor de informatie. goeiemorgen / goedemorgen goeiemiddag / goedemiddag goeienavond / goedenavond

Proefversie ©VANIN

Het formulier invullen de voornaam, de naam het adres de straat, de straten het nummer / de bus de postcode de gemeente het telefoonnummer het mailadres de handtekening de datum

Preposities over Ik wil graag informatie over de fietsschool. naar Ga naar onze website. Ik ga naar de fietsschool. in Vul het formulier in. voor Dank je voor de informatie. Ik schrijf me in voor de fietslessen. aan Ik betaal aan de leerkracht. op Mijn vriend komt op bezoek.

Speciale werkwoorden inschrijven Ik schrijf me in. Jij schrijft je in voelen Ik voel me goed. Voel jij je goed?

autorijden Ik rijd veel auto. invullen Hij vult het formulier in.

kunnen / willen + infinitief

Ik, jij, hij, zij

Ik / jij / hij / zij kan zwemmen.

Ik / jij / hij / zij wil zwemmen.

Wij, jullie, zij

Wij / jullie / zij kunnen zwemmen.

Wij / jullie / zij willen zwemmen.

Uitspraakoefeningen

hebben / zijn

Ik, jij, hij, zij

Ik heb / jij hebt / hij/zij heeft geen zwembroek.

Ik ben / jij bent / hij/zij is bang van water.

Wij, jullie, zij

Wij / jullie / zij hebben geen zwembroek.

Wij / jullie / zij zijn bang van water.

1 OU – AU / IJ – EI / UI – Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

2 Onderstreep het woordaccent.

1 de informatie

2 het adres

3 de handtekening

4 betalen

5 hij telefoneert

6 het nummer

7 de postcode

8 de voornaam

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

de ...ool ge...eiden het ...ift de ...oen in...ijven

Proefversie ©VANIN

9 het formulier 10 de gemeente

de ...uren het a...artement ik ...egrijp het het ko...je koffie ...lij o...staan

het ...oek de s...ort

mevr...w

begr...-pen

het ...-dercontact

het h...s-werk

v...f-tig

het r...ks-register

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Hoe gaat het?

Ik ben blij.

Ik voel mij goed.

Ik heb werk.

Mijn vriend komt op bezoek. o O o o o O

o O

o o o O o

Dat is goed. O o O o O o

Ik voel me niet goed.o o o O O

Ik heb geen werk.

Ik mis mijn familie.

Dat is jammer.

Ik wil graag informatie over ... o o O o o O o O o

o O o o

O o O

O o o o o O o O

Dank je voor de informatie. o O o O o O o O O o o o o o O o

Proefversie ©VANIN

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

3 De klasgenoten

1 Vul in: ik / jij / hij / zij / wij / jullie / zij.

– ben Hassan, een cursist.

Ben ook een cursist?

– Dit is Yurek. studeert Nederlands.

Dit is Pei Le. studeert ook Nederlands.

– Gaan samen naar de school?

– Ja, gaan samen naar de school.

– En jouw kinderen? Gaan ook naar de school?

Nee, want ik heb geen kinderen!

2 Kijk naar het werkwoord. Zeg of schrijf het werkwoord correct.

kan / kunnen

– jij koken?

– Nee, ik niet. Mijn man ook niet goed koken. Mijn man en ik niet goed koken.

wil / willen

Ik graag een hamburger eten.

Maar mijn kinderen een pizza eten.

En mijn man graag een kebab.

kan / wil

– Wat ik voor jou doen?

– Ik heb honger. Ik graag iets eten.

– Dan maak ik een lekkere spaghetti.

Proefversie ©VANIN

kunnen / willen de klasgenoten in juli en augustus ook Nederlands leren?

Ja. Dat zij graag.

Zij naar de Vlaamse televisie kijken. Dan ze veel Nederlands leren.

hebben / zijn de klasgenoten huiswerk?

Yurek en Pei Le veel huiswerk.

Zij niet blij.

1 Schrijf het werkwoord juist.

Dit zijn de 49 werkwoorden van thema (1) tot (5). Bij ‘zij’ vul je singularis (s) of pluralis (p) in.

auto-rijden (5) hij auto beginnen (3) ik

binnen-komen (2) jij binnen?

begrijpen (1) jij

danken (2) wij dansen (5) jij doen (3) ik drinken (2) wij eten (2) (p) zij fietsen (3) jij gaan (2) ik heten (1) ik

in-schrijven (5) jij in in-vullen (5) zij in koken (3) (s) zij komen (1) ik

krijgen (1) jij kunnen (5) jij lezen (1) ik luisteren (1) wij mee-brengen (4) hij mee missen (2) hij mogen (3) ik naaien (5) jij nemen (2) jij op-staan (4) jij op poetsen (5) (s) zij schilderen (5) (s) zij schrijven (1) jij slapen (3) jij

Proefversie ©VANIN

spijten (3) het (me) sporten (3) ik spreken / af-spreken (1) hij af strijken (5) hij tekenen (4) jij telefoneren (3) jij typen (5) wij vliegen (3) (s) zij voelen (5) ik

voetballen (5) (s) zij wachten (3) wij wandelen (3) wij werken (3) jij willen (2) jij wonen (1) ik

zeggen (2) jij zitten (2) hij zoeken (3) jij zwemmen (5) jij

2 Schrijf zinnen met de werkwoorden. Kies vijf werkwoorden.

Schrijf een goede zin met het werkwoord. Hoe is het werkwoord in jouw taal? Vergelijk met je klasgenoten. 1

6 Het formulier

Wat is het? Schrijf het nummer. 1

8 9 12 bus 2 Van Geertstraat 12 april 20.. piet.jansen@google.be 0485/269.124

1000 Piet Jansen Brussel

8 Mijn mail

1 Vul het werkwoord in.

de datum ( ) de handtekening ( ) het telefoonnummer ( ) de postcode ( ) het huisnummer + bus ( ) het mailadres ( ) de naam ( ) de straat ( ) de gemeente ( )

1 Ik wil graag fietsen.

2 Ik mijn inschrijvingsformulier.

3 Ik nog een vraag.

Proefversie ©VANIN

4 Waar de lessen?

5 Ik wil graag een fiets .

6 Hoeveel moet ik ?

7 Ik een beetje Nederlands.

8 Kan ik naar de les ?

9 je voor de informatie.

2 Vul de woorden in.

1 Ik wil leren fietsen.

2 Ik stuur mijn .

3 Ik heb nog een

4 Waar zijn de ?

5 Ik wil graag een lenen.

6 moet ik betalen?

7 Ik spreek een beetje .

8 Kan ik naar de komen?

9 Dank je voor de .

Proefversie ©VANIN

1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul in: kan / wil.

Fietsen

Kan jij fietsen?

Nee, dat ik niet.

Wil jij leren fietsen?

Ja, dat ik graag.

Met een fiets kom ik overal waar ik wil vandaag.

Ja, ik wil het, ik wil het, ik wil het, ik het: fietsen! (2 x)

Op de fiets met mijn haren in de wind.

Op de fiets als een kind zo blij.

Op de fiets in de stad voel ik mij vandaag zo vrij.

2 Omcirkel alle werkwoorden in de tekst.

3 Kan jij fietsen?  ja  nee

4 Wil jij leren fietsen? Waarom wel / niet?

5 Fietsen de mensen veel in jouw land? Waarom wel / niet?

6 Juist of fout? Schrijf een kruisje X.

Want ik kan het, ik kan het, ik kan het, ik het: fietsen! (2 x)

Op een dag rijd ik door heel het land.

Proefversie ©VANIN

De zanger kan goed fietsen.

De zanger kan nog niet fietsen.

De zanger wil leren fietsen.

De zanger wil niet leren fietsen.

De zanger wil door heel het land fietsen.

Op een dag rijd ik naar de andere kant.

Op een dag als het mag als het , dan zal ik dat doen.

Ja, ik zal het, ik zal het, ik zal dan heel veel fietsen!

Blijven fietsen! Blijven fietsen!

Blijven! Fiets!

JuistFout

Dit leer ik.

In de winkel

• Ik zeg welke kleur ik mooi vind.

• Ik lees en zeg prijzen tot 100.

• Ik vraag en noteer hoeveel iets kost.

• Ik spreek met een verkoper in een winkel.

• Ik lees en schrijf een wenskaart.

1 Bloemen voor Sofie

1 Hassan gaat naar de bloemenwinkel.

Hassan koopt bloemen voor Sofie. Hij ontmoet Sofie in het park.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Proefversie ©VANIN

Kan ik u helpen?

Ik zoek bloemen voor mijn vriendin.

Hoeveel kosten deze bloemen?

Deze bloemen kosten 2 euro 20 cent voor één.

Goed. Ik neem de rozen.

Twaalf rozen van 2 euro 20 voor één.

Dat is samen 26 euro 40.

Kan ik met bancontact betalen?

Dag Hassan. Hoe gaat het?

Dag Sofie. Hoe gaat het met jou?

2 Bloemen in alle kleuren

1 Welke kleur hebben de bloemen?

Het zijn bloemen.

Het zijn bloemen.

Het zijn bloemen.

rood geel wit

Het zijn bloemen. blauw zwart groen

Het zijn bloemen.

Welke kleur vind jij mooi?

Ik vind mooi.

Welke bloemen vind jij mooi?

Ik vind de bloemen mooi.

2 Kies een kleur.

Wat heeft die kleur?

Kleur: blauw

Ding: Mijn ogen zijn blauw.

3 Werk samen met klasgenoten met jouw kleur.

Schrijf alle dingen samen.

Proefversie ©VANIN

Kleur:

Dingen:

4 Wat vind jij?

Schrijf twee zinnen.

Ik vind mooi.

Ik vind niet mooi.

Het zijn bloemen.

Tip

Over de flexie van het adjectief leer je meer in Nieuw TaalRecht 1.2 thema 4.

Spreek met je klasgenoten. Schrijf de naam van een klasgenoot. vindt ook mooi. vindt ook niet mooi.

5 Kijk naar de video.

Wie vindt jouw kleur ook mooi?

Wat heb jij nog in die kleur?

3

Van 1 tot 100

1 Weet je het nog? Zeg het correct.

0 = nul / 1 = één / 2 = twee / 3 = drie / 4 = vier / 5 = vijf / 6 = zes / 7 = zeven / 8 = acht / 9 = negen / 10 = tien

Kijk niet! Zeg:

- 9 - 8 - 7 - 6 - 5 - 4 - 3 - 2 - 1 - 0

2 Luister en herhaal.

4 Luister. Welk getal hoor je? Omcirkel.

Proefversie ©VANIN

3 Luister. Wat is correct? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld, en herhaal.

zeventig honderd tachtig zestig negentig

5 Luister. Schrijf het getal.

6 Werk samen met drie klasgenoten.

Schrijf vijf getallen van 1 tot 100.

Zeg het getal aan je klasgenoten.

Je klasgenoot noteert.

Kijk samen: is het correct?

Mijn getallenKlasgenoot 1Klasgenoot 2Klasgenoot 3 99

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

4 Hoeveel kosten de bloemen?

1 Hoeveel kosten de bloemen?

Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.

één grote rode roos

twee kleine rode rozen

drie kleine gele rozen

vier kleine witte rozen

vijf kleine rode rozen

zes grote gele rozen

Proefversie ©VANIN

zeven grote witte rozen

acht grote rode rozen

negen kleine gele rozen

tien kleine witte rozen

En hoeveel kost een zwarte roos?

2 Luister nog een keer. Wat staat samen? Trek een lijn. voor één

Amai! duur groot • • • • • • • • goedkoop klein samen Wablieft?

3 Studeer

Getallen in euro voluit schrijven

3,50 drie en een halve euro

3,50 drie euro en een half

3,50 drie euro vijftig cent

4 Herhaal

Hoeveel kosten ... de rode rozen?

Proefversie ©VANIN

Wablieft? ... € 2.20?

Het kost ... voor één roos.

Het kost ... samen.

Amai! ...

Dat is duur!

Dat is duur.

Dat is niet goedkoop.

5 Taaltaak  Iets kopen Rol: consument

Spreek met jouw klasgenoot.

Jij wil iets kopen van jouw klasgenoot (zijn boek, zijn schoenen ...).

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

5 Drie winkels

W de supermarkt (1) de kledingwinkel (2) de elektrowinkel (3)

1 Waar koop je dit cadeau? Schrijf 1, 2 of 3 bij de foto’s.

het scheerapparaat de hoofdtelefoon

de chocolade de handdoek

Proefversie ©VANIN

de handtas

het brood de jas de gsm

het fruitsap

het hemd de broek

de sportschoenen

2 Welke cadeaus koop je nog in de winkels? Zoek het op.

slagerij de nachtwinkel de kruidenier de schoenenwinkel de apotheek de sportwinkel het tuincentrum de dierenwinkel de elektrowinkel de kledingwinkel de bakkerij de kookwinkel

de supermarkt

de

Proefversie ©VANIN

3 Je geeft een cadeau aan een klasgenoot.

• Zoek een cadeau in een catalogus of op het internet.

• Noteer de prijs.

• Toon een foto van het cadeau aan jouw klasgenoten.

• Je klasgenoten raden: hoeveel kost jouw cadeau?

• De winnaar – wie het beste raadt – krijgt de foto van het cadeau.

Een kaart, de kaart, het kaartje

Substantieven: niet specifiek / wel specifiek

niet specifiek: EEN

een man / een televisie / een land / een kind ...

→ het is niet 1 specifieke man / televisie het is niet 1 specifiek land / kind

specifiek: DE / HET

de man / de televisie / het land / het kind ... → het is 1 specifieke man / televisie het is 1 specifiek land / kind

Let op:

• diminutieven: ALTIJD het-woorden de brief – het briefje de koek – het koekje de kop – het kopje

• pluralis: ALTIJD de-woorden het land – de landen het formulier – de formulieren het briefje – de briefjes

1 Studeer

het-woorden van thema 1 tot 6

Thema 1 het land, het kind, het boek, het potlood

Thema 2 het cadeau, het appartement, het jaar, het bezoek, het water, het fruitsap, het bier

Thema 3 het park, het weekend, het meisje

Thema 4 het dier, het schrift, het huiswerk, het oudercontact, het blad, het fruit

Thema 5 het formulier, het adres, het nummer, het mailadres

Thema 6 het hemd, het brood, het scheerapparaat

2 Schrijf een extra het-woord.

Proefversie ©VANIN

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

3 Schrijf: de / het.

Anna en haar moeder wonen in een appartement. appartement is niet groot.

Zij hebben een hond. hond heet Woef.

In weekend komt buurman op bezoek.

4

Maak de A/B oefening met een klasgenoot.

Dit is de rest van het verhaal van opdracht 3.

Vul in: de of het.

Controleer met je klasgenoot.

Klasgenoot A

Klasgenoot B

… meisje en haar moeder gaan naar … winkel. Het meisje en haar moeder gaan naar de winkel.

Ze kopen koekjes en koffie.

De koekjes kosten 2,30 euro, de koffie kost 9,5 euro.

Trring! Daar is … bezoek.

De buurman heeft een mooi hemd. Het hemd is blauw.

De buurman brengt een cadeau mee: … cadeau, dat zijn bloemen.

Moeder zegt ‘dank je voor de bloemen’.

De buurman gaat zitten in … zetel.

De buurman drinkt koffie. Het kopje koffie is lekker.

Moeder geeft de buurman koekjes. Hij eet … koekjes.

En dan? Anna, moeder en de buurman gaan naar het park met de fiets.

5 Spreek met je klasgenoten.

Ze kopen koekjes en koffie. … koekjes kosten 2,30 euro, … koffie kost 9,5 euro.

Trring! Daar is het bezoek.

De buurman heeft een mooi hemd. … hemd is blauw.

De buurman brengt een cadeau mee: het cadeau, dat zijn bloemen.

Moeder zegt ‘dank je voor … bloemen’.

De buurman gaat zitten in de zetel.

De buurman drinkt koffie. … kopje koffie is lekker.

Moeder geeft de buurman koekjes. Hij eet de koekjes.

En dan? Anna, moeder en … buurman gaan naar … park met … fiets.

Vertel over Anna, haar moeder en de buurman.

Tips: appartement / hond / weekend / buurman / winkel / koffie en koekjes / tring / hemd / cadeau / bloemen / dank je / zetel / lekker / fiets / park.

Proefversie ©VANIN

De verkoper en de klant

1 Wie doet het? Onderstreep.

kiezen de verkoper / de klant

kopen de verkoper / de klant

verkopen de verkoper / de klant

betalen de verkoper / de klant

2 Wat is correct? Schrijf een kruisje X.

Pei Le koopt een ...  telefoon  hoofd  hoofdtelefoon

Pei Le betaalt ...  89 euro  98 euro  33 euro  32 euro

Yurek koopt een ...  jas  hemd  broek

Yurek betaalt ...  23 euro  54 euro  32 euro

3 In de winkel.

Pei Le in de winkel.

Luister nog een keer. Onderstreep DEZE of DIE.

• Hoeveel kost DEZE / DIE hoofdtelefoon?

• DEZE / DIE hoofdtelefoon kost 89 euro.

• Hoeveel kost DEZE / DIE hoofdtelefoon?

• DEZE / DIE hoofdtelefoon kost 33 euro.

Yurek in de winkel.

Luister nog een keer. Onderstreep DIT of DAT.

• Hoeveel kost DIT / DAT hemd?

• DIT / DAT hemd kost 54 euro.

• Hoeveel kost DIT / DAT hemd?

• DIT / DAT hemd kost 32 euro.

4 Onderstreep het juiste woord.

• Hoeveel kost deze / dit hoofdtelefoon?

• Hoeveel kost die / dat hoofdtelefoon?

• Ik vind deze / dit hemd mooier dan die / dat hemd.

• Ik vind deze / dit hoofdtelefoon mooier dan die / dat hoofdtelefoon.

Proefversie ©VANIN

• Hoeveel kost deze / dit hemd?

• Hoeveel kost die / dat hemd?

dit dat die deze

hier / dichtbijdaar / verder weg de hoofdtelefoondeze hoofdtelefoondie hoofdtelefoon het hemd dit hemd dat hemd de hemdendeze hemden die hemden

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

8 Kan ik je helpen?

1 Werk samen met een klasgenoot.

Lees het gesprek.

Ga van 1 naar 6.

Vul in: ...

Ben je klaar? Wissel dan van rol.

Verkoper

1 Kan ik je helpen?

Proefversie ©VANIN

3 Deze hoofdtelefoon kost negenentachtig euro.

5 Die hoofdtelefoon kost drieëndertig euro.

1 Kan ik je helpen?

3 ... hoofdtelefoon kost 89 euro.

5 ... hoofdtelefoon kost 33 euro.

Klant

2 Ik zoek een hoofdtelefoon. Hoeveel kost deze hoofdtelefoon?

4 Hoeveel kost die hoofdtelefoon?

6 Dat is goed. Ik neem die hoofdtelefoon.

2 Ik ... een hoofdtelefoon. Hoeveel kost deze hoofdtelefoon?

4 Hoeveel ... die hoofdtelefoon?

6 Dat is goed. Ik ... die hoofdtelefoon.

2 Ik zoek een hemd. Hoeveel kost dit hemd?

4 Hoeveel kost dat hemd?

6 Dat is goed. Ik neem dat hemd.

2 Ik zoek een hemd. ... kost dit hemd?

4 Hoeveel ... dat hemd?

6 Dat is goed. Ik ... dat hemd.

2 Herhaal

Kan ik je helpen?

1 Kan ik je helpen?

Verkoper

3 Dit hemd kost vierenvijftig euro.

5 Dat hemd kost tweeëndertig euro.

1 Kan ik je helpen?

3 ... hemd kost 54 euro.

5 ... hemd kost 32 euro.

Proefversie ©VANIN

Ik zoek een ... hemd, gsm.

Hoeveel kost ... dit hemd, dat hemd, deze gsm, die gsm?

Dat is goed. Ik neem ... dit hemd, dat hemd, deze gsm, die gsm.

3 Taaltaak  Een cadeau kopen

Kies een winkel.

• Maak kaartjes met cadeaus.

• Schrijf de prijs bij het cadeau.

• Koop een cadeau in de winkel van een klasgenoot.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

Rol: consument

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

bio posts contact

DOOR HASSAN Mijn leven in België

Winkelen in België

Ik ga op zaterdag en woensdag naar de supermarkt.

De supermarkt is niet duur.

De koffie is goedkoop in de supermarkt, maar de thee is duur.

De supermarkt is niet open op zondag.

Maar de nachtwinkel is open op zondag.

2 Schrijf jouw bericht.

• Waar ga jij winkelen?

• Wanneer ga je winkelen?

• Wat vind jij duur? Wat vind jij goedkoop?

bio posts contact

Proefversie ©VANIN

Winkelen in België

10 Elke dag Nederlands

1 Lees de kaartjes bij de bloemen.

Op de kaartjes staat een wens. Welke wens? Trek een lijn.

Gelukkige verjaardag.Veel geluk samen.Hartelijk gefeliciteerd met je rijbewijs. Veel beterschap.

2 Taaltaak  Een wens op een kaartje

Schrijf een wens in jouw taal.

Schrijf de wens in het Nederlands. Geef jouw kaartje aan een klasgenoot.

In jouw taal

Proefversie ©VANIN

3 Ga naar mijnkaart.bpost.be.

• Welke kaart vind jij leuk?

• Maak een screenshot van de kaart.

• Spreek met jouw klasgenoten.

• Toon de kaart.

• Waarom kies jij die kaart?

Rol: communicator

In het Nederlands

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Wat vind jij ...? Ik vind ... Kan ik je helpen? Ik zoek ...

Nieuwe woorden

De kleuren rood / rode bloemen geel / gele bloemen blauw / blauwe bloemen groen / groene bloemen wit / witte bloemen zwart / zwarte bloemen

Adjectieven klein / kleine groot / grote duur / dure goedkoop / goedkope mooi / mooie

In de supermarkt

het brood de chocolade het fruitsap de handdoek

In de kledingwinkel de broek – de broeken de handtas

het hemd – de hemden de jas – de jassen de sportschoen – de schoenen

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Hoeveel kost ...

Hoeveel kosten ... Ik neem de ...Wablieft? Amai!

Tellen

de prijs – de prijzen elf, twaalf, dertien, veertien, vijftien, zestien, zeventien, achttien, negentien, twintig

Proefversie ©VANIN

In de elektrowinkel de hoofdtelefoon de gsm – de gsm’s het scheerapparaat

20 twintig 21 éénentwintig 22 tweeëntwintig ...

30 dertig

40 veertig

50 vijftig

60 zestig

70 zeventig

80 tachtig

90 negentig

100 honderd

14,50 14 en een halve euro 14,50 14 euro en een half 14,50 14 euro vijftig cent

Werkwoorden helpen Kan ik je helpen? kiezen Welke bloemen kies jij? kopen Hassan koopt de rozen. kosten Hoeveel kost één roos? nemen Neem jij die bloemen? verkopen De bakker verkoopt brood.

De kaart / het kaartje de wens – de wensen Veel geluk samen. Hartelijk gefeliciteerd met je rijbewijs.

Veel beterschap. Gelukkige verjaardag.

De woorden: deze / die

Het woorden: dit / dat

1 broek DE broek

2 broeken DE broeken

Deze broek is goed.

Die broek is niet goed.

Deze broeken zijn goed.

Die broeken zijn niet goed.

1 hemd HET hemd

2 hemden DE hemden

Dit hemd is goed.

Dat hemd is niet goed.

Deze hemden zijn goed.

Die hemden zijn niet goed.

Uitspraakoefeningen

een – de – het

een: niet specifiek een man, een kind

de, het: specifiek de man, het kind

diminutieven: altijd HET-woorden de koek, het koekje

pluralis: altijd DE-woorden het kind, de kinderen het koekje, de koekjes

1 U / OE – Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

2 Onderstreep het woordaccent.

1 hoeveel

2 de bloemen

3 helpen

4 goedkoop

Proefversie ©VANIN

5 de schoenen

6 het scheerapparaat

7 zeventien

8 twintig

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

9 de euro 10 verkopen

(kort)

(kort) zw...rt de p...st-code h...n-derd ...cht welk...m d...nk je het k...p-je k...f-fie

getrou...d

t...intig

...riendelijk

...oornaam

blau...

z...art

...oetbal

het ...r de b...r-vrouw

het n...-mmer

bl...w de vr...w

m...i de r...s

getr...wd de p...-ze

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

(kort)

(lang)

Kan ik je helpen? o o o O o O o o o O

Ik zoek een cadeau. o O o o O o o o O O

Hoeveel kost het? o O o o O o O o

Ik neem ze. o O o o o O

Proefversie ©VANIN

(lang)

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

3

Van 1 tot 100

1 Tel tot 100. Zeg om de beurt een getal. Je leerkracht controleert.

2 Wat is correct? A of B? Onderstreep.

Getal A B

€ 9

€ 12

€ 4

€ 11

€ 20

€ 14

€ 7

€ 13

€ 15

€ 2

€ 27

€ 34

€ 13

€ 72

€ 40

€ 61

€ 89

€ 56

€ 95

negen euro twee-en-tien euro drie euro elf euro twee euro veertien euro zes euro dertien euro vijftig euro twee euro zevenentwintig euro vierendertig euro dertien euro zevenentwintig euro veertig euro éénenzeventig euro negenentachtig euro vijfenzestig euro negentig en een halve euro

zeven euro twaalf euro vier euro tien euro twintig euro veertig euro

zeven euro dertig euro vijftien euro drie euro tweeënzeventig euro drieenveertig euro drietien euro tweeënzeventig euro veertien euro éénenzestig euro achtennegentig euro zesenvijftig euro vijfennegentig euro

6 Een kaart, de kaart, het kaartje

Schrijf EEN, DE of HET

Proefversie ©VANIN

Akwasi komt uit land in Afrika. land heet Ghana.

Akwasi heeft vriendin. vriendin van Akwasi komt uit China.

In weekend komt zij op bezoek.

Zij geeft Akwasie nieuw hemd.

Akwasi vindt hemd mooi.

Akwasi en zijn vriendin gaan naar park.

Akwasi drinkt biertje. biertje is lekker.

’s Avonds leest Akwasi boek.

Of hij kijkt naar televisie.

Op maandag en donderdag gaat Akwasi naar school. Hij gaat naar Nederlandse les. Nederlandse les is niet gemakkelijk.

Maar Akwasi heeft vriendelijke leerkracht.

Hij schrijft nieuwe woorden in schrift.

Wil jij Akwasi bezoek brengen? adres van Akwasi is: Bergstraat 8 in Gent. nummer van appartement is 609.

7 De verkoper en de klant

Ken jij deze woorden nog?

Proefversie ©VANIN

Het zijn de woorden van thema 1 tot 6. Schrijf: deze / die of dit / dat. deze / die of dit / dat deze / die of dit / dat de het de de de het de het de de het het het de het het de de de zakdoek kopje kopjes gsm’s sleutels koekje koekjes kind kinderen dagen weekend huiswerk potlood potloden boek schrift schriften les sport

deze / die dit / dat de het de het de het de de de de de de het het de de de de het school blad papier naam adres straat nummer nummers gemeente handtekening datum roos jas brood hemd hemden broek taart gsm fruitsap

Liedje

1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul de woorden in.

Kies uit: rode / gele / blauwe / groene / witte / zwarte / dure / goedkope / cadeau.

Bloemen

Dag meneer, kan ik u helpen?

U zoekt een bloem voor uw vriendin.

Kom meneer, ja, kom maar kiezen.

Ik laat u alle bloemen zien.

Ik heb bloemen en blauwe bloemen.

Ik heb roze, en oranje bloemen.

Ik heb bloemen in alle kleuren van de regenboog.

Ik heb zwarte bloemen en rode bloemen.

Ik heb groene, paarse en bruine bloemen. Oh, bloemen zijn altijd een goed cadeau.

Hoeveel mag het voor u kosten?

Wilt u er een kaartje bij?

En wilt u ook een klantenkaart misschien, dan koopt u altijd bij mij.

Dan koop je witte bloemen en bloemen, roze, gele en oranje bloemen.

Ik heb bloemen in alle kleuren van de regenboog.

Proefversie ©VANIN

2 Wie zingt dit lied?  de verkoper  de klant

3 Vind jij bloemen een goed cadeau?

Krijg jij graag bloemen? Waarom wel / niet?

Ik heb bloemen en bloemen.

Ik heb , paarse en bruine bloemen, want bloemen zijn altijd een goed cadeau. bloemen en bloemen.

Ik heb sjieke en gewone bloemen.

Ik heb supermooie bloemen, die vergeet je nooit.

Ik heb verse bloemen en plastieken bloemen, verjaardagsbloemen en liefdesbloemen.

Ach, bloemen zijn altijd een goed cadeau.

Doe een bloem cadeau!

Doe een bloem !

Dit leer ik.

De boete

• Ik vraag informatie.

• Ik reageer op een vraag en zeg het als ik iets niet weet.

• Ik telefoneer: ik zeg dat ik een probleem heb en ik vraag wat ik moet doen.

• Ik lees een mail van de stad.

• Ik schrijf een mail en zeg dat ik een probleem heb.

• Ik herken informatie op een factuur.

1 Hassan krijgt een boete

1 Hassan gaat naar buiten. De GAS-ambtenaar komt langs. Hassan krijgt een boete.

Hij belt naar de gemeente. Hij schrijft een brief.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Dag meneer? Wie bent u?

©VANIN

Goedenavond. Ik ben Jan Peters. Ambtenaar van de stad. Wie bent u?

Wanneer komt de vuilniswagen, meneer?

Op donderdag.

Hoe laat moet u de vuilniszak buitenzetten? Ik weet het niet.

Na 8 uur ’s avonds. En hoe laat is het nu, meneer? Het is kwart over zeven.

Proefversie

En ... wat is dat, meneer?

Dat is een vuilniszak.

U moet de vuilniszak na acht uur buitenzetten. Ik geef u een boete.

Met Jan Peters. Goedemorgen. Met Hassan Sadiq. Ik bel over mijn boete.

Wat is de referentie?

2 De vuilniszak van Hassan

1 Wat is correct? Onderstreep.

Hassan is ... binnen in het huis / buiten op de straat.

Hassan spreekt met ... een man / een vrouw.

Jan Peters is ... leraar / ambtenaar.

Jan Peters werkt ... voor de stad / in een school.

Het is vandaag ... woensdag / donderdag.

Dit is een ... vuilniszak / vuilniswagen.

Dit is een ... vuilniszak / vuilniswagen.

De vuilniswagen komt op ... woensdag / donderdag.

Hoe laat moet Hassan de vuilniszak buitenzetten? Hij weet het niet. / Hij weet het.

Wat zegt de ambtenaar? na 8 uur ’s morgens / na 8 uur ’s avonds

Hoe laat is het op deze klok? voor 8 uur / na 8 uur

Waar moet Hassan de vuilniszak voor 8 uur zetten? binnen / buiten

2 Lees en vul in.

Proefversie ©VANIN

Nederlands Engels Frans Jouw taal de ambtenaarcivil servantofficiel vandaag today aujourd’hui

3 Schrijf de preposities.

Op zondag staat de vuilniszak binnen de keuken.

Op zondagavond zet ik de vuilniszak buiten de straat.

Hassan spreekt de ambtenaar.

De vuilniswagen komt donderdag.

Zet de vuilniszak buiten acht uur.

Zet de vuilniszak niet buiten acht uur.

4

Luister nog een keer.

Wat hoor je? Schrijf U of UW.

Wie bent ?

Hoe laat moet

vuilniszak buitenzetten?

moet vuilniszak na 8 uur ’s avonds buitenzetten.

Zet vuilniszak binnen!

moet vuilniszak voor 8 uur binnenzetten.

5 Studeer

Informeel

jij u

jouw uw

Formeel

dank je dank u alsjeblief alstublieft

6 Onderstreep het vraagwoord.

Wat is het antwoord? Trek een lijn.

Wie bent u?

Welke dag is het vandaag?

Wanneer komt de vuilniswagen?

Hoe laat moet u de vuilniszak buitenzetten?

Wat is dat?

Waar moet ik de vuilniszak zetten?

Een vraag maken

Zet het vraagwoord op (1).

Zet het werkwoord op (2).

Vraagwoorden

Proefversie ©VANIN

Het is vandaag woensdag.

U moet de vuilniszak binnenzetten.

Ik ben Hassan Sadiq!

Na 8 uur ’s avonds.

Dat is een vuilniszak.

Op donderdag.

(1) (2) rest van de zin Wiebent u?

Wanneerkomtde vuilniswagen?

Waar moetik de vuilniszak zetten?

Wie? de ambtenaar, Hassan, ik ...

Waar? binnen, buiten, op de straat

Wanneer? op zondag, op woensdag ...

Wat? een vuilniszak

Vraagwoorden: Hoe + een adjectief

Hoeveel? drie, 65 euro ...

Hoe laat? om 5 uur, om half zes

Vraagwoorden: Welk / Welke + een substantief

Welke dag ... maandag

Welke zak ... de vuilniszak

Het werkwoord ‘moeten’ is gemakkelijk. moeten + infinitief

Ik, jij, u, hij / zij ... moet ... Wij, jullie, zij ... moeten

... betalen, de vuilniszak buitenzetten.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...

3

Wie - wat - waar?

1 Maak een vraag. Maak van de onderstreepte woorden een vraagwoord.

Zeg het vraagwoord op (1).

Zeg het werkwoord op (2).

voorbeeld: Hassan zet de vuilniszak binnen. (Waar ...)

(1) (2) rest van de zin

Waar zet Hassan de vuilniszak?

• Meneer Peters is de ambtenaar van de stad. (Wie ...)

• Het stadhuis is open van maandag tot vrijdag. (Wanneer ...)

• De vuilniswagen komt om 9 uur. (Hoe laat ...)

• Meneer Peters geeft een boete aan Hassan. (Wat ...)

• De zwarte zak is voor het vuilnis. (Welke ...)

Proefversie ©VANIN

2 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.

Lees de zin in het gele vak. Kijk naar het vraagwoord.

Maak van de onderstreepte woorden het vraagwoord. Controleer je klasgenoot. Wissel dan van rol.

Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken. Vind je dit gemakkelijk? Kijk dan niet naar het vraagwoord.

Klasgenoot A Klasgenoot B

Hilde is de buurvrouw van Hassan. Wie ... Wie is de buurvrouw van Hassan?

Wanneer zet Hilde haar vuilniszak buiten? Wanneer ... Hilde zet haar vuilniszak ’s morgens buiten.

Hassan zet zijn vuilniszak om 8 uur buiten. Hoe laat ... Hoe laat zet Hassan zijn vuilniszak buiten?

Wat doet Hassan in de vuilniszak?

Wat ... Hassan doet vuilnis in de vuilniszak.

Hassan zet de vuilniszak buiten. Waar ... Waar zet Hassan de vuilniszak?

Waar staat de vuilniszak?

Waar ... De vuilniszak staat op de straat.

De grote vuilniswagen komt op dinsdag. Welke ... Welke vuilniswagen komt op dinsdag?

Wat is de naam van de ambtenaar?

Wat ... De naam van de ambtenaar is Peters.

De ambtenaar schrijft een boete. Wie ... Wie schrijft een boete?

Wat krijgt Hassan op vrijdag?

Het stadhuis is op de Grote Markt. Waar ... Waar is het stadhuis?

Hoeveel moet Hassan betalen?

Wat ... Hassan krijgt op vrijdag een brief van het stadhuis.

Hoeveel ... Hassan moet 65 euro betalen.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

4 Mijn vuilniszak

1 Vul in of schrijf een kruisje X.

Waar staat jouw vuilniszak?

in de keuken in de garageop het balkon in de gang

Wat doe jij in jouw vuilniszak?

Proefversie ©VANIN

Wie zet jouw vuilniszak buiten?

Wanneer zet jij jouw vuilniszak buiten?

Op dag.

Hoe laat zet jij jouw vuilniszak buiten?

Om uur ’s morgens / ’s middags / ’s avonds.

Hoeveel kost een vuilniszak? €

Welke kleur heeft jouw vuilniszak?

2 Kijk naar de video.

Hoe sorteren zij hun afval?

Hoe sorteer jij jouw afval? Is afval sorteren gemakkelijk?

geelgroenblauwroodwitzwartbruingrijs

3 Taaltaak  De vuilniszak Rol: communicator

Spreek met twee klasgenoten.

Noteer een kort antwoord op de vragen. Vind je dit gemakkelijk? Kijk dan niet naar de vragen.

Een probleem? Zeg:

Ik weet het niet.

Proefversie ©VANIN

Ik begrijp het niet.

De leerkrachtKlasgenoot 1 Klasgenoot 2

naam: naam:

Waar staat jouw vuilniszak? op het balkon

Wat doe jij in jouw vuilniszak? papier

Wie zet jouw vuilniszak buiten? mijn vriend

Wanneer zet jij jouw vuilniszak buiten? op dinsdag

Hoe laat zet jij jouw vuilniszak buiten? om 6 uur ’s morgens

Welke kleur heeft jouw vuilniszak? wit

4 Neem een foto van jouw straat.

Hang de foto op in de klas. Je klasgenoten stellen vragen.

5 Een mail van de stad

1 Lees de mail. Zoek de moeilijke woorden op.

info@stadskantoor.be

Hassan Sadiq

Ref: JP/71

Beste

U hebt een boete van 65 euro.

Betaal de boete voor 12 augustus.

Hebt u een probleem?

Kijk op: www.boetes.be/contact

BIC CVSPBE56

IBAN BE36 0011 5888 2330

Mededeling: 410/2972/12973

Daar vindt u een mailadres. Schrijf een mail.

Schrijf in uw mail de referentie.

Jan Peters

Ambtenaar

JIJ

Proefversie ©VANIN

U

jij hebt - heb jij u hebt - hebt u jij bent - ben jij u bent - bent u jij vindt - vind jij u vindt - vindt u jij betaalt - betaal jij u betaalt - betaalt u jij schrijft - schrijf jij u schrijft - schrijft u → jij + werkwoord + t u + werkwoord + t werkwoord + jij werkwoord + t + u

2 Schrijf een T of geen T, zoals in het voorbeeld. voorbeeld: Betaal … u de boete morgen? Betaalt u

• Jij betaal … de boete toch op tijd?

• Betaal ... jij de boete niet voor mij?

• Help ... jij mij met de vuilniszak?

• Neem ... jij mijn vuilniszak mee?

• Jij verkoop ... toch vuilniszakken?

• Verkoop ... u ook vuilniszakken van de stad?

• Kies ... jij maar een mooie vuilniszak!

• U telefoneer ... naar het stadskantoor.

• U vraag ... naar Jan Peters.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

3 Een probleem

In jouw taal?

4 Taaltaak  De boete

a Lees de mail nog een keer. Wat is dit?

Schrijf 1 / 2 / 3.

(1) de boete / (2) de referentie / (3) de mail

Nieuw bericht

Onderwerp

b Wat doe je? Schrijf 1 / 2 / 3. (1) betalen / (2) schrijven / (3) sturen

Proefversie ©VANIN

c Omcirkel het juiste antwoord.

Hoeveel moet Hassan betalen?

Rol: administrator

Wanneer moet Hassan betalen? voor 12 augustus / op 12 augustus Hassan heeft een probleem. Wat doet hij? Hij gaat naar het stadhuis. / Hij schrijft een mail.

6 Hassan belt naar de stad

1 Schrijf de preposities: naar / over / met / voor.

Ambtenaar: Met Jan Peters. Goedemorgen.

Hassan: Hassan Sadiq. Ik bel mijn boete.

Ambtenaar: Wat is de referentie?

Hassan: JP / 71

Ambtenaar: Wat is het probleem?

Hassan: Ik kan de boete niet betalen. Wat moet ik doen?

Ambtenaar: Schrijf een mail de stad.

Hassan: Dank u de informatie.

2 Werk samen met een klasgenoot.

Lees samen het gesprek. Ga van 1 naar 8.

Vul in: ...

Wissel dan van rol.

1 Met Jan Peters. Goedemorgen.

3 Wat is de referentie?

5 Wat is het probleem?

7 Schrijf een mail ... de stad.

Tring! Tring!

Tring!

De ambtenaar De beller

2 ... (zeg jouw naam). Ik bel ... mijn boete.

4 Jee Pee éénenzeventig.

6 Ik kan de boete niet betalen. Wat moet ik doen?

8 Dank u ... de informatie.

De ambtenaar De beller

1 Met Jan Peters. Goedemorgen.

3 Wat is de referentie?

5 Wat is het probleem?

Proefversie ©VANIN

7 Schrijf een mail ... de stad.

Leertip

2 ... Ik ... mijn boete.

4 JP / 71.

6 Ik kan de boete niet betalen. Wat ... ?

8 Dank u ... de ...

Ben je nog bang om Nederlands te spreken?

Spreek dan tegen jezelf of tegen je huisdier! Ook dat is een goede oefening.

Met ... goedemorgen / goedemiddag / goedenavond.

Ik bel over ... mijn boete / mijn probleem.

–Wat is de referentie?

–Nummer ... JP71

Ik kan ... de boete / de factuur ... niet betalen. Wat moet ik doen?

Schrijf een mail naar de stad.

Dank u voor ... de informatie.

4 Taaltaak  Een telefoontje

a Je hebt een probleem met de stad. Welk probleem heb jij?

Zoek de woorden op.

mijn probleem:

Proefversie ©VANIN

b Telefoneer met een klasgenoot. Je klasgenoot werkt voor de stad. Vertel over jouw probleem.

Gebruik de spreekkaart op pagina x.

Rol: administrator

7 De mail van Hassan

Hassan schrijft een mail naar Jan Peters.

Lees de mail van de stad bij titel 5.

Lees de mail van Hassan.

Wat moet Hassan nog schrijven in zijn mail?

Schrijf het in de mail van Hassan.

Beste

Ik heb een boete van 65 euro.

Ik heb een probleem.

Ik kan de boete niet betalen.

Wat moet ik doen?

Met vriendelijke groet, Hassan Sadiq

8 De factuur

1 Wat is het? Schrijf (1) (2).

Een factuur voor het water ( )

Een factuur voor de elektriciteit ( )

EANDIS

Proefversie ©VANIN

TUSSENTIJDSE FACTUUR ELEKTRICITEIT

Factuurnummer: 625/23 totaal nettobtw 21%totaal 52,399,39 61,78

contact@eandis.be

Telefoon: 078 35 35 34

FACTUUR EINDAFREKENING

Klantnummer: 05621

Verbruik (m3) 33

Aantal dagen 135

Te betalen voor 08/09: 42,97 euro

Vragen? contact@water-link.be

T 078 35 35 09

2 Omcirkel in de factuur wat je moet betalen.

Markeer de referentie.

Onderstreep het mailadres.

3 Taaltaak  De mail

Kies: factuur (1) of (2).

Jij hebt een probleem. Schrijf een mail.

Ref:

Beste

Met

Rol: administrator

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

Proefversie ©VANIN

bio posts contact

DOOR HASSAN Mijn leven in België

De vuilniswagen komt op donderdag.

Ik breng het glas naar de glasbak.

Ik breng het papier naar de papierbak.

Ik doe het plastic in een blauwe zak.

Maar er ligt nog vuilnis in mijn straat!

Mijn straat is niet proper.

Wat doe jij met jouw vuilnis?

bio posts contact

Wanneer komt de vuilniswagen in jouw stad?

Zijn de straten proper of vuil?

10

Elke dag Nederlands

Taaltaak  De factuur

a Kijk naar jouw persoonlijke facturen (digitaal of op papier).

Welke facturen krijg jij?

een factuur voor een factuur voor

een factuur voor

Proefversie ©VANIN

b Kies één factuur, bijvoorbeeld voor de elektriciteit.

Je klasgenoot neemt ook zijn of haar factuur voor elektriciteit. Kijk met jouw klasgenoot naar de twee facturen.

c Wie betaalt veel? Wie betaalt niet veel?

Rol: administrator

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Mag ik iets vragen?

Ik weet het niet. Ik begrijp het niet.

Dank je. / Dank u. Alsjeblief. / Alstublieft.

Nieuwe woorden

Het vuilnis het glas het hout het metaal het papier het plastic het textiel de vuilniswagen de vuilniszak

De mail

Beste

Met vriendelijke groet de ambtenaar de boete de factuur de elektriciteit het water de mail het probleem, de problemen de referentie

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Aan de telefoon

Met ...

Ik heb een probleem.

Wat moet ik doen?

Dank u voor de informatie. De ambtenaar

Wat is de referentie?

Wat is het probleem?

Proefversie ©VANIN

Preposities

binnen ... in het huis in de gang in de keuken in de garage op het balkon

buiten ... op de straat mailen / schrijven ... naar de ambtenaar danken ... voor de informatie bellen ... over een probleem spreken ... met de ambtenaar iets doen ... op maandag voor acht uur na acht uur

Werkwoorden

danken Dank u voor de informatie. moeten Je moet de vuilniszak binnenzetten. sturen Ik stuur u een mail.

weten Hassan weet het niet. zetten Hij zet de vuilniszak buiten.

Vraagwoorden

een persoon Wie woont hier? een plaats Waar moet ik de vuilniszak zetten? een tijd Wanneer komt de vuilniswagen? informatie Wat is uw naam?

voor een substantief Welke dag is het vandaag? (de dag) Welk papier heb jij ? (het papier)

voor een adjectief Hoe laat zet Hassan de vuilniszak buiten? Hoeveel moet Hassan betalen?

Een vraag maken

Zet het vraagwoord op (1).

Zet het werkwoord op (2).

(1) (2) rest van de zin

Wiebent u?

Wanneerkomtde vuilniswagen?

Waar moet ik de vuilniszak zetten?

Uitspraakoefeningen

1 OU - OE Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

2 Onderstreep het woordaccent.

Proefversie ©VANIN

1 de vuilniszak

2 het papier

3 het metaal

4 de informatie

Het presens met JIJ en U jij + werkwoord + t Jij betaalt. Jij bent. Jij hebt u + werkwoord + t U betaalt. U bent. U hebt werkwoord + jij Betaal jij? Ben jij? Heb jij? werkwoord + t + u Betaalt u? Bent u? Hebt u?

5 het balkon

6 de ambtenaar

7 het probleem

8 de referentie

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

9 de boete

10 de factuur

getr...wd

de sch...-nen

g...-denavond

E (kort) EE (lang) IJ /EI de gem...n-te

h...l-pen

het probl...m de elektricit...t

hoev...l

het r...ks-registernummer een b...t-je

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Ik weet het niet.

Ik begrijp het niet.

o O o o

Wat moet ik doen? O o o O

Dank u voor de informatie.O o o o o o O o

Proefversie ©VANIN

O o o O

O o o

O o O o O o O

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

2 De vuilniszak van Hassan

Welk woord schrijf je?

Kies uit: binnen / buiten / donderdag / spreekt / straat / vandaag / vuilniswagen / vuilniszak.

Vandaag is het woensdag.

De komt op donderdag.

Ahmed zet zijn vuilniszak buiten op de . Daar is de buurvrouw.

Ahmed graag met de buurvrouw.

Zij is vriendelijk. Zij is leuk.

Zij zegt: “De vuilniswagen komt op Zet jouw vuilniszak in jouw huis.

Zet jouw vuilniszak vanavond om 8 uur .” “Oké” zegt Ahmed. “Ik zet mijn om 8 uur buiten. En weet je wat?

Ik zet jouw vuilniszak ook buiten.”

3 Wie - wat - waar?

Welk vraagwoord hoort erbij?

Kies uit: wie / wat / waar / wanneer / welk(e) ... / hoe laat / hoeveel.

Tekst Vraagwoord Tekst Vraagwoord

1 de president

2 om 3 uur

3 een kop koffie

4 op vrijdag

5 12 euro

Proefversie ©VANIN

6 in de gang

7 Frans of Engels

8 een auto

9 ’s avonds

10 de buurvrouw

11 de televisie

12 mijn vriend

13 ’s middags

14 mijn dochter

wie hoe laat

15 België of Spanje

16 op zondag

17 in het station

18 34 euro

19 in het weekend

20 in mijn huis

21 op zondag

22 mijn jas

23 de leerkracht

24 op het balkon

25 Brussel of Gent

26 rood of blauw

27 om half zeven

5 Een mail van de stad

Schrijf het werkwoord juist.

1 betalen u de rekening vandaag? Oké, ik vandaag.

2 gaan jij ook mee naar de politie? Ja, ik mee naar de politie.

3 zijn jij thuis vandaag? Wablieft? u thuis vandaag?

4 schrijven De politie een mail. jij een antwoord op de mail?

5 doen Wat u met die boete? Ik niets!

6 helpen jij mij? de buurman niet?

7 kiezen Ik kom woensdag of donderdag. Wat u?

Mijn man donderdag.

8 kunnen u meekomen?

Nee, dat ik niet.

9 verkopen u uw fiets?

Nee, maar mijn dochter haar fiets.

10 nemen De vuilniswagen dit niet mee. jij het dan mee!

Proefversie ©VANIN

Dit leer ik.

In het interimkantoor

• Ik zeg wie ik ben in een interimkantoor.

• Ik spel mijn naam en zeg mijn gsm-nummer en mailadres.

• Ik noteer een naam, gsm-nummer, mailadres.

• Ik vul een formulier van een interimkantoor in.

• Ik beantwoord vragen in een interimkantoor.

• Ik zeg welke taal ik spreek.

1 Kan ik u helpen?

1 Hassan zoekt werk.

Hij gaat naar het interimkantoor.

Hij spreekt met de vrouw van het interimkantoor.

Hij vult het formulier in.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Proefversie ©VANIN

Goedemorgen. Kan ik u helpen?

Ik zoek werk.

Met interimkantoor IN ACTIE, goedemorgen. Een ogenblik alstublieft.

Ga zitten!

Wat is uw naam, mailadres en gsm-nummer?

Kan u dit formulier invullen?

Natuurlijk!

2

Ik zoek werk

1 Luister.

Wie hoor je? Schrijf een kruisje X.

een politieagent

een man die werk zoekt

een vrouw die werk zoekt

Waar is zij? Schrijf een kruisje X.

in een winkel

in een interimkantoor

thuis

Wanneer doet zij dat?

Schrijf 1 / 2 / 3 / 4 / 5 / 6 / 7 / 8.

Zij zegt ‘Goedemorgen’.

Zij zegt: ‘Ik zoek werk’.

Zij zegt haar mailadres.

Zij zegt haar naam.

Zij gaat zitten.

Zij komt binnen. 1

Zij vult het formulier in. 8

Zij zegt haar gsm-nummer.

2 Luister nog een keer. Wat antwoordt de vrouw? Onderstreep.

Goedemorgen. Goedemorgen. / Goedemiddag. / Goedenavond.

Kan ik u helpen? Ik wil mij inschrijven. / Ik zoek werk. / Ik wil informatie.

Ga zitten. Ja, graag. / Dank u. / Nee, dank u. Kan u dit formulier invullen? Ja, natuurlijk. / Nee, dank u. / Dank u.

3 Werk samen met een klasgenoot.

Lees samen het gesprek.

Kies: in het interimkantoor, de school of het gemeentehuis.

Ga van 1 naar 8. Vul in: ...

Proefversie ©VANIN

Jij vraagt informatie Jij geeft informatie

1 Goedemorgen.

3 Kan ik u helpen?

5 Ga zitten.

7 Kan u dit formulier invullen?

2 Goedemorgen.

4 Ik zoek werk / Ik wil mij inschrijven./

Ik wil informatie.

6 Dank u.

8 Ja, natuurlijk.

Jij vraagt informatie

1 Goedemorgen.

3 Kan ik u helpen?

5 Ga zitten.

7 Kan u dit formulier invullen?

4 Herhaal

Jij geeft informatie

2 ... 4 Ik ... 6

8 Ja, ...

Proefversie ©VANIN

Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond.

Kan ik u helpen?

Ik zoek werk.

Ga zitten. Dank u.

Ik wil mij inschrijven.

Ik wil informatie.

Kan u dit formulier invullen? Ja natuurlijk.

5 Taaltaak  Een gesprek voeren

Rol: werkzoekende / cursist / administrator Kies één situatie.

Spreek samen met je klasgenoot. Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

• Je gaat naar een interimkantoor. Je wil werk.

• Je gaat naar de school. Je wil je inschrijven.

• Je gaat naar de gemeente. Je wil informatie.

6 Studeer

inschrijven

Werkwoorden

Zinnen

Ik wil mij inschrijven. Ik schrijf mij in. invullen

Het object pronomen

• Alsjeblieft. Voor jou. (thema 2)

• Dank je. (thema 2)

• Het spijt me. (thema 3)

• Je schrijft je in voor de fietsles. (thema 5)

• Kan ik je helpen? (thema 6)

• Dank u voor de informatie. (thema 7)

• Ik schrijf u een mail. (thema 7)

• Ik wil mij inschrijven. (thema 8)

ik = mij, me jij = jou, je u = u mij, jou = accent me, je = geen accent

7 Vul in: mij – me / jou – je / u.

Kan u het formulier invullen? Ik vul het formulier in.

Tip

Meer object pronomina leer je in thema 9.

1 Ik geef Hassan informatie. Hij dankt mij / me voor de informatie.

2 Heb je een probleem? Mijn vader kan jou / je helpen.

Proefversie ©VANIN

3 Ik heb een cadeau voor jou / je . Voor mij ? Dat is vriendelijk!

4 Kan jij mij / me helpen? Het spijt mij / me . Ik heb geen tijd.

5 Zet uw vuilniszak binnen of de ambtenaar geeft u een boete.

6 Bonjour! Ik wil mij / me inschrijven voor de Franse les.

7 Ik kan je niet bellen maar ik schrijf jou / je een mail.

8 U bent vriendelijk. Ik dank u voor de informatie.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

3 Kan u dat spellen?

1 Welke letters staan in jouw naam? Omcirkel. A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N

2 Zeg de letters van jouw naam.

3 Werk samen met drie klasgenoten.

Spel jouw naam voor een klasgenoot. Schrijf de naam van drie klasgenoten.

Controleer met je klasgenoot. Is de naam correct?

Klasgenoot 1:

Klasgenoot 2:

Klasgenoot 3:

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

4

Uw gsm-nummer en uw mailadres

1 Luister.

Wat is van Hassan? Onderstreep.

Wat is van Yurek? Omcirkel.

Wat is van Pei Le? Markeer met geel. VoornaamFamilienaamGsm-nummer

Proefversie ©VANIN

PeiLe-33@gmail.be konwicki.yurek@mail.eu hassan567@yahoo.be

het punt

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

/ het apenstaartje @

2 Wat spel je? Vul in.

Kies uit: - / .eu / q / .be / @ / . / ck met see-kaa at / apenstaartje punt ee-uu punt

3 Luister nog een keer. Schrijf de cijfers.

Naam

punt bee-ee streepje met een kuu

Gsm-nummer

Mailadres

Hassan Sadiq 85 88 94hassan @yahoo.be

Yurek Konwicki 0487 93 65konwicki.yurek@mail.eu

Pei Le Ling 0359 48 52 PeiLe- @gmail.be

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

4 Herhaal

Proefversie ©VANIN

@

Mijn mailadres is: ... hassan567 @ at / apenstaartje ... yahoo.be ... gmail.com ... mail.eu . .com . be .eu - Pei Le ... streepje ... 33

Mijn voornaam is ... Hassan, Pei Le, Yurek. Mijn familienaam is ... Sadiq, Konwicki, Ling.

Mijn gsm-nummer is ... 0487 12 93 65.

5 Taaltaak  Gsm-nummer en mailadres Rol: administrator / werkzoekende a Zeg jouw naam, gsm-nummer en mailadres.

Heeft jouw naam een moeilijke letter?

Zeg dan die letter.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx. voorbeeld: Sadiq met een ‘kuu’. Konwicki met ‘see kaa’.

b Weet je het niet? Vraag het aan de leerkracht.

c Zeg jouw naam, gsm-nummer en mailadres aan twee klasgenoten.

Schrijf de naam, het gsm-nummer en mailadres van twee klasgenoten.

Naam:

Mailadres:

Naam:

Mailadres:

Gsm-nummer:

Gsm-nummer:

5 Het formulier van het interimkantoor

Luister naar het gesprek.

Lees het formulier van Hassan.

Schrijf het nummer van de vragen.

PERSONALIA

1 Waar woont u?

2 Wanneer bent u geboren?

3 Hoe heet u?

4 Uit welk land komt u? de naam Hassan Sadiq de woonplaats

Proefversie ©VANIN

5 Spreekt u Nederlands?

6 Welke talen spreekt u?

7 Welk diploma hebt u?

Stationstraat 12, bus 4, 2000 Antwerpen de geboortedatum 12 februari 1990 de nationaliteit Irakees

OPLEIDING

8 Kan u met de auto rijden? het diploma elektricien de talenkennis Arabisch en Engels het rijbewijs ja / nee de kennis van het Nederlands basis / goed / moedertaal

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

2 Kijk naar de video.

Kies een job:

Aan wie van deze mensen geef jij de job?

Waarom?

6

Mijn formulier

1 Herhaal

Hoe heet u?

Ik heet ... Hassan Sadiq

Proefversie ©VANIN

Waar woont u?

Ik woon in ... Antwerpen.

Wanneer bent u geboren?

Ik ben geboren op ... 12 februari 1990.

Uit welk land komt u?

Ik kom uit ... Irak.

Welk diploma hebt u?

Ik heb een diploma van ... elektricien.

Welke talen spreekt u?

Ik spreek ... Arabisch en Engels.

Kan u met de auto rijden?

Ja, ik heb een rijbewijs. Nee, ik heb geen rijbewijs.

Spreekt u Nederlands?

Ik spreek een beetje Nederlands.

2 Taaltaak  Een formulier invullen Rol: werkzoekende

Spreek met een klasgenoot.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Stel de vragen.

Vul het formulier van een klasgenoot in. Gebruik u /uw.

Denk na over jouw antwoord op de vragen.

IN ACTIE

PERSONALIA

Naam

Woonplaats

Geboortedatum

Nationaliteit

OPLEIDING

Diploma

Talenkennis

Rijbewijs ja / nee

Kennis van het Nederlandsbasis / goed / moedertaal

Leertip

Een formulier invullen is moeilijk.

Vraag altijd een fotokopie.

Houd de fotokopies bij.

Zo leer je de moeilijke woorden.

Proefversie ©VANIN

7 Hassan, Yurek en Pei Le

1 Luister naar het gesprek.

Schrijf: ons - onze / jullie / hun.

Hassan – Ik ben Hassan. Ik kom uit Irak. –Welke taal spreken jullie? Wat is moedertaal? –Wij spreken Arabisch in land. Hassan komt uit Irak. De mensen in Irak spreken Arabisch. moedertaal is het Arabisch.

Yurek – Ik ben Yurek. Ik kom uit Polen. Ik spreek Pools. Yurek komt uit Polen. De mensen in Polen spreken Pools. moedertaal is het Pools.

Pei Le – Ik ben Pei Le. Ik kom uit China. In land spreken wij Chinees. moedertaal is het Chinees.

Pei Le komt uit China. De mensen in China spreken Chinees. moedertaal is het Chinees.

2 Lees en vul in.

Nederlands Engels Frans Jouw taal de moedertaalmother tongue langue maternelle het vaderland fatherland / homeland la patrie de mensenpeople les gens

HET land / DE taal

(Yurek)zij (Pei Le) mijn land mijn taal jouw land jouw taal uw land uw taal zijn land zijn taal haar land haar taal wij julliezij (de klasgenoten) ons land onze taal jullie land jullie taal hun land hun taal

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

3 Taaltaak  Ons land, onze taal Rol: communicator a Schrijf over jouw land, jullie taal.

Ik kom uit

Proefversie ©VANIN

In ons land spreken wij

Onze moedertaal is b Spreek met klasgenoot B.

Naam

Land

Taal

c Werk samen met vier klasgenoten.

Geef informatie over klasgenoot B.

De mensen in ... spreken ...

Hun moedertaal is ...

Kies vijf landen. Schrijf onder de kaart de namen van de landen. Welke talen spreken de mensen in die landen?

4 Zoek internationale woorden.

Werk samen met je klasgenoten.

’Hamburger’ en ‘politie’ zijn internationale woorden.

Welke internationale woorden ken je nog?

Schrijf de woorden in jullie talen op een poster.

Schrijf ook het Nederlandse woord.

Proefversie ©VANIN

Hang de poster op in de klas.

Ons land, onze taal

1 Vul het woord in.

voorbeeld: Dit is de leerkracht. ... woont in België. Dit is de leerkracht. Hij / zij woont in België.

• appartement is in Vlaanderen.

• In land wonen 6 miljoen Vlamingen.

• moedertaal is het Nederlands.

• spreken ook Frans en Engels.

2 Maak de A/B oefening met een klasgenoot.

Klasgenoot A

Mijn man en ik komen uit Duitsland. Wij spreken Duits. Maar ... moedertaal is het Turks.

Wonen jullie al lang in Duitsland?

Ja, ... kinderen zijn in Duitsland geboren.

Klasgenoot B

Ik kom uit India. In ... land spreken wij Engels. Ik kom uit India. In ons land spreken we Engels. Mijn buren komen ook uit India. Maar hun moedertaal is het Hindi.

Mijn buren komen ook uit India. Maar ... moedertaal is het Hindi.

Mijn man en ik komen uit Duitsland. Wij spreken Duits. Maar onze moedertaal is het Turks.

Wonen ... al lang in Duitsland?

Ja, onze kinderen zijn in Duitsland geboren.

Hun nationaliteit is Duitser. ... nationaliteit is Duitser.

Ik woon hier. Dit is ... huis.

En waar woont u? Wat is uw adres?

Ik woon samen met mijn familie. ... appartement is in Brussel.

Ik woon hier. Dit is mijn huis.

En waar woont u? Wat is ... adres?

Ik woon samen met mijn familie. Ons appartement is in Brussel.

In onze straat wonen veel mensen uit Afrika.In ... straat wonen veel mensen uit Afrika.

En kennen jullie ... buren?

En kennen jullie jullie buren?

Ja! Onze buren zijn onze vrienden. Ja! ... buren zijn ... vrienden.

Proefversie ©VANIN

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

DOOR HASSAN Mijn leven in België

Ik wil graag werken.

Dat is niet gemakkelijk in België.

Ik heb een diploma van elektricien.

Ik vind elektriciteit interessant.

Elektriciteit geeft ons licht en warmte.

Maar mijn Nederlands is niet goed.

En een elektricien moet met de klanten spreken. Amai!

2 Schrijf jouw bericht.

• Welk werk wil jij doen?

• Welk diploma heb jij?

• Is werk vinden gemakkelijk of moeilijk?

Proefversie ©VANIN

10 Elke dag Nederlands

Taaltaak  Het mailadres / het telefoonnummer

Werk samen met drie klasgenoten.

Zoek en noteer elk één mailadres en één telefoonnummer op het internet.

Zeg het mailadres en het telefoonnummer aan jouw klasgenoten.

Zoek zelf nog een extra mailadres en telefoonnummer en noteer het in de tabel.

Wie?

Rol: administrator

Het mailadres

Het telefoonnummer de school de gemeente de bibliotheek de politie

Proefversie ©VANIN

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Kan ik u helpen?

Ik wil mij inschrijven. Ik zoek werk. Ik wil informatie.

Nieuwe woorden

Spellen de letter, de letters het alfabet de naam, de namen de voornaam de familienaam

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Kan u dit formulier invullen? Ja natuurlijk.

Werkwoorden

Kan u dat spellen?

Wat is uw gsm-nummer? Wat is uw mailadres?

A (aa) B (bee) C (see) D (dee) E (ee) F (ef) G (gee) H (haa) I (ie) J (jee) K (kaa) L (el) M (em) N (en) O (oo) P (pee) Q (kuu) R (er) S (es) T (tee) U (uu) V (vee) W (wee) X (iks) y (ipsilon) Z (zet)

Het mailadres

@ at / het apenstaartje - het streepje . de punt .be .eu de moedertaal het vaderland de mens, de mensen

Proefversie ©VANIN

rijden Kan jij met de auto rijden? spellen Kan u uw naam spellen?

Het formulier

het diploma, de diploma’s het formulier, de formulieren de geboortedatum de kennis van het Nederlands de nationaliteit het rijbewijs, de rijbewijzen de talenkennis de woonplaats

Ik ben geboren op 12 februari. Ik heb het diploma van elektricien.

Preposities

met rijden met de auto op op 12 februari het antwoord op de vraag van het diploma van elektricien de kennis van het Nederlands

Het pronomen: possessief

ikjijuhij (Yurek) zij (Pei Le) wijjulliezij (de klasgenoten) mijn land mijn taal jouw land jouw taal uw land uw taal zijn land zijn taal haar land haar taal ons land onze taal jullie land jullie taal hun land hun taal

Het object pronomen

ik – mij / me

Ik schrijf mij in.

Het spijt me

jij – jou / je

Voor jou

Dank je

Uitspraakoefeningen

1 EU – EE Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

u – u

Voor u Dank u

2 Onderstreep het woordaccent.

1 het alfabet

2 het streepje

3 de moedertaal

4 het vaderland

5 de geboortedatum

6 de woonplaats

7 de nationaliteit

8 de kennis

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

9 het diploma 10 het rijbewijs

E (kort) I (kort) de ervar...ng de el...k-tricien

h...l-pen

z...t-ten

...n-vullen

het adr...s

Proefversie ©VANIN

U (kort) / UU (lang) OE

het form...-lier

nat...r-lijk

Wat d... jij?

het n...m-mer

inv...l-len

T geen T de leerkrach... de nationalitei... de woonplaats... het rijbewijs...

E / EE (lang)

het str...p-je de probl...-men de chauff...r

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Ga zitten.

O o Ja natuurlijk.

Dank u.

Wat is uw naam?

O o O

O o O

Wat is uw gsm-nummer?O o o o o O O o o O o o O O o O

Wat is uw mailadres? o o O o o O O o o O o o

Proefversie ©VANIN

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

2 Ik zoek werk

Welk pronomen is correct? Onderstreep.

1 Ik heb een cadeautje voor jou / ik.

2 Dank uw / u voor uw / u tijd.

3 Ik kan niet komen. Het spijt mij / ik

4 Ik spreek graag met jij / jou

5 Mijn dochter schrijft jij / mij een kaartje.

6 Ik leer koken, ik schrijf jou / mij in voor de kookles.

7 Mijn man wil jou / jij graag helpen.

8 Die man kijkt naar mij / ik.

9 Dank u / uw voor de informatie.

10 Schrijf jou / jij een mail naar de leerkracht?

3 Kan u dat spellen?

Hoe zeg je het alfabet?

Tip

Luister nog een keer naar het alfabetliedje.

4 Uw gsm-nummer en uw mailadres

Proefversie ©VANIN

1 Zeg het telefoonnummer. 0853-111213 / 0967-032236/ 0142-064569 / 0379-557783/ 0458-983214

2 Zeg het mailadres. stad@hasselt.be/ info@stad.antwerpen.be/ contact@brussel.eu/ mail.nu@yahoo.be / nederlands-leren@vanin.be

5 Het formulier van het interimkantoor

Schrijf het werkwoord van de vraag.

1 de naam Hoe u?

2 de woonplaats Waar u?

3 de geboortedatum Wanneer u geboren?

4 de nationaliteit Uit welk land u?

5 het diploma Welk diploma u?

6 de talenkennis Welke talen u?

7 het rijbewijs u met de auto rijden?

8 het Nederlands u Nederlands?

7 Hassan, Yurek en Pei Le

1 Schrijf: de – het / ons – onze.

De of het? WoordOns of onze? land landen kind kinderen boek boeken De of het? WoordOns of onze? school scholen huis huizen stad steden

2 Trek een lijn.

1 Ik heb een appartement.

2 Jij hebt een appartement.

3 U hebt een appartement.

4 Hij heeft een appartement.

5 Zij heeft een appartement.

Proefversie ©VANIN

6 Wij hebben een appartement.

7 Jullie hebben een appartement.

8 Zij hebben een appartement.

Het is haar appartement. Het is jouw appartement. Het is mijn appartement. Het is zijn appartement. Het is uw appartement.

Het is hun appartement. Het is ons appartement. Het is jullie appartement.

Proefversie ©VANIN

Vrijwilligerswerk

Dit leer ik.

• Ik selecteer de belangrijke informatie in een advertentie.

• Ik schrijf een mail voor vrijwilligerswerk.

• Ik spreek over wat iemand voor mij doet.

• Ik luister naar vrijwilligers en zeg wat de vrijwilliger doet.

• Ik vraag de weg.

• Ik wijs de weg.

1 In het woonzorgcentrum

1 Hassan wil vrijwilligerswerk doen. Hij gaat naar het woonzorgcentrum voor oude mensen. Hij gaat wandelen met een oude vrouw.

De oude vrouw koopt bij de bakker vijf taartjes.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Proefversie ©VANIN

Ik ben Hassan Sadiq. Aangenaam.

Waar gaan we naartoe?

We gaan naar de bakker.

Waar is de bakker?

Ga rechtdoor tot aan het kruispunt.

Hier naar links en daar naar rechts.

Daar is de bakker.

De bakker is op de hoek.

2 De advertentie

1 Taaltaak  De advertentie

Lees de advertentie.

Onderstreep de correcte blauwe titel.

Rol: werkzoekende

Doe vrijwilligerswerk

Je wandelt met de oude mensen van ons Woonzorgcentrum.

Wanneer? / Waar? / Voor wie?

Je wandelt graag.

Je spreekt graag met oude mensen.

Je hebt veel geduld.

Je spreekt een beetje Nederlands.

Wanneer? / Waar? / Voor wie?

Op donderdag van 14.00 u. tot 15.30 u. of vrijdag van 9.30 u. tot 12.00 u.

Wanneer? / Waar? / Voor wie?

Woonzorgcentrum Sint Jozef

Vaartstraat 30 2600 Berchem

Heb je interesse?

Stuur een mail naar info@woonzorgcentrum.be.

Wat is het? Schrijf een kruisje X.

het woonzorgcentrum:  waar oude mensen wonen  waar oude mensen televisie kijken wandelen:  naar de winkel gaan  naar buiten gaan

geduld hebben:

Proefversie ©VANIN

2 Zoek het woord.

a Welk werkwoord? Trek een lijn. een mail interesse vrijwilligerswerk

b Welk adjectief ? Zoek in de tekst.

niet ‘jong’ maar

niet ‘een beetje’ maar

doen hebben sturen

Wat doet een vrijwilliger? iemand helpen zorgen voor iemand iemand = een mens (kind, man, vrouw ...)

Help jij iemand? Wie?

Helpt iemand jou? Wie?

Zorg jij voor iemand? Wie?

Zorgt iemand voor jou? Wie?

3 Hassan stuurt een mail

1 Taaltaak  Een mail schrijven

Lees de mails van Hassan.

Links

Proefversie ©VANIN

Rechts

Rol: werkzoekende

Hassan Sadiq

info@woonzorgcentrum.be van hassan

Hallo!

ik heet hassan, ik kom uit irak

ik spreek arabisch, engels en een beetje nederlands

ik wil graag vrijwilligerswerk doen

ik wil met oude mensen wandelen

ik heb veel geduld

kan ik bij jou vrijwilligerswerk doen jouw vriend

hassan

Hassan Sadiq

info@woonzorgcentrum.be uw advertentie

Beste

Mijn naam is Hassan Sadiq, ik kom uit Irak.

Ik spreek Arabisch, Engels en een beetje Nederlands.

Ik wil graag vrijwilligerswerk doen.

Ik wil met oude mensen wandelen.

Ik heb veel geduld.

Kan ik bij u vrijwilligerswerk doen?

Dank u,

Hassan Sadiq

Wat zijn goede zinnen voor de mail?   de oranje zinnen  de paarse zinnen

Welke mail stuurt Hassan?   de mail links  de mail rechts

Wat is correct? Schrijf een kruisje X.

Jij doet vrijwilligerswerk: jij krijgt geen geld.

Jij doet vrijwilligerswerk: jij krijgt geld.

Met vrijwilligerswerk kan jij Nederlands spreken.

Met vrijwilligerswerk kan jij Arabisch spreken.

Hassan wil vrijwilligerswerk doen met oude mensen.

Hassan wil vrijwilligerswerk doen met jonge mensen.

Je schrijft een ...

leesteken …

punt (.) na een zin

Hassan gaat wandelen met een oude vrouw. vraagteken (?) na een vraag

een hoofdletter bij ...

• het begin van de zin

• een naam

• een plaats of nationaliteit

• een taal

Wat doet de vrijwilliger?

Mijn naam is ...

Hassan Sadiq

Irak, Irakees

Arabisch, Nederlands

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Proefversie ©VANIN

1 Kies een advertentie. Zoek de moeilijke woorden op.

Je helpt in sociaal restaurant De Brug.

Het restaurant is open op maandag en donderdag. Schrijf naar: debrug@hasselt.be. 1

Je bezoekt zieke mensen in het ziekenhuis.

– Het bezoekuur is van 14 tot 18 uur

– Je spreekt met de mensen en je luistert naar hun verhaal. – Stuur een mail naar: info@ziekenzorg.antwerpen.be.

Proefversie ©VANIN

Je doet boodschappen voor oude mensen.

WANNEER? Op woensdag

WAAR? In het centrum van Gent

HEB JE INTERESSE? Stuur een mail naar: ocmw@gent.be.

Mail naar: hetrodekruis@brussel.be. 3 4

Je hebt een auto en je bent een goede chauffeur.

Je rijdt oude mensen naar plaatsen in de stad.

Wanneer? Op zondag.

2 Lees de advertenties.

Wat moet je doen? Schrijf de actie.

• advertentie 1:

• advertentie 2:

• advertentie 3:

• advertentie 4:

Waar is het? Onderstreep de plaats of de stad. Wanneer is het? Markeer.

3 Taaltaak  Een mail sturen Rol: werkzoekende Kies advertentie (1), (2), (3) of (4) of zoek een advertentie op vrijwilligerswerk.be.

Stuur een mail.

Schrijf goede hoofdletters, punten en vraagtekens.

• Schrijf wie jij bent.

• Schrijf uit welk land jij komt.

• Schrijf welke talen jij spreekt.

• Schrijf wat jij wil doen.

Beste,

Dank u,

Proefversie ©VANIN

5 De vrijwilligers

1 Wat doet de vrijwilliger?

Schrijf het nummer van de foto. Onderstreep de werkwoorden.

Lea helpt haar buurvrouw. Zij doet boodschappen voor haar. Mia helpt haar buurman. Zij rijdt met hem naar de stad. Hassan helpt een oude vrouw. Hij wandelt met haar. Elias kookt voor zijn vader. Hij maakt soep voor hem.

Alexander bezoekt een vrouw in het ziekenhuis. Hij geeft haar bloemen.

ik – mij, me / voor mij, me / met mij, me jij – jou, je / voor jou, je / met mij, me

zij – haar / voor haar / met haar hij – hem / voor hem / met hem

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

2 Studeer

Proefversie ©VANIN

Weet je nog?

De werkwoorden ‘zijn’ en ‘hebben’ staan in thema 1 en 5.

infinitiefik (-en) jij (+t) ... jij? (-t) hij / zij (+t) wij, jullie, zij (+en) bezoeken bezoekbezoekt bezoek jij?bezoekt bezoeken doen doedoet doe jij? doet doen geven geefgeeft geef jij?geeft geven helpen helphelpt help jij? helpt helpen maken maakmaakt maak jij?maakt maken rijden rijd rijdt rijd jij?rijdt rijden wandelen wandelwandelt wandel jij? wandelt wandelen

Hassan zoekt vrijwilligerswerk

1 Vul in. Kies: ik – mij, me / jij – jou, je / u – u / hij – hem / zij – haar.

voorbeeld: Hassan wandelt met de oude vrouw.

Hij spreekt Nederlands met haar

– En jij? Doe vrijwilligerswerk?

Nee, werk niet graag. Werken is niet goed voor

– Ik heb één broer. helpt mijn moeder.

Hij stuurt 1000 euro.

– Kan ik helpen?

Nee, dank . Ik vraag mijn vader. Ik vraag .

2 Maak de A/B oefening met je klasgenoot.

Zeg en schrijf de woorden.

Kies uit: ik – mij, me / jij – jou, je / u – u / hij – hem / zij – haar.

Klasgenoot A Klasgenoot B

Heeft u vrijwilligerswerk voor …?

Ja, natuurlijk. Ik stuur u een mail.

Mijn man helpt onze buurman. Hij doet de boodschappen voor …

Heeft u vrijwilligerswerk voor mij?

Ja, natuurlijk. Ik stuur … een mail.

Mijn man helpt onze buurman. Hij doet de boodschappen voor hem.

Ik help mijn buurvrouw. Ik poets haar huis voor haar. Ik help mijn buurvrouw. Ik poets haar huis voor …

Kan ik … helpen?

Ja graag. Wil jij met mij / me naar de supermarkt rijden?

Hassan geeft Yurek een cadeau.

Hij geeft … een Nederlands boek.

Hassan geeft Pei Le ook een cadeau. Hij geeft haar een pen.

Heb jij een beetje tijd voor …?

Proefversie ©VANIN

Ja, wat kan ik voor jou / je doen?

Kan ik jou / je helpen?

Ja graag. Wil jij met … naar de supermarkt rijden?

Hassan geeft Yurek een cadeau.

Hij geeft hem een Nederlands boek.

Hassan geeft Pei Le ook een cadeau. Hij geeft … een pen.

Heb jij een beetje tijd voor mij / me?

Ja, wat kan ik voor … doen?

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

3 Kijk naar de video.

Kies één van de personen. Vertel: Hoe helpt hij / zij iemand? Hoe helpt iemand hem / haar?

4 Taaltaak  Wie helpt mij? Rol: communicator

Spreek met je klasgenoten.

Spreek over een man of vrouw.

Zeg wat die man of vrouw doet voor jou of voor iemand anders.

Mijn vriendin helpt mij met mijn Nederlands.

Mijn buurman gaat met mij naar de supermarkt.

7 Waar gaan we naartoe?

1 Luister. Wat zet je samen? Trek een lijn. links rechts rechtdoor

Mijn man helpt de kinderen met het huiswerk.

Mijn zus stuurt geld naar mijn moeder.

Proefversie ©VANIN

aan het kruispunt

2 Werk samen met een klasgenoot.

Lees het gesprek. Vul de woorden in. Wissel dan van rol.

Waar? Daar!

Excuseer, waar is de bakker?

Ga rechtdoor tot aan het kruispunt.

Ga hier naar links en daar naar rechts. Daar op de hoek is de bakker.

Links / rechts / rechtdoor

Waar? Daar!

Excuseer, waar is de bakker?

Ga ↑ tot aan het kruispunt.

Ga hier naar ← en daar naar →. Daar op de hoek is de bakker.

Hier / daar

Waar? Daar!

Ga rechtdoor tot aan het kruispunt.

Waar is de bakker?

Ga naar links en naar rechts.

op de hoek is de bakker.

Op de hoek / aan het kruispunt

Waar? Daar!

Excuseer, waar is de bakker?

Ga rechtdoor tot

Ga hier naar links en daar naar rechts.

Daar is de bakker.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

8 Plaatsen in de stad

Proefversie ©VANIN

1 Welke plaats is het?

Schrijf het correcte nummer bij de foto. W

1 de school

2 de supermarkt

3 de bibliotheek

4 de bakker

5 het stadhuis

6 het station

7 de cinema

8 het park

9 de parking

10 het woonzorgcentrum

Proefversie ©VANIN

2 Luister en kijk naar de kaart.

P = Pei Le

H = Hassan

Y = Yurek

Hassan, Yurek en Pei Le staan bij de school. Waar gaan ze naartoe? Schrijf een kruisje X.

Hassan gaat naar ...  de bibliotheek.    het station.    de bakker.

Pei Le gaat naar ...  de bibliotheek.    het station.    de bakker.

Yurek gaat naar ...  de bibliotheek.    het station.    de bakker.

3 Herhaal

Proefversie ©VANIN

Excuseer, waar is ... de bakker, de school, de bibliotheek?

Ga rechtdoor.

Ga naar links.

Ga naar rechts.

P H Y

Ga hier naar ... links, rechts.

Ga daar naar ... links, rechts.

Ga tot aan ... het kruispunt.

Ga tot aan ... de hoek.

Daar is ... de bakker, de school, de bibliotheek.

Dank u!

4 Taaltaak  Waar is het? Rol: communicator

Spreek met een klasgenoot.

Gebruik de spreekkaart op pagina xx.

Gebruik de kaart op pagina xx. Of download of teken een kaart van de buurt van de school.

Kies een plaats op de kaart: jullie staan op die plaats.

Kies een doel: daar wil je naartoe.

Vraag de weg naar jouw doel.

Proefversie ©VANIN

Je klasgenoot zegt de weg.

Wissel van rol.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

Leertip

Studeer de woorden van de nieuwe woordenlijst.

Schrijf bij de lijst nog extra interessante woorden.

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

DOOR

HASSAN Mijn leven in België

Vrijwilligerswerk

Ik doe vrijwilligerswerk.

Ik wandel met een oude vrouw.

De oude vrouw heeft vijf kinderen.

Maar zij woont niet bij haar kinderen.

Zij woont in een woonzorgcentrum.

Dat is een groot huis voor oude mensen.

Zij kijkt veel naar de televisie.

Zij puzzelt graag.

Zij is heel vriendelijk.

Ik leer Nederlands met de oude vrouw.

2 Schrijf jouw bericht.

• Waar wonen oude mensen in jouw land?

• Vind je dat goed / niet goed?

• Bezoek jij oude mensen?

• Schrijf over een oude man of oude vrouw.

Proefversie ©VANIN

10 Elke dag Nederlands

Taaltaak  Een vrijwilliger in de klas

Een moedertaalspreker komt vrijwillig naar jouw Nederlandse les.

Wat moet die vrijwilliger doen?

Hoe kan de vrijwilliger jullie helpen?

Hoe kan de vrijwilliger de leerkracht helpen?

Spreek met je klasgenoten en noteer het samen.

Mail een moedertaalspreker en vraag hem / haar in de les.

Rol: cursist

Beste

Met

Proefversie ©VANIN

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Waar gaan we naartoe?

We gaan naar ...

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Excuseer, waar is ...?

Ga naar ...

Ga tot ...

Hier is het.

Daar is het.

Dank u. Aangenaam.

Nieuwe woorden

Het vrijwilligerswerk de advertentie – de advertenties het geduld de vrijwilliger – de vrijwilligers

Adjectieven jong – jonge mensen oud – oude mensen ziek – zieke mensen

Werkwoorden

doen Wie doet boodschappen?

geven Zij geeft mij haar boek. helpen Zij helpt haar vriend. maken Hij maakt soep voor mij. zorgen Ik zorg graag voor jou.

De mail

Beste

Kan ik ...?

Dank u.

Proefversie ©VANIN

Op de straat hier daar links rechts rechtdoor

op de hoek aan het kruispunt

Plaatsen in de stad de bakker de bibliotheek de cinema het park de parking de school het stadhuis het station de supermarkt het woonzorgcentrum

Het pronomen: singularis

subject possessief object ik mijn mij, me jij, je jouw jou, je u uw u hij zijn hem zij haar haar

Ik heb een boek. Het is mijn boek. Geef het boek aan mij, me Jij, je hebt een boek. Het is jouw boek. Ik geef het boek aan jou, je. U hebt een boek. Het is uw boek. Ik geef het boek aan u. Hij heeft een boek. Het is zijn boek. Ik geef het boek aan hem. Zij heeft een boek. Het is haar boek. Ik geef het boek aan haar

Je schrijft …

Hoofdletters

• aan het begin van de zin Mijn naam is ...

• bij een naam Hassan Sadiq

• bij een plaats en nationaliteit Irak, Irakees

• bij een taal

Leestekens

Arabisch, Nederlands

• een punt (.) De bakker is op de hoek.

• een vraagteken (?) Waar is het park?

Proefversie

1 UI / EE – Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

2 Onderstreep het woordaccent.

1 de vrijwilliger

2 zorgen voor

3 het geduld

4 de boodschappen

5 rechtdoor

6 het kruispunt

7 excuseer

8 de bakker

9 de supermarkt

10 de bibliotheek

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

O (kort)O/OO (lang) OE de br...k de klasgen...-ten

het verv...r de sch...-nen welk...m

w...ns-dag

m...r-gen

het p...t-lood gez...nd j...ng

spr...-ken w...l-ke ...lf de koff... de m...lk

dr...n-ken

w...l-len missch...n z...-ven de t...-levisie de k...n-deren het verk...r

Proefversie ©VANIN

de voor...aam va...avond

i...vullen de zwe...broek de infor...atie

het diplo...a de adverte...tie

E (kort)I (kort)E/EE (lang)IE (lang)

al...ublieft

ik poe...

fie...en

lui...ert de ...raat

ko...en

het re...aurant rech...

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Waar gaan we naartoe?

We gaan naar ...

Excuseer!

Waar is de school?

Daar is het.

Dank u.

Aangenaam.

Proefversie ©VANIN

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

3 Hassan stuurt een mail

1 Schrijf de letters en de hoofdletters van het alfabet. aAbB

2 Schrijf de hoofdletters en de leestekens.

Zin Hoofdletters en leestekens mijn naam is vilma palmen en ik kom uit zweden

ik ben getrouwd met kalle palmen ik woon al 3 jaar in belgië op maandag ga ik naar de nederlandse les ik werk bij ikea en jij wie ben jij

5 De vrijwilligers

Onderstreep het juiste woord.

Proefversie ©VANIN

1 Dit is Pei Le. Wij zijn vriendinnen. Zij is mij / mijn vriendin. En ik ben zijn / haar vriendin. Ik drink een koffie met haar / zij. Ik geef haar / hem koekjes.

2 Dit is Yurek. Dit is hem / zijn boek. Yurek studeert Nederlands. De leerkracht helpt hem / hij met hem / zijn Nederlands.

3 Dit is Hassan. Hij zit ook in ik / mijn klas. Hij is mijn / mij klasgenoot. Ik spreek graag met haar / hem. Hij is vriendelijk voor mijn / mij

4 Wie ben jij? Ben jij / jou een cursist? Is dit boek van jouw / jou? Is het jouw / jou boek? Vind jij / jou het boek goed of niet goed?

6 Hassan zoekt vrijwilligerswerk

Zeg en schrijf de werkwoorden.

1 (doen) Yurek doet geen vrijwilligerswerk.

2 (hebben) Yurek geen tijd voor vrijwilligerswerk.

3 (werken) Yurek in een restaurant.

4 (sturen) Hij geld naar zijn ouders in Polen.

5 (studeren) Hij ook Nederlands.

6 (bezoeken) In de vakantie hij zijn familie.

7 (betalen) Yurek de huur van zijn broer.

8 (helpen) Hij zijn broer graag.

9 (zijn) Yurek een vriendelijke man.

10 (wonen) Pei Le in Gent.

11 (nemen) Zij de tram naar het werk.

12 (luisteren) Op de tram zij naar muziek.

13 (gaan) ’s Avonds Pei Le naar de fitness.

14 (fietsen) Zij een half uur.

15 (nemen) Dan zij een douche.

16 (drinken) Zij een cola.

17 (komen) Zij thuis.

18 (leren) Zij haar Nederlandse les.

7 Waar gaan we naartoe?

Lees de zin en zet het juiste woord.

Zin

Waar is de school?  van de bakker.

Waar is de bakker?  van de school.

Proefversie ©VANIN

Juiste woord

Waar is de leerkracht? in de klas.

Waar is de directeur? in zijn werkkamer.

Waar staan de rode lichten? De rode lichten staan aan het

Waar staan de rode lichten? De rode lichten staan op de

school bakker

Jij bent in de klas.

De leerkracht is ook in de klas.

De directeur is in zijn werkkamer.

Waar is de school? ... van de bakker.

Waar is de bakker? ... van de school.

Waar is de leerkracht? … in de klas.

Waar is de directeur? … in zijn werkkamer.

Waar staan de rode lichten? De rode lichten staan aan het ...

Waar staan de rode lichten? De rode lichten staan op de ...

Proefversie ©VANIN

Dit leer ik.

De huisbaas

• Ik zeg waar iets staat, hangt, ligt.

• Ik noteer wanneer iemand komt.

• Ik vertel over een probleem in huis.

• Ik herken informatie in een sms.

• Ik stuur een sms naar de huisbaas over een probleem in huis.

• Ik telefoneer met de huisbaas over een probleem in huis.

• Ik maak een afspraak met de huisbaas.

1 Ik heb een probleem

1 Hassan heeft een probleem. Er zit een muis in zijn appartement. Hij belt naar de huisbaas. De huisbaas komt langs.

2 Schrijf het nummer van de foto.

Proefversie ©VANIN

Goeiendag, u spreekt met Hassan Sadiq.

Wanneer komt u langs? Straks?

Goed, dank u. Tot straks.

Wilt u een kopje koffie of thee? Niets, dank u.

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen?

Ik heb een probleem met een muis.

Ik kom op donderdag terug.

Tot donderdag.

2

Waar zit de muis?

Schrijf het nummer bij de tekening.

1 in de doos

2 op de doos

3 onder de doos

4 achter de doos

3 De woonkamer van Yurek

1 Dit is de woonkamer van Yurek.

Proefversie ©VANIN

5 voor de doos

6 naast de doos

Je ziet een zetel, een tafel, een kast, een bureau en een stoel.

Wat zie je nog?

Waar zit de muis?

Gebruik in /op / onder /voor / achter / naast.

Er staat een boekentas het bureau.

Er liggen sleutels de computer.

Er staat een computer het bureau.

Er staan schoenen het bureau.

Er staat een stoel het bureau.

Er hangt een jas de kast.

Er staat een kopje koffie de tafel.

Er ligt een krant de tafel.

Er ligt een gsm de computer.

Er staat een plant de zetel.

Er staat een koffer de kast.

Er hangen gordijnen het raam.

De muis zit de zetel.

2 Zet de letters juist.

Veel woorden ken jij al.

Vind je deze nieuwe woorden?

Je leest in de trank.

Je geeft water aan de lpatn

Voor het raam hangt het dijnrog

De jas hangt in de stak.

Ik heb vier stoelen en een latfe.

Wij kijken naar buiten door het maar

De computer staat op het reubau.

3 Studeer.

Proefversie ©VANIN

enkelvoud meervoud

Er staat een stoel. Er staan stoelen.

Er staat een kast. Er staan kasten.

Er hangt een jas. Er hangen jassen.

Er hangt een lamp. Er hangen lampen.

4 Kijk nog een keer naar de tekening. Kijk niet naar de tekst.

Wat zie je op de tekening?

Leg een blad op de tekening.

Wat staat / ligt / hangt in de woonkamer van Yurek?

Maak zinnen:

• er staat / er staan

• er ligt / er liggen

• er hangt / er hangen

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

5 Kijk naar de video.

Welke kamer is het?

Wat denk jij?

6 Taaltaak  Mijn mooie kamer Rol: communicator

Werk samen met drie klasgenoten.

Vertel over een mooie kamer in jouw huis.

7 Zeg wat jij ziet.

Zeg waar jij het ziet.

Je klasgenoten raden.

• Ik zie een ding. Het is rood. Het ligt op de tafel van de leerkracht.

• Is het een pen?

• Ik zie een man. Hij zit achter Pei Le. Hij komt uit Polen.

• Is het Yurek?

Proefversie ©VANIN

4 De huisbaas komt langs

1 Wat is de datum?

Wat is de datum van vandaag?

Wat is de datum van morgen?

Wat is de datum van overmorgen?

2 Luister naar de drie telefoongesprekken.

Ik kom ... langs.

• straks

• vandaag

• morgen

• overmorgen

• op maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag

• om ... uur

Tot straks / tot morgen / tot dan!

Wanneer komt de huisbaas van Hassan langs?

Wanneer komt de huisbaas van Yurek langs? Op om uur

Wanneer komt de huisbaas van Pei Le langs? om

3 Wie heeft het probleem? Onderstreep het juiste antwoord.

De douche is kapot.Er is geen water in de keuken.De verwarming in de slaapkamer werkt niet.

Proefversie ©VANIN

Hassan / Yurek / Pei LeHassan / Yurek / Pei LeHassan / Yurek / Pei Le

4 Wie zegt het? Onderstreep het juiste antwoord.

Tot straks. Hassan / Yurek / Pei Le

Tot morgen. Hassan / Yurek / Pei Le

Tot dan. Hassan / Yurek / Pei Le

5 Een sms naar de huisbaas

1 De huisbaas krijgt deze sms’jes.

Schrijf het nummer van de tekening bij de sms.

Goedemiddag mijnheer Peters.

Ik ben de huurder van het appartement in de Statiestraat.

Ik heb een probleem.

Er is geen water in de keuken en in de wc.

Met vriendelijke groet, Hassan Sadiq

Mevrouw,

De kraan in de badkamer is kapot.

Dat is een probleem.

Kan u mij helpen?

Proefversie ©VANIN

Beste huisbaas,

Wij hebben een probleem.

Er is geen verwarming in de slaapkamer.

De verwarming in de woonkamer werkt ook niet.

Familie Konwicki

2 Lees de sms’jes naar de huisbaas.

Onderstreep de plaatsen in huis.

Omcirkel de dingen in huis.

Uw huurder van studio 44, Pei Le

Beste, ik ben de huurder van appartement 14.

De lamp in de gang is kapot. Wanneer komt u langs?

Karim W.

6

3 Welke problemen zijn er nog in huis?

Maak zinnen: 1 + 2 + 3 + 4. 1 2 3 4

Er is ... geen licht geen verwarming geen water in de ... gang. badkamer. woonkamer. slaapkamer. keuken. wc. 1 2 3 4

De lamp De verwarming De kraan in de ... gang badkamer woonkamer slaapkamer keuken wc werkt niet. is kapot.

Leertip

Lees een sms twee keer na. Ben je niet zeker van een woord? Zoek het op.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Mijn probleem

Taaltaak  Een sms naar de huisbaas

Schrijf een sms naar jouw huisbaas.

Schrijf wat jouw probleem is.

Proefversie ©VANIN

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

Rol: administrator

7 Een telefoontje naar de huisbaas

1 Luister nog een keer naar de telefoongesprekken van oefening 2 op pagina xx.

2 Werk samen met een klasgenoot.

Je bent huurder of huisbaas.

Lees de telefoongesprekken.

Ga van 1 naar 6.

Wissel dan van rol.

De huurder

2 Goedemorgen.

U spreekt met Hassan Sadiq.

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen?

4 Er is geen water in de keuken.

6 Dank u. Tot straks.

De huurder

2 Goedemiddag , meneer Jansens.

U spreekt met Yurek Konwicki.

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen?

4 De verwarming in de slaapkamer werkt niet.

6 Dank u. Tot dan.

De huisbaas

1 Met Peters.

Proefversie

De huurder

2 Goedemiddag.

U spreekt met Pei Le Ling.

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen?

4 De douche is kapot.

6. Dank u. Tot morgen.

3 Ja, wat is het probleem?

5 Ik kom straks langs.

De huisbaas

1 Hallo met Jansens.

3 Ja, wat is het probleem?

5 Ik kom op zaterdag om 10 uur langs.

De huisbaas

1 Hallo met Wim.

3 Ja, wat is het probleem?

5 Ik kom morgen om half twee langs.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.

Herhaal

Met ...

Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond.

U spreekt met ... Hassan.

Ik heb een probleem.

Kan u mij helpen?

Ja, wat is het probleem?

Er is geen ... water / verwarming

De ... verwarming / lamp / kraan ... werkt niet.

Ik kom ... straks, morgen, op zaterdag om 10 uur ... langs.

Dank u. Tot ... straks, morgen, zaterdag.

4 Taaltaak  Een probleem

Werk samen met een klasgenoot.

Jullie zijn huurder en huisbaas.

• De huurder heeft een probleem.

Proefversie ©VANIN

• Hij belt naar de huisbaas.

• Hij vertelt over het probleem.

• De huisbaas en de huurder maken een afspraak.

Rol: administrator

Gebruik de spreekkaart op pagina xx. Tring! Tring! Tring!

Er is geen water

Positief

Er is water.

De verwarming werkt. De kraan is kapot.

1 Maak de zin negatief.

Negatief

bij een substantief Er is GEEN water bij een werkwoord De verwarming werkt NIET. bij een adjectief De kraan is NIET kapot.

Onderstreep de negatieve woorden.

voorbeeld: De elektriciteit werkt. De elektriciteit werkt niet.

• Er is verwarming in de keuken. verwarming

• De huisbaas komt.

• Ik woon in een appartement.

• Dat is een probleem.

2 Maak de A/B oefening met een klasgenoot.

Lees het gele vak.

Maak de zin negatief.

Controleer je klasgenoot.

Wissel dan van rol.

Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.

Klasgenoot A

Er hangt een lamp in de gang.

De douche werkt.

Klasgenoot B

Er hangt geen lamp in de gang.

De computer in de woonkamer is niet kapot. De computer in de woonkamer is kapot.

De douche werkt niet.

Proefversie ©VANIN

Er is geen verwarming in de slaapkamer. Er is verwarming in de slaapkamer.

Er is internet in huis. Er is geen internet in huis.

De kraan is niet kapot.

De televisie is kapot.

Er staat geen kast in de gang.

De kraan is kapot.

De televisie is niet kapot.

Er staat een kast in de gang.

Er hangen gordijnen in de keuken. Er hangen geen gordijnen in de keuken.

De verwarming werkt niet.

De kraan is kapot.

Er is geen water in de keuken.

De verwarming werkt.

De kraan is niet kapot

Er is water in de keuken.

Klasgenoot A Klasgenoot B

Er is een probleem in de badkamer.

De kraan in de badkamer werkt niet

De douche is kapot.

Ik heb geen tijd.

Er is geen probleem in de badkamer.

De kraan in de badkamer werkt.

De douche is niet kapot.

Ik heb tijd.

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.

9 Het bericht van Hassan

1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

DOOR HASSAN

Ik woon in een appartement.

Ik heb een woonkamer en een keuken.

Ik slaap in de slaapkamer.

Mijn woonkamer is groot.

In mijn woonkamer is veel licht.

Ik ben blij in mijn appartement.

Ik woon alleen.

In mijn land wonen de mensen samen.

In mijn land zitten de mensen graag buiten.

In België blijven de mensen binnen.

Proefversie ©VANIN

Mijn leven in België bio posts contact

2 Schrijf jouw bericht.

• Hoe woon jij in België?

• Welke kamers heb jij?

• Welke dingen heb jij?

• Hoe wonen de mensen in jouw land?

bio posts contact

Proefversie ©VANIN

10 Elke dag Nederlands

Taaltaak  Bij mij thuis

Neem een foto van een plaats in jouw huis.

Schrijf bij de foto.

Toon de foto aan je klasgenoten en vertel.

• Wat doe je op die plaats?

• Ben je graag op die plaats?

• Ben je niet graag op die plaats?

• Is het een mooie plaats?

• Waarom kies je die plaats?

voorbeeld:

voorbeeld:

Proefversie ©VANIN

Rol: communicator

Dit is een foto van mijn badkamer.

In de badkamer neem ik een douche.

Ik ben graag in de badkamer.

In de badkamer ben ik alleen.

In de badkamer is geen lawaai.

Neem een foto van een ding in jouw huis.

Schrijf bij de foto.

Toon de foto aan je klasgenoten en vertel.

• Is het ding mooi?

• Is het ding niet mooi?

• Is het belangrijk voor jou?

• Van wie is het ding?

• Waarom kies je dat ding?

Dit is een foto van bloemen.

Ik vind bloemen mooi.

Mijn man koopt bloemen voor mij.

Ik neem een foto van de bloemen want ik hou van bloemen.

Dit kan ik

Hoe zeg je het?

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen? Met vriendelijke groet

Nieuwe woorden

Preposities in de doos op de doos onder de doos achter de doos voor de doos naast de doos

In huis het gordijn – de gordijnen de krant – de kranten de plant – de planten

Er staat / staan ...

Er ligt / liggen ... Er hangt / hangen ...

Meubelen

het bureau de kast – de kasten de stoel – de stoelen de tafel – de tafels de zetel – de zetels

Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

Wanneer komt u langs? Ik kom ... langs.

Tot straks / tot morgen / tot dan!

Proefversie ©VANIN

De kamers de badkamer de douche de gang de keuken de slaapkamer de wc de woonkamer

Wanneer? straks vandaag morgen overmorgen op ... dag om ... uur

Het probleem

Er is geen ... ... is kapot ... werkt niet.

de kraan – de kranen de lamp – de lampen de verwarming het water

Een sms naar de huisbaas Ik ben de huurder van ... Wij hebben een probleem. Kan u mij helpen? Wanneer komt u langs?

Positieve en negatieve zinnen

Positief

Er is water. De verwarming werkt. De lamp is kapot.

Negatief

bij een substantief Er is GEEN water bij een werkwoord De verwarming werkt NIET. bij een adjectief De lamp is NIET kapot.

Uitspraakoefeningen

1 EE / IJ / UI / OU / EU – Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.

2 Onderstreep het woordaccent.

1 achter

2 onder

3 het bureau

4 het gordijn

5 de keuken

6 de woonkamer

7 de verwarming

8 het probleem

3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.

het ...ureau ka...ot de ...erwarming de ...adkamer de slaa...kamer de ...oonkamer ...rijdag ...oensdag ...uil het pro...leem

Proefversie ©VANIN

9 de huisbaas

10 de huurder

ha...en de ga... de kra...en

de woo...kamer

la..skomen vrie...delijk de klasge...oot de ki...deren twi...tig de handtekeni... de kledi...winkel ha...dig de ervari...

v...l de d...r

l...s-teren ambiti...s de ...-ro het h...s-werk de s...-ker

4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.

Ik heb een probleem.o o O O o

Wanneer komt u langs? o O o o O

Tot straks! o o

Tot morgen! o O o

Tot dan! o o

O o o O

Kan u mij helpen? O o o O o O o O O o

o O o o

Proefversie ©VANIN

o

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit

3 De woonkamer van Yurek

Vul in: staat – staan / ligt – liggen / hangt – hangen.

1 Er sleutels ACHTER de computer.

2 Er een computer OP het bureau.

3 Er schoenen ONDER het bureau.

4 Er een stoel VOOR het bureau.

5 Er een jas IN de kast.

6 Er een kopje koffie OP de tafel.

7 Er een krant ONDER de tafel.

8 Er een gsm VOOR de computer.

9 Er een plant NAAST de zetel.

5 Een sms naar de huisbaas

Lees het verhaal van Hassan.

Het is 7 uur ’s morgens. Hassan is wakker.

Hij gaat door de gang naar de badkamer.

Hij opent de kraan. Maar de kraan werkt niet.

Er komt geen water uit de kraan.

Hij gaat naar de keuken. Maar de kraan in de keuken is ook kapot.

Hassan gaat naar de woonkamer. De lamp werkt niet.

Hassan gaat terug naar de slaapkamer. Vandaag blijft hij in bed.

Schrijf of vertel het verhaal van Hassan. Kijk niet naar de tekst!

Vind je dit moeilijk? Gebruik dan deze tips:

• werkt niet / kapot

Proefversie ©VANIN

• de gang, de badkamer, de kraan, het water, de keuken, de woonkamer, de lamp, de slaapkamer

7 Een telefoontje naar de huisbaas

Vul de woorden in.

Kies uit: helpen / kapot / langs / met / probleem / spreekt / straks / tot / verwarming / water.

– Hallo, Peeters.

– Goedemorgen. U met Hassan Sadiq.

Ik heb een

Kan u mij ?

Er is geen in de badkamer.

Er is geen in de slaapkamer.

De douche is .

Wanneer komt u ?

Ik kom langs.

– Dank u. straks.

8 Er is geen water

Maak de zin negatief. Kies: GEEN of NIET.

Kijk naar het onderstreepte woord.

Zin

2 De verwarming in de badkamer werkt.

3 Er is een probleem in mijn appartement.

4 De televisie in de woonkamer werkt.

5 Er is een probleem in de keuken.

6 De lamp in de gang is kapot.

7 Er is internet in de woonkamer.

8 De kraan in de keuken is kapot.

Proefversie ©VANIN

Negatief: geen of niet

1 Het toilet in de gang is kapot. niet kapot.

9 Er is water in het toilet.

10 De radio is kapot.

11 Het toilet in mijn appartement is kapot.

12 De kraan in de keuken werkt.

13 Er is water in de badkamer.

Grammatica

1 Letters en woorden

1 Het pronomen

ik / mijn / van mijjij, je / jouw / van jou u / uw / van u hij / zijn / van hemzij / haar / van haar

wij / ons, onze / van onsjullie / jullie / van jullie zij, ze / hun, ze / van hen

Let op: zij = 1 vrouw zij = veel mensen

Let op: jij = je wij = we zij = ze

Proefversie ©VANIN

2 Van wie? Aan wie?

ik → mijn familie

Geef mij / me een boek. Geef het boek aan mij. jij → jouw familie

Ik geef jou / je een boek. Ik geef het aan jou. u → uw familie

Ik geef u een boek. Ik geef het aan u. hij → zijn familie

Ik geef hem een boek. Ik geef het aan hem. zij → haar familie

Ik geef haar een boek. Ik geef het aan haar.

wij → onze familie

Geef ons een boek. Geef het boek aan ons. jullie → jullie familie

Ik geef jullie een boek. Ik geef het aan jullie. zij → hun familie

Ik geef hen / ze een boek. Ik geef het aan hen /ze.

Let op: de familie – onze familie (de → onze) het huis – ons huis (het → ons)

3 EEN, DE en HET

EEN: niet specifiek (je weet niet welke)

voorbeeld: Heb jij een auto?

DE / HET: specifiek (je weet welke)

voorbeeld: De auto is rood.

Er zijn DE-woorden en HET-woorden. voorbeeld: de taal, het land

In de pluralis gebruik je altijd DE. voorbeeld: het land (1 land), de landen (2 landen)

Voor een diminutief singularis gebruik je altijd HET. voorbeeld: de kamer (groot), het kamertje (klein)

Over de diminutieven leer je later meer.

4 Singularis en pluralis

Singularis = één

voorbeeld: één boek

Pluralis = twee, drie, vier ... voorbeeld: twee boeken

Soms is de pluralis de singularis +N of +EN. Soms is de pluralis de singularis +S.

Proefversie ©VANIN

singularispluralis

+N of +ENhet boek de boeken

+S de familie de families

5 DEZE en DIE – DIT en DAT

Je gebruikt DEZE / DIE en DIT / DAT om te kiezen.

hier / dichtbijdaar / verder weg het hemd dit hemd dat hemd de hoofdtelefoondeze hoofdtelefoondie hoofdtelefoon

De-woorden → deze / die (singularis en pluralis) Het-woorden → dit / dat (singularis)

voorbeeld: HET hemd Dit hemd is goed. Dat hemd is niet goed. DE hemden Deze hemden zijn goed. Die hemden zijn niet goed.

DE hoofdtelefoon Deze hoofdtelefoon is goed. Die hoofdtelefoon is niet goed. DE hoofdtelefoons Deze hoofdtelefoons zijn goed. Die hoofdtelefoons zijn niet goed.

6 EN, OF, OOK

EN: je zegt twee dingen.

voorbeeld: Kom binnen en ga zitten.

OF: je geeft een alternatief.

voorbeeld: Wil je koffie of thee?

OOK: je zegt het extra. voorbeeld: Wil je ook een koekje? Hilde drinkt graag koffie. Hassan drinkt ook graag koffie.

Proefversie ©VANIN

7 Hoofdletters

Je schrijft de letters groot bij:

• het begin van de zin voorbeeld: Eet jij graag brood?

• een naam voorbeeld: Hassan, Sadiq, Pei Le

• een plaats voorbeeld:  New York, België

• een nationaliteit voorbeeld: een Chinees, een Irakees

• een taal voorbeeld: Nederlands, Engels

dit
deze

2

Werkwoorden

1 De infinitief en de ik-vorm

De infinitief: eindigt altijd op EN of N.

Je vindt de infinitief in het woordenboek of in jouw app. voorbeeld: komen, gaan

De ik-vorm: de infinitief zonder EN of N voorbeeld: ik kom, ik ga

Let op: een werkwoord is soms lang, soms kort. ko-men (lang), ik kom (kort) sla-pen (lang), ik slaap (lang)

Let op: het werkwoord verandert soms. leven, ik leef (V → F) lezen, ik lees (Z → S)

Je leert meer over de werkwoorden in alle volgende boeken van Nieuw TaalRecht.

2 Het presens: gewone werkwoorden

Het presens gebruik je voor wat nu zo is. infinitiefik (- en) jij / u (+ t) ... jij? (- t) … u? (+ t) hij / zij (+ t) wij / jullie / zij

komenik komjij / u komtkom jij?komt u?hij / zij komtwij / jullie / zij komen gaanik gajij / u gaatga jij?gaat u?hij / zij gaatwij / jullie / zij gaan

3 Het presens: hebben en zijn

infinitiefik jij / u... jij? … u? hij / zij wij / jullie / zij

hebbenik hebjij / u hebtheb jij? hebt u?hij / zij heeftwij / jullie / zij hebben zijnik benjij / u bentben jij?bent u?hij / zij iswij / jullie / zij zijn

4 Het presens: speciale werkwoorden + een ander werkwoord

Proefversie ©VANIN

infinitiefik jij / u... jij? … u? hij / zij wij / jullie / zij kunnenik kanjij / u kankan jij?kan u?hij / zij kanwij, jullie, zij kunnen willen ik wil jij / u wilwil jij?wil u?hij / zij wilwij, jullie, zij willen

Je gebruikt deze werkwoorden met de infinitief van een ander werkwoord. kunnen / willen: vooraan in de zin ander werkwoord: achteraan in de zin

voorbeeld: Ik kan niet zwemmen Hij wil naar huis gaan

Andere vormen zoals 'u wilt' leer je later.

5 Het presens: instructies

Je gebruikt de ik-vorm.

Je zet de instructie aan het begin.

slapen – ik slaap Instructie: Slaap niet in de klas. komen – ik kom Instructie: Kom binnen.

Let op: zijn – ik ben Instructie: Wees

Wees gelukkig!

6 Separabele werkwoorden

één werkwoord → twee stukken

binnenzetten → Zet jij de vuilniszak binnen? buitenzetten → Ik zet de vuilniszak buiten. inschrijven → Wij schrijven ons morgen in. invullen → Vul het formulier in langskomen → Ik kom morgen langs meebrengen → Ik breng mijn boek mee opstaan → Hoe laat sta jij op?

7 Lange en korte syllabes

De syllabe is open: E, O, A, IE = lang voorbeeld: le-ven, wo-nen, sla-pen, vlie-gen

De syllabe is toe: EE, OO, AA, IE = lang E, O, A, I = kort

voorbeeld: leef, woon, slaap, vlieg, werk, sport, wan-del, zit

Proefversie ©VANIN

Zinnen

1 Vragen

Een zin eindigt met een punt (.).

Een vraag eindigt met een vraagteken (?).

• JA / NEE-vragen

Het werkwoord staat aan het begin van de zin.

voorbeeld: Ben jij mijn buurvrouw? – Ja / Nee. Is jouw moedertaal Chinees? – Ja / Nee.

Eet jij graag frieten? – Ja / Nee.

• Vraagwoorden

Wie? / Waar? / Wanneer? / Wat? / Welk(e)? / Hoe laat? / Hoeveel?

Het werkwoord staat op plaats 2.

een persoon Wie woont hier? een plaats Waar moet ik de vuilniszak zetten? een tijd

Wanneer komt de vuilniswagen? informatie Wat is uw naam?

voor een substantief Welke dag is het vandaag? (de dag = substantief / de-woorden: welke) Welk papier heb jij? (het papier = substantief / het-woorden: welk)

voor een adjectief Hoe laat zet Hassan de vuilniszak buiten? (laat = adjectief)

Hoeveel moet Hassan betalen? (veel = adjectief)

2 Negatieve zinnen

een werkwoord = een actie een substantief = een de/het-woord (de tafel, het brood) een adjectief = een woord bij een ander woord (de mooie tafel, het lekkere brood)

• NIET bij een werkwoord voorbeeld: De verwarming werkt niet. Ik ben niet getrouwd.

• NIET voor een adjectief voorbeeld: De gang is niet proper.

Proefversie ©VANIN

• GEEN voor een substantief voorbeeld: Er is geen verwarming

Let op: • Ik eet graag brood.

Ik ook! Ik eet ook graag brood. Ik niet! Ik eet niet graag brood.

• Ik drink niet graag koffie.

Ik ook niet!Ik drink ook niet graag koffie.

Ik wel! Ik drink wel graag koffie.

3 EN, MAAR, WANT

Je maakt van twee zinnen één zin.

• EN: je zet twee zinnen samen voorbeeld: Kom binnen. Ga zitten. Kom binnen en ga zitten.

• MAAR: twee zinnen zijn anders voorbeeld: Ik woon graag in België. (positief)

Ik mis mijn familie. (negatief)

Ik woon graag in België, maar ik mis mijn familie.

• WANT: je zegt waarom voorbeeld: Ik woon graag in België.

Ik heb werk. (waarom)

Ik woon graag in België, want ik heb werk.

4 De plaats van de woorden in de zin

Een gewone zin het werkwoord staat op plaats 2. het subject staat op plaats 1 of 3.

Een vraag: zie 1 Vragen.

Staat het subject op plaats 3? Dat noem je een inversiezin.

5 Interpunctie

• Op het einde van een gewone zin schrijf je een punt (.)

• Op het einde van een vraag schrijf je een vraagteken (?)

• Op het einde van een uitroep schrijf je een uitroepteken (!)

Voorbeeld: Hassan komt uit Irak.

Komt Hassan uit Irak?

Proefversie ©VANIN

Hassan is een heel vriendelijke man!

4 Werkwoordenlijst

Werkwoord Presens

Voorbeeldzin

afsprekenspreek, spreekt, spreken afSpreken wij af in het park? autorijdenrij/rijd, rijdt, rijden auto

Hij kan nog niet autorijden. beginnenbegin, begint, beginnen

De les begint om 9 uur. begrijpenbegrijp, begrijpt, begrijpenBegrijp jij wat ik zeg? betalenbetaal, betaalt, betalen

Hoe betaal jij: met de kaart? bezoekenbezoek, bezoekt, bezoekenHassan bezoekt zijn buurvrouw. binnenkomenkom, komt, komen binnenKom maar binnen en ga zittten. dankendank, dankt, danken

Dank u voor de lekkere koffie. dansendans, danst, dansen

Dans jij graag? doendoe, doet, doen

Wat doe jij op zondag? drinkendrink, drinkt, drinken

Drink jij water of fruitsap? eteneet, eet, eten

Wat eten wij vanavond? fietsenfiets, fietst, fietsen

Hij fietst elke dag naar het werk. gaanga, gaat, gaan

De cursisten gaan naar de klas. gevengeef, geeft, geven

Geef jij mij een hand? hangenhang, hangt, hangen

De jas hangt in de kast. hebbenheb, hebt, heeft, hebben

Hij heeft geen tijd voor jou. helpenhelp, helpt, helpen

Wie helpt mij met mijn huiswerk? hetenheet, heet, heten

Mijn dochter heet Charlotte. inschrijvenschrijf, schrijft, schrijven inDe medewerker schrijft alle cursisten in. invullenvul, vult, vullen in

Hier moet jij je naam invullen. kiezen kies, kiest, kiezen

Wat kies jij: een ijsje of een taartje? koken kook, kookt, koken

Hij kookt voor heel de familie. komenkom, komt, komen

Wanneer komt de bus? kopen koop, koopt, kopen

Proefversie ©VANIN

Koop jij het eten of koopt je vrouw het? kosten kost, kost, kosten

Hoeveel kost deze lamp? krijgenkrijg, krijgt, krijgen

Wie krijgt niet graag een cadeau? kunnenkan, kan, kunnen

Ik kan al heel goed Nederlands spreken. lezenlees, leest, lezen

Zij leest de krant op haar gsm. liggenlig, ligt, liggen

De appels liggen in de ijskast. luisterenluister, luistert, luisteren

Luister naar de conversatie en herhaal. makenmaak, maakt, maken

Op zaterdag maak ik spaghetti. meebrengenbreng, brengt, brengen meeBreng morgen jouw sportschoenen mee. missenmis, mist, missen

Mis jij je familie niet? moetenmoet, moet, moeten

De zieke moet vier dagen in bed blijven.

Werkwoord Presens

mogenmag, mag, mogen

Voorbeeldzin

Mag ik met jou meegaan? naaiennaai, naait, naaien

Zij naait alle kleren voor haar kinderen. nemen neem, neemt, nemen

Neem jij de bus of de trein? opstaansta, staat, staan op

Hoe laat sta jij op? poetsenpoets, poetst, poetsen

Zij poetst haar tanden voor ze gaat slapen. rijdenrij/rijd, rijdt, rijden

Hij rijdt met de bus: dat is zijn job. schilderenschilder, schildert, schilderenSofie schildert de muren blauw. schrijvenschrijf, schrijft, schrijven

Schrijf een mail naar de stadsdienst. slapenslaap, slaapt, slapen

Slaap jij in een groot bed? spellenspel, spelt, spellen

Hoe spel je jouw naam? spijten/

Het spijt me. sportensport, sport, sporten

Ik sport niet graag, en jij? sprekenspreek, spreekt, spreken

staansta, staat, staan

Hij spreekt drie talen.

Waar staat de stofzuiger? strijkenstrijk, strijkt, strijken

Strijk jij jouw handdoeken? sturenstuur, stuurt, sturen

De politie stuurt mij een boete. tekenenteken, tekent, tekenen

Marieke tekent een dier. telefonerentelefoneer, telefoneert, telefonerenTelefoneer jij naar de dokter? typentypen, typt, typen

Sofie typt een briefje voor de school. verkopen verkoop, verkoopt, verkopenDe supermarkt verkoopt geen fietsen. vliegenvlieg, vliegt, vliegen

Wij vliegen morgen naar Congo. voelenvoel, voelt, voelen

Ik voel me een beetje ziek. voetballenvoetbal, voetbalt, voetballenMijn zoon voetbalt bij AC Milan. wachten wacht, wacht, wachten

Wacht op mij, ik kom! wandelen wandel, wandelt, wandelen

Wandel jij graag in het park? werken werk, werkt, werken

Zij werkt bij de groendienst. weten weet, weet, weten

Proefversie ©VANIN

Weet u waar ik moet zijn? willen wil, wil/wilt, willen

Hij wil mij niet helpen. wonen woon, woont, wonen

Hassan woont in Antwperen. zeggenzeg, zegt, zeggen

Zij zegt dat ze niet getrouwd is. zettenzet, zet, zetten

Zet jij de stoelen bij de tafel? zijn ben, bent, is, zijn

Ben jij blij dat het vakantie is? zittenzit, zit, zitten

De hond zit op mijn stoel! zoekenzoek, zoekt, zoeken

Ik zoek een nieuwe vriend. zorgenzorg, zorgt, zorgen

Zij zorgt voor haar kinderen en haar ouders. zwemmenzwem, zwemt, zwemmen

De kinderen zwemmen in het zwembad.

Luisterteksten

Thema 1, oefening 1: Aangenaam p. xx

Leerkracht: Dag!

Ik ben de leerkracht.

Ik heet Anna.

Mijn naam is Anna Jansen.

Leerkracht: Hallo!

Ik ben de leerkracht.

Ik heet Wim.

Mijn naam is Wim Peters.

Leerkracht: Goeiendag mevrouw. Hoe heet jij?

Pei Le: Ik heet Pei Le.

Leerkracht: Aangenaam.

Pei Le: Aangenaam.

Leerkracht: Dag meneer. Wie ben jij?

Hassan: Ik ben een cursist.

Leerkracht: Hoe heet jij?

Hassan: Ik heet Hassan. Mijn naam is Hassan Sadiq.

Leerkracht: Aangenaam.

Hassan: Aangenaam.

Leerkracht: Dag meneer.

Yurek: Dag meneer

Leerkracht: Wie ben jij?

Yurek: Ik ben een cursist. Ik ben Yurek. Mijn naam is Yurek Konwicki.

Leerkracht: Aangenaam

Yurek: Aangenaam

Thema 1, oefening 1 en 2: De cursistenkaart p. xx

Hassan: Ik ben Hassan. Hoe heet jij?

Yurek: Ik heet Yurek. Mijn naam is Yurek Konwicki.

Proefversie ©VANIN

Hassan: Waar woon jij?

Yurek: Ik woon in Antwerpen.

Hassan: Ik woon ook in Antwerpen.

Ik spreek Arabisch en een beetje Nederlands. Welke taal spreek jij?

Yurek: Ik spreek Pools. Ik spreek ook een beetje Nederlands.

Hassan: Ik kom uit Irak. Uit welk land kom jij?

Yurek: Ik kom uit Polen.

Hassan: En wie ben jij?

Pei Le: Ik heet Pei Le. Ik kom uit China. Ik spreek Chinees.

Hassan: Woon jij ook in Antwerpen?

Pei Le: Nee, ik woon in Gent.

Thema 1, oefening 2: De klasgenoten

Leerkracht: Uit welk land kom jij, Yurek?

Yurek: Wablieft? Ik begrijp het niet.

Leerkracht: Uit welk land kom jij? Kom je uit Rusland? Kom je uit Polen? Rusland is een land. Polen is ook een land. Begrijp je het?

Yurek: Ja, ik begrijp het. Ik kom uit Polen.

Thema 1, oefening 1: Ja of nee?

Hassan: Ik ben Hassan.

Dit is mijn klasgenoot Pei Le.

Ben jij een vrouw, Pei Le?

Pei Le: Ja!

Hassan: Is jouw moedertaal Chinees, Pei Le?

Pei Le: Ja, mijn moedertaal is Chinees.

Hassan: Dit is mijn klasgenoot Yurek.

Ben jij een vrouw, Yurek?

Yurek: Nee! Ik ben een man.

Hassan: Is jouw moedertaal Russisch, Yurek?

Yurek: Nee, mijn moedertaal is Pools.

Thema 1, oefening 1: Alsjeblieft. Dankjewel!

Hassan: Yurek, heb jij een boek?

Yurek: Nee. Ik heb geen boek.

Pei Le heeft een boek.

Hassan: Pei Le, jij hebt een boek.

Mag ik jouw boek?

Pei Le: Ja. Asjeblieft, mijn boek.

Hassan: Dankjewel!

Pei Le: Hassan, heb jij een pen?

Hassan: Nee, ik heb geen pen.

Yurek heeft een pen.

Hassan: Yurek, jij hebt een pen.

Mag ik jouw pen?

Yurek: Asjeblieft, mijn pen.

Proefversie ©VANIN

Hassan: Dankjewel!

Yurek: Pei Le, heb jij een zakdoek?

Pei Le: Nee, ik heb geen zakdoek.

Hassan heeft een zakdoek.

Yurek: Hassan, jij hebt een zakdoek.

Mag ik jouw zakdoek?

Hassan: Asjeblieft, mijn zakdoek.

Yurek: Dankjewel!

Thema 1, oefening 1: De school van Hassan

Leerkracht: 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Leerkracht: Het telefoonnummer van de school is: 091 254 680.

Het telefoonnummer van het secretariaat is: 091 663 790.

Het telefoonnummer van de directeur is: 091 542 111. Mijn telefoonnummer is: 091 333 569.

Thema 2, oefening 1: Op bezoek

Hassan: Dag. Ik ben jouw buurman Hassan.

Hilde: Dag Hassan. Welkom.

Kom binnen en ga zitten.

Hassan: Dank je.

Hilde: Wil je koffie of thee?

Hassan: Koffie alsjeblieft.

Hilde: Wil je melk?

Hassan: Nee, dank je.

Hilde: Wil je suiker?

Hassan: Ja, graag.

Hilde: Neem een koekje.

Hassan: Lekker! Dank je.

Thema 2, oefening 1: In belgië

Hilde: Hoelang woon jij in België?

Hassan: Ik woon 8 maanden in België.

Hilde: Dat is niet lang.

Ik woon 50 jaar in België!

Hassan: 50 jaar. Dat is lang.

Thema 2, oefening 1: De klasgenoten p. xx

Ik ben Hassan.

Dit is mijn klasgenoot. Zijn naam is Yurek.

Ik woon in Antwerpen. Hij woont ook in Antwerpen.

Hij spreekt Pools en ook een beetje Nederlands.

Hij komt uit Polen.

En dit is mijn klasgenoot Pei Le.

Proefversie ©VANIN

Zij komt uit China.

Haar moedertaal is het Chinees.

Zij woont in Gent.

Haar appartement is in het centrum van Gent.

Thema 2, oefening 1: Ik woon graag in België p. xx

Interviewer: Hoelang woon jij in België?

Pei Le: Ik woon 1 jaar en 8 maanden in België.

Interviewer: Woon je graag in België?

Pei Le: Ja, ik woon graag in België, want ik heb werk. Ik woon graag in België, maar ik mis mijn familie.

Thema 3, oefening 2 en 3: Een nieuwe vriendin p. xx

–Wie ben jij?

Ik ben Anna. Ik heet Anna Torres.

–Ben jij getrouwd, Anna?

–Nee, ik ben niet getrouwd. Ik ben gescheiden.

–Woon jij alleen, Anna?

–Nee. Ik woon samen met mijn kinderen.

–Hoeveel kinderen heb jij?

–Ik heb twee kinderen: een jongen en een meisje.

–Mijn zoon heet Mateo en mijn dochter heet Isabella.

–Wie ben jij?

–Ik heet Rachida Saad.

–Ben jij getrouwd, Rachida?

–Nee, ik ben niet getrouwd.

–Woon jij alleen, Rachida?

–Nee. Ik woon samen met mijn ouders.

–Ik woon bij mijn vader en mijn moeder.

–Heb jij kinderen, Rachida?

–Nee, ik heb geen kinderen.

Thema 3, oefening 1: Zij kookt graag

Anna: Hallo! Ik ben Anna. Ik sport graag.

Ik ga elke dag naar de fitness.

Hassan: Pff ... Anna sport graag ... zij gaat naar de fitness ... Ik sport niet graag! Nee!

Rachida: Wil jij samen gaan wandelen? Mijn naam is Rachida. Ik wandel graag in de natuur met mijn vrienden.

Hassan: Wandelen, pfff ... Rachida wandelt graag ... ik wandel niet graag ... Nee!

Sofie: Wie wil met mij afspreken? Ik ben Sofie. Ik kook graag. Ik kook graag spaghetti.

Hassan: Zij kookt graag. Ik eet graag! Ja! Perfect! Sofie is perfect!

Proefversie ©VANIN

Thema 3, oefening 1: Spreken wij af? p. xx

Hassan: Hallo, met Hassan.

Sofie: Dag Hassan. Met Sofie. Spreken wij af?

Hassan: Dat is goed. Wanneer?

Sofie: Op woensdag?

Hassan: Dat is goed. Hoe laat?

Sofie: Om twee uur.

Hassan: Dat is goed. Waar?

Sofie: In het park?

Hassan. Dat is goed.

Sofie: Tot woensdag.

Hassan: Dag Sofie.

Thema 3, oefening 1: Hoe laat is het? p. xx

Hassan: Excuseer. Mag ik iets vragen?

Vrouw: Ja?

Hassan: Hoe laat is het?

Vrouw: Het is tien voor twee.

Hassan: Ik wacht op een vrouw. Zij komt om twee uur.

Thema 3, oefening 1: Het spijt me p. xx

Hassan: Hallo, met Hassan.

Sofie: Dag Hassan. Met Sofie. Het spijt me. Ik kom niet. Ik ben ziek.

Hassan: Dat is jammer.

Sofie: Dag Hassan.

Hassan: Dag Sofie.

Thema 4, oefening 2: Ik ga slapen / ik sta op p. xx

Interviewer: Yurek en Pei Le, hoe laat gaan jullie slapen?

Yurek: Ik ga slapen om 12 uur ‘s avonds.

Pei Le: Ik ga slapen om kwart over 10 ‘s avonds.

Interviewer: En hoe laat staan jullie op?

Yurek: Ik sta op om kwart voor 6 ‘s morgens.

Pei Le: Ik sta op om half 8.

Interviewer: En in het weekend?

Yurek: Op zaterdag en zondag slaap ik tot 10 uur.

Pei Le: In het weekend slaap ik tot 2 uur ‘s middags.

Yurek: Tot 2 uur ‘s middags!

Pei Le: Ja!

Thema 4, oefening 1: De klasgenoten op school p. xx

Yurek: Ik vind Nederlands gemakkelijk. En jij?

Pei Le: Ja, ik ook. Ik vind Nederlands ook gemakkelijk.

Yurek: Ik vind Engels moeilijk. En jij?

Pei Le: Nee, ik niet. Ik vind Engels niet moeilijk.

Proefversie ©VANIN

Yurek: Ik vind de directeur niet vriendelijk. En jij?

Pei Le: Nee, ik ook niet. Ik vind de directeur ook niet vriendelijk.

Yurek: Ik vind de leerkracht niet vriendelijk. En jij?

Pei Le: Ja, ik wel. Ik vind de leerkracht wel vriendelijk.

Yurek: Ik vind tekenen niet leuk. En jij?

Pei Le: Nee, ik ook niet! Ik vind tekenen ook niet leuk.

Yurek: Ik vind voetbal leuk. En jij?

Pei Le: Nee, ik niet. Ik vind voetbal niet leuk.

Yurek: Ik vind chocolade lekker. En jij?

Pei Le: Ja, ik ook. Ik vind chocolade ook lekker.

Yurek: Ik vind koffie niet lekker. En jij?

Pei Le: Ja, ik wel. Ik vind koffie wel lekker.

Thema 5, oefening 1: De klasgenoten p. xx

GESPREK 1

Pei Le: Kan jij zwemmen, Yurek?

Yurek: Ja, ik kan goed zwemmen. En jij, Pei Le?

Pei Le: Ik kan niet zwemmen. Ik wil graag leren zwemmen.

Yurek: En jij, Hassan?

Hassan: Ik kan ook niet zwemmen. Ik ben bang van water. En ik heb geen zwembroek.

Yurek: Dus Pei Le kan niet zwemmen.

Maar zij wil graag leren zwemmen.

Hassan kan ook niet zwemmen.

Maar hij wil niet leren zwemmen.

Hassan / Pei Le: Ja, ja. Dat klopt!

GESPREK 2

Yurek: Kan jij goed koken, Pei Le?

Pei Le: Ja, ik kan heel goed koken. Mijn broer en ik kunnen goed koken. Wij willen samen een restaurant openen.

Yurek: Dan komen mijn vrienden en ik naar jouw restaurant.

Pei Le: Kunnen jullie niet koken?

Yurek: Nee, wij kunnen niet koken!

Hassan: Mijn twee zussen kunnen ook goed koken. Zij hebben veel tijd om te koken.

Maar zij zijn in Irak.

Thema 5, oefening 1: Ik wil graag informatie

Fietsschool: Met de fietsschool. Goedemiddag.

Hassan: Goedemiddag. Met Hassan. Ik wil leren fietsen. Ik wil graag informatie over de fietsschool.

Fietsschool: Ga naar onze website. Dat is www.fietsschool.be. Vul het formulier in.

Hassan: Oké. Dank je voor de informatie.

Thema 6, oefening 3, 4 en 5: Van 1 tot 100 p. xx 10 / 20 / 30 / 40 / 50 / 60 / 70 / 80 / 90 / 100

Proefversie ©VANIN

Thema 6, oefening 1: Hoeveel kosten de bloemen? p. xx

Verkoper: De grote rode roos kost € 2,20 voor één roos. Twee kleine rode rozen kosten samen € 1,46. Drie kleine gele rozen kosten samen € 1,53.

Vier kleine witte rozen kosten samen € 2,48. Vijf kleine rode rozen kosten samen € 3,65. Zes grote gele rozen kosten samen € 6,90.

Zeven grote witte rozen kosten samen € 7,35. Acht grote rode rozen kosten samen € 17,60. Negen kleine gele rozen kosten samen € 4,59. Tien kleine witte rozen kosten samen € 6,20.

Hassan: En hoeveel kost een zwarte roos?

Verkoper: Een zwarte roos kost drie euro en een half.

Hassan: Wablieft? Drie en een halve euro? Voor één roos?

Verkoper: Ja, drie en een halve euro voor één roos. Drie euro vijftig.

Hassan: Drie euro vijftig. Amai!

Verkoper: Ja, maar een zwarte roos is heel speciaal!

Thema 6, oefening 2: De verkoper en de klant p. xx

Verkoper: Kan ik je helpen?

Pei Le: Ik zoek een hoofdtelefoon. Hoeveel kost deze hoofdtelefoon?

Verkoper: Deze hoofdtelefoon kost 89 euro.

Pei Le: Hoeveel kost die hoofdtelefoon?

Verkoper: Die hoofdtelefoon kost 33 euro.

Pei Le: Dat is goed. Ik neem die hoofdtelefoon.

Verkoper: Kan ik je helpen?

Yurek: Ik zoek een hemd. Hoeveel kost dit hemd?

Verkoper: Dit hemd kost 54 euro.

Yurek: Hoeveel kost dat hemd?

Verkoper: Dat hemd kost 32 euro.

Yurek: Dat is goed. Ik neem dat hemd.

Thema 7, oefening 1: De vuilniszak van hassan p. xx

Hassan: Wie bent u?

Ambtenaar: Ik ben Jan Peters, ambtenaar van de stad. Wie bent u?

Hassan: Ik ben Hassan Sadiq!

Ambtenaar: Welke dag is het vandaag?

Hassan: Het is vandaag woensdag.

Ambtenaar: Wanneer komt de vuilniswagen?

Proefversie ©VANIN

Hassan: Op donderdag.

Ambtenaar: Wat is dat?

Hassan: Dit is een vuilniszak.

Ambtenaar: Hoe laat moet u uw vuilniszak buitenzetten?

Hassan: Dat weet ik niet!

Ambtenaar: Na 8 uur ‘s avonds. U moet uw vuilniszak na 8 uur ‘s avonds buitenzetten.

Hassan: Ja ...

Ambtenaar: En hoe laat is het nu, meneer?

Hassan: Het is kwart over zeven.

Ambtenaar: Kwart over zeven! Dat is VOOR acht uur. VOOR acht uur moet u uw vuilniszak BINNEN zetten. NA acht uur moet u uw vuilniszak BUITEN zetten. Zet uw vuilniszak binnen. U moet uw vuilniszak voor 8 uur binnenzetten.

Thema 7, oefening 1: Hassan belt naar de stad p. xx

Ambtenaar: Met Jan Peters. Goedemorgen.

Hassan: Met Hassan Sadiq. Ik bel over mijn boete.

Ambtenaar: Wat is de referentie?

Hassan: JP / 71.

Ambtenaar: Wat is het probleem?

Hassan: Ik kan de boete niet betalen. Wat moet ik doen?

Ambtenaar: Schrijf een mail naar de stad.

Hassan: Dank u voor de informatie.

Thema 8, oefening 1: Ik zoek werk p. xx

Medewerker: Goedemorgen.

Werkzoekende: Goedemorgen.

Medewerker: Kan ik u helpen?

Werkzoekende: Ik zoek werk.

Medewerker: Ga zitten.

Werkzoekende: Dank u.

Medewerker: Ik noteer uw naam, mailadres en gsm-nummer.

Werkzoekende: Mijn naam is ...

Medewerker: Klaar. Kan u dit formulier invullen?

Werkzoekende: Ja, natuurlijk.

Thema 8, oefening 1: Uw gsm-nummer en uw mailadres p. xx

GESPREK 1

Stem: Wat is uw naam?

Hassan: Mijn naam is Hassan Sadiq. Sadiq met een ‘kuu’.

Stem: Wat is uw mailadres?

Hassan: Mijn mailadres is: hassan vijf zes zeven at gmail punt kom. (hassan567@gmail.com)

Stem: Wat is uw gsm-nummer?

Hassan: Mijn gsm-nummer is nul vier acht zeven, twaalf, drieënnegentig, vijfenzestig. (0487 12 93 65)

GESPREK 2

Stem: En uw mailadres, Pei Le is het niet? Is Le uw familienaam?

Pei Le: Pei Le is mijn voornaam. Mijn familienaam is Ling. Mijn mailadres is: Pei Le streepje drieëndertig at gmail punt kom. (PeiLe-33@gmail.com)

Proefversie ©VANIN

Stem: En uw gsm-nummer?

Pei Le: Dat is nul drie vijf negen achtenveertig tweeënvijftig drieënzeventig. (0359 48 52 73)

GESPREK 3

Yurek: Mijn naam is Yurek.

Stem: Is dat uw voornaam of uw familienaam?

Yurek: Yurek is mijn voornaam. Mijn familienaam is Konwicki. Konwicki met een C en een K.

Stem: En uw gsm-nummer?

Yurek: Nul twee negen vijf vijfentachtig achtentachtig vierennegentig. (0295 85 88 94) En mijn mailadres is: konwicki punt yurek apenstaartje mail punt ee uu. (konwicki.yurek@mail.eu)

Thema 8, oefening 1: Het formulier van het interimkantoor p. xx

Medewerker: Hoe heet u?

Hassan: Ik heet Hassan Sadiq.

Medewerker: Waar woont u?

Hassan: Ik woon in Antwerpen.

Medewerker: Wanneer bent u geboren?

Hassan: Ik ben geboren op 12 februari in 1990.

Medewerker: Uit welk land komt u?

Hassan: Ik kom uit Irak.

Medewerker: Spreekt u Nederlands?

Hassan: Ik spreek een beetje Nederlands.

Medewerker: Welke talen spreekt u?

Hassan: Ik spreek Arabisch en Engels.

Medewerker: Welk diploma hebt u?

Hassan: Ik heb een diploma van elektricien.

Medewerker: Kan u met de auto rijden?

Hassan: Nee, ik heb geen rijbewijs.

Thema 8, oefening 1: Hassan, Yurek en Pei Le p. xx

HASSAN

Hassan: Ik ben Hassan. Ik kom uit Irak.

Interviewer: Welke taal spreken jullie? Wat is jullie moedertaal?

Hassan: Wij spreken Arabisch in ons land.

Interviewer: Hassan komt uit Irak. De mensen in Irak spreken Arabisch. Hun moedertaal is het Arabisch.

YUREK

Yurek: Ik ben Yurek. Ik kom uit Polen. Ik spreek Pools.

Interviewer: Yurek komt uit Polen. De mensen in Polen spreken Pools. Hun moedertaal is het Pools.

PEI LE

Pei Le: Ik ben Pei Le. Ik kom uit China.

Proefversie ©VANIN

In ons land spreken wij Chinees. Onze moedertaal is het Chinees.

Interviewer: Pei Le komt uit China. De mensen in China spreken Chinees. Hun moedertaal is het Chinees.

Thema 9, oefening 1: De vrijwilligers p. xx

Interviewer: Jullie zijn vrijwilligers.

De vrijwilligers: Ja, ja ...

Interviewer: Wat doen jullie? Wat doe jij, Hassan?

Hassan: Ik wandel met een oude vrouw. Zij woont in het zorgcentrum.

Interviewer: En jij, Alexander?

Alexander: Ik bezoek zieke mensen. Op zondag bezoek ik zieke mensen.

In het ziekenhuis zijn veel oude zieke mensen. Zij hebben geen familie. Die zieke mensen bezoek ik.

Interviewer: En Mia? Wat doe jij?

Mia: Ik rijd graag. Ik heb een auto. Ik rijd met oude mensen.

Interviewer: Waar rijd je naartoe?

Mia: Naar de supermarkt, naar het ziekenhuis, naar de bibliotheek ... ik rijd naar veel plaatsen in de stad.

Interviewer: En jij, Lea? Jij bent ook vrijwilliger!

Lea: Ja. Ik ben ook vrijwilliger. Ik doe boodschappen voor mijn buurvrouw. Zij is al 85 jaar.

Interviewer: En Elias? Wat doe jij?

Elias: Ik help in het sociaal restaurant! Ik kook, en ik spreek met de mensen.

Het is heel leuk in het sociaal restaurant.

Thema 9, oefening 1: Waar gaan we naartoe? p. xx

Hassan: Waar gaan we naartoe?

Oude vrouw: We gaan naar de bakker.

Ga rechtdoor tot aan het kruispunt.

Ga hier naar links en daar naar rechts.

Daar op de hoek is de bakker.

Thema 9, oefening 2: De plaatsen in de stad p. xx

Hassan: Excuseer, waar is de … ?

Vrouw: Ga hier naar links en naar rechts.

Ga rechtdoor aan het kruispunt.

De … is links op de hoek.

Hassan: Dank u.

Pei le:

Excuseer, waar is de …?

Man: Ga rechts tot aan het kruispunt.

Ga dan naar links.

De … is rechts op de hoek.

Pei le: Dank u.

Yurek: Excuseer, waar is het …?

Vrouw: Ga naar links tot aan het tweede kruispunt.

Ga dan naar rechts.

Proefversie ©VANIN

Het … is links.

Yurek: Dank u.

Thema 10, oefening 2: De huisbaas komt langs p. xx

GESPREK 1

Huisbaas: Hallo, met Peters.

Hassan: Goedemorgen. U spreekt met Hassan Sadiq.

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen?

Huisbaas: Ja, wat is het probleem?

Hassan: Er is geen water in de keuken.

Huisbaas: Ik kom straks langs.

Hassan: Dank u. Tot straks.

GESPREK 2

Huisbaas: Met Jansens.

Yurek: Goedemiddag, mijnheer Jansens. U spreekt met Yurek Konwicki.

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen?

Huisbaas: Ja, wat is het probleem?

Yurek: De verwarming in de slaapkamer werkt niet.

Huisbaas: Ik kom op zaterdag om 10 uur langs.

Yurek: Dank u. Tot dan.

GESPREK 3

Huisbaas: Hallo, met Wim.

Pei Le: Goedemiddag. U spreekt met Pei Le Ling.

Ik heb een probleem. Kan u mij helpen?

Huisbaas: Ja, wat is het probleem?

Pei Le: De douche is kapot.

Huisbaas: Ik kom morgen om half twee langs.

Pei Le: Dank u. Tot morgen.

Proefversie ©VANIN

Spreekkaarten

Thema 1: Welkom

3 Aangenaam! Oefening 5 (p. xx)

5 De klasgenoten Oefening 5 (p. xx)

7 Alsjeblieft. Dankjewel! Oefening 9 (p. xx)

Proefversie ©VANIN

Thema 2: Op bezoek

5 Lekker Oefening 6 (p. xx)

7 De klasgenoten Oefening 7 (p. xx)

8 Ik woon graag in België Oefening 7 (p. xx)

Thema 3: Een afspraak

3 Een nieuwe vriendin Oefening 7 (p. xx)

Proefversie ©VANIN

xx

5 Spreken wij af? Oefening 9 (p. xx)

7 Het spijt me Oefening 4 (p. xx)

Thema 4: Het huiswerk p. xx

4 Slaap niet in de klas Oefening 5 (p. xx)

Proefversie ©VANIN

8 De klasgenoten op school Oefening 3

Thema 5: Op de fiets

2 Hoe gaat het? Oefening 3 (p. xx)

5 Ik wil graag informatie Oefening 4 (p. xx)

Tring! Tring!

Tring!

Thema 6: In de winkel

4 Hoeveel kosten de bloemen? Oefening 4 (p. xx)

Proefversie ©VANIN

xx

8 Kan ik je helpen? Oefening 2 (p. xx)

Thema 7: De boete

6 Hassan belt naar de stad Oefening 3 (p. xx)

Thema 8: In het interimkantoor

2 Ik zoek werk Oefening 4 (p. xx)

Proefversie ©VANIN

Ref: JP/71

xx

xx

4 Uw gsm-nummer en uw mailadres Oefening 4 (p. xx) @ . -

6 Mijn formulier Oefening 1 (p. xx)

Thema 9: Vrijwilligerswerk p. xx

8 Plaatsen in de stad Oefening 3 (p. xx)

Thema 10: De huisbaas p. xx

7 Een telefoontje naar de huisbaas Oefening 3 (p. xx)

Proefversie ©VANIN

Oplossingen Blauwe oefeningen

Thema 1: Welkom

3 Aangenaam!

1 ben / heet / is / ben / ben / heet / heet

2 1 Dag / 2 leerkracht / 3 naam / 4 cursist / 5 Aangenaam

4 De cursistenkaart

1 Hoe heet jij? – Ik heet … / 2 Welke taal spreek jij? – Ik spreek … /

3 Waar woon jij? – Ik woon in … / 4 Uit welk land kom jij? – Ik kom uit …

5 De klasgenoten

1 Uit / in / en / een / ook

2 Wie / Hoe / Welke / welk / Waar

3 heet – ben / spreek / kom / woon / Begrijp

4 het / Ja / Nee

6 Ja of nee?

1 1 Ik / 2 Mijn / 3 mijn / 4 Ik

2 1 jij / 2 jij / 3 jouw / 4 jij / 5 jouw

3 1 bent / 2 Ben / 3 Ben / 4 Is / 5 is

7 Alsjeblieft. Dankjewel!

1 1 mijn / 2 jouw / 3 geen / 4 nee

2 1 geen / 2 geen / 3 een / 4 geen / 5 geen / 6 een / 7 geen / 8 een

3 1 heeft / 2 Heb / 3 hebt / 4 heeft / 5 heb / 6 Heb / 7 heeft / heeft

4 1 een / 2 het / 3 een / 4 Het / 5 een / 6 de / 7 het / 8 Het

8 De school van Hassan

xx

xx

0: nul 4: vier 10: tien

1: één 7: zeven 1: één

Proefversie ©VANIN

2: twee 3: drie 9: negen

3: drie 1: één 6: zes

4: vier 2: twee 2: twee

5: vijf 0: nul 7: zeven

6: zes 9: negen 4: vier

7: zeven 10: tien 0: nul

8: acht 5: vijf 5: vijf

9: negen 8: acht 8: acht

10: tien 6: zes 3: drie

xx

xx

Thema 2: Op bezoek

3 Een briefje van Hilde

4 Op bezoek p. xx Kom / ga / drink, wil / Wil / dank / Neem

5 Lekker

1 ook / ook / of / en / ook 2 ook / ook / ook / en 3 of / of

6 In België

1 De getallen

2: twee 60: zestig 20: twintig

3: drie 12: twaalf 10: tien

1: één 30: dertig 4: vier

40: veertig 5: vijf 50: vijftig

6: zestig 70: zeventig 8: acht

90: negentig 80: tachtig 9: negen

7: zeven 100: honderd 11: elf

2 1 (2) / 2 (2) / 3 (3) / 4 (1)

7 De klasgenoten

1 1 vriendelijk / 2 lekker / 3 lang / 4 gemakkelijk / 5 moeilijk / 6 klein

2 a Hij / Zijn / Zijn b Zij / Zij / Haar / zij / haar c Zijn / hij / Hij / Zijn

Proefversie ©VANIN

3 a komt / woont / is / Spreekt / is b is / woon / woont / komt / spreekt / Spreek / spreek c komt / is / is / spreekt

8 Ik woon graag in België

1 maar / 2 maar / 3 want / 4 want / 5 want / 6 maar / 7 maar / 8 want

xx

Thema 3: Een afspraak

2 Een nieuwe vriendin

Horizontaal

4 vrouw

6 jongen

7 dochter

8 meisje

Verticaal

1 vader

2 zoon

3 kinderen

5 ouders

9 moeder 9 man

4 Wat doe jij graag? p. xx

1 ik ik eet ik wandel ik doe jij jij gaatjij vliegtjij sport … jij kook jijslaap jij fiets jij hij / zij hij / zij zoekthij / zij werkthij / zij zit ik ik vliegik zoek ik slaap jij jij zit jij eet jij werkt … jij sport jijdoe jij wandel jij hij / zij hij / zij fietsthij / zij kookthij / zij gaat

2 1 Eet / eet / eet 2 Kook / kook / kookt 3 gaat / ga / Ga / gaat 4 fietst / zit

5 doe / Doe / doe / doet

5 Spreken wij af? p. xx

1 af / Op / Om / in / Tot 2 April

Proefversie ©VANIN

maandagdinsdagwoendagdonderdagvrijdagzaterdagzondag

6 Hoe laat is het?

1 (rij 1) drie uur / zeven uur / vijf uur / twaalf uur / vier uur / tien uur (rij 2) half een / half zeven / half vier / half negen / half twee / half elf (rij 3) kwart voor acht / kwart voor tien / kwart voor vijf / kwart voor één / kwart voor zes / kwart voor twaalf

(rij 4) kwart over zes / kwart over elf / kwart over acht / kwart over vijf / kwart over drie / kwart over negen

2 1 in / op / voor 2 aan / de / uur 3 bij / om

Thema 4: Het huiswerk

p. xx

2 De agenda van Marieke p. xx in / uit / bij naar / van, tot / Om, op / naar / mee / naar / in / met / in / over af / naar / naar

4 Slaap niet in de klas p. xx

1 1 fietst / 2 gaat / 3 kook / 4 Kom / 5 leest / 6 Loop / 7 luistert / 8 brengt … mee / 9 Zoek … op / 10 schrijf / 11 slaapt / 12 Spreek / 13 tekent / 14 Telefoneer / 15 Wacht / 16 wandelt / 17 werkt

2 Ga naar school. / Kom naar school. / Lees de brief. / Schrijf de brief. / Luister naar de conversatie. / Spreek met je klasgenoot / Slaap niet in de klas. / Teken een appel. / Werk met een klasgenoot. / Zoek de moeilijke woorden op. / Breng je agenda mee.

5 Ik ga slapen / Ik sta op p. xx

1 ’s morgens / 2 ’s middags / 3 ’s morgens / 4 ’s avonds / 5 ’s avonds

1 om 7 uur ’s morgens / 2 van 2 tot 4 uur ’s middags / 3 van 9 uur tot 4 uur ’s middags / 4 om 3 uur ’s middags / 5 om 11 uur ’s avonds / 6 van 11 uur ’s avonds tot 7 uur ’s morgens

6 De week p. xx

om 1 uur om één uurom 13 uur

om 2 uur om twee uurom 14 uur

om 3 uur om drie uurom 15 uur

om 4 uur om vier uurom 16 uur

om 5 uur om vijf uurom 17 uur

om 6 uur om zes uurom 18 uur

om 7 uur om zeven uurom 19 uur

om 8 uur om acht uurom 20 uur

om 9 uur om negen uurom 21 uur

Proefversie ©VANIN

om 10 uurom tien uurom 22 uur

om 11 uurom elf uurom 23 uur

om 12 uurom twaalf uurom 24 uur

8 De klasgenoten op school p. xx

1 niet / 2 ook / 3 wel / 4 ook niet

Thema

5: Op de fiets

3 De klasgenoten

1 Ik / jij / Hij / Zij / jullie / wij / zij

2 kan / kunnen: Kan / kan / kunnen – wil / willen: wil / willen / wil – kan / wil: kan / wil –kunnen / willen: Willen / willen / kunnen / kunnen – Hebben / zijn: Hebben / hebben / zijn

4 Wat kan jij?

1 rijdt begin begrijpt kom jij dankendans doe drinkeneten

fietst ga heet

schrijf vult kookt kom krijgt kan lees luisterenbrengt

mist mag naai neem staat poetst schildertschrijftslaapt

spijt sport spreekt

strijkt tekent telefoneer typen vliegt voel voetbaltwachtenwandelen werkt wil woon zeg zit zoek zwem

6 Het formulier

Proefversie ©VANIN

de datum: (3) / de handtekening: (6) / het telefoonnummer: (5) / de postcode: (7) / het huisnummer + bus: (1) / het mailadres: (4) / de naam: (8) / de straat: (2) / de gemeente: (9)

8 Mijn mail

1 1 leren / 2 stuur / 3 heb / 4 zijn / 5 lenen / 6 betalen / 7 spreek / 8 komen / 9 Dank

xx

2 1 graag / 2 inschrijvingsformulier / 3 vraag / 4 lessen / 5 fiets / 6 Hoeveel / 7 Nederlands / 8 les / 9 informatie

Thema 6: In de winkel

p. xx

3 Van 1 tot 100 p. xx

2 € 9: negen euro / € 12: twaalf euro / € 4: vier euro / € 11: elf euro / € 20: twintig euro / € 14: veertien euro / € 7: zeven euro / € 13: dertien euro / € 15: vijftien euro / € 2: twee euro / € 27: zevenentwintig euro / € 34: vierendertig euro / € 13: dertien euro / € 72: tweeënzeventig euro / € 40: veertig euro / € 61: éénenzestig euro / € 89: negenentachtig euro / € 56: zesenvijftig euro / € 95: vijfennegentig euro

6 Een kaart, de kaart, het kaartje p. xx een/ Het

een / De / het / een / het / het / een / Het een / de de / de / De / een / de / een een / Het / Het / het

Proefversie ©VANIN

7 De verkoper en de klant p. xx

dezakdoekdeze / die deschooldeze / die hetkopjedit / dat hetblad papierdit / dat dekopjesdeze / die denaamdeze / die degsm’sdeze / die hetadresdit / dat desleutelsdeze / die destraatdeze / die hetkoekjedit / dat hetnummerdit / dat dekoekjesdeze / die denummersdeze / die hetkinddit / dat degemeentedeze / die dekinderendeze / die dehandtekeningdeze / die dedagendeze / die dedatumdeze / die hetweekenddit / dat deroos deze / die hethuiswerkdit / dat dejas deze / die hetpotlooddit / dat hetbrooddit / dat depotlodendeze / die hethemddit / dat hetboekdit / dat dehemdendeze / die hetschriftdit / dat debroekdeze / die deschriftendeze / die detaartdeze / die delesdeze / die degsm deze / die desportdeze / die hetfruitsapdit / dat

Thema 7: De boete

2 De vuilniszak van Hassan p. xx

Vandaag / vuilniswagen / straat / spreekt / donderdag / binnen / buiten / vuilniszak

3 Wie – wat – waar? p. xx

TekstVraagwoord

TekstVraagwoord de presidentwie België of Spanjewelk land om 3 uur hoe laat op zondagwanneer een kop koffie wat in het stationwaar op vrijdagwanneer 34 euro hoeveel 12 euro hoeveel in het weekend wanneer in de gangwaar in mijn huiswaar Frans of Engelswelke taal op zondagwanneer een auto wat mijn jas wat ’s avonds wanneer de leerkrachtwie de buurvrouwwie op het balkonwaar de televisie wat Brussel of Gentwelke stad mijn vriendwie rood of blauwwelke kleur ’s middagswanneer om half zevenhoe laat mijn dochterwie

5 Een mail van de stad p. xx

1 Betaalt / betaal 2 Ga / ga 3 Ben / Bent 4 schrijft / Schrijf 5 doet / doe 6 Help / Helpt 7 kiest / kiest / 8 Kan / kan 9 Verkoopt / verkoopt 10 neemt / Neem

Thema 8: In het interimkantoor p. xx

Proefversie ©VANIN

2 Ik zoek werk p. xx

1 jou / 2 u, uw / 3 mij / 4 jou / 5 mij / 6 mij / 7 jou / 8 mij / 9 u / 10 jij

3 Kan u dat spellen? p. xx

A aa B bee C see D dee E ee F ef G gee H haa I ie J jee K kaa M em N en O oo P pee Q kuu R er S es T tee U uu V vee W wee X iks Y ipsilon Z zet

4 Uw gsm-nummer en uw mailadres p. xx

1 0853-111213: nul acht drieënvijftig - elf twaalf dertien / 0967-032236: nul negen zevenenzestig - nul drie tweeëntwintig zesendertig / 0142-064569: nul één tweeënveertig - nul zes vijfenveertig negenenzestig / 0379-557783: nul drie negenenzeventig - vijfenvijftig zevenenzeventig drieëntachtig / 0458-983214: nul vier achtenvijftig - achtennegentig tweeëndertig veertien

2 stad@hasselt.be: stad at hasselt punt bee ee / info@stad.antwerpen.be: info at stad punt antwerpen punt bee ee / contact@brussel.eu: contact at brussel punt ee uu / mail.nu@yahoo.be: mail punt nu at yahoo punt bee ee / nederlands-leren@vanin.be: nederlands streepje leren at vanin punt bee ee

5 Het formulier van het interimkantoor p. xx

1 heet / 2 woont / 3 bent / 4 komt / 5 hebt / 6 spreekt / 7 Kan / 8 Spreekt

7 Hassan, Yurek en Pei Le p. xx

1 het, ons land / de, onze landen / het, ons kind / de, onze kinderen / het, ons boek / de, onze boeken / de, onze school / de, onze scholen / het, ons huis / de, onze huizen / de, onze stad / de, onze steden

2 1 Het is mijn appartement. / 2 Het is jouw appartement. / 3 Het is uw appartement. / 4 Het is zijn appartement. / 5 Het is haar appartement. / 6 Het is ons appartement. / 7 Het is jullie appartement. / 8 Het is hun appartement.

Thema 9: Vrijwilligerswerk

3 Hassan stuurt een mail

Proefversie ©VANIN

2 Mijn naam is Vilma Palmen en ik kom uit Zweden. / Ik ben getrouwd met Kalle Palmen. / Ik woon al 3 jaar in België. / Op maandag ga ik naar de Nederlandse les. / Ik werk bij Ikea. / En jij? / Wie ben jij?

5 De vrijwilligers p. xx

1 (Pei Le) mijn / haar / haar / haar 2 (Yurek) zijn / hem / zijn 3 (Hassan) mijn / mijn / hem / mij

4 (jij) jij / jou / jouw / jij

6 Hassan zoekt vrijwilligerswerk

1 doet / 2 heeft / 3 werkt / 4 stuurt / 5 studeert / 6 bezoekt / 7 betaalt / 8 helpt / 9 is / 10 woont / 11 neemt / 12 luistert / 13 gaat / 14 fietst / 15 neemt / 16 drinkt / 17 komt / 18 leert

7 Waar gaan we naartoe? p. xx

links rechts hier daar kruispunt hoek

Waar is de school? … van de bakker. Waar is de bakker? … van de school.

Waar is de leerkracht? … in de klas. Waar is de directeur? … in zijn werkkamer.

Thema 10: De huisbaas

3 De woonkamer van Yurek

Links Rechts

Hier Daar

Waar staan de rode lichten? De rode lichten staan aan het … Waar staan de rode lichten? De rode lichten staan op de … kruispunt. hoek.

1 liggen / 2 staat / 3 staan / 4 staat / 5 hangt / 6 staat / 7 ligt / 8 ligt / 9 staat

7 Een telefoontje naar de huisbaas p. xx met / spreekt / probleem / helpen / water / verwarming / kapot / langs / straks / Tot

8 Er is geen water

1 niet kapot. / 2 werkt niet. / 3 geen probleem / 4 werkt niet. / 5 geen probleem / 6 niet kapot. / 7 geen internet / 8 niet kapot. / 9 geen water / niet kapot. / niet kapot. / werkt niet. / geen water

Proefversie ©VANIN

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.