MacroScoop 1-2 Leerpakket 3 (ed. 2025)

1/2

LEERPAKKET 3

macro scoop

IN

1/2

Marleen Chalmet Bart Vanopré

©

VA

N

Christina Wauters

Via www.diddit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij MacroScoop 1-2.

Leer Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden.

Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je zoals je bent ­e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.

macro scoop

!

Let op: deze licentie is uniek, eenmalig te activeren en geldig voor een periode van 1 schooljaar.

Indien je de licentie niet kunt activeren, neem dan contact op met onze klantendienst.

N

IN

1/2

VA

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën.

Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.

In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen.

Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.

Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk.

Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.diddit.be.

© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2025

©

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.

Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

Credits: p. 7 Usain Bolt © Shutterstock / Focus Pix, p. 8 Newton © BRIDGEMAN, p. 16 motor © WENN, p. 47 wieren © Arrfoto / Alamy

Eerste druk, 2025 ISBN 978-94-647-0663-5 D/2025/0078/61 Art. 606652/01 NUR 120

Coverontwerp: Shtick Ontwerp binnenwerk: B.AD Opmaak: Barbara Vermeersch Tekeningen: Geert Verlinde

IN

Inhoud Werken met MacroScoop diddit, het onlineleerplatform bij MacroScoop

4 6

KRACHTEN

7 9 12 17 19

1 2 3 4

Krachtige grootheid Krachten en hun uitwerking Krachten als vectoren Soorten krachten

N

FOTOSYNTHESE

1 Energie- en stofomzetting in een plant 2 Aanpassingen van de plant aan het fotosyntheseproces 3 Belang van de fotosynthese

VOORTPLANTING BIJ PLANTEN

VA

1 Seksuele voortplanting 2 Aseksuele voortplanting

VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER 1 2 3 4 5

Puberteit De organen van het voortplantingsstelsel De voortplanting van de mens verloopt in stadia Vruchtbaarheid en anticonceptie Seksualiteit in het dierenrijk

29 31 41 43 53 55 64 71 73 76 81 91 95

©

AANPASSING VAN ORGANISMEN AAN DE OMGEVING 107 1 Micro-organismen 2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel 3 Iedere biotoop heeft zijn eigen organismen

109 115 121

TABEL MET GROOTHEDEN EN EENHEDEN

131

WOORDENLIJST

132

INHOUD 

3

WERKEN MET MACROSCOOP Welkom bij MacroScoop. We leggen graag even uit hoe je met dit leerwerkboek aan de slag gaat.

1

Op weg met MacroScoop Het leerwerkboek bestaat uit 5 thema’s. Alle thema's zijn op dezelfde manier opgebouwd.

Elk thema start met enkele foto’s die te maken hebben met dit thema. Je vindt ook een handig overzicht van de hoofdstukken.

1

2

IN

Krachten

3

In de WOW! vind je verschillende bronnen die je nieuwsgierig maken naar meer.

Je kunt er noteren wat je graag nog te weten wilt komen over het thema.

1 KRACHTIGE GROOTHEID 2 KRACHTEN EN HUN UITWERKING 3 KRACHTEN ALS VECTOREN 4 SOORTEN KRACHTEN

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 7

16/04/2025 09:18

Krachten zijn overal aanwezig.

Waar komt de kracht vandaan in de volgende situaties?

b

2

Fig. 1.1

Fig. 1.2

Fig. 1.3

Fig. 1.4

Er zijn veel krachtpatsers in het dagelijks leven.

Bij welke toepassingen zijn grote krachten aanwezig? Kruis ze allemaal aan. een raket lanceren een spijker in de muur kloppen een cruiseschip dat vaart papier perforeren een auto samenpersen nagellak aanbrengen op een vingernagel

9

VA

1 KRACHTIGE GROOTHEID

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 9

16/04/2025 09:18

! a h A KRACHTEN

SOORTEN • Zwaartekracht • Trekkracht • Duwkracht • Wrijvingskracht • ...

Hoe groot is de kracht bij stap 1?

Hoe groot is de kracht bij stap 2?

De uitrekking van een veer is een maat voor de grootte van de kracht.

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar. b Hoe harder je aan de veer trekt, hoe groter / kleiner de kracht.

Hierdoor is de dynamometer geschikt om krachten te meten. c Aan de bovenzijde van de dynamometer bevindt zich een schroefje waaraan je kunt draaien.

Je gebruikt dit om te ijken.

Wat betekent ijken?

d Tijdens een ander onderzoek werden volgende meetresultaten van een dynamometer genoteerd: 1,001 N – 2,412 N – 3,100 N – 4,824 N. Wat is de kleinste kracht die de dynamometer kan meten?

Interessant om weten Spierkracht is een kracht die nodig is om het lichaam optimaal te laten werken. Ze neemt af wanneer je ouder wordt, maar je kunt ze opnieuw vergroten dankzij oefening.

Spierkracht kan ook gemeten worden. Hiervoor bestaan verschillende methodes. Eén van de meest gebruikte is de handheld dynamometer.

Dit is een apparaatje dat je tegen het been of de arm houdt. Wanneer je tegendruk geeft met je arm of been, meet dit apparaatje (in Newton) hoe krachtig de spieren zijn.

Fig. 1.8

Een kracht (F) is een grootheid. De eenheid voor kracht is newton (N).

Het meettoestel voor krachten is een dynamometer of krachtmeter.

Test jezelf: oefeningen 1 en 2

HOE STERK IS EEN OLIFANT? Een olifant is een heel sterk dier, maar eigenlijk is een kleine mestkever sterker.

1 KRAcHTIgE gROOTHEId

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 11

VOORSTELLING: VECTORMODEL • aangrijpingspunt (hier begint de pijl); • richting (rechte waarop de pijl is getekend); • grootte (de lengte van de pijl); • zin (pijlpunt)

Checklist

Wat ken/kan ik?

UITWERKING • Verandering van bewegingstoestand (dynamisch effect): - Snelheid (v) met eenheid m/s en km/h v = afstand = d tijd t

23

16/04/2025 09:26

©

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 23

TEST JEZELF 1

Geef twee voorbeelden waarbij het meten van krachten heel belangrijk is.

2

Krachten worden gemeten met een dynamometer. Hieronder vind je een reeks van meetresultaten van verschillende dynamometers die dezelfde meting uitgevoerd hebben:

De Checklist is een opsomming van de doelen waaraan je in het thema hebt gewerkt.

Je gaat bij jezelf na welke doelen je denkt bereikt te hebben, of waaraan je nog moet werken.

Als je twijfelt, dan ga je terugkijken in het thema.

2,4 N – 2,41 N – 2,412 N – 2 N. Welke meting is het meest nauwkeurig?

3

In 2004 stootte de gewichtheffer H. Reza Zadeh 263,5 kg. Hij vestigde daarmee een nieuw wereldrecord, dat tot nu toe standhoudt. Hoeveel kracht oefende hij daarbij uit?

4

Tijdens het wegslaan van een tennisbal treedt er zowel een snelheidsverandering als een vervorming op als gevolg van de kracht op de bal. Is deze uitspraak correct? Leg uit.

5

Iedere zondagochtend wandel je naar de bakker. Dat is een wandeling van 2 000 m. Dit zijn de meetgegevens over jouw wandeling. d (m)

0 200

t (s)

v (m/s)

v (km/h)

0,0

/

/

166,7

400

333,4

600

500,0

800

666,7

1 000

833,5

1 200

1 000,2

1 400 1 600

1 167,0 1 333,6

1 800

1 500,3

2 000

1 ,667,0

a

Bereken in de derde kolom de snelheid waarmee je naar de bakker wandelt. Je mag afronden tot twee cijfers na de komma.

b

Zet de snelheid, uitgedrukt in m/s, om naar km/h. Noteer de getalwaarden in de vierde kolom.

Je mag afronden tot twee cijfers na de komma.

c

Je kunt het volgende vaststellen over de snelheid tijdens het wandelen: Je vertraagt tijdens de wandeling.

Je versnelt tijdens de wandeling.

Je versnelt en vertraagt tijdens de wandeling.

Je wandelt aan een constante snelheid tijdens de wandeling.

25

TEST JEZELF

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 25

4

16/04/2025 09:27

WERKEN MET MACROSCOOP

Je kunt in het onderdeel Test jezelf verder oefenen.

Je leerkracht beslist of je de oefeningen op het einde van het thema maakt of doorheen de lessen.

hier kan ik nog groeien

pg.

10

Ik kan een dynamometer correct gebruiken.

10

Ik kan het verband zien tussen het uitoefenen van een kracht op een voorwerp en de snelheidsverandering ervan.

12, 13

Ik kan de grootheid snelheid gebruiken in toepassingen.

13

Ik kan het verband zien tussen het uitoefenen van een kracht op een voorwerp en de vervorming ervan.

15, 16

Ik kan een kracht toelichten met behulp van een vectormodel.

versnellen, vertragen, stoppen

• Vervorming (statisch effect)

AHA!

helemaal begrepen

Ik kan de eenheid van kracht gebruiken in metingen.

aangrijpingspunt

-

11

16/04/2025 09:19

In de thema's zie je verschillende manieren om een synthese te maken: schema, samenvatting en mindmap.

In het leerwerkboek staat altijd één manier.

Bij het onlinelesmateriaal vind je nog andere manieren.

Aha!

Schema

METEN • Dynamometer • Grootheid kracht (F) • Hoofdeenheid (N)

16/04/2025 09:17

5 Waarneming

In de hoofdstukken vind je verschillende opdrachten, onderzoeken en theorie.

Noteer een viertal voorbeelden waarbij je spierkracht gebruikt.

a

Krachten

6 Besluit

N

HOE STERK IS EEN OLIFANT?

a

Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.

8

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 8

Doorheen de verschillende hoofdstukken vragen we ons een aantal zaken af. Je verwerft de nodige kennis en vaardigheden om uiteindelijk een antwoord te geven op de vragen in de groene kaders.

1 KRACHTIGE GROOTHEID 1

Wat wil ik te weten komen over dit thema?

18

Ik kan met voorbeelden trek- en duwkrachten onderscheiden.

19

Ik kan voorbeelden van zwaartekracht illustreren.

20

Ik kan met voorbeelden het effect van wrijvingskracht concretiseren.

21

Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.

24

KraChten

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 24

16/04/2025 09:27

6 Besluit

Interessant om wetenvan een veer is een maat voor de grootte van de kracht.

De uitrekking

Spierkracht die nodig is om zijn het lichaam optimaalen te laten c Inis een dekracht dierenwereld er sterke minder sterke soorten. werken.7 ZeReflectie neemt af wanneer je ouder wordt, maar je kunt ze opnieuw de olifantovereen wordt gezegd dat hij het sterkste dier ter wereld is. vergroten dankzij oefening. aVan Komt je hypothese met het besluit?

Verklaar.

SpierkrachtEen kan ook gemeten worden.

Hiervoor bestaan verschillende volwassen olifant kan immers tot 9 000 kg massa dragen. methodes. Eén van de meest gebruikte is de handheld dynamometer. bEen Hoemestkever harder aan dehet veer trekt, hoe groter / kleiner de kracht. lijkt daarbij een nietig Dit is een apparaatje dat jejetegen been of de arm houdt.

Wanneer jediertje, maar … mestkevers Hierdoor de of dynamometer geschikt om krachten te meten. tegendruk geeft met je is arm been, meet dit apparaatje (in Newton) hoe kunnen ongeveer 1 140 keer hun eigen lichaamsmassa tillen. krachtig dec spieren Aan dezijn. bovenzijde van de dynamometer bevindt zich een schroefje waaraan je kunt draaien.

2

Handig voor onderweg

In de loop van elk thema word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen.

Zoek nogditeen van een uitzonderlijk sterk dier datFig.voor 1.8 Je gebruikt om tevoorbeeld ijken.

Wat betekent ijken? zijn grootte een grote kracht kan ontwikkelen.

Fig. 1.5

We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje Het meettoestel voor krachten is een dynamometer of krachtmeter. d Waarom kunnen deze kleine dieren zo’n grote kracht ontwikkelen in met hun grootte? inverhouding deze rode kaders. d Tijdens een ander onderzoek werden volgende meetresultaten van een dynamometer Een kracht (F) is een grootheid. De eenheid voor kracht is newton (N).

Test jezelf: oefeningen 1 en 2 genoteerd: 1,001 N – 2,412 N – 3,100 N – 4,824 N.

Wat is de kleinste kracht die de dynamometer kan meten?

HOE STERK IS EEN OLIFANT?

Een olifant is een heel sterk dier, maar eigenlijk is een kleine mestkever sterker.

Een Interessant om weten is een klein blokje extra informatie om jouw 11 interesse nog meer aan te wakkeren.

Interessant om weten

3

Je kunt een kracht meten.

1 KRAcHTIgE gROOTHEId

IN

Spierkracht is een kracht die nodig is om het lichaam optimaal te laten werken. Ze neemt af wanneer je ouder wordt, maar je kunt ze opnieuw vergroten dankzij oefening.

Spierkracht kan ook gemeten worden. Hiervoor bestaan verschillende methodes. Eén van de meest gebruikte is de handheld dynamometer.

01 MACROSCOOP LWBDit 1_2_KRACHTEN.indd 11 is een apparaatje dat je tegen het been of de arm houdt. Wanneer je tegendruk geeft met je arm of been, meet dit apparaatje (in Newton) hoe krachtig de spieren zijn.

16/04/2025 09:19

Fig. 1.8 Kracht (F) is een grootheid die gedefinieerd werd door de Engelse natuurkundige Isaac Newton. Hij gaf daarom zijn naam aan Een kracht (F) is een grootheid. De eenheid voor kracht is newton (N). de eenheid van kracht: newton (N).

HetEen meettoestel voorkan krachten is een dynamometer of krachtmeter. kracht dus gemeten worden.

Daarvoor gebruik je een dynamometer, ook krachtmeter of newtonmeter genoemd.

Test jezelf: oefeningen 1 en 2

Vaktaal en moeilijke woorden vallen op door de stippellijn. Achteraan het leerschrift zijn die woorden opgenomen in de Woordenlijst, waar je de verklaring van de woorden vindt.

Hoe je een kracht meet, zoek je in onderzoek 1.

HOE STERK IS EEN OLIFANT?

N

Een olifant is een heel sterk dier, maar eigenlijk is een kleine mestkever sterker.

Fig. 1.6

Wanneer je een onderzoek uitvoert, volg je telkens 7 stappen die worden aangeduid 1 KRAcHTIgE gROOTHEId 11 Onderzoek 1 iconen: met de volgende 01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 11

Onderzoeksvraag 1 Stel Onderzoeksvraag de onderzoeksvraag op.

2 Hypothese

3 Benodigdheden

4

Krachten kunnen nog meer.

Dat kun je nagaan met het volgende onderzoek, waarbij we een kracht uitoefenen op een spons.

Onderzoek 3 1

5 Waarneming

VA

1

16/04/2025 09:19

4 Werkwijze 1 Knijp voorzichtig in de spons.

2 Knijp de spons stevig samen.

a Wat gebeurt er als je zacht in de spons knijpt? b Hoe is dat als je de spons stevig samen duwt?

6 Besluit

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

7 Reflectie

4 Werkwijze

Fig. 2.4

5 Waarneming

6 Besluit

2 Hypothese

Onderzoeksvraag Wat gebeurt er met de vorm van een spons als je er een kracht op uitoefent?

2 Hypothese

3 Benodigdheden spons

b Hoe groter de kracht op het voorwerp, hoe meer / minder dat voorwerp vervormd wordt.

Die vormverandering wordt ook het statisch effect van een kracht genoemd.

De vormverandering kan blijvend (bv. breken van een houten lat) of niet-blijvend zijn (bv. samendrukken van een spons). c Hoe komt het dat je een spons zo gemakkelijk kunt vervormen?

5

Bij sommige voorwerpen wordt ervoor gezorgd dat ze slechts minimaal kunnen vervormen. a

Een fietshelm is nog niet verplicht voor een gewone fiets, maar is zeker geen overbodige luxe.

Wat is het nut van een fietshelm?

2 KRacHten en Hun uitWeRKing

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 15

15

28/04/2025 13:19

De volgende iconen 3 Benodigdheden Het beeldfragment dat hierbij hoort, vind je online terug. helpen je ook dynamometer nog een tot 10 N eind op weg: statief Als je dit icoon ziet, dan vind je op diddit een ontdekplaat terug.Fig. 1.7

©

Als je dit icoon ziet, dan vind je extra materiaal terug op diddit.

4 Werkwijze 1 Trek heel lichtjes aan de dynamometer en lees de waarde af.

Met een QR-code kun je de risicoanalyse bij een onderzoek 2 Trek met een flinke kracht aan de dynamometer en lees de waarde opnieuw af.

10

openen met je smartphone.

KracHten

01 MACROSCOOP LWB 1_2_KRACHTEN.indd 10

16/04/2025 09:28

werken met MACROSCOOP

5

Het onlineleerplatform Leer bij MacroScoop zoals je bent

Mijn lesmateriaal Hier vind je alle inhouden uit het boek, maar ook meer, zoals ontdekplaten, filmpjes, extra oefeningen ...

IN

Adaptieve oefeningen In dit gedeelte kun je de leerstof inoefenen op jouw niveau.

Hier kun je vrij oefenen of de oefeningen maken die de leerkracht voor je heeft klaargezet.

Opdrachten Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

N

Evalueren Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten.

©

VA

Resultaten Wil je weten hoever je al staat met oefenen, opdrachten en toetsen?

Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.

6

DIDDIT

©

VA

N

IN

Krachten

1 KRACHTIGE GROOTHEID 2 KRACHTEN EN HUN UITWERKING 3 KRACHTEN ALS VECTOREN 4 SOORTEN KRACHTEN

1

N

IN

2

©

VA

3

Wat wil ik te weten komen over dit thema?

Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.

8

Krachten

1 KRACHTIGE GROOTHEID HOE STERK IS EEN OLIFANT? Krachten zijn overal aanwezig. a

Waar komt de kracht vandaan in de volgende situaties?

Fig. 1.1

Fig. 1.2

VA

N

IN

1

b

Fig. 1.3

Fig. 1.4

Noteer een viertal voorbeelden waarbij je spierkracht gebruikt.

©

2

Er zijn veel krachtpatsers in het dagelijks leven.

a Bij welke toepassingen zijn grote krachten aanwezig? Kruis ze allemaal aan.

een raket lanceren

een spijker in de muur kloppen

een cruiseschip dat vaart

papier perforeren

een auto samenpersen

nagellak aanbrengen op een vingernagel

1 Krachtige grootheid

9

b

Noteer zelf nog een paar toepassingen waarbij je een grote kracht nodig hebt.

c

In de dierenwereld zijn er sterke en minder sterke soorten.

Van de olifant wordt gezegd dat hij het sterkste dier ter wereld is.

Een volwassen olifant kan immers tot 9 000 kg massa dragen.

Een mestkever lijkt daarbij een nietig diertje, maar … mestkevers kunnen ongeveer 1 140 keer hun eigen lichaamsmassa tillen.

Zoek nog een voorbeeld van een uitzonderlijk sterk dier dat voor zijn grootte een grote kracht kan ontwikkelen.

d

IN

Waarom kunnen deze kleine dieren zo’n grote kracht ontwikkelen in verhouding met hun grootte?

Je kunt een kracht meten.

N

3

Fig. 1.5

VA

Kracht (F) is een grootheid die gedefinieerd werd door de Engelse natuurkundige Isaac Newton. Hij gaf daarom zijn naam aan de eenheid van kracht: newton (N).

Een kracht kan dus gemeten worden. Daarvoor gebruik je een dynamometer, ook krachtmeter of newtonmeter genoemd.

Hoe je een kracht meet, zoek je in onderzoek 1.

Fig. 1.6

Onderzoek 1

1 Onderzoeksvraag

Stel de onderzoeksvraag op.

©

2 Hypothese

3 Benodigdheden dynamometer tot 10 N statief 4 Werkwijze 1 Trek heel lichtjes aan de dynamometer en lees de waarde af.

2 Trek met een flinke kracht aan de dynamometer en lees de waarde opnieuw af.

10

Krachten

Fig. 1.7

5 Waarneming Hoe groot is de kracht bij stap 1?

Hoe groot is de kracht bij stap 2?

6 Besluit De uitrekking van een veer is een maat voor de grootte van de kracht.

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

IN

b Hoe harder je aan de veer trekt, hoe groter / kleiner de kracht.

Hierdoor is de dynamometer geschikt om krachten te meten.

c Aan de bovenzijde van de dynamometer bevindt zich een schroefje waaraan je kunt draaien.

Je gebruikt dit om te ijken.

Wat betekent ijken?

N

d Tijdens een ander onderzoek werden volgende meetresultaten van een dynamometer genoteerd: 1,001 N – 2,412 N – 3,100 N – 4,824 N. Wat is de kleinste kracht die de dynamometer kan meten?

VA

Interessant om weten

Spierkracht is een kracht die nodig is om het lichaam optimaal te laten werken. Ze neemt af wanneer je ouder wordt, maar je kunt ze opnieuw vergroten dankzij oefening.

Spierkracht kan ook gemeten worden. Hiervoor bestaan verschillende methodes. Eén van de meest gebruikte is de handheld dynamometer.

Dit is een apparaatje dat je tegen het been of de arm houdt. Wanneer je tegendruk geeft met je arm of been, meet dit apparaatje (in Newton) hoe krachtig de spieren zijn.

©

Fig. 1.8

Een kracht (F) is een grootheid. De eenheid voor kracht is newton (N).

Het meettoestel voor krachten is een dynamometer of krachtmeter.

Test jezelf: oefeningen 1 en 2

HOE STERK IS EEN OLIFANT? Een olifant is een heel sterk dier, maar eigenlijk is een kleine mestkever sterker.

1 Krachtige grootheid

11

2 KRACHTEN EN HUN UITWERKING Waarom is het dragen van een helm AANGERADEN ALS JE FIETST? 1

Krachten kunnen voorwerpen in beweging brengen.

Met het volgende onderzoek kun je nagaan wat het effect is van een kracht die uitgeoefend wordt op een bal.

1

Onderzoeksvraag

2 Hypothese

IN

Onderzoek 2

4 Werkwijze

N

3 Benodigdheden tennisbal of pingpongbal chronometer/smartphone ingesteld als chronometer twee vouwmeters (2 m)

Fig. 2.1

VA

vouwmeter bal

2m

Leg twee vouwmeters evenwijdig naast elkaar zodat je een traject creëert van 2 m waarin de bal kan rollen.

Duid een begin- en een eindstreep aan.

Leg de bal op de beginstreep en geef er een lichte tik tegen. De tik moet voldoende hard zijn zodat de bal het volledige traject kan afleggen. Start tegelijkertijd de chronometer.

Stop de chronometer op het moment dat de bal aan de eindstreep komt. Noteer de tijd in de derde kolom bij de waarnemingen.

Herhaal stappen 3 en 4, maar geef nu een iets hardere tik tegen de bal.

Herhaal opnieuw stappen 3 en 4, maar geef nu een stevige tik tegen de bal.

©

1

2 3

4

5 6

5 Waarneming a Wat gebeurt er als je een tik geeft tegen de bal?

b Welke afstand (het symbool voor afstand is d) heeft de bal in de drie gevallen afgelegd?

12

Krachten

Fig. 2.2

c Vul de tabel hieronder verder in. kracht (F)

afstand (d) in m

d (m) t (s)

tijd (t) in s

zachte tik hardere tik stevige tik

6 Besluit

IN

7 Reflectie

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b Een zachte tik komt overeen met een kleine / grote kracht en een harde tik komt overeen met een kleine / grote kracht.

Als je de bal wilt opvangen aan de eindstreep, dan moet je ook een kracht uitoefenen.

Hierbij moet je een grotere / kleinere kracht gebruiken als de bal met een harde tik in beweging gebracht is.

Een kracht kan dus een voorwerp in beweging brengen of doen stoppen.

N

c

d Waarvoor staat de verhouding d ? (Kijk vooral naar de eenheid.)

t

e Wat is het symbool voor die grootheid? Zoek dat eventueel op.

In welke eenheid drukken we de grootheid uit in het dagelijks leven?

VA

f

g Bereken de snelheid bij elke meting en noteer ze in kolom 4 van de waarneming.

h Wanneer is de grootheid het grootst bij het experiment en hoe groot is ze dan?

i

De bal beweegt sneller als er een kleine / grote kracht op uitgeoefend wordt.

j

Welk verband is er tussen m/s en km/h?

©

:

1,0 m

s

km h

⋅

k Veronderstel dat de bal een afstand van 6m zou afleggen aan een constante snelheid van

2 m/s. Hoeveel tijd heeft de bal nodig om de eindstreep te bereiken?

Algemeen zegt men dat een kracht de bewegingstoestand van een voorwerp kan veranderen.

Een kracht kan een voorwerp in beweging brengen of doen stoppen; ze kan een voorwerp sneller laten bewegen of vertragen.

Dat is het dynamisch effect van een kracht.

2 Krachten en hun uitwerking

13

2

Tijdens een fietstocht kun je op elk tijdstip je snelheid aflezen op een fietscomputer.

Veronderstel dat je met een constante snelheid rijdt. − Na 1 s heb je een afstand van 6 m afgelegd. − Na 2 s heb je een afstand van 12 m afgelegd. − … − Na 5 s heb je een afstand van 30 m afgelegd. a

Teken met die gegevens de afstand-tijd-grafiek. d (m)

IN

30 24 18 12 6

b

0

1

2

3

4

5 t (s)

N

0

Hoe groot is je snelheid?

Bereken de snelheid in km/h.

VA

3

Met de wind in de rug gaat het vooruit!

Usain Bolt is een voormalige sprinter van Jamaicaanse origine. Al sinds 2009 staat het wereldrecord 100 m sprint op zijn naam. Hij deed dat in slechts 9,58 s. a

Bereken de snelheid van Usain Bolt in m/s en zet daarna om naar km/h.

©

−

−

b

Fig. 2.3

Zijn topsnelheid bereikt hij tussen 60 en 80 m. Dan loopt hij met een snelheid van 44,72 km/h.

Dat is even snel als een voorbijrazend wielerpeloton in de Ronde van Frankrijk. Bereken de snelheid in m/s.

c

Ga op het internet op zoek naar de snelheid van een slechtvalk en van een jachtluipaard.

Vergelijk de snelheid van de beide organismen met het wereldrecord van Usain Bolt. Wat stel je vast?

14

Krachten

4

Krachten kunnen nog meer.

Dat kun je nagaan met het volgende onderzoek, waarbij we een kracht uitoefenen op een spons.

Onderzoek 3 1 Onderzoeksvraag

Wat gebeurt er met de vorm van een spons als je er een kracht op uitoefent?

2 Hypothese

3 Benodigdheden spons 4 Werkwijze 1 Knijp voorzichtig in de spons.

2 Knijp de spons stevig samen.

5 Waarneming

IN

Fig. 2.4

a Wat gebeurt er als je zacht in de spons knijpt?

6 Besluit

VA

7 Reflectie

N

b Hoe is dat als je de spons stevig samen duwt?

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b

Hoe groter de kracht op het voorwerp, hoe meer / minder dat voorwerp vervormd wordt.

Die vormverandering wordt ook het statisch effect van een kracht genoemd.

De vormverandering kan blijvend (bv. breken van een houten lat) of niet-blijvend zijn (bv. samendrukken van een spons).

c Hoe komt het dat je een spons zo gemakkelijk kunt vervormen?

©

5

Bij sommige voorwerpen wordt ervoor gezorgd dat ze slechts minimaal kunnen vervormen.

a

Een fietshelm is nog niet verplicht voor een gewone fiets, maar is zeker geen overbodige luxe.

Wat is het nut van een fietshelm?

2 Krachten en hun uitwerking

15

b Waarom moet een fietshelm altijd vervangen worden na een val? Kruis het juiste antwoord aan.

Na een val is de helm niet helemaal rond meer en past hij niet goed.

De krassen aan de buitenkant kun je niet meer herstellen.

Het materiaal is samengedrukt waardoor de veerkracht van de helm verdwijnt.

Na een val zijn er kleine scheurtjes in het materiaal waardoor de helm niet meer veilig is.

Interessant om weten

IN

In een auto zitten er tal van veiligheidsvoorzieningen, waaronder airbags. Als de sensoren van een airbag een ongeval registreren, grijpt er een bijna explosieve chemische reactie plaats. Daarbij blaast de airbag zich op in 0,03 s. Die luchtzak vangt daarna de schok op, zodat de bestuurder minder zware kwetsuren oploopt.

De eerste airbags bevonden zich in het stuur. Tegenwoordig zijn er ook airbags geïnstalleerd voor de passagiers zowel vooraan als achteraan. In de toekomst wil men zelfs motorrijders Fig. 2.5 uitrusten met airbags in hun motorpak. Als ze vallen tijdens een ongeval, blazen de airbags zich op en wordt de motorrijder omringd met luchtzakken tijdens zijn val.

Dat zou het aantal zware verwondingen kunnen verminderen.

Via het onlinelesmateriaal kun je nog meer te weten komen over de werking van een airbag.

N

Krachten hebben een bepaald effect: - Krachten kunnen de bewegingstoestand van een voorwerp of organisme veranderen (dynamisch effect).

- Krachten kunnen voorwerpen of organismen vervormen (statisch effect).

VA

Test jezelf: oefeningen 3 tot en met 8

WAAROM IS HET DRAGEN VAN EEN HELM AANGERADEN ALS JE FIETST?

©

Met een fiets kun je vrij snel gaan. Daardoor kun je ook hard ten val komen. Het dragen van een fietshelm is dus zeker geen overbodige luxe.

16

Krachten

3 KRACHTEN ALS VECTOREN GEBRUIKT ALLEEN CUPIDO EEN PIJL? 1

Een goede biljartspeler speelt met de krachten op de bal.

Als je wilt biljarten, kun je het best iets van fysica kennen.

Als je een bal immers in een bepaalde richting wilt sturen, moet je de kracht op de bal op de juiste plaats laten aangrijpen.

Je onderzoekt het effect op een bal als je hem met een keu aanstoot.

Onderzoek 4 1

Onderzoeksvraag

2 Hypothese

IN

Fig. 3.1

N

3 Benodigdheden een ronde stok (bijvoorbeeld een borstelsteel) van ongeveer 1,25 m (of een keu) biljartbal (of een bal van dezelfde grootte)

VA

4 Werkwijze 1 Leg de bal aan een kant van de tafel.

2 Neem de borstelsteel vast zoals een keu en tik met een kleine kracht in het midden tegen de bal.

3 Tik nu in het midden aan de linkerkant van de bal met dezelfde kracht als de vorige stoot.

4 Tik in het midden aan de rechterkant van de bal met dezelfde kracht.

5 Tik ten slotte in het midden aan de rechterkant van de bal met een veel grotere kracht.

5 Waarneming

a Hoe beweegt de bal bij stap 2?

b Hoe beweegt de bal bij stap 3?

©

c Hoe beweegt de bal bij stap 4? d Wat is er veranderd bij stap 5?

6 Besluit

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

3 Krachten als vectoren

17

b Wat zou er gebeuren als je de bal aan de onderzijde zou aanstoten met de stok?

Probeer dat maar eens uit.

2

Gebruik al je kennis om een biljartbal met de perfecte kracht aan te stoten.

IN

Uit onderzoek 4 kun je afleiden dat een kracht bepaalde eigenschappen heeft.

Zo heeft een kracht een bepaalde grootte, hij begint op een welbepaalde plaats, hij beweegt volgens een bepaalde richting en de kracht ‘wijst’ ergens naar toe (vooruit/achteruit – links/rechts).

Als je zo’n kracht op een bal zichtbaar wilt maken, moet je de kracht voorstellen. Je maakt dan gebruik van een vectormodel.

N

Op een vector kun je de eigenschappen van een kracht aanduiden.

• aangrijpingspunt (hier begint de pijl); • richting (rechte waarop de pijl is getekend of in ons voorbeeld de richting van de keu); • grootte (de lengte van de pijl); • zin (pijlpunt of in ons voorbeeld rechts naar boven). a

Teken de kracht voor de situatie waarbij je de bal raakt met een kracht van 3 N, in het midden van de bal (1 cm = 1 N).

b

De richting is De zin is

zin

grootte

aangrijpingspunt Fig. 3.2

.

VA c

richting

.

Fig. 3.3

©

Een kracht heeft een aantal eigenschappen die je kunt voorstellen met een vectormodel: − aangrijpingspunt (hier begint de pijl); − richting (rechte waarop de pijl is getekend: horizontaal, verticaal, schuin); − grootte (de lengte van de pijl); − zin (pijlpunt: naar rechts, naar links).

Test jezelf: oefeningen 9, 10 en 11

GEBRUIKT ALLEEN CUPIDO EEN PIJL? Ook ingenieurs gebruiken pijlen. Hun schetsen voor constructies bevatten namelijk vectormodellen.

Cupido schiet pijlen af, ingenieurs tekenen ze.

18

Krachten

4 SOORTEN KRACHTEN HOE KAN EEN BADHANDDOEK KRACHTEN TEGENWERKEN? Er wordt heel wat geduwd en getrokken op een dag!

1

Fig. 4.1

Fig. 4.2

Fig. 4.3

duwkracht / trekkracht

duwkracht / trekkracht

VA

N

duwkracht / trekkracht

IN

Je kunt hierbij denken aan een gevechtssport, maar je kunt het ook ruimer bekijken. In de afbeeldingen hieronder zijn er tal van situaties getoond waarbij een duw- of trekkracht uitgeoefend wordt.

Schrap het foutieve antwoord.

Fig. 4.4

Fig. 4.5

duwkracht / trekkracht

2

duwkracht / trekkracht

Fig. 4.6

duwkracht / trekkracht

De aarde houdt je met de voetjes op de grond.

Dat komt omdat de zwaartekracht op je werkt, waardoor je aangetrokken wordt naar de aarde.

Onderzoek 5

Onderzoeksvraag

©

1

2 Hypothese

3 Benodigdheden dynamometer massa van 100 g (0,1 kg) massa van 500 g (0,5 kg)

4 Soorten krachten

19

4 Werkwijze 1 Hang de massa van 100 g aan de dynamometer en lees de grootte van de kracht af.

2 Hang de massa van 500 g aan de dynamometer en lees de grootte van de kracht af.

3 Herhaal stap 1 en lees de grootte van de kracht af, terwijl je van een stoel springt.

4 Herhaal stap 2 en lees de grootte van de kracht af, terwijl je van een stoel springt.

IN

Tip Zorg ervoor dat het haakje gesloten is, zodat het blokje niet loskomt van de dynamometer terwijl je springt.

5 Waarneming

Fig. 4.7

a Hoe groot is de kracht bij stap 1 (voor het springen)?

b Hoe groot is de kracht bij stap 2 (voor het springen)?

c Hoe groot is de kracht bij stap 3 (tijdens het springen)?

6 Besluit

7 Reflectie

N

d Hoe groot is de kracht bij stap 4 (tijdens het springen)?

VA

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b Als een voorwerp ondersteund of opgehangen is, heeft het wel / geen gewicht.

Als een voorwerp valt, heeft het wel / geen gewicht. Het is dan gewichtloos.

c

Het is helemaal niet eenvoudig om te vertellen wat één newton exact betekent.

Maar het volgende voorbeeld maakt het wel duidelijk.

Als je op je uitgestrekte hand een massa van 100 g legt, voel je een kracht van 1 N. Als je bv. een glas limonade met een massa van 350 g opheft, hoe groot is dan de kracht die je daarbij uitoefent?

©

20

Krachten

3

Sommige krachten werken tegen.

Je hebt weleens meegemaakt dat de verharde weg waarop je fietst, overgaat naar een weg die bestaat uit los zand. Plots merk je dat het veel lastiger is om te fietsen.

Of je hebt je misschien al afgevraagd waarom je zo snel glijdt van een waterglijbaan.

Deze ervaringen uit het dagelijks leven kun je verklaren met het onderstaande onderzoek.

Onderzoek 6

IN

1 Onderzoeksvraag

Welke onderzoeksvraag kun je stellen voor dit onderzoek? Kies ze uit de volgende mogelijkheden.

Welke invloed heeft de ondergrond op een horizontale beweging?

Welke invloed heeft de kracht op een horizontale beweging?

Welke invloed heeft snelheid op een horizontale beweging?

Welke invloed heeft de lucht op de horizontale beweging?

2 Hypothese

vertrek

stilstand

biljartbal

tafel

N

3 Benodigdheden tafel biljartbal (of een bal van dezelfde grootte) grote badhanddoek ronde stok (zie onderzoek 4) twee vouwmeters

vertrek

stilstand badhanddoek

Fig. 4.8

VA

4 Werkwijze 1 Ontplooi de twee vouwmeters en leg ze evenwijdig naast elkaar zodat je een traject creëert waarin de bal kan rollen.

2 Leg de bal aan het begin van het traject en stoot hem aan met de stok.

3 Lees de afstand die de bal heeft afgelegd af op een vouwmeter.

4 Leg de badhanddoek onder hetzelfde traject op de tafel.

5 Herhaal stappen 2 en 3.

5 Waarneming

a Hoe ver rolt de bal op de tafel?

©

b Hoe ver rolt de bal op de badhanddoek?

6 Besluit

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b Wat is het verschil tussen de tafel en de badhanddoek als ondergrond?

De kracht die deze beweging tegenwerkt, noem je wrijvingskracht.

4 Soorten krachten

21

Interessant om weten

VA

N

IN

De wrijvingskracht is een vriend en een vijand binnen de autosport. Langs de ene kant worden racewagens zo gebouwd dat ze weinig wrijving ondervinden tijdens het rijden zodat ze hogere snelheden bereiken.

De topsnelheid die ooit bereikt werd met een racewagen is 378 km/h door Valtteri Bottas.

Langs de andere kant is wrijving ook nodig om te kunnen vertrekken en bochten te nemen. Zonder wrijving zou een wagen niet kunnen vertrekken of hij zou uit de bocht vliegen. Ook tijdens het remmen heb je de wrijvingskracht nodig.

In het dagelijks leven kom je met heel wat krachten in aanraking. − Zwaartekracht is de kracht waarmee de aarde je aantrekt. − Trek- en duwkrachten hebben heel veel toepassingen. − Wrijvingskrachten remmen de beweging af.

Test jezelf: oefeningen 12, 13 en 14

©

HOE KAN EEN BADHANDDOEK KRACHTEN TEGENWERKEN? Een badhanddoek is veel ruwer dan een tafeloppervlak. De bal ondervindt daardoor veel meer weerstand en rolt dus veel minder ver.

22

Krachten

Fig. 4.9

! a h A ! a h A

Schema

IN

KRACHTEN

SOORTEN • Zwaartekracht • Trekkracht • Duwkracht • Wrijvingskracht • ...

©

VA

N

METEN • Dynamometer • Grootheid kracht (F) • Hoofdeenheid (N)

VOORSTELLING: VECTORMODEL • aangrijpingspunt (hier begint de pijl); • richting (rechte waarop de pijl is getekend); • grootte (de lengte van de pijl); • zin (pijlpunt)

aangrijpingspunt

UITWERKING • Verandering van bewegingstoestand (dynamisch effect): - Snelheid (v) met eenheid m/s en km/h v = afstand = d -

tijd

t

versnellen, vertragen, stoppen

• Vervorming (statisch effect)

AHA!

23

Checklist helemaal begrepen

Wat ken/kan ik?

pg.

10

Ik kan een dynamometer correct gebruiken.

10

Ik kan het verband zien tussen het uitoefenen van een kracht op een voorwerp en de snelheidsverandering ervan.

12, 13

Ik kan de grootheid snelheid gebruiken in toepassingen.

13

Ik kan het verband zien tussen het uitoefenen van een kracht op een voorwerp en de vervorming ervan.

15, 16

Ik kan een kracht toelichten met behulp van een vectormodel.

18

Ik kan met voorbeelden trek- en duwkrachten onderscheiden.

19

Ik kan voorbeelden van zwaartekracht illustreren.

20

IN

Ik kan de eenheid van kracht gebruiken in metingen.

Ik kan met voorbeelden het effect van wrijvingskracht concretiseren.

©

VA

N

Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.

24

hier kan ik nog groeien

Krachten

21

TEST JEZELF 1

Geef twee voorbeelden waarbij het meten van krachten heel belangrijk is.

2

Krachten worden gemeten met een dynamometer. Hieronder vind je een reeks van meetresultaten van verschillende dynamometers die dezelfde meting uitgevoerd hebben:

3

IN

2,4 N – 2,41 N – 2,412 N – 2 N. Welke meting is het meest nauwkeurig?

In 2004 stootte de gewichtheffer H. Reza Zadeh 263,5 kg. Hij vestigde daarmee een nieuw wereldrecord, dat tot nu toe standhoudt. Hoeveel kracht oefende hij daarbij uit?

4

Tijdens het wegslaan van een tennisbal treedt er zowel een snelheidsverandering als een vervorming op als gevolg van de kracht op de bal. Is deze uitspraak correct? Leg uit.

5

N

Iedere zondagochtend wandel je naar de bakker. Dat is een wandeling van 2 000 m. Dit zijn de meetgegevens over jouw wandeling. d (m)

v (m/s)

v (km/h)

0,0

/

/

VA

0

t (s)

166,7

400

333,4

600

500,0

800

666,7

1 000

833,5

1 200

1 000,2

1 400

1 167,0

1 600

1 333,6

1 800

1 500,3

2 000

1 ,667,0

©

200

a

b

Bereken in de derde kolom de snelheid waarmee je naar de bakker wandelt. Je mag afronden tot twee cijfers na de komma.

Zet de snelheid, uitgedrukt in m/s, om naar km/h. Noteer de getalwaarden in de vierde kolom.

Je mag afronden tot twee cijfers na de komma.

c Je kunt het volgende vaststellen over de snelheid tijdens het wandelen: Je vertraagt tijdens de wandeling.

Je versnelt tijdens de wandeling.

Je versnelt en vertraagt tijdens de wandeling.

Je wandelt aan een constante snelheid tijdens de wandeling.

Test jezelf

25

6

Lena en Leon fietsen naar school. Lena fietst met een snelheid van 18 km/h en Leon aan 6 m/s.

Lena is er zeker van dat zij als eerste zal aankomen aan de schoolpoort. Heeft ze gelijk?

7

Je rijdt met je fiets 900 m in 4 minuten. Hoe groot is je snelheid in m/s en in km/h?

Als je een beetje tandpasta op je tandenborstel duwt, is er een verandering in de bewegingstoestand en een vormverandering. Leg uit.

Als je op de grond staat, werkt de zwaartekracht op je. Wat is de richting en de zin van die kracht? loodrecht naar boven naar boven naar onderen loodrecht naar onderen

N

9

IN

8

VA

10 Als de spuitkoppen van een printer naar rechts en naar links bewegen tijdens het afdrukken, wat wordt er dan voortdurend gewijzigd in de kracht? aangrijpingspunt grootte richting zin

©

11 Je stoot met een keu horizontaal tegen een biljartbal. Je oefent daarbij een kracht uit van 5 N. Teken die kracht en duid het aangrijpingspunt, de richting, de zin en de grootte aan. (0,5 cm = 1 N)

26

Krachten

12 Hoe groot is jouw gewicht tijdens een vrije val bij een parachutesprong? a Kruis het juiste antwoord aan.

hetzelfde als op de grond

een beetje minder

geen gewicht

het dubbele van op de grond b

Leg uit.

IN

13 Waarom gebruiken wielrenners een speciale helm tijdens het tijdrijden?

©

VA

N

14 Welke krachten spelen een belangrijke rol tijdens het gewichtheffen? Kruis ze allemaal aan. zwaartekracht trekkracht duwkracht magnetische kracht elektrostatische kracht wrijvingskracht

Test jezelf

27

VA

© N IN

©

VA

N

IN

Fotosynthese

1 ENERGIE- EN STOFOMZETTING IN EEN PLANT 2 AANPASSINGEN VAN DE PLANT AAN HET FOTOSYNTHESEPROCES 3 BELANG VAN DE FOTOSYNTHESE

IN

1

2

©

VA

N

3

Wat wil ik te weten komen over dit thema?

Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.

30

Fotosynthese

1 ENERGIE- EN STOFOMZETTING IN EEN PLANT WAAROM KUN JE EEN PLANT EEN SUIKERFABRIEK NOEMEN? Vorig jaar heb je bij de biotoopstudie geleerd om een voedselkringloop op te stellen. Dat is een model van de verschillende voedselniveaus in de biotoop. a

Som de verschillende voedselniveaus op.

b

Stel met deze schakels een algemene voedselkringloop op.

mineraal

Je weet dat in deze kringloop de regel ‘eten of gegeten worden’ geldt. Wat is de functie van de eerste schakel van de voedselkringloop?

N

c

IN

1

VA

2

Met het volgende experiment kun je aantonen dat er energierijke stoffen voorkomen in producenten.

Onderzoek 1 1

Onderzoeksvraag

©

2 Hypothese

3 Benodigdheden jong blad van een groene plant appel twee petrischalen rasp mes koffielepel diastix-teststrip lugoloplossing

RISICOANALYSE

Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280

1 Energie- en stofomzetting in een plant

31

4 Werkwijze 1 Leg het blad van de plant in een petrischaal en kneus het blad met de bolle zijde van de koffielepel.

2 Hou een diastix-teststrip gedurende enkele seconden in de fijngemaakte bladmassa.

3 Rasp een stukje appel in de andere petrischaal.

4 Hou een diastix-teststrip gedurende enkele seconden in de geraspte appel.

5 Breng achtereenvolgens enkele druppels lugoloplossing aan op het fijngemaakte blad en op de geraspte appel.

5 Waarneming

IN

a Wat gebeurt er bij stap 2?

b Wat zie je bij stap 4?

c Wat gebeurt er bij stap 5?

Fig. 1.1

N

6 Besluit De energierijke stoffen die je kunt aantonen in een plant zijn:

VA

7 Reflectie

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b Als een appel overrijp wordt, dan zeggen we in de volksmond dat hij ‘melig’ wordt.

Wat zal er gebeuren als je lugoloplossing toevoegt?

©

c In het eerste jaar heb je geleerd wat het verband is tussen een zetmeelmolecule en een glucosemolecule.

Maak dat verband duidelijk aan de hand van een deeltjesmodel.

+

+

+

+

+

d Je kent nog andere energierijke voedingsstoffen. Welke?

32

Fotosynthese

n

3

Een plant haalt die energierijke stoffen niet zomaar uit de bodem of uit de lucht.

Glucose en zetmeel komen niet voor in de lucht. Dat merk je meteen, want je bewaart de diastix-teststrips en de lugoloplossing blootgesteld aan de lucht en er is geen verkleuring merkbaar.

Ontwerp nu zelf een onderzoek waarmee je kunt aantonen dat een plant geen glucose uit de bodem kan halen.

Onderzoek 2 1

Onderzoeksvraag

2 Hypothese

IN

RISICOANALYSE

N

3 Benodigdheden diastix-teststrip tuinaarde filtreerpapier erlenmeyer (100 ml) gedestilleerd water lepel maatbeker 50 ml trechter 4 Werkwijze 1

VA

2

3

4

5

©

5 Waarneming Wat gebeurt er als je de diastix-teststrip in het bodemwater dompelt?

6 Besluit Doordat er geen

in de bodem voorkomt, kan een plant die er niet uithalen.

7 Reflectie Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

1 Energie- en stofomzetting in een plant

33

4

De plant maakt de energierijke stoffen zelf aan. a

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over fotosynthese.

b

Noteer de hypothese van de Nederlandse alchemist.

c

Wat was het resultaat van het wilgenexperiment?

5

IN

Wat heeft een plant nodig om energierijke stoffen aan te maken?

Dat kom je te weten via de volgende onderzoeken.

N

Onderzoek 3 1 Onderzoeksvraag

Welke invloed heeft licht op de aanmaak van zetmeel?

2 Hypothese

VA

©

3 Benodigdheden groene plant stukje karton van 10 cm op 2 cm twee paperclips maatbeker met 250 ml water norvanol (gedenatureerde alcohol) petrischaal brede proefbuis plantenlamp elektrische kookplaat ovenhandschoen pincet lugoloplossing thermometer

RISICOANALYSE

Veiligheidsinstructie werken met norvanol H 225 P 210

Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280

4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Bevestig het stukje karton met de paperclips op een blad van de plant (zie figuur 1.2).

2 Belicht de plant doorlopend met de plantenlamp.

Fig. 1.2

34

Fotosynthese

5 Waarneming a Wat zie je bij stap 6? b Wat gebeurt er bij stap 9? c Wat zie je bij stap 11?

6 Besluit

IN

Uit te voeren tijdens de les 3 Haal het afgedekte blad van de plant af en verwijder het karton.

4 Breng het water aan de kook.

5 Leg het blad gedurende 15 seconden in het kokende water. Gebruik hiervoor het pincet.

6 Haal het blad uit het kokende water en leg het in de petrischaal.

7 Laat de temperatuur van het water dalen tot ± 80 °C. 8 Vul de brede proefbuis voor ¾ met norvanol.

9 Breng het blad met het pincet in de brede proefbuis en plaats ze in het warme water.

10 Haal het blad uit de proefbuis (met het pincet) en dompel het gedurende 10 seconden in het warme water om de norvanol weg te spoelen. Leg het daarna in de petrischaal.

11 Druppel lugoloplossing over het volledige blad en laat inwerken.

7 Reflectie

N

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

VA

b Als er te weinig licht is, wordt er minder zetmeel gevormd. Hoe lossen de tuinbouwers het probleem van te weinig zonlicht op tijdens de winter?

Fig. 1.3

©

Onderzoek 4

1 Onderzoeksvraag

Welke invloed heeft koolstofdioxide op de aanmaak van zetmeel?

2 Hypothese

RISICOANALYSE

3 Benodigdheden groene plant plastic zak met koolstofdioxide-absorberende korrels

1 Energie- en stofomzetting in een plant

35

Veiligheidsinstructie werken met norvanol H 225 P 210

Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280

IN

maatbeker met 250 ml water norvanol (gedenatureerde alcohol) petrischaal brede proefbuis plantenlamp elektrische kookplaat ovenhandschoen pincet lugoloplossing thermometer

4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Bevestig de plastic zak met korrels rond een blad van de plant (zie figuur 1.4).

2 Belicht de plant doorlopend met de plantenlamp.

N

Uit te voeren tijdens de les 3 Haal het blad met de plastic zak van de plant af en verwijder de plastic zak.

Fig. 1.4 4 Maak een ander, niet-behandeld blad los van de plant.

5 Ontkleur de beide bladeren door de werkwijze van onderzoek 3 te volgen (stappen 4 tot en met 10).

6 Druppel lugoloplossing over de beide bladeren en laat inwerken.

VA

5 Waarneming

Wat zie je bij stap 6?

6 Besluit

©

7 Reflectie

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b De aarde heeft het tropisch regenwoud echt nodig. Kun je dat verduidelijken aan de hand van de resultaten van dit onderzoek?

36

Fotosynthese

6

Dat zetmeel alleen gevormd wordt in de groene plantendelen kun je aantonen met het volgende onderzoek.

Onderzoek 5 1 Onderzoeksvraag

Welke invloed hebben groene plantendelen op de aanmaak van zetmeel?

2 Hypothese RISICOANALYSE

Veiligheidsinstructie werken met norvanol H 225 P 210

IN

3 Benodigdheden een wit-groen gevlekt blad van een siernetel maatbeker met 250 ml water norvanol (gedenatureerde alcohol) petrischaal brede proefbuis plantenlamp elektrische kookplaat ovenhandschoen pincet lugoloplossing thermometer

N

Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280

4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Belicht de plant doorlopend met de plantenlamp.

VA

Uit te voeren tijdens de les 2 Ontkleur het blad zoals je gedaan hebt bij onderzoek 3 (stappen 4 tot en met 10).

3 Druppel lugoloplossing over het volledige blad en laat inwerken.

Fig. 1.5

5 Waarneming

Wat zie je bij stap 3?

©

6 Besluit

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b In het thema ‘Organisatieniveaus’ leerde je in welke deeltjes van de plantencel glucose aangemaakt wordt.

Welke deeltjes zijn dat?

Fig. 1.6

1 Energie- en stofomzetting in een plant

37

Uit alle verzamelde informatie uit de bovenstaande onderzoeken kun je besluiten dat er in de plant een stofomzetting en een energieomzetting plaatsvinden. a

Bij de stofomzetting maakt de plant energierijke glucose aan met opgenomen water uit de bodem en opgenomen koolstofdioxide uit de lucht.

Bekijk de deeltjesmodellen van die stoffen: de zwarte bollen stellen de koolstofatomen voor, de rode bollen de zuurstofatomen en de witte bollen de waterstofatomen.

Vul de tabel verder aan.

IN

7

Fig. 1.7

water

moleculen koolstofdioxide

moleculen water

N

koolstofdioxide

glucose molecule glucose atomen koolstof

atomen waterstof

atomen waterstof

atomen zuurstof

atomen zuurstof

VA

atomen koolstof

b

Je merkt dat er bij de vorming van de glucosemolecule een aantal atomen overblijven. Welke zijn dat en hoeveel zijn er?

c

Hoeveel moleculen zuurstofgas kunnen daarmee gevormd worden? (Tip: 1 molecule zuurstofgas telt 2 atomen zuurstof.)

d

Noteer de volledige stofomzetting:

©

e

Er gebeurt ook een energieomzetting.

Noteer die omzetting.

f

38

De stofomzetting en de energieomzetting vormen samen het fotosyntheseproces. Noteer de ontbrekende woorden bij de pijlen op het model van de fotosynthese.

Bij de onderzoeken werd telkens zetmeel aangetoond omdat de aangemaakte glucose heel snel omgezet wordt in zetmeel.

Fotosynthese

Fig. 1.8

8

De tekening op de vorige pagina (fig. 1.8) toont dat er zuurstofgas ontstaat bij de fotosynthese.

Met het volgende onderzoek kun je dat ook aantonen.

Onderzoek 6 1 Onderzoeksvraag

Hoe kun je aantonen dat er zuurstofgas vrijkomt bij de vorming van glucose?

2 Hypothese RISICOANALYSE

IN

3 Benodigdheden verse waterpestplantjes maatbeker van 1 liter gevuld met water proefbuis glazen trechter, iets korter dan de maatbeker plantenlamp houtspaander lucifer

VA

N

4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Vul de trechter met waterpestplantjes.

2 Plaats de trechter omgekeerd in de maatbeker, gevuld met water.

Let erop dat de trechter volledig onder water staat.

3 Vul de proefbuis met water en sluit ze af met je duim.

4 Plaats de proefbuis over de hals van de trechter.

Let erop dat er geen luchtbel in de proefbuis komt.

5 Belicht de waterpestplantjes doorlopend met de plantenlamp.

zuurstofgas

thermometer

proefbuis

water

©

lamp

waterpest

trechter

Fig. 1.9

1 Energie- en stofomzetting in een plant

39

Uit te voeren tijdens de les 6 Na een week is er een merkbare verandering. Noteer die bij de waarnemingen.

7 Steek de houtspaander aan met de lucifer. Doof de vlam, maar let erop dat de punt blijft gloeien.

8 Haal de proefbuis van de trechter en blijf ze ondersteboven houden.

9 Breng de gloeiende houtspaander diep in de proefbuis.

5 Waarneming Wat zie je bij stap 6?

Waaruit ontsnappen die gasbelletjes?

Wat gebeurt er bij stap 9?

6 Besluit

IN

Het gevormde gas laat een gloeiende houtspaander

7 Reflectie

N

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

VA

b Wie maakt gebruik van het geproduceerde zuurstofgas?

c Kun je aan de hand van de resultaten van dit onderzoek verduidelijken waarom onze aarde het tropisch regenwoud echt nodig heeft?

©

Tijdens het fotosyntheseproces zet de plant koolstofdioxide uit de lucht en water uit de grond om in glucose en zuurstofgas. water + koolstofdioxide

licht bladgroenkorrels

glucose + zuurstofgas

Voor deze stofomzetting heeft de plant energie nodig. Stralingsenergie van de zon wordt omgezet in chemische energie onder de vorm van glucose en zetmeel.

De stof- en energieomzetting gebeurt in de bladgroenkorrels van de plantencel.

Test jezelf: oefeningen 1, 2, 3, 4 en 5

WAAROM KUN JE EEN PLANT EEN SUIKERFABRIEK NOEMEN? Een groene plant maakt voortdurend glucose aan.

40

Fotosynthese

.

2 AANPASSINGEN VAN DE PLANT AAN HET FOTOSYNTHESEPROCES WELKE ONDERDELEN VAN DE PLANT ZIJN NODIG BIJ HET FOTOSYNTHESEPROCES? 1

Een plant neemt water en koolstofdioxide op uit de omgeving. a

Welke stoffen neemt de plant op uit de bodem?

Bekijk de afbeelding van de plant. Omcirkel het orgaan dat voor deze opname zorgt.

c

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de groei van wortels.

Hoe komt het water van de wortel naar het blad?

IN

b

Op afbeelding 2.2 van kiemplantjes van rijst, zie je op de wortels fijne, pluizige deeltjes. Het zijn de kleinste deeltjes van de wortel. Hoe heten deze deeltjes?

f

Fig. 2.1

Schrap de foutieve antwoorden.

De vele wortelharen zorgen voor een oppervlaktevergroting / oppervlakteverkleining. Dat betekent dat het contact tussen de wortels en de bodem vergroot / verkleint.

De opname van water en mineralen wordt hierdoor belemmerd / bevorderd.

VA

e

N

d

Het teveel aan opgenomen water verdampt.

De verdamping gebeurt via kleine openingen in het blad.

Dat zijn de huidmondjes.

Fig. 2.2

Welk gas neem het blad op via die openingen?

Welke gassen verlaten het blad?

©

koolstofdioxide

open huidmondje water

zuurstofgas gesloten huidmondje Fig. 2.3

Fig. 2.4

2 Aanpassingen van de plant aan het fotosyntheseproces

41

Voor de fotosynthese heeft de plant stralingsenergie nodig. Om het licht zo goed mogelijk op te vangen, groeien planten bijvoorbeeld naar het licht en richten ze hun bladeren. a

Fig. 2.5

Fig. 2.6

Fig. 2.7

Fig. 2.8

Fig. 2.9

Het zonlicht wordt in de bladgroenkorrels van een plantencel opgevangen en omgezet in energie voor de plant. Bladgroenkorrels zorgen ook voor de groene kleur van een plant.

Duid een bladgroenkorrel aan op de figuur hiernaast.

VA

b

IN

Noteer bij elke afbeelding de aanpassing van de plant om zo veel mogelijk licht op te vangen.

Je hebt de keuze uit: bladstand – groen blijvende plant – klimmende stengel – voorjaarsbloeier – wortelrozet

N

2

©

De plant haalt het water, nodig voor het fotosyntheseproces, met de wortelharen uit de bodem.

Via de huidmondjes in het blad kan de plant koolstofdioxide opnemen. Het tijdens het fotosyntheseproces vrijgekomen zuurstofgas en het overtollige water verlaten het blad via diezelfde huidmondjes.

Voor de stofomzetting gebruikt de plant stralingsenergie. De bladgroenkorrels vangen dit licht op en zetten het water en de koolstofdioxide om in glucose en bruikbare energie voor de plant.

Test jezelf: oefeningen 6, 7 en 8

WELKE ONDERDELEN VAN DE PLANT ZIJN NODIG BIJ HET FOTOSYNTHESEPROCES? Wortelharen, bladgroenkorrels en huidmondjes zijn nodig bij het fotosyntheseproces.

42

Fotosynthese

Fig. 2.10

3 BELANG VAN DE FOTOSYNTHESE KAN HET GEDRAG VAN DE MENS DE AARDE IN GEVAAR BRENGEN? 1

Zonder fotosynthese is er amper leven op aarde.

plantencel

en en

N

Het schema hiernaast (figuur 3.1) maakt duidelijk welke rol fotosynthese speelt in het leven op aarde.

Vul de ontbrekende woorden in.

Kies uit:

kinetische energie celademhaling

chemische energie elektrische energie zuurstofgas fotosynthese

water en koolstofdioxide stralingsenergie thermische energie koolstofdioxide

IN

a

VA

plantencel

dierlijke cel

en en

Fig. 3.1

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over het verband tussen fotosynthese en celademhaling.

Lees daarna de volgende stellingen en bepaal of ze juist of fout zijn. Geef daarbij een woordje uitleg. − Ook al eet je vlees, dat vlees komt van een dier dat zich met planten heeft gevoed.

©

b

− De stoffen die ontstaan bij de fotosynthese heb je nodig bij verbranding en omgekeerd, de stoffen die ontstaan bij verbranding heb je nodig voor de fotosynthese.

3 Belang van de fotosynthese

43

2

De eerste levende wezens op aarde waren heel anders. a

De eerste organismen leefden in water en haalden hun energie uit scheikundige reacties. Waar haalden zij hun voedingsstoffen?

b

3,5 miljard jaar geleden ontwikkelden er zich blauwwieren.

Ze veranderden de samenstelling van de atmosfeer door de productie van zuurstofgas. Blauwwieren zijn de eerste autotrofe organismen. Wat zijn dat?

Fig. 3.2

IN

c

De andere organismen die toen op aarde leefden, stierven bijna uit omdat zuurstofgas voor hen giftig was. Pas 1,7 miljard jaar geleden ontstaan organismen die wel zuurstofgas verdragen of zelfs nodig hebben. De mens is één van die organismen.

d

De aanwezigheid van zuurstofgas en van autotrofe organismen maakten een andere levensvorm mogelijk: de heterotrofe organismen. Wat zijn dat?

N

Vorig schooljaar hebben jullie autotrofe en heterotrofe organismen leren kennen.

Noteer bij elke afbeelding het juiste organisme.

VA

e

©

autotroof autotroof

heterotroof heterotroof

Fig. 3.3

Interessant om weten Eencellige wieren in het plankton van de oceanen zijn verantwoordelijk voor meer dan 70 % van de zuurstofgasproductie op aarde.

Ze bevatten bladgroenkorrels die door de fotosynthese zuurstofgas afgeven aan het het oceaanwater.

Skeletjes van afgestorven plankton worden vaak in tandpasta’s verwerkt.

Fig. 3.4

44

Fotosynthese

3

De fotosynthese speelt een rol in het klimaat. a

Bekijk de twee video's van het natuurlijk broeikaseffect en het versterkt broeikaseffect. Je vindt ze via het onlinelesmateriaal.

b

Wat is het verschil tussen het natuurlijk en het versterkt broeikaseffect?

IN

c

Fig. 3.5

Welk gas is grotendeels verantwoordelijk voor het versterkte broeikaseffect?

d

Noteer twee huidige processen waardoor dit gas in de atmosfeer toeneemt.

Leg uit hoe de fotosynthese het versterkt broeikaseffect kan verminderen.

Wetenschappers proberen te doen wat planten vanzelf kunnen: stralingsenergie opslaan in brandstoffen.

VA

4

N

e

a

Bekijk de grafiek die je informatie geeft over het wereldwijde energieverbruik.

Hoeveel % bio-energie wordt er wereldwijd verbruikt?

Soorten energiebronnen met de percentages waarin zij nu voorkomen. (wereldwijd) zon en wind 0,8%

b

Wat is bio-energie?

bio 2%

©

water 3% Fossiel 90%

kern 4%

c

Wat zijn biobrandstoffen?

Deze cirkel stelt het energieverbruik voor van alle ca. 8 miljard mensen op aarde Fig. 3.6

3 Belang van de fotosynthese

45

d

Wat is het grote verschil tussen biobrandstoffen en fossiele brandstoffen?

e

De afbeelding hieronder toont dat de koolstofcyclus uit balans geraakt bij het verbranden van fossiele brandstoffen. Bij het verbranden van biobrandstoffen gebeurt dat niet. Hoe kun je dat verklaren?

IN

Planten Biomassa

Aardolie

f

Olieraffinaderij

Suikers

CO2

Verbranding

N Verbranding

Brandstof

VA

Geologische processen 10-100 miljoen jaar

Planten Biomassa

Fotosynthese

CO2

Bioraffinaderij

Fotosynthese

Bio-ethanol

Biotechnologie Fig. 3.7

Ook de productie van bio-energie is omstreden. Kun je dat uitleggen aan de hand van de onderstaande afbeelding?

©

250 liter plantaardige olie

46

=

80 liter bio-ethanol

OF

genoeg voedsel voor één persoon voor een volledig jaar

Fig. 3.8 Fotosynthese

g

Bekijk de afbeelding in verband met de grondstoffen voor het produceren van bio-energie.

Waarin verschilt de tweede generatie biobrandstof van de eerste generatie?

EERSTE EN TWEEDE GENERATIE BIOBRANDSTOFFEN

component

suikers

bio-ethanol biodiesel

Fig. 3.13

Fig. 3.14

Fig. 3.15

koolzaad zonnebloem biomassa soja koolzaad zonnebloem soja

stro hout

biomassa

natte bio-massa (gft, hout, slib)

olieolie methylesters

cellulose suikers

koolstof en organisch waterstof- materiaal gas

cellulose ethanol

diesel

methaan

pure biogas plantaardige olie (PPO)

biocrude

VA

Fig. 3.12

IN

suikerriet mais suikerbiet tarwe gerst

Fig. 3.11

tweede generatie

N

Fig. 3.10

grondstof

Fig. 3.9

brandstof

eerste generatie

h

De derde generatie biobrandstoffen wordt vooral door eencellige wieren geproduceerd. Die hebben het grote voordeel dat ze geen vruchtbare grond nodig hebben om gekweekt te worden. Zelfs in de woestijn kunnen ze zich ontwikkelen.

Fig. 3.16

©

Het natuurlijk broeikaseffect maakt leven op aarde mogelijk.

De mens verstoort het natuurlijk broeikaseffect onder andere door de productie van broeikasgassen en door het kappen van bossen.

Massaal aanplanten van bomen en gebruiken van bio-energie zijn enkele van de maatregelen die de mens neemt om dat evenwicht te herstellen.

Test jezelf: oefeningen 9 en 10

KAN HET GEDRAG VAN DE MENS DE AARDE IN GEVAAR BRENGEN? Ja, het gedrag van de mens brengt de aarde in gevaar doordat hij het natuurlijk evenwicht verstoort.

3 Belang van de fotosynthese

47

! a h A ! a h A

Mindmap

opnemen water uit de bodem

met de wortelharen

stralingsenergie water + koolstofdioxide bladgroenkorrels

vervoer van water

stengel

glucose + zuurstofgas

IN

wortel

aanpassingen

energie-omzetting

vervoer van water

via de huidmondjes

in de bladgroenkorrels

blad

energie- en stofomzetting

FOTOSYNTHESE

opvangen stralingsenergie

stofomzetting

©

met de bladgroenkorrels

water + koolstofdioxide ² glucose en zuurstofgas

vrijkomen zuurstofgas

via de huidmondjes

door massaal bomen aan te planten

door onder andere bio-energie te gebruiken

48

Fotosynthese

stralingsenergie ² chemische energie

opnemen koolstofdioxide uit de lucht

VA

via de huidmondjes

verdampen van overtollig water

N

via de nerven

belang herstellen van het natuurlijk broeikaseffect

Checklist helemaal begrepen

Wat ken/kan ik?

hier kan ik nog groeien

pg.

31

Ik kan experimenteel aantonen welke energierijke stoffen planten bevatten.

31, 32

Ik kan experimenteel aantonen dat de producenten de energierijke stoffen niet uit de bodem of de lucht halen.

33

IN

Ik kan uitleggen hoe producenten zorgen voor de nodige voedingsstoffen voor de consument.

34

Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed licht heeft op het fotosyntheseproces.

34, 35

Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed koolstofdioxide heeft op het fotosyntheseproces.

35, 36

Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed groene plantendelen hebben op het fotosyntheseproces.

37

Ik kan de stofomzetting en de energieomzetting in een plant toelichten.

38

Ik kan het fotosyntheseproces toelichten.

38

Ik kan experimenteel vaststellen dat er bij het fotosyntheseproces zuurstofgas gevormd wordt.

39, 40

Ik kan uitleggen welke macroscopische en microscopische plantendelen een rol spelen in het fotosyntheseproces.

41

Ik kan aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe planten kunnen aangepast zijn aan het maximaal opvangen van licht.

42

VA

N

Ik kan uitleggen waarom een plant in massa toeneemt.

43, 44

Ik kan de relatie tussen fotosynthese en verbranding toelichten.

43

Ik kan de begrippen heterotroof en autotroof uitleggen.

44

Ik kan toelichten welke rol fotosynthese speelt in het klimaat.

45

Ik kan uitleggen wat bio-energie is.

45

Ik kan toelichten dat fossiele brandstoffen de koolstofcyclus uit balans brengen en biobrandstoffen niet.

45, 46

Ik kan de positieve evolutie van de biobrandstofproductie toelichten.

47

©

Ik kan toelichten welke rol fotosynthese speelt in het leven op aarde.

Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.

AHA!

49

TEST JEZELF Een tomatenplant staat in een pot op de vensterbank in de zon. Kruis het juiste antwoord aan.

De plant neemt uit zijn omgeving enkel koolstofdioxide op. enkel mineralen op. enkel voedingsstoffen op. enkel water op. enkel zuurstofgas op. alle vijf de stoffen op.

2

Noteer de correcte termen op de afbeelding zodat het fotosyntheseproces duidelijk wordt.

IN

1

fotosynthese

VA

N

Duid het correcte antwoord aan.

Je weet dat een brandende kaars onder een glazen stolp dooft.

Wanneer naast de kaars ook een plant onder de stolp staat en het geheel eerst belicht wordt voor de kaars wordt aangestoken, dan stel je vast dat de kaars langer blijft branden.

Je kunt hieruit afleiden dat tijdens het fotosyntheseproces water wordt verbruikt. koolstofdioxide wordt verbruikt. glucose wordt geproduceerd. zuurstofgas wordt geproduceerd.

©

3

4

50

Wat heeft een plant allemaal nodig om aan fotosynthese te kunnen doen? bladeren stuifmeel bloemen wortels water koolstofdioxide zuurstofgas zaden energie stengel

Fotosynthese

5

In welke plantendelen kan er fotosynthese plaatsvinden? Kruis het juiste antwoord aan. in de wortels alleen in de bladeren in de hele plant, zowel onder de grond als boven de grond in alle groene delen van de plant

6

In welk deeltje van de plantencel gebeurt de fotosynthese?

Welke macroscopische en microscopische plantendelen spelen een rol in het fotosyntheseproces?

IN

7

Je laat een zaadje in een fles met aarde ontkiemen. Als de eerste blaadjes gevormd zijn, sluit je de fles af met een dop. Tijdens metingen stel je vast dat de plant bij schemerlicht meer glucose verbrandt dan produceert.

Van welk gas neemt de hoeveelheid in de fles af? koolstofdioxide stikstof waterdamp zuurstofgas

9

Is de stelling juist of fout? Verklaar je antwoord.

Een mens kan niet overleven zonder het fotosyntheseproces.

VA

N

8

©

10 Een plant maakt van glucose verschillende energierijke stoffen. Om de drie grote groepen van deze stoffen te onthouden, kun je het drieletterwoord KEV als geheugensteuntje gebruiken.

Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit: boter – brood – eiwitten – koolhydraten – vetten – vlees K staat voor zoals in .

E staat voor zoals in .

V staat voor zoals in .

Test jezelf

51

VA

© N IN

©

VA

N

IN

Voortplanting bij planten

1 SEKSUELE VOORTPLANTING 2 ASEKSUELE VOORTPLANTING

IN

1

2

©

VA

N

3

Wat wil ik te weten komen over dit thema?

Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.

54

Voortplanting bij planten

1 SEKSUELE VOORTPLANTING 1.1 ZIJN ER OOK IN EEN PLANT SPECIFIEKE VOORTPLANTINGSORGANEN? 1

Volgroeide bloemen beschikken meestal over alle organen die nodig zijn voor de geslachtelijke of seksuele voortplanting. a

In het volgende onderzoek ga je op zoek naar de delen van een bloem.

IN

Onderzoek 1

Tip

1 Onderzoeksvraag

Uit welke delen bestaan koolzaadbloemen?

2 Hypothese

N

3 Benodigdheden bloem van koolzaad pincet loep kleefband schaar

Bloeiende koolzaadplanten zijn wel het hele jaar door te vinden.

Ook andere soorten kunnen in dit onderzoek gebruikt worden.

In bloemenwinkels is in elk seizoen wel iets te vinden.

Gebruik geen bloemen met een ingewikkelde structuur (chrysant, dahlia, iris ...) of soorten die geen kelk en kroon bezitten (tulp, sneeuwklokje ...).

VA

4 Werkwijze 1 Haal met een pincet de buitenste kring bladeren (kelkbladeren) van de bloem af.

2 Kleef ze met kleefband in de tabel bij de waarnemingen en noteer ook het aantal.

3 Haal de binnenste kring bladeren (de kroonbladeren) van de bloem af.

4 Kleef ze in de tabel en noteer het aantal.

5 De mannelijke voortplantingsorganen (de meeldraden) zijn nu zichtbaar.

Je ziet dat er korte en lange meeldraden zijn.

6 Kleef de meeldraden in de tabel en noteer het aantal.

7 Maak het overblijvende gedeelte (de stamper) los van de bloem en kleef hem in de tabel.

8 Snij met een mesje het verdikte deel van de stamper door.

©

5 Waarneming bloemdeel

aantal

kelkblad

kroonblad

meeldraad

stamper

losgemaakte bloemdelen

1 Seksuele voortplanting

55

6 Besluit De bloemen van koolzaad bestaan (van buiten naar binnen) uit:

Fig. 1.1

7 Reflectie

IN

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

Lokaliseer op de afbeelding de vier grote bloemdelen en benoem ze.

©

VA

b

N

b Bekijk bloemen of foto's van verschillende soorten bloemen. Wat valt je op?

Alle bloemen … zien er hetzelfde uit. hebben groene kelkbladeren. verschillen van elkaar. bezitten allemaal hetzelfde aantal meeldraden. hebben een stamper. hebben gekleurde kroonbladeren. van eenzelfde soort plant zijn op dezelfde manier gebouwd. hebben voortplantingsorganen.

Voortplanting bij planten

Fig. 1.2

56

c

Omschrijf de functie van elk bloemdeel. Noteer daarvoor de juiste cijfer-lettercombinaties. bloemdeel

functie

1

stamper

A

beschermt de voortplantingsorganen en lokt insecten

2

meeldraad

B

beschermt de binnenste bloemdelen voor de bloei

3

kroonblad

C

mannelijk voortplantingsorgaan

4

kelkblad

D

vrouwelijk voortplantingsorgaan

De meeldraad is het mannelijk voortplantingsorgaan van de bloemplant. a

Bekijk een meeldraad (onderzoek 1) met een loep.

Maak hiernaast een schets en duid de helmdraad en de helmknop aan.

De helmknop is opgebouwd uit helmhokjes. b

IN

2

combinatie

Bekijk de afbeeldingen van een gesloten en een open helmknop. Welk verschil merk je op?

VA

N

Fig. 1.4

©

Fig. 1.3

c

Markeer het juiste antwoord: de stuifmeelkorrels die in de helmknop ontwikkelen, bevatten zaadcellen / eicellen.

d

Omschrijf in je eigen woorden de functie van de meeldraad.

1 Seksuele voortplanting

57

3

De stamper is het vrouwelijk voortplantingsorgaan van de bloemplant.

Bekijk de stamper (onderzoek 1) met een loep. Bovenaan zie je de stempel, het dunnere deel is de stijl en onderaan kun je het vruchtbeginsel zien.

a

Duid de drie delen aan op de figuur hiernaast.

b

Bekijk het vruchtbeginsel. Wat zit daarin?

c

Omschrijf in je eigen woorden de functie van de stamper.

IN

Fig. 1.5

De buitenste krans bladeren van een bloem zijn kelkbladeren. Ze beschermen de andere bloemdelen.

De gekleurde bladeren zijn de kroonbladeren. Zij lokken de insecten.

Test jezelf: oefening 1

N

De mannelijke voortplantingsorganen zijn de meeldraden. Ze bestaan uit een helmdraad en een helmknop met helmhokjes. Hierin rijpen de stuifmeelkorrels die de sperma- of zaadcellen bevatten.

In het midden staat de stamper. Dit vrouwelijk voortplantingsorgaan bestaat uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel met zaadbeginsels. In elk zaadbeginsel rijpt een eicel.

1.1 ZIJN ER OOK IN EEN PLANT SPECIFIEKE VOORTPLANTINGSORGANEN?

VA

De meeste bloemen bezitten zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen.

1.2 Kunnen bloemen zonder BIJEN?

1

Via bestuiving komen spermacel en eicel samen.

Noteer onder de afbeeldingen op welke manieren stuifmeel kan overgebracht worden.

©

a

b

Fig. 1.6

Fig. 1.7

Fig. 1.8

Fig. 1.9

Op welk deel van de stamper komt het stuifmeel terecht?

c

Bekijk de afbeelding op de volgende pagina (fig. 1.10). Omschrijf in je eigen woorden wat bestuiving is.

58

Voortplanting bij planten

d

Bekijk de afbeelding hiernaast (fig. 1.11).

Wat is er fout met deze ‘bestuiving’?

2

Na de bestuiving volgt de bevruchting.

a

Fig. 1.11

IN

Fig. 1.10

Bekijk de afbeeldingen en lees de info.

Nummer de afbeeldingen in de juiste volgorde zodat duidelijk wordt wat bevruchting is.

De vrucht groeit verder. Van de andere bloemdelen blijft enkel nog een restant aan de top van de vrucht over.

N

Fig. 1.12

Een hommel brengt stuifmeelkorrels van een mannelijke courgettebloem op de stempel van een vrouwelijke courgettebloem.

VA

Fig. 1.13

De mannelijke bloemen hebben geen nut meer en verwelken. Ook de gele bloemblaadjes van de vrouwelijke bloemen verwelken.

©

Fig. 1.14

Uit de stuifmeelkorrel op de stempel groeit een stuifmeelbuis naar de eicel in het zaadbeginsel.

Fig. 1.15

De spermacel uit de stuifmeelkorrel versmelt met één eicel in het zaadbeginsel.

Hierbij versmelt het erfelijk materiaal.

Dat is de bevruchting. De bevruchte eicellen groeien hierna uit tot embryo’s.

Fig. 1.16

b

Welke bloemdelen worden opvallend groter?

1 Seksuele voortplanting

59

3

Na de bevruchting is het nog niet gedaan.

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de groei van een courgetteplant.

4

a

Wat gebeurt er met het zaadbeginsel?

b

Wat gebeurt er met het vruchtbeginsel?

Zaden komen vrij uit rijpe vruchten. a

Waarom is het noodzakelijk dat vruchten en zaden zich verspreiden?

IN

Bekijk de afbeeldingen en noteer op welke manier de vruchten en zaden verspreid worden.

Fig. 1.17

Fig. 1.18

Fig. 1.19

VA

N

b

5

Bij gunstige omstandigheden groeien er nieuwe planten uit zaden. a

Je onderzoekt onder welke omstandigheden zaden het beste kunnen kiemen.

Onderzoek 2

1 Onderzoeksvraag

Welke factoren spelen een rol bij de kiemkracht van een zaad?

©

2 Hypothese

3 Benodigdheden droge zaden van bonen geweekte zaden van bonen negen petrischalen droge watten vochtige watten water

60

Voortplanting bij planten

Tip Zaden van bonen zijn te koop in tuincentra of in gespecialiseerde winkels voor zaaigoed.

IN

4 Werkwijze 1 Neem drie petrischalen en leg in elke petrischaal 15 geweekte bonen. Zet elke petrischaal in een ruimte met een verschillende temperatuur.

2 Leg in twee andere petrischalen telkens 15 geweekte bonen. Zet de ene schaal in het licht en de andere in het donker.

3 Leg 15 droge bonen in een petrischaal met droge watten.

4 Leg 15 droge bonen in een petrischaal met vochtige watten en dek ze af met het deksel.

5 Vul een petrischaal voor de helft met gedemineraliseerd water. Leg er 15 droge bonen in.

Dek de petrischaal af.

6 Leg 15 droge bonen in een petrischaal op vochtige watten. Laat de petrischaal open.

7 Laat alle bonen kiemen gedurende een zevental dagen.

5 Waarneming Markeer het juiste antwoord.

Bonen kiemen het best: − bij hoge / gemiddelde / lage temperatuur; − in een goed verlichte / donkere ruimte; − als ze droog zijn / veel water kunnen opnemen; − in een zuurstofrijke / koolstofdioxiderijke omgeving.

6 Besluit

VA

N

De kiemkracht van een zaad wordt beïnvloed door:

7 Reflectie

a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b Tijdens het kiemen nemen de zaden geen voedsel uit hun omgeving op en ze kunnen ook nog niet aan fotosynthese doen.

Waarom kunnen ze niet aan fotosynthese doen?

©

c Waar halen de zaden hun voedsel dan?

d Hoe kun je dat waarnemen?

1 Seksuele voortplanting

61

c

Bekijk via het onlinelesmateriaal nogmaals de video over de groei van een courgetteplant.

Nummer de afbeeldingen hieronder zodat de kieming chronologisch weergegeven wordt.

Fig. 1.20

Fig. 1.21

Fig. 1.22

VA Voortplanting bij planten

dag

lengte wortel (mm)

lengte stengel (mm)

1

2

0

2

5

0

3

6

2

4

7

3

5

10

6

6

14

8

7

20

14

8

25

20

N

Markeer de juiste antwoorden.

De wortel / stengel groeit eerst uit.

De wortel groeit sneller dan / trager dan / even snel als de stengel.

De wortel / stengel blijft een voorsprong houden op de wortel / stengel.

© 62

Fig. 1.24

Josh hield gedurende 8 dagen een dagboek bij van de kieming van bonenzaden. In de tabel zie je de dagelijkse meetresultaten voor de wortel en de stengel.

Maak met deze gegevens een grafiek.

Teken de groeicurve van de wortel in het blauw.

Teken de groeicurve van de stengel in het oranje.

Fig. 1.23

IN

b

6

Je kunt de geslachtelijke voortplanting als een kringloop voorstellen.

Maak met de opgesomde stappen van de geslachtelijke voortplanting een kringloop in chronologische volgorde. Start met bloemknop. bestuiving bevruchting bloem bloemknop groei van nieuwe plant groei stuifmeelbuis uit stuifmeelkorrel rijpe vrucht wordt verspreid

bloemknop

N

VA

SEKSUELE VOORTPLANTING

rijping meeldraad rijping stamper stuifmeelbuis dringt in zaadbeginsel vruchtbeginsel groeit uit tot vrucht zaadbeginsel groeit uit tot zaad zaden kiemen

-

IN

-

Voor er bevruchting kan plaatsvinden, is er altijd eerst bestuiving. Dat betekent dat rijpe stuifmeelkorrels van een meeldraad door bestuivers (zoals insecten of de wind) naar de stempel van de stamper van eenzelfde bloemsoort gebracht worden.

©

Uit de stuifmeelkorrel op de stempel groeit een stuifmeelbuis richting zaadbeginsel. De bevruchting gebeurt wanneer de spermacel uit de stuifmeelkorrel versmelt met de eicel in het zaadbeginsel. Er ontstaat een bevruchte eicel die uitgroeit tot een embryo.

Na de bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot vrucht en groeien de zaadbeginsels uit tot zaad.

Bij gunstige omstandigheden groeit een zaad uit tot kiemplant. Tijdens de kieming haalt het embryo zijn voeding uit de zaadlobben. Eerst groeit de wortel en dan de stengel.

De geslachtelijke (seksuele) voortplanting kun je als een kringloop voorstellen.

Test jezelf: oefeningen 2 en 3

1.2 KUNNEN BLOEMEN ZONDER BIJEN? Er hoeven niet altijd bijen te zijn om bloemen te bestuiven. Ook de mens kan zorgen voor bestuiving wanneer er te weinig natuurlijke bestuivers aanwezig zijn.

1 Seksuele voortplanting

63

2 ASEKSUELE VOORTPLANTING HOE KUNNEN PLANTEN ZICH VERMENIGVULDIGEN EN DELEN? 1

De voortplanting bij planten gebeurt meestal op geslachtelijke manier door middel van zaden.

Maar het kan ook anders. a

VA

N

IN

Bekijk de afbeeldingen. Plaats de letter van de voortplantingswijze bij de juiste foto.

Je hebt de keuze uit:

A Door middel van een bol. Je herkent ze aan de rokken (verdikte bladeren die rond elkaar gevouwen zijn). De bollen vormen klisters, kleine nieuwe bollen die tot planten uitgroeien.

B Uitlopers zijn bovengrondse, horizontale stengels waarop dochterplanten ontwikkelen uit de knoppen.

C Knollen zijn opgezwollen ondergrondse stengels of wortels. Hun knoppen kunnen uitgroeien tot nieuwe planten.

D Wortelstokken zijn ondergrondse, horizontale stengels waarop dochterplanten ontwikkelen uit knoppen.

E Broedknoppen zijn knoppen die ontwikkelen op het blad en die spontaan loskomen.

Elke broedknop kan uitgroeien tot een kleine plantje.

Fig. 2.2

Fig. 2.3

Fig. 2.4

Fig. 2.5

Fig. 2.6

©

Fig. 2.1

Tip

Je kunt eventueel zelf voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting kweken op een vensterbank in de klas.

Enkele voorbeelden: Klisters van een lookbol planten.

Bladeren met ‘kindje’ van een kindje-op-moeders-schoot op vochtige teelaarde leggen.

Uitlopers met dochterplanten van aardbei opkweken.

64

Voortplanting bij planten

b

Bekijk de afbeelding van het kindje-op-moeders-schoot.

Op welk plantendeel ontstaan de nieuwe plantjes?

c Doorstreep het foutieve antwoord.

Bij de natuurlijke ongeslachtelijke vermenigvuldiging:

- ontstaat de nieuwe plant uit één organisme / twee organismen.

- is de nakomeling identiek aan de ouder / heeft de nakomeling eigenschappen van beide ouders.

- kan er wel een / geen plant met andere kenmerken ontstaan.

De voortplantingswijze waarbij een deel van een plant uitgroeit tot een nieuwe plant wordt ook kunstmatig toegepast door de mens.

a

IN

2

Fig. 2.7

Ga via het onlinelesmateriaal naar het artikel over het stekken van planten.

Wat is stekken?

b

Op welke verschillende manieren kan dat gebeuren?

Via het onlinelesmateriaal kun je de video over het enten van tomaten bekijken.

In de video wordt letterlijk gesproken over tomatenplanten die op nieuwe benen staan.

Wat wordt hiermee bedoeld?

VA

N

c

d

Op de afbeelding hiernaast zie je een andere techniek.

Over welke techniek gaat het hier?

Leg de techniek uit.

Het is niet zo dat in de natuur de voortplanting bij een plant alleen geslachtelijk (seksueel) of ongeslachtelijk (aseksueel) gebeurt. Beide vormen kunnen voorkomen.

©

3

Fig. 2.8

a

Stel: een plant is goed aangepast aan lage temperaturen. Door de klimaatopwarming verhoogt de omgevingstemperatuur. Leg uit welke voortplantingsvorm voordeel geeft.

2 Aseksuele voortplanting

65

b

Stel: een plant is goed bestand tegen een bepaalde ziekte. Welke voortplantingsvorm heeft het grootste voordeel?

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over plantenveredeling. a

Wat is plantenveredeling?

b

Wat is het doel van veredeling?

N

IN

4

VA

Uit delen van een moederplant kunnen nieuwe identieke dochterplanten ontstaan.

In de natuur doet de plant dat zelf door middel van bollen, uitlopers, wortelstokken, knollen en broedknoppen.

De mens helpt de natuur een handje door plantendelen te stekken of te scheuren. Bij enten wordt een stengel vastgezet op een afgeknipte sterke stengel, zodat ze kunnen vergroeien.

Test jezelf: oefeningen 4 en 5

HOE KUNNEN PLANTEN ZICH VERMENIGVULDIGEN EN DELEN?

©

Planten kunnen zich op natuurlijke wijze vermenigvuldigen (bv. bollen en klisters, uitlopers …), maar ook de mens kan daarbij helpen (bv. enten, stekken). Planten kunnen ook gescheurd worden, waarna elk deel apart verder uitgroeit.

66

Voortplanting bij planten

! a h A ! a h A

SAMENVATTING

1

Seksuele voortplanting

IN

De buitenste krans bladeren van een bloem zijn kelkbladeren. Ze beschermen de andere bloemdelen.

De gekleurde bladeren zijn de kroonbladeren. Zij lokken de insecten.

De mannelijke voortplantingsorganen zijn de meeldraden. Ze bestaan uit een helmdraad en helmknop met helmhokjes. Hierin rijpen de stuifmeelkorrels die de sperma- of zaadcellen bevatten.

In het midden staat de stamper. Dit vrouwelijk voortplantingsorgaan bestaat uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel met zaadbeginsels. In elk zaadbeginsel rijpt een eicel.

Voor er bevruchting kan plaatsvinden, is er altijd eerst bestuiving. Dat betekent dat rijpe stuifmeelkorrels van een meeldraad door bestuivers (zoals insecten of de wind) naar de stempel van de stamper van eenzelfde bloemsoort gebracht worden.

N

Uit de stuifmeelkorrel op de stempel groeit een stuifmeelbuis richting zaadbeginsel. De bevruchting gebeurt wanneer de spermacel uit de stuifmeelkorrel versmelt met de eicel in het zaadbeginsel.

Er ontstaat een bevruchte eicel die uitgroeit tot een embryo.

Na de bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot vrucht en groeien de zaadbeginsels uit tot zaad.

VA

Bij gunstige omstandigheden groeit een zaad uit tot kiemplant. Tijdens de kieming haalt het embryo zijn voeding uit de zaadlobben. Eerst groeit de wortel en dan de stengel.

De geslachtelijke (seksuele) voortplanting kun je als een kringloop voorstellen.

Aseksuele voortplanting

Uit delen van een moederplant kunnen nieuwe identieke dochterplanten ontstaan.

In de natuur doet de plant dat zelf door middel van bollen, uitlopers, wortelstokken, knollen en broedknoppen.

De mens helpt de natuur een handje door plantendelen te stekken of te scheuren. Bij enten wordt een stengel vastgezet op een afgeknipte sterke stengel zodat ze kunnen vergroeien.

©

2

AHA!

67

Checklist helemaal begrepen

Wat ken/kan ik?

pg.

55, 56

Ik kan aan de hand van een onderzoek de delen van een volgroeide bloem beschrijven en benoemen.

55, 56

Ik kan op een afbeelding de bloemdelen benoemen.

56

Ik ken de functie van elk bloemdeel.

57

IN

Ik kan een synoniem geven voor seksuele en aseksuele voortplanting.

Ik kan het vrouwelijk en het mannelijk voortplantingsorgaan van een bloem noemen.

57, 58

Ik kan op een afbeelding het mannelijk en vrouwelijk voortplantingsorgaan lokaliseren, herkennen en benoemen.

57, 58

Ik kan aan de hand van een onderzoek een meeldraad en een stamper omschrijven.

57, 58

Ik kan uitleggen wat bestuiving is.

58, 59 58

Ik kan uitleggen wat bevruchting is.

59

Ik kan toelichten hoe vruchten en zaden ontstaan.

59

Ik kan verwoorden wat er na de bevruchting gebeurt.

60

VA

N

Ik kan aan de hand van afbeeldingen toelichten op welke manier stuifmeelkorrels zich kunnen verspreiden.

60

Ik kan de stappen van de geslachtelijke voortplanting duiden.

63

Ik kan aan de hand van voorbeelden uitleggen wat ongeslachtelijke vermenigvuldiging is.

64

Ik kan het verschil tussen seksuele en aseksuele voortplanting duiden.

65

Ik kan uitleggen wat kunstmatige aseksuele voortplanting is en wat daarvan de voor- en nadelen zijn.

65, 66

Ik kan het doel van plantenveredeling toelichten.

66

©

Ik kan aan de hand van afbeeldingen uitleggen hoe zaden en vruchten zich kunnen verspreiden.

Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.

68

hier kan ik nog groeien

Voortplanting bij planten

TEST JEZELF 1

Bekijk de afbeelding van de bloem.

Kleur de voortplantingsorganen groen.

Plaats op de afbeelding: − een x op de plaats waar de eicellen rijpen; − een y op de plaats waar de zaadcellen ontwikkelen.

2

Welk proces wordt voorgesteld op de volgende afbeelding?

IN

pollen

VA

stuifmeelkorrels

stempel

zaad

Welk proces wordt voorgesteld op de volgende afbeelding?

©

3

pollen

N

pollen

Ging hier een geslachtelijke of een ongeslachtelijke vermenigvuldiging aan vooraf? Leg uit.

Test jezelf

69

4

Zijn de afbeeldingen voorbeelden van geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting?

Kruis de correcte antwoorden aan in de tabel hieronder. ongeslachtelijke vermenigvuldiging

geslachtelijke voortplanting

natuurlijk

kunstmatig

VA

N

IN

plant

Welke techniek herken je in de onderstaande voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting?

©

5

70

Voortplanting bij planten

©

VA

N

IN

Voortplanting bij mens en dier

1 PUBERTEIT 2 DE ORGANEN VAN HET VOORTPLANTINGSSTELSEL 3 DE VOORTPLANTING VAN DE MENS VERLOOPT IN STADIA 4 VRUCHTBAARHEID EN ANTICONCEPTIE 5 SEKSUALITEIT IN HET DIERENRIJK

IN

1

2 gen erin Siamese Franse chirurgen sla scheiden tweeling van elkaar te

VA

N

3

©

t succes een Frankrijk vandaag me Chirurgen hebben in isjes Bissie en me De en. eid sch te en Siamese tweeling wet vast. aar elk aan k bui de en bij Eyenga Merveille zat ntig chirurgen, operatie waren zo'n twi Bij de vijf uur durende ziekenhuis in het ldt me , betrokken artsen en andere experts Lyon. en. Ze waren jaar geboren in Kamero De zusjes werden vorig schappelijk deel van de een gem een t me den door de buik verbon en door de vader vervolgens zijn verstot lever. Hun moeder zou kinderen naar de t me trok ver Ze . ilie en leden van haar fam La Chaîne de dadigheidsorganisatie hoofdstad Yaoundé. Lief r de medische voo ijk nkr Fra r naa r s late l'espoir haalde de meisje ingreep. e stabiel zijn. eling zou na de operati De toestand van de twe zorg en revalidatie. "En volg ver l vee nog ieso Later volgt sow ividueel gaan eindelijk de wereld ind dan kunnen ze na 1 jaar ft een van de kindjes hee l We uis. enh ziek ontdekken", stelt het geopereerd. r wordt ze later nog aan een hartaandoening. Daa

Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.

72

Voortplanting bij mens en dier

Wat wil ik te weten komen over dit thema?

1 PUBERTEIT HOE VERKLAAR JE PUBERSTREKEN? Ga naar het onlinelesmateriaal en bekijk de video over de puberteit.

Fig. 1.1

Bij wie begint de puberteit het eerst?

VA

a

N

IN

1

b

Wanneer kunnen de eerste zichtbare veranderingen bij het meisje beginnen?

c

Welke zijn de eerste veranderingen die ze meemaakt?

d

Welk orgaan is hiervoor verantwoordelijk en waar in het lichaam is het gelegen?

Wanneer beginnen de eerste veranderingen bij de jongen?

©

e

f

Noem een drietal zichtbare veranderingen die optreden rond 12-13 jaar bij een meisje en bij een jongen.

meisje:

jongen:

g

Wat gebeurt er meestal op de leeftijd van ongeveer 14 jaar?

h

Rond welke leeftijd is de puberteit ongeveer afgerond?

1 Puberteit

73

2

De veranderingen die je in de video ziet, zijn de secundaire geslachtskenmerken. Die komen pas tijdens de puberteit tot ontwikkeling.

Dat gebeurt niet bij iedereen op hetzelfde moment. Maar het is niet omdat het bij jou sneller of trager verloopt, dat er iets abnormaals aan de hand is. a

Wat is de puberteit?

b

Plaats bij de pijltjes op de afbeelding de omschrijving van de secundaire geslachtskenmerken.

IN

VA

N

Fig. 1.2

Lang voor je puberteit weet je wel of je biologisch een jongen of een meisje bent. Die uitwendig waarneembare kenmerken zijn al van bij de geboorte duidelijk aanwezig. Ze worden daarom primaire geslachtskenmerken genoemd.

©

c

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over primaire geslachtskenmerken.

c1 Welke zijn de primaire geslachtskenmerken bij een jongen?

74

c2 Welke zijn de primaire geslachtskenmerken bij een meisje?

Voortplanting bij mens en dier

3

Tijdens de puberteit zijn er niet alleen lichamelijke veranderingen merkbaar.

IN

Bekijk de cartoons en noteer kort welke veranderingen op sociaal en emotioneel vlak geïllustreerd worden.

Fig. 1.3

Fig. 1.4

Fig. 1.5

N

Fig. 1.6

Fig. 1.7

Interessant om weten

VA

Tijdens de puberteit zijn jongeren echt op zoek naar zichzelf. Dat kan als gevolg hebben dat jongeren hun geaardheid ontdekken of dat ze zich anders voelen dan anderen.

De ontdekking van jezelf is iets waar je je niet over hoeft te schamen. Het maakt deel uit van het proces om volwassen te worden.

Meer hierover kun je vinden bij het onlinelesmateriaal.

Fig. 1.8

©

Al van bij de geboorte zijn een aantal biologische kenmerken aanwezig die maken dat je vrouw of man bent. Het zijn de primaire geslachtskenmerken.

Tijdens de puberteit ontwikkelen tal van nieuwe kenmerken. Die secundaire geslachtskenmerken komen tot uiting in lichamelijke veranderingen en in wijzigingen van het gedrag op sociaal-emotioneel vlak.

Test jezelf: oefeningen 1 en 2

HOE VERKLAAR JE PUBERSTREKEN? De pubertiteit is een overgangsfase waar elke jongvolwassene door moet om de overgang van kind naar volwassene te volbrengen.

1 Puberteit

75

2 DE ORGANEN VAN HET VOORTPLANTINGSSTELSEL HOE VERSCHILLEN JONGENS EN MEISJES BIOLOGISCH VAN ELKAAR? 1

Een aantal primaire geslachtskenmerken zijn uitwendig waarneembaar van bij de geboorte. Ook aan de binnenkant van het lichaam liggen er organen die typisch mannelijk of vrouwelijk zijn.

2

IN

Ga via het onlinelesmateriaal naar de ontdekplaat die de verschillen tussen mannen en vrouwen duidelijk maakt.

Bestudeer die ontdekplaat grondig zodat je daarna de opdrachten hieronder vlot kunt oplossen.

Het mannelijk voortplantingsstelsel lijkt aan de buitenkant vrij eenvoudig, maar is inwendig behoorlijk complex. a

N

Plaats de correcte naam van het orgaan van het mannelijk voortplantingsstelsel bij het juiste nummer in de tabel onder de figuur.

Je hebt de keuze uit: balzak – bijbal – eikel – penis – prostaatklier – teelbal – urineblaas – urinebuis – voorhuid – zaadblaasje – zaadleider – zwellichamen 7

5

VA

6

10

11

8

4 2 1 10

3 9

©

12

Fig. 2.1 zij- en vooraanzicht van het mannelijk voortplantingsstelsel

b

1

5

9

2

6

10

3

7

11

4

8

12

Noem de uitwendige delen.

76

Voortplanting bij mens en dier

c

Welk orgaan uit het rijtje behoort niet tot het voortplantingsstelsel?

Tot welk stelsel behoort het dan?

d

Welke orgaan past bij de volgende functies? − Hierdoor hebben de teelballen een temperatuur die lager is dan 37 °C:

− Dit orgaantje is erg gevoelig, onder andere voor seksuele prikkels:

− Deze holtes kunnen zich met bloed vullen, waardoor de penis in erectie komt:

− Hier rijpen de zaadcellen:

− Dit stukje huid beschermt de eikel:

− Dit buisje vervoert de zaadcellen naar de urinebuis in de penis:

IN

− Het vocht uit deze klier zorgt ervoor dat de zaadcellen kunnen bewegen en tijdelijk buiten het lichaam kunnen overleven. Op latere leeftijd kan dit orgaan bij vele mannen getroffen worden

door kanker:

− Dit orgaan voegt extra vocht toe aan het sperma:

− In dit orgaan worden de zaadcellen en de mannelijke hormonen aangemaakt:

Interessant om weten

N

Volgens gegevens van Sensoa (2014) worden er in ons land jaarlijks ongeveer 25 000 jongens besneden. Bij een besnijdenis wordt de voorhuid gedeeltelijk of volledig weggenomen.

De ingreep kan om medische, religieuze of culturele redenen uitgevoerd worden.

VA

Wereldwijd neemt het aantal besnijdenissen jaarlijks toe.

e

Fig. 2.2

In oefening d wordt zowel over zaadcellen als over sperma gesproken. Wat is het verschil tussen beide ?

Fig. 2.3

©

f

Benoem de onderdelen van de zaadcel in de figuur hiernaast.

Interessant om weten In de hals van de zaadcel liggen erg veel mitochondriën. Ze leveren de nodige energie opdat de zaadcel zou kunnen bewegen. Bij menselijke zaadcellen meet de kop 0,005 op 0,003 mm; de lengte van het zweepstaartje is 0,05 mm.

Bij het onlinelesmateriaal vind je een microscopische opname van zwemmend sperma.

Fig. 2.4

2 De organen van het voortplantingsstelsel

77

3

Bij vrouwen liggen de meeste organen van het voortplantingsstelsel inwendig. Uitwendig valt er niet zoveel waar te nemen. a

Welke delen herken je uitwendig? Benoem ze zo nauwkeurig mogelijk.

IN

Fig. 2.5

Welke organen bevinden zich inwendig? Benoem de genummerde organen.

N

b

3 2 1

VA

4

9

Fig. 2.6

3

©

6

2

1

5 8

7

9 Fig. 2.7

78

Voortplanting bij mens en dier

1

2

3

4

5

6

7

8

9

c

Net zoals bij de man hebben ook alle organen bij de vrouw een typische functie. Maak de juiste cijfer-lettercombinaties.

functie

combinatie

orgaan

gevoelig orgaantje aan de buitenkant

A

baarmoeder

2

hol, peervormig gespierd orgaan

B

vagina

3

dit orgaan vervoert de eicel naar de baarmoeder

C

eierstok

4

in dit orgaan worden rijpe eicellen opgevangen

D

slijmprop

5

opening onderaan de baarmoeder

E

schaamlippen

6

twee paar van dit orgaan beschermen de vagina

F

clitoris

7

binnenste, vochtige laag van de baarmoeder

G

eileider

8

verbinding met de buitenwereld

H

baarmoederhals

9

structuur die de baarmoederhals afsluit

I

eileidertrechter

10

hierin worden de eicellen en de vrouwelijke hormonen aangemaakt

J

baarmoederslijmvlies

IN

1

N

Interessant om weten

VA

De eicellen zitten al in de eierstokken van bij de geboorte.

Vanaf de puberteit beginnen ongeveer elke maand één of enkele eicellen te rijpen en wordt een meisje vruchtbaar.

De eicel is de grootste cel in het menselijk lichaam, maar meet amper 0,2 mm!

©

Voortplantingsorganen zijn vatbaar voor kanker.

Baarmoederhalskanker is de oorzaak van 1 op de 110 vastgestelde kankers. Deze kanker wordt veroorzaakt door een virus en ontstaat doordat er in de baarmoederhals cellen op een abnormale manier beginnen te delen en een gezwel vormen.

Baarmoederhalskanker voorkomen kan onder andere door een HPV-vaccinatie. Dit vaccin wordt toegediend in het eerste jaar van het middelbaar onderwijs bij zowel jongens als meisjes. Ook jongens kunnen de besmetting immers doorgeven. Het vaccin beschermt tegen bepaalde types van het virus, maar heeft enkel zin als er nog geen enkele seksuele activiteit is (dus voor de eerste geslachtsgemeenschap).

Het vaccin biedt geen garantie op het niet krijgen van baarmoederhalskanker. De vaccinatie is tot nu toe niet verplicht.

Fig. 2.8

Fig. 2.9

Bron: allesoverkanker.be (gegevens 2017)

Fig. 2.10

2 De organen van het voortplantingsstelsel

79

Het mannelijk voortplantingsstelsel verschilt aanzienlijk van het vrouwelijk voortplantingsstelsel.

De organen van het voortplantingsstelsel bevinden zich zowel inwendig als uitwendig.

Ze hebben elk hun typische functie.

Test jezelf: oefeningen 3, 4 en 5

HOE VERSCHILLEN JONGENS EN MEISJES BIOLOGISCH VAN ELKAAR?

©

VA

N

IN

Jongens en meisjes zijn niet alleen verschillend aan de buitenkant. Ook inwendig zijn de organen verschillend en werken ze op een heel andere manier.

80

Voortplanting bij mens en dier

3 DE VOORTPLANTING VAN DE MENS VERLOOPT IN STADIA 3.1 KAN EEN MEISJE ZWANGER WORDEN NOG VOOR DE EERSTE MENSTRUATIE? 1

Wanneer een jongen en een meisje samen naar bed gaan, bestaat er kans op een zwangerschap.

Een zwangerschap is het resultaat van een bevruchting. Wat is dat juist?

2

IN

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over bevruchting. a

Wanneer een jongen klaarkomt, is er een zaadlozing of ejaculatie. Wat betekent dat?

b

Hoeveel zaadcellen komen er tijdens de zaadlozing vrij?

Welke weg moeten de zaadcellen afleggen?

d

N

c

In welk orgaan vindt de bevruchting plaats?

Fig. 3.1

VA

3

Vooraleer er bevruchting kan plaatsvinden, moet er bij het meisje of de vrouw een eicel klaar zitten. Dat gebeurt op een welbepaald tijdstip in de menstruatiecyclus.

Bekijk via het onlinelesmateriaal de twee video's over de menstruatiecyclus. a

Wat zijn eicellen?

b

In welk orgaan worden ze aangemaakt?

Wat betekent ‘ovulatie’ of ‘eisprong’?

©

c

d

Wat is een eileider?

e

Wat gebeurt er met een eicel wanneer ze niet bevrucht wordt?

3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia

81

4

Menstruatiecyclus

De menstruatiecyclus wordt opgedeeld in vier fasen.

Ga via de website van Sensoa (allesoverseks.be) op zoek naar de antwoorden op de onderstaande vragen.

Waarom spreekt men van een cyclus?

st r

u ie at

a

Me n

Vul de tabel over de menstruatiecyclus aan.

De menstruatiecyclus duurt gemiddeld 28 dagen.

Begin bij de menstruatie als eerste fase.

fase 1

duur

Begint op dag 1 van de cyclus.

Het

2

brokkelt af.

Deze fase begint

.

De eicel rijpt in Het baarmoederslijmvlies wordt

.

.

Die grijpt plaats op

.

Het gebeurt in

.

N

of ovulatie

klaarmaken voor eventuele innesteling Het baarmoederslijmvlies wordt dikker (zie figuur 3.3).

Het baarmoederslijmvlies blijft intact na de eisprong.

Het baarmoederslijmvlies komt terug los op

VA

4

Fig. 3.2

omschrijving

3

en ag ed r a b Vrucht

IN

b

. Daarna begint de

rijping van de eicel en de follikel

ovulatie

kleur

dagen

dagen Opgelet: fase 2 overlapt deels fase 1.

dagen

.

geel lichaam

eicel

baarmoederslijmvlies wordt afgebroken

©

baarmoederslijmvlies krijgt meer bloedvaten

1

2

3

4

5

baarmoederslijmvlies wordt afgebroken

baarmoederslijmvlies wordt dikker

6

7

8

9

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 eicel

1

2

3

4

dagen

eicel

bloedvaten sluiten Fig. 3.3

82

Voortplanting bij mens en dier

c

Een cyclus bedraagt meestal 28 dagen. Ook 25 tot 35 dagen is perfect normaal. Pas als er echt geen regelmaat in zit, kun je het best je dokter raadplegen.

Wat kunnen de oorzaken zijn van een onregelmatige cyclus?

d

Waarom kunnen meisjes buikpijn hebben tijdens de menstruatie?

e

Hoelang kunnen zaadcellen overleven?

f

Hoelang kan een eicel overleven?

g

Welke dagen zijn meisjes het meest vruchtbaar (zie figuur 3.2)?

Sommige meisjes en vrouwen voelen aan dat ze ongesteld gaan worden. a

Hoe heet dit verschijnsel?

b

N

5

IN

Fig. 3.4

Geef een vijftal symptomen die hierbij optreden.

VA

Tip

Ovulatie: 15 dagen terugtellen vanaf de eerste dag van de menstruatie.

Vruchtbare dagen: vijf dagen voor en één dag na de ovulatie.

Berekenen van de volgende menstruatie: rekening houden met de lengte van de cyclus.

6

Figuur 3.5 toont hoe de ovulatie gebeurt. a

Op welke manier wordt de eicel in de eierstok beschermd?

follikel

follikel follikel

©

b

Wat is dat en waarom is het nuttig?

geel lichaam

ovulatie

c

Wat gebeurt er met de follikel na de eisprong?

Fig. 3.5

3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia

83

7

De vruchtbaarheid bij een vrouw eindigt met de menopauze. Bij de meeste vrouwen begint die op de leeftijd van 45 tot 55 jaar.

Wat is de menopauze?

Interessant om weten

Fig. 3.6

VA

N

IN

Er bestaan verschillende manieren om menstruatiebloed zo hygiënisch mogelijk op te vangen.

Je kunt bijvoorbeeld maandverband of tampons gebruiken.

Steeds meer wordt ook een menstruatiecup gebruikt. Dat is een klein bekertje uit kunststof, dat tijdens de menstruatie in de vagina geplaatst wordt om het bloed op te vangen. Een goed gebruik is uiteraard heel belangrijk.

Bij een zaadlozing komen er heel veel zaadcellen vrij. Wanneer een zaadcel en een eicel met elkaar versmelten, spreek je van bevruchting. Deze bevruchting moet plaatsvinden in de eileider.

Een vruchtbaar meisje heeft een menstruatiecyclus van gemiddeld 28 dagen. Deze 28 dagen kunnen in vier fasen worden opgedeeld.

De menstruatiecyclus begint steeds met de menstruatie. Tijdens deze fase komt het baarmoederslijmvlies los en komt er bloed via de vagina naar buiten. Deze fase duurt gemiddeld 5 dagen.

©

Meteen na de menstruatie maakt het lichaam zich terug klaar voor een eventuele bevruchting. In de eierstok zit een eicel in een omhulsel, de follikel. De follikel barst open en laat de eicel vrij. Dat proces is de ovulatie of eisprong.

Na de ovulatie groeit het baarmoederslijmvlies verder aan om eventueel een bevruchte eicel op te vangen.

Is er geen bevruchting, dan wordt het slijmvlies opnieuw afgestoten en herbegint de hele cyclus.

Test jezelf: oefeningen 6 en 7

3.1 KAN EEN MEISJE ZWANGER WORDEN NOG VOOR DE EERSTE MENSTRUATIE? Zelfs wanneer een meisje nog nooit ongesteld is geweest, kan ze toch al vruchtbaar zijn. Je weet namelijk nooit met zekerheid of het meisje enkele weken later niet voor het eerst haar menstruatie zal doormaken. Een meisje kan dus zwanger worden voor de allereerste menstruatie.

84

Voortplanting bij mens en dier

3.2 WANNEER kunnen twee cellen ZICH tot een volledige baby ontwikkelen?

1

Je weet al dat een grote hoeveelheid zaadcellen opzwemt naar een eicel. Er is echter maar één zaadcel die ‘wint’ en de eicel bevrucht.

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de bevruchting.

Vul de ontbrekende stappen in de onderstaande opeenvolging aan.

IN

V.

De eicel wordt met behulp van trilharen door de eileider richting baarmoeder bewogen.

VI.

Eén zaadcel kan de eicel bevruchten; de kop van de zaadcel dringt binnen in de eicel

VII.

De rand van de eicel verhardt zodat de eicel ontoegankelijk is voor andere zaadcellen.

VIII.

, dat noem je de

De bevruchte eicel reist verder in de richting van de

.

X.

De bevruchte eicel nestelt zich in het baarmoederslijmvlies en begint zich te delen.

XI.

De eicel wordt een zakje (de vruchtzak) met daarin een

XII.

Als het embryo groeit wordt het een

VA

N

IX.

Fig. 3.7

.

.

, je ziet het hart heel duidelijk kloppen.

Fig. 3.8

©

2 De embryonale ontwikkeling van een eicel naar een foetus gebeurt ook stapsgewijs.

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de ontwikkeling van een ongeboren foetus. a

Wat is het verschil tussen een embryo en een foetus?

Zoek de informatie op het internet.

Fig. 3.9

3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia

85

b

Waarom is er een grote hoeveelheid vruchtwater aanwezig?

c

Waarvoor dient de navelstreng?

IN

VA

Fig. 3.10

N

Groei van week tot week

Fig. 3.11

d

Fig. 3.12

Vanaf welke week in de zwangerschap is er echte gelijkenis met een mens?

©

e

Wanneer voelt een moeder haar kindje voor het eerst bewegen?

f

Vanaf wanneer is een foetus klaar om geboren te worden?

g

Hoelang duurt een volledige zwangerschap?

86

Fig. 3.13

Voortplanting bij mens en dier

3

De ongeboren foetus kan nog niet ademen zoals jij dat doet.

Bekijk de video via het onlinelesmateriaal. a

Waarom kan een embryo/foetus nog niet ademen?

b

Op welke manier krijgt de foetus de nodige zuurstof?

De gynaecoloog of huisarts volgt de zwangerschap op. De arts wordt bijgestaan door vroedvrouwen en/of doula’s. Dat zijn vrouwen of mannen die verpleegkundige taken en ondersteunende zorg voor de moeder en de baby voor hun rekening nemen.

IN

4

Fig. 3.14

Fig. 3.15

©

VA

N

Het is erg belangrijk om de zwangerschap zorgvuldig te laten opvolgen. Daarbij wordt regelmatig een echografie genomen. Er gebeuren ook nog tal van andere testen om de gezondheid van moeder en kind te controleren.

Ga via het onlinelesmateriaal naar de website van Kind en Gezin. Zoek daar informatie over de volgende onderwerpen en de antwoorden op de volgende vragen.

Fig. 3.16

a

Op welke manier kun je vaststellen of een vrouw zwanger is?

b

Welke onderzoeken worden er uitgevoerd tijdens de opvolging van de zwangerschap?

3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia

87

c

Waarvoor kan navelstrengbloed nog gebruikt worden?

d

Wat wordt er bedoeld met zwangerschapsdiabetes en welke risico's houdt dat in?

IN

Interessant om weten

Een tweeling ontstaat al heel snel na de bevruchting.

N

Je spreekt van een ééneiige tweeling wanneer er één eicel bevrucht is. Die eicel heeft zich dan gesplitst in twee embryo's.

In 80 % van de gevallen heeft elk embryo zijn eigen placenta en vruchtzak. In het andere geval wordt de placenta gedeeld. De kinderen hebben altijd hetzelfde geslacht en lijken uiteraard heel erg op elkaar.

Fig. 3.17

VA

Er kan ook sprake zijn van een twee-eiige tweeling. In dit geval zijn er twee eicellen tegelijk gerijpt en bevrucht. De kinderen lijken na de geboorte op elkaar zoals een gewone broer of zus en hebben niet automatisch hetzelfde geslacht.

Zodra een zaadlozing gebeurd is, zwemmen de zaadcellen tot in de eileider. Daarin kan één zaadcel een eicel bevruchten.

De kop van de zaadcel dringt in de eicel en de staart van de zaadcel breekt af. De eicel wordt meteen ondoordringbaar voor andere zaadcellen. De versmelting van eicel en zaadcel is de bevruchting.

Meteen na de bevruchting begint de bevruchte eicel zich te delen. Ze daalt verder af naar de baarmoeder, waar ze zich innestelt in het baarmoederslijmvlies. Daar groeit de bevruchte eicel uit tot een embryo en later tot een foetus.

©

Het embryo krijgt voedsel en zuurstof via de navelstreng aangeleverd. Dit orgaan is verbonden met de placenta of de moederkoek.

De opvolging van de zwangerschap gebeurt door een gespecialiseerd team van dokters en vroedvrouwen. De zwangere vrouw gaat regelmatig op controle om zowel zichzelf als de foetus goed te laten opvolgen.

Test jezelf: oefening 8

3.2 WANNEER KUNNEN TWEE CELLEN ZICH TOT EEN VOLLEDIGE BABY ONTWIKKELEN? Na de bevruchting van een eicel door een zaadcel begint de eicel zich te delen. Daardoor ontstaat een embryo dat zich volledig ontwikkelt tot een baby.

88

Voortplanting bij mens en dier

3.3 HOE WEET EEN VROUW DAT DE GEBOORTE NABIJ IS? 1

Een normale zwangerschap duurt ongeveer 9 maanden. Daarna bevalt de moeder.

Bestudeer via het onlinelesmateriaal de ontdekplaat over de geboorte.

Vul tijdens je ontdekkingstocht de opdrachten aan. a

Voor de echte bevalling of geboorte moet de foetus indalen. Wat wordt hiermee bedoeld?

IN

Er zijn drie fasen bij een geboorte. Welke zijn dat?

c

Noteer de fasen in de tabel hieronder op de correcte plaats en vink de correcte kenmerken van de fasen aan.

Fase breken van de vruchtvliezen weeën openen van de baarmoederhals persweeën om de baby naar buiten te duwen doorknippen van de navelstreng naweeën om placenta, navelstreng en vruchtvliezen uit te stoten

VA

Fig. 3.18

Fase breken van de vruchtvliezen weeën openen van de baarmoederhals persweeën om de baby naar buiten te duwen doorknippen van de navelstreng naweeën om placenta, navelstreng en vruchtvliezen uit te stoten

N

b

©

Fig. 3.19

Fig. 3.20

Fase breken van de vruchtvliezen weeën openen van de baarmoederhals persweeën om de baby naar buiten te duwen doorknippen van de navelstreng naweeën om placenta, navelstreng en vruchtvliezen uit te stoten

3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia

89

d

Wat zijn weeën?

e

Waarom wordt de nageboorte grondig gecontroleerd?

f

Na de geboorte komt de melkproductie in de borsten op gang. Hoe noem je die vorm van voeding?

IN

Een normale zwangerschap duurt ongeveer negen maanden. Daarna kan de baby geboren worden.

De bevalling zelf kan opgedeeld worden in drie fasen. − Tijdens de ontsluitingsfase wordt de baarmoederhals opengeduwd door de weeën.

De vruchtvliezen breken daarbij. − De tweede fase is de uitdrijvingsfase. De moeder duwt de foetus naar buiten tijdens de persweeën.

De navelstreng wordt doorgeknipt en de baby moet zelfstandig ademen. − Korte tijd daarna wordt de nageboorte (placenta, navelstreng en vruchtvliezen) naar buiten gedreven.

N

Test jezelf: oefeningen 9 en 10

3.3 HOE WEET EEN VROUW DAT DE GEBOORTE NABIJ IS?

©

VA

De vrouw voelt de eerste weeën. Daarna is het nog een lange weg voordat de baby geboren is.

90

Voortplanting bij mens en dier

4 VRUCHTBAARHEID EN ANTICONCEPTIE 4.1 HOE KUN JE JEZELF BESCHERMEN TEGEN EEN ZWANGERSCHAP OF EEN SOA? 1

Zodra je overweegt om seks te hebben, is het belangrijk dat je goed geïnformeerd bent over voorbehoedsmiddelen of anticonceptiemiddelen. a

Wat zijn voorbehoedsmiddelen?

b

c

IN

Een aantal conceptiemiddelen beschermen ook tegen ziektes die via seksueel contact verspreid worden, de zogenaamde soa’s.

Wat betekent die afkorting?

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over voorbehoedsmiddelen. c1 Welke voorbehoedsmiddelen komen aan bod?

c2 Welke keuze is uiteindelijk de beste?

2

N

Bij het onlinelesmateriaal vind je een ontdekplaat over anticonceptiemiddelen.

Welke zijn de twee grote soorten voorbehoedsmiddelen?

VA

a

Plaats de correcte naam van het voorbehoedsmiddel op de juiste plaats in de tabel.

©

b

Fig. 4.1

Fig. 4.2

Fig. 4.3

Fig. 4.4

Fig. 4.5

Fig. 4.6

Fig. 4.7

4 Vruchtbaarheid en anticonceptie

91

c

Wat betekent sterilisatie?

d

Hoe gebeurt dat bij de man en bij de vrouw?

e

De afbeelding hiernaast toont de barrièremethode. Wat wordt hiermee bedoeld en welke voorbehoedsmiddelen behoren daartoe?

3

IN

Fig. 4.8

Sommige voorbehoedsmiddelen beschermen ook tegen soa’s. Ga via de website van Sensoa op zoek naar twee voorbeelden van een soa en vul de tabel in. soa 1:

Hoe kan de soa opgespoord worden?

VA

Hoe verloopt de behandeling?

N

Welke zijn de symptomen?

soa 2:

Hoe kan de soa voorkomen worden?

Het is belangrijk om een goede keuze te maken voor een voorbehoedsmiddel of anticonceptiemiddel.

©

Er zijn twee grote groepen van anticonceptiemiddelen: de hormonale en de niet-hormonale methoden. − De hormonale anticonceptiemiddelen scheiden in het lichaam van de vrouw een dosis hormonen af zodat er geen eicel kan rijpen of bevruchting kan plaatsvinden. De pil, de prikpil, het hormoonstaafje en de hormoonpleister zijn enkele voorbeelden. − De niet-hormonale methodes zorgen ervoor dat er geen bevruchting kan plaatsgrijpen. Dat kan op een natuurlijke (vaak onveilige) manier, zoals door periodieke onthouding en coitus interruptus.

De barrièremethodes zorgen ervoor dat zaadcellen een eicel niet kunnen bereiken.

Voorbeelden hiervan zijn het vrouwen- en mannencondoom en het pessarium.

De meest definitieve barrièremethode is sterilisatie.

Het condoom (zowel voor mannen als vrouwen) is het enige anticonceptiemiddel dat naast bescherming tegen bevruchting ook bescherming biedt tegen soa's. Dat zijn seksueel overdraagbare aandoeningen die doorgegeven worden via seksueel contact.

Test jezelf: oefeningen 11 en 12

92

Voortplanting bij mens en dier

4.1 HOE KUN JE JEZELF BESCHERMEN TEGEN EEN ZWANGERSCHAP OF EEN SOA? Enkel met een condoom kun je jezelf beschermen tegen een zwangerschap én een seksueel overdraagbare aandoening. Andere anticonceptiemiddelen beschermen je enkel tegen een zwangerschap, wel met een verschillende betrouwbaarheid.

4.2 HOE VERKLAAR JE DAT JE SOMS MEER OP JE OUDERS LIJKT DAN JE DENKT? 1

Broers en zussen, ouders en kinderen lijken vaak opvallend op elkaar.

IN

Beschrijf enkele gelijkenissen op de onderstaande foto’s.

Fig. 4.10

Fig. 4.11

N

Fig. 4.9

Kinderen lijken op hun ouders. Dat komt omdat ze bepaalde uiterlijke kenmerken erven van hun ouders. Erfelijke informatie zit namelijk opgeslagen in de celkern van de eicel en de zaadcel.

VA

2

a

Hoe heten de ‘onderdelen’ van de celkern waarop de erfelijke informatie terug te vinden is?

b

Hoeveel komen er voor bij de mens?

Interessant om weten

©

Chromosomen zijn opgebouwd uit DNA; genen zijn stukken chromosomen die eigenschappen bepalen.

Chromosomen en genen worden doorgegeven op het moment dat een eicel met een zaadcel versmelt.

De helft van de chromosomen is afkomstig van de vrouw en de andere helft van de man.

Het is dus helemaal normaal dat een kind zowel op zijn vader als op zijn moeder lijkt.

cel gen chromosoom celkern DNA Fig. 4.12

4 Vruchtbaarheid en anticonceptie

93

3

Er zijn nog heel wat andere zaken die je kunt erven van je biologische ouders.

Zoek op het internet een vijftal voorbeelden.

4

Ook ziektes kunnen erfelijk zijn. a

Zoek op internet hoe dat kan.

IN

b

Kunnen erfelijke ziektes ook op een andere manier ontstaan?

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over Down the road. a

N

5

Welke erfelijke aandoening wordt hier besproken?

b

Wat is er speciaal aan het erfelijk materiaal?

VA

c

Geef een viertal typische kenmerken van deze aandoening.

©

In elke menselijke cel bevindt zich een celkern met daarin chromosomen, opgebouwd uit DNA. Op elk chromosoom bevindt zich een aaneenschakeling van genen.

Het DNA is voor een groot deel verantwoordelijk voor hoe je eruitziet en op welke manier je lijkt op je biologische moeder en vader. Dat zijn erfelijke eigenschappen.

Test jezelf: oefening 13

4.2 HOE VERKLAAR JE DAT JE SOMS MEER OP JE OUDERS LIJKT DAN JE DENKT? Het is geen toeval dat je op je ouders of op andere leden van je familie lijkt. Het zit als het ware opgeslagen in jouw eigen genetische lichaamscode.

94

Voortplanting bij mens en dier

Fig. 4.13

5 SEKSUALITEIT IN HET DIERENRIJK HOE PLANTEN DIEREN ZICH VOORT? 1

De mens is een voorbeeld van een zoogdier. a

Welke kenmerken heeft een zoogdier? Vul de tabel aan met informatie die je vindt op het internet. kenmerk

hoe is het bij zoogdieren?

ademhaling

lichaamstemperatuur

lichaamsbedekking

IN

aanwezigheid van een skelet

(behalve de zeezoogdieren zoals walvissen en dolfijnen) b

Bijna alle zoogdieren doen aan geslachtelijke voortplanting.

Wat betekent dat?

c

N

De betekenis van het begrip zoogdier houdt ook nog iets anders in.

Wat is dat?

VA

Fig. 5.1

2

Zoogdieren zijn niet de enige klasse van dieren die op aarde voorkomen.

Het dierenrijk wordt onderverdeeld in vijf klassen, elk met hun typische eigenschappen en kenmerken.

Bij welke klasse kun je de volgende dieren rangschikken? koekoek – vleermuis – pinguïn – walvis – olifant – groene kikker – koolmees – vroedmeesterpad – levendbarende hagedis – salamander – adder – schildpad – hondshaai – rog – fazant – stekelbaars – forel – egel – vogelbekdier – kangoeroe – koala – krokodil – zalm – zeepaardje −

zoogdieren

©

−

vogels

−

reptielen

−

amfibieën

−

vissen

5 Seksualiteit in het dierenrijk

95

Hoe gebeurt de voortplanting bij de verschillende klassen?

IN

3

Fig. 5.2

Fig. 5.3

Kies één van de vijf klassen uit het dierenrijk. Zoek de nodige informatie om op de vragen te antwoorden.

Hier en daar staat er extra informatie in een ‘Tip’ genoteerd.

Combineer al die informatie in een mindmap.

Voor welke klasse heb je gekozen?

Noteer nog vijf andere organismen die tot die klasse behoren.

Leeft het grootste deel op het land of in het water? Welke zijn de uitzonderingen?

Doet de klasse aan inwendige of uitwendige bevruchting?

Tip

N

a b c d

VA

Je spreekt van uitwendige bevruchting als het wijfje eieren afzet en het mannetje daarover zijn zaadcellen uitstort. Zaadcellen en eicellen versmelten buiten het lichaam van het wijfje.

Je spreekt van inwendige bevruchting als tijdens de paring zaadcellen in het lichaam van het wijfje worden gebracht. e

Ontwikkelen de jongen zich inwendig of uitwendig? Zijn er uitzonderingen?

Tip

©

De jongen van dieren met een uitwendige bevruchting ontwikkelen zich uitwendig. Dat is buiten het moederlichaam.

Bij dieren met een inwendige bevruchting kunnen de jongen zich in het lichaam van de moeder ontwikkelen. Dat is inwendige ontwikkeling.

De eicellen kunnen na de bevruchting ook het lichaam van de moeder verlaten en zich buiten het lichaam van de moeder ontwikkelen. Dat is uitwendige ontwikkeling.

f

Wordt er aan broedzorg gedaan? Zijn er uitzonderingen?

Tip

Met ‘broedzorg’ bedoelen we dat een van de ouders of allebei de ouders na de geboorte de zorg voor het jong op zich nemen.

96

Voortplanting bij mens en dier

We vatten de informatie uit de afzonderlijke mindmappen samen in een overzichtelijke tabel. klasse land/water

inwendige of uitwendige ontwikkeling

eieren of levendbarend

vissen

vogels

reptielen

zoogdieren

water land

water land

water land

water land

water land

uitwendig inwendig

uitwendig inwendig

uitwendig inwendig

©

broedzorg

uitwendig inwendig

uitwendig inwendig

uitwendig inwendig

uitwendig inwendig

VA

uitwendig inwendig

uitwendig inwendig

uitwendig inwendig

IN

inwendige of uitwendige bevruchting

amfibieën

N

4

5 Seksualiteit in het dierenrijk

97

Sommige dieren beschikken over speciale gedragingen om de aandacht van een mogelijke partner te trekken.

a

N

IN

5

Fig. 5.4

Wat doet bijvoorbeeld de pauw?

VA

b

Hoe verleidt een dolfijn een mogelijke partner?

c

Ook varkens hebben een typische strategie. Welke is die?

Wil je graag nog meer te weten komen over de voortplanting in het dierenrijk?

Bij het onlinelesmateriaal vind je nog meer boeiend materiaal.

©

6

De mens behoort tot de klasse van de zoogdieren.

Andere klassen zijn: de reptielen, de vogels, de vissen en de amfibieën.

Er zijn dus vijf klassen in het dierenrijk. Elke klasse heeft zijn eigen kenmerken en eigenschappen en zijn eigen manier van voortplanting.

HOE PLANTEN DIEREN ZICH VOORT? Op het vlak van voortplanting bestaan er grote verschillen tussen dieren. Het gaat er in ieder geval niet overal op dezelfde manier aan toe.

98

Voortplanting bij mens en dier

! a h A ! a h A

Schema

MENS

primaire en secundaire geslachtskenmerken

primaire geslachtskenmerken zijn aanwezig van bij de geboorte secundaire geslachtskenmerken komen tot uiting tijdens de puberteit

IN

VOORTPLANTING

veranderingen zijn zowel lichamelijk als emotioneel

voortplantingsorganen/voortplantingscellen

kan alleen wanneer er een eicel klaarzit menstruatiecyclus

menstruatie rijping eicel eisprong/ovulatie klaarmaken voor eventuele innesteling

VA

4 fasen

inwendig

zaadcel

N

bevruchting = versmelten zaadcel + eicel

bij de man uitwendig

zwangerschap

embryo n foetus: navelstreng + placenta grote rol

bevalling

©

3 fasen

ontsluiting uitdrijving nageboorte

bescherming tegen zwangerschap en soa's door anticonceptie

balzak penis

teelbal bijbal zaadleider zaadblaasje prostaatklier eikel met voorhuid urinebuis

bij de vrouw uitwendig

inwendig

eicel

vagina/schede schaamlippen clitoris eierstok eileidertrechter baarmoeder

cellen geven erfelijke informatie via DNA

hormonaal: bijvoorbeeld pil; ring; prikpil niet-hormonaal: bijvoorbeeld condoom

DIER

5 klassen

reptielen vogels vissen amfibieën zoogdieren (mens is zoogdier)

elke klasse heeft zijn eigen kenmerken

AHA!

99

Checklist helemaal begrepen

Wat ken/kan ik?

hier kan ik nog groeien

pg.

73, 74

Ik kan veranderingen linken aan het juiste geslacht.

74

Ik kan de verschillen tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken verwoorden.

74

Ik kan de sociale en emotionele veranderingen tijdens de puberteit beschrijven.

75

Ik kan de primaire geslachtskenmerken voor jongens en meisjes opsommen.

76, 78

Ik kan de organen van het mannelijk voortplantingsstelsel aanduiden en benoemen.

76

Ik kan bij de verschillende organen de juiste functie omschrijven.

77, 79

Ik kan de organen van het vrouwelijk voortplantingsstelsel aanduiden en benoemen.

78

Ik kan de menstruatiecyclus en zijn fasen herkennen en benoemen.

81, 83

Ik kan een zaadcel tekenen.

81

Ik kan de begrippen menstruatie en zaadlozing uitleggen.

81, 85

Ik kan het begrip eisprong of ovulatie uitleggen.

83

Ik kan het verschil tussen een embryo en een foetus verklaren.

85

Ik kan het verloop van de voortplanting bij de mens uitleggen.

85

Ik kan het nut van de navelstreng en het vruchtwater verklaren.

86

Ik kan de fasen van de geboorte herkennen en beschrijven.

89

Ik kan de begrippen: indaling, abortus, miskraam en keizersnede omschrijven.

89, 90

Ik kan manieren herkennen om aan anticonceptie te doen.

91, 92

Ik kan anticonceptiemiddelen in eigen woorden omschrijven.

91

Ik kan verwoorden dat het condoom het beste beschermmiddel is tegen de verspreiding van soa’s.

91, 92

Ik kan het letterwoord ‘soa’ voluit schrijven.

91

Ik kan voorbeelden van soa’s opsommen.

92

Ik kan voorbeelden geven van erfelijke kenmerken.

93, 94

Ik kan de rol van DNA in het lichaam omschrijven.

93

Ik kan voorbeelden geven bij de verschillende dierklassen.

95

Ik kan verschillende manieren van voortplanting bij dieren bespreken.

96-98

Ik kan statistische gegevens en diagrammen interpreteren.

101, 105

©

VA

N

IN

Ik kan de lichamelijke veranderingen tijdens de puberteit beschrijven.

Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.

100

Voortplanting bij mens en dier

TEST JEZELF 1

Zijn de onderstaande kenmerken voorbeelden van primaire of secundaire kenmerken? Plaats een kruisje op de juiste plaats in de tabel. Kruis ook aan of het kenmerk geldt voor een jongen of voor een meisje. primair geslachtskenmerk

kenmerk

secundair geslachtskenmerk

jongen

meisje

Er verschijnt lichaamsbeharing.

Puistjes Penis en balzak zijn zichtbaar.

Menstruatie

IN

Je krijgt een zwaardere stem.

De kleding die mama koopt, wil je niet meer dragen.

Je krijgt een uitgesproken eigen mening.

N

Geef nog drie andere voorbeelden van kenmerken die duidelijk te maken hebben met de puberteit.

Zijn de uitspraken over de volgende grafieken juist of fout? Verbeter als ze fout zijn. %

VA

2

100

100

80

80

60

60

40

40

20

20

0

6

7

8

9 10 11 12 13 14 15 16 17

©

borstontwikkeling begin schaamhaarontwikkeling eerste menstruatie

leeftijd in jaren

0

%

6

7

8

9 10 11 12 13 14 15 16 17 leeftijd in jaren

begin schaamhaarontwikkeling eerste zaadlozing

uitspraak

juist

fout

correctie

Meer dan de helft van de dertienjarige meisjes is al ongesteld.

De eerste zaadlozing treedt bij meer dan de helft van de jongens op op de leeftijd van veertien jaar.

Enkel meisjes krijgen schaamhaar.

Jongens komen vlugger in de puberteit dan meisjes.

Op 11 jaar hebben alle meisjes borstontwikkeling.

Test jezelf

101

3

Lokaliseer de volgende organen op de figuur hieronder: urineblaas – teelbal – urinebuis – zaadleider – prostaatklier

IN

N

Kleur op de figuur van het vrouwelijk voortplantingsstelsel: − de baarmoeder in het geel − de baarmoederhals in het groen − de vagina in het oranje − de linker eierstok in het rood − de rechter eileidertrechter in het blauw

VA

4

5

Waar of niet waar? Verbeter indien nodig.

De penis is een spier, hierdoor kan hij in erectie komen.

©

−

−

Besnijdenis kan zowel bij jongens als meisjes gebeuren.

−

De zaadcellen worden geproduceerd in de bijbal.

−

Sperma en urine verlaten allebei het lichaam via de urineleider.

102

Voortplanting bij mens en dier

Een meisje heeft haar menstruatie op zondag 18 november. Ze heeft een regelmatige cyclus van 30 dagen.

Bekijk de kalender.

di

wo

do

vr

za

zo

ma

di

wo

do

vr

za

zo

44

29

30

31

1

2

3

4

48

26

27

28

29

30

1

2

45

5

6

7

8

9

10

11

49

3

4

5

6

7

8

9

46

12

13

14

15

16

17

18

50

10

11

12

13

14

15

16

47

19

20

21

22

23

24

25

48

26

27

28

29

30

Kleur de menstruatieperiodes in het rood.

Kleur de ovulatieperiodes in het geel.

Kleur de vruchtbare periodes in het groen.

51

17

18

19

20

21

22

23

52

24

25

26

27

28

29

30

1

31

Dit schema stelt een menstruatiecyclus voor, gevolgd door een bevruchting. Plaats de letters op de juiste plaats in het schema. Kies uit: A embryo in de baarmoeder B menstruatie C embryo in de eileider D eicel rijpt E ovulatie

VA

N

7

ma

DECEMBER

IN

− − −

NOVEMBER

WEEK

WEEK

6

Op welke dagen kan de bevruchting gebeurd zijn?

Op welke dagen kan geslachtsgemeenschap tot bevruchting geleid hebben?

Noteer de naam bij de pijltjes op de afbeelding.

Zie je een embryo of een foetus? Waarom?

©

8

Test jezelf

103

9

Welke fase van de bevalling herken je in de volgende afbeeldingen? Leg ook telkens uit wat er gebeurt.

1

2

5

6

3

4

IN

7

8

N

VA

10 Rangschik de gebeurtenissen chronologisch.

gebeurtenis

De vliezen scheuren, het water breekt.

De vrouw krijgt naweeën.

De baby ademt voor het eerst met zijn longen.

Persweeën

Het hoofdje komt naar buiten.

©

De eerste weeën beginnen.

De navelstreng wordt doorgeknipt.

De foetus daalt in.

De voetjes van de foetus komen naar buiten.

De nageboorte komt naar buiten.

In de borstklieren wordt melk geproduceerd.

104

Voortplanting bij mens en dier

chronologische volgorde

11 Bestudeer het onderstaande cirkeldiagram over de besmetting met hiv in 2023.

Wie kreeg een hiv-diagnose in 2023?

49 % heteroseksuele vrouwen en mannen 45 % mannen die seks hebben met mannen

IN

3 % intraveneus druggebruik 2 % transgender personen

1 % voor, tijdens of na de geboorte

a

In 2023 werden in België 665 nieuwe diagnoses vastgesteld. Welke groep werd daarbij het meest getroffen? Om hoeveel personen ging het?

In 2022 kregen 13% minder mensen hiv. Hoeveel mensen kregen toen de ziekte?

VA

b

N

Bron: Sciensano, België

c

Hiv is een voorbeeld van een soa. Waarvoor staat de afkorting 'soa'?

d

Welk voorbehoedsmiddel biedt hiertegen bescherming?

©

Test jezelf

105

12 Zoek alle verborgen woorden in verband met anticonceptie en soa’s in de onderstaande woordzoeker.

J

M

K

W

C

M

F

U

B

B

O

Q

X

R

W

Y

E

A

V

U

B

G

X

R

I

O

N

R

I

W

D

T

U

B

S

I

L

I

T

V

P

E

V

H

E

B

S

E

J

W

H

J

I

D

K

R

E

N

N

T

F

O

Z

Y

N

O

C

R

N

P

T

Y

K

A

O

D

P

S

I

R

I

B

O

M

O

E

W

J

I

M

L

S

R

G

L

I

Q

M

U

X

O

E

N

Z

T

Y

T

A

E

S

R

C

R

E

P

O

L

C

D

C

D

G

V

G

A

L

R

E

O

A

N

L

I

N

M

V

P

I

O

N

X

P

P

H

E

P

N

S

T

P

L

A

A

D

I

G

O

V

R

L

E

C

I

F

O

O

F

N

G

A

A

H

L

K

M

I

N

G

H

A

R

F

G

T

I

O

D

L

H

H

E

B

K

K

S

D

X

C

R

N

R

S

V

O

K

P

C

W

D

P

Q

M

W

P

O

T

A

U

J

D

Q

M

I

R

S

D

I

I

A

P

M

D

E

D

B

P

O

I

J

R

S

K

N

L

T

J

O

R

M

R

C

G

J

B

U

A

D

O

Y

C

S

H

L

B

S

W

H

X

F

B

D

L

C

W

A

M

B

P

T

Q

T

S

T

E

N G

H

F

E

T

O

D

K

B

G

N

G

V

S

C

H

U

R

F

T

Y

E

D

M

M

Q

R

I

L

I

S

A

T

I

E

N

Y

J

I

gonorroe hepatitis hormonaal hormoonpleister

noodpil pessarium pil prikpil

VA

aids barrière chlamydia condoom

IN

I

schaamluizen schurft sterilisatie

13 Waar of niet waar? Verbeter indien niet waar. a

Jongens lijken altijd op hun vader omdat ze meer erfelijk materiaal krijgen via de zaadcel dan via de eicel.

Bij de geslachtsgemeenschap brengt de man zijn zaadcellen in het lichaam van de vrouw.

Hierdoor erft de vrouw eigenschappen van de man.

©

b

c

Je bloedgroep en je oogkleur zijn erfelijk bepaald.

d

Je kunt op je opa lijken omdat via de eicel van je moeder ook materiaal van je grootvader wordt doorgegeven.

e

Je kunt alleen maar ziek worden doordat het in je genen zit.

106

Voortplanting bij mens en dier

©

VA

N

IN

Aanpassing van organismen aan de omgeving

1 MICRO-ORGANISMEN 2 EEN ORGANISME VOELT ZICH GOED IN ZIJN VEL 3 IEDERE BIOTOOP HEEFT ZIJN EIGEN ORGANISMEN

IN

1

2

©

VA

N

3

Wat wil ik te weten komen over dit thema?

Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.

108

Aanpassing van organismen aan de omgeving

1 MICRO-ORGANISMEN Zijn alle micro-organismen gevaarlijk voor de mens?

1

Je leerde dat een organisme uit verschillende organisatieniveaus kan bestaan. Er bestaan echter ook organismen die slechts uit één cel bestaan. Met een microscoop onderzoek je slootwater waarin gedurende enkele weken hooi geweekt werd.

1

Onderzoeksvraag

IN

Onderzoek 1

2 Hypothese

N

3 Benodigdheden geprepareerd slootwater voorwerpglas en dekglaasje druppelteller (pipet) absorberend papier (keukenpapier) microscoop

RISICOANALYSE

VA

4 Werkwijze 1 Breng met een druppelteller (pipet) een druppel slootwater op het voorwerpglas.

2 Dek af met het dekglaasje en zuig het overtollige water op met het keukenpapier.

3 Bekijk het preparaat onder de microscoop (let op voor overbelichting).

Start daarbij met de kleinste vergroting en vergroot indien nodig.

4 Omcirkel de namen van de eencelligen die je herkent in de tabel met de waarnemingen.

5 Duid aan hoe snel ze bewegen.

6 Vink tenslotte aan hoe ze voortbewegen.

©

5 Waarneming

Fig. 1.1 klokdiertje

Fig. 1.2 trompetdiertje

Fig. 1.3 zwaandiertje

Fig. 1.4 amoebe

snel eerder traag traag

snel eerder traag traag

snel eerder traag traag

snel eerder traag traag

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

1 Micro-organismen

109

Fig. 1.7 tondiertje

Fig. 1.8 oogdiertje

snel eerder traag traag

snel eerder traag traag

snel eerder traag traag

snel eerder traag traag

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

Fig. 1.9 zonnediertje

Fig. 1.10 pantoffeldiertje

snel eerder traag traag

snel eerder traag traag

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

IN

Fig. 1.6 nierdiertje

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

VA

N

Fig. 1.5 mosseldiertje

6 Besluit

©

In het slootwater zijn de volgende eencelligen waarneembaar: klokdiertje trompetdiertje zwaandiertje amoebe mosseldiertje nierdiertje tondiertje oogdiertje zonnediertje pantoffeldiertje

7 Reflectie Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

110

Aanpassing van organismen aan de omgeving

één zweephaar trilhaartjes vormverandering

2

Micro-organismen zitten overal!

Vaak bevinden er zich sporen van micro-organismen (bijvoorbeeld schimmels) in de lucht.

Als de omstandigheden gunstig zijn, vermenigvuldigen die zich heel snel.

Voedingsmiddelen komen in contact met lucht. In onderzoek 2 ga je op zoek naar wat je kunt doen om voedselbederf te voorkomen.

Onderzoek 2

IN

1 Onderzoeksvraag

Stel een goede onderzoeksvraag op met de volgende begrippen: invloed – afgesloten omgeving – micro-organismen – groei RISICOANALYSE

2 Hypothese

N

3 Benodigdheden twee nieuwe diepvrieszakjes ongesneden brood mes ontsmettingsalcohol elastiekjes

Fig. 1.11

VA

4 Werkwijze 1 Ontsmet het mes en de tafel met ontsmettingsalcohol.

2 Snij twee sneden brood af (van het midden van het brood).

3 Stop één snede brood meteen in een plastic zak en sluit hem af met een elastiekje.

4 Laat de andere snede brood gedurende het lesuur open aan de lucht liggen.

5 Stop de snede brood dan in het andere plastic zakje en sluit het af met een elastiekje.

6 Laat het brood gedurende een viertal dagen in een warme omgeving liggen.

5 Waarneming

a Wat zie je na een viertal dagen op het brood dat aan de lucht werd blootgesteld?

©

b Wat zie je op het brood dat meteen afgedekt werd?

6 Besluit Een afgesloten omgeving werkt de groei van organismen tegen / in de hand.

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b Zitten er micro-organismen in de lucht?

1 Micro-organismen

111

c Wat kun je doen om de ontwikkeling van micro-organismen te voorkomen?

d Zou je dit brood nog kunnen eten?

e Waarom moeten voedingsmiddelen in de koelkast ook afgedekt worden? f

IN

Waarom ontwikkelen micro-organismen trager in de koelkast?

3

N

Het is ook belangrijk dat voedingsmiddelen droog bewaard worden, want in een vochtige omgeving kunnen micro-organismen zich beter ontwikkelen.

Yoghurt is een kweekvijver van micro-organismen.

VA

Je hebt daarnet geleerd dat schimmels micro-organismen zijn. Ook bacteriën behoren tot die groep.

Meestal associeer je micro-organismen met ongezond voor de mens. Toch zijn er ook micro-organismen die niet schadelijk zijn voor de mens.

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over Yakult. a

Hoe wordt bijvoorbeeld yoghurt gemaakt?

b

Wat zit er in zo’n ferment?

c

Melkzuurbacteriën zijn micro-organismen die niet schadelijk zijn voor de mens.

Welke invloed heeft yoghurt op de darmflora?

©

Tip

Wil je zelf eens yoghurt maken?

Dat kan heel eenvoudig, zelfs zonder yoghurtmachine.

Op het internet vind je heel wat recepten.

112

Aanpassing van organismen aan de omgeving

4

Alcohol heeft een ontsmettende werking.

Als je een wonde oploopt, moet die in eerste instantie ontsmet worden. Daarvoor wordt vaak ontsmettingsalcohol gebruikt.

In het volgende onderzoek toon je aan dat alcohol ziekteverwekkers doodt.

Onderzoek 3 1 Onderzoeksvraag

Formuleer de onderzoeksvraag.

N

3 Benodigdheden voorwerpglaasje dekglaasje slootwater pipet ontsmettingsalcohol

RISICOANALYSE

IN

2 Hypothese

Fig. 1.12

VA

4 Werkwijze 1 Leg een druppel slootwater in het midden van het voorwerpglaasje.

2 Voeg een druppel alcohol toe en dek af met het dekglaasje.

3 Wacht een tweetal minuten.

4 Leg het preparaat onder de microscoop en bestudeer het slootwater met de grootste vergroting.

5 Waarneming Wat zie je onder de microscoop?

6 Besluit

a Wat is er gebeurd met de micro-organismen?

©

b Alcohol heeft een ontsmettende werking waardoor de micro-organismen beter ontwikkelen / gedood worden.

7 Reflectie a Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.

b Waarom wordt een wonde ontsmet met ontsmettingsalcohol?

1 Micro-organismen

113

Interessant om weten

IN

Schimmels kunnen ook bepaalde smaken creëren. Zo hebben schimmelkazen hun specifieke smaak te danken aan een penseelschimmel.

Op bedorven voedsel vind je steeds schimmels. In het geval van de schimmelkaas is dat gecontroleerd bederven. We noemen dat schimmelfermentatie.

Fig. 1.13

Micro-organismen zijn meestal eencellige organismen die je met de microscoop kunt waarnemen.

Onder andere schimmels en bacteriën behoren tot die groep.

N

De meeste micro-organismen zijn schadelijk voor de mens, maar er zijn ook soorten die een gunstige werking hebben.

Micro-organismen worden gedood door ontsmettingsalcohol.

VA

Test jezelf: oefeningen 1, 2 en 3

ZIJN ALLE MICRO-ORGANISMEN GEVAARLIJK VOOR DE MENS?

©

Nee, niet alle micro-organismen zijn gevaarlijk voor de mens.

114

Aanpassing van organismen aan de omgeving

2 EEN ORGANISME VOELT ZICH GOED IN ZIJN VEL 2.1 Waarom vervellen reptielen wel en vissen niet?

1

Gewervelde dieren hebben hun eigen specifieke kenmerken.

organisme

IN

Gewervelde dieren zijn aangepast om te leven in hun biotoop door bijvoorbeeld hun huidbedekking.

Die is trouwens kenmerkend voor de grote groepen (klassen) die in de gewervelden voorkomen.

Duid de huidbedekking en de klasse aan voor de voorbeelden die hieronder in de tabel staan. huidbedekking

klasse

schubben veren haren naakt

vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren

schubben veren haren naakt

vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren

VA

N

Fig 2.1 hagedis

Fig. 2.2 groene kikker

schubben veren haren naakt

vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren

schubben veren haren naakt

vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren

schubben veren haren naakt

vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren

©

Fig. 2.3 bruine beer

Fig. 2.4 regenboogforel

Fig. 2.5 fazanthaan

2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel

115

2

Het lijkt erop dat vissen en reptielen dezelfde huidbedekking hebben.

Vissen en reptielen zijn allebei bedekt met schubben, maar toch zijn er verschillen.

Vissen zijn aangepast om te leven in het water. Sommige vissen kunnen oud worden. Zo kan een karper tot 43 jaar oud worden. Op de onderstaande foto’s zie je een afbeelding van een jonge en van een oude karper.

Duid in de tabel aan wat van toepassing is.

IN

a

Fig. 2.6

Fig. 2.7

jong oud

jong oud

Als je de schubben (figuur 2.8) van een vis onder een microscoop bekijkt, dan zie je lijnen. Elk jaar komt er een lijn bij. Wat kun je hieruit besluiten?

Vink de juiste antwoorden aan.

VA

b

Vissen behouden hun schubben.

Er groeien steeds meer schubben.

De schubben groeien met de vis mee.

Vissen krijgen ieder jaar nieuwe schubben.

De schubben veranderen van kleur.

Er zijn steeds minder schubben met het ouder worden. c

Fig. 2.8

Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over reptielen.

Waarom vervellen reptielen?

©

grote schubben kleine schubben

N

grote schubben kleine schubben

Fig. 2.9

116

Aanpassing van organismen aan de omgeving

3

Het lichaam van een zeehond is aangepast aan een leven in koud water.

De gewone zeehond komt voor aan de noordelijke kusten van de Atlantische oceaan. Bij ons kun je hem spotten aan de IJzermonding. Jonge zeehonden worden met een witte vacht geboren. Bij volwassen dieren is de beharing veel dunner.

Waarom is dat?

IN

Fig. 2.10

Dieren communiceren ook met kleuren.

N

4

Fig. 2.11

De kleur van de huid of huidbedekking bij dieren kan soms ook dienen om bepaalde signalen uit te zenden. We tonen dat aan met een aantal voorbeelden. functie van de kleur

VA

organisme

camoufleren waarschuwen pronken

Fig. 2.12

©

De staart van een konijn is aan de onderzijde wit. Als hij huppelt, zie je die witte vlek op en neer gaan.

De rest van de beharing heeft een grijsbruine kleur.

Fig. 2.13

Bij de wilde eend heeft het mannetje (woerd) een opvallende kleur, maar het wijfje (moer) heeft een onopvallende bruine kleur.

camoufleren waarschuwen pronken

omschrijving van de functie

2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel

117

camoufleren waarschuwen pronken

Fig. 2.14

De huid van de vuursalamander bevat gele vlekken.

camoufleren waarschuwen pronken

IN

Fig. 2.15

Koraalvissen hebben opvallende kleuren. Ze leven tussen de felgekleurde zeeanemonen.

5

Kleuren van organismen kunnen misleidend zijn.

a

N

Sommige organismen passen mimicry of nabootsing toe. Bekijk de afbeelding.

De zweefvlieg op de foto lijkt erg goed op een ander dier. Op welk dier?

b

Waarom passen sommige dieren nabootsing toe?

VA

6

Fig. 2.16

Egels, stekelvarkens en zee-egels laten zich niet doen. a

Wat hebben egels, stekelvarkens en zee-egels gemeen als je naar de huidbedekking kijkt?

©

Fig. 2.17

b

118

Fig. 2.18

Fig. 2.19

Wat is de functie van deze aanpassing? Kruis het correcte antwoord aan.

Ze vallen de vijand aan.

Tussen de stekels bevindt zich een luchtlaag die de warmte vasthoudt.

Tussen de stekels bevinden zich receptoren die de vijand kunnen waarnemen.

Ze kunnen zich verdedigen tegen vijanden.

Aanpassing van organismen aan de omgeving

Interessant om weten

Fig. 2.20

IN

Dat dieren zich nog steeds aanpassen aan hun leefomgeving wordt duidelijk bij het volgende voorbeeld.

De grote modderkruiper is teruggekeerd naar het Demerbekken. Men heeft hem ontdekt in domein Herkenrode waar men inspanningen geleverd heeft om de Demervallei terug in zijn oorspronkelijke staat te herstellen.

De grote modderkruiper leeft graag in rivierbeddingen met heel veel modder.

De vis lijkt een beetje op een paling en is heel gevoelig voor luchtdrukverschillen.

Als er onweer in de lucht hangt, dan is de vis heel actief.

Daarom werd hij vroeger in aquaria gehouden om het weer te voorspellen.

Elke klasse van de gewervelden (zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en vissen) heeft een andere huidbedekking, aangepast aan de leefomgeving. De kleur van de huid kan ook dienst doen als schutkleur.

Kleuren kunnen ook een rol spelen bij communicatie, zoals waarschuwen voor gevaar en pronken tijdens een paringsritueel.

Sommige organismen passen mimicry of nabootsing toe.

N

Vissen en reptielen zijn bedekt met schubben. Bij vissen groeien de schubben mee met het lichaam, bij de reptielen niet zodat deze dieren dus moeten vervellen.

Test jezelf: oefeningen 4, 5, 6 en 7

VA

2.1 WAAROM VERVELLEN REPTIELEN WEL EN VISSEN NIET?

Reptielen vervellen omdat ze letterlijk uit hun huidbedekking groeien.

2.2 Zijn de dino’s echt uitgestorven?

De grote verschillen tussen de klassen van de gewervelden zijn het resultaat van evolutie. Fossielen geven informatie over het verleden.

©

Hieronder staan afbeeldingen van een fossiel dat Archaeopteryx of oervogel genoemd wordt.

Fig. 2.21

Fig. 2.22

2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel

119

a

Welke kenmerken geven aan dat vogels afstammen van dergelijke organismen?

b De oervogel zou ook hoornachtige schubben als huidbedekking gehad hebben. Welke klasse van

de gewervelde dieren heeft dat kenmerk ook?

zoogdieren

reptielen

vogels

amfibieën c

3000 miljoen jaar

250

200

542

145

IN

Bekijk de tijdlijn op figuur 2.23. Situeer de oervogel door het tijdvak te omcirkelen.

488

66

56

444

416

34

23

360

5,3

300

2,6

0,01

Fig. 2.23

De reptielen zijn ontstaan door evolutie vanuit de vogels: juist / fout

e

Geef hiervoor de verklaring.

VA

N

d

Fossielen geven ons informatie over hoe organismen geëvolueerd zijn tot huidige organismen.

Test jezelf: oefening 8

2.2 ZIJN DE DINO’S ECHT UITGESTORVEN?

©

Vogels zijn nauw verwant met dinosauriërs (denk maar aan het uitzicht van een kip) en zijn eigenlijk dino’s die niet uitgestorven zijn.

120

Aanpassing van organismen aan de omgeving

3 IEDERE BIOTOOP HEEFT ZIJN EIGEN ORGANISMEN Groeit er gras in alle biotopen?

1

Wilde konijnen komen voor in Vlaanderen en veel minder in Wallonië. a

Waar houden konijnen zich schuil om zich te beschermen tegen roofdieren?

Waarom komen er veel minder konijnen voor in Wallonië dan in Vlaanderen?

IN

b

N

klei

Losse bodems

zand

zandleem leem

VA

Stenige bodems

50 km

Fig. 3.1

2

Fig. 3.2

Vossen, dassen en steenmarters duiken steeds vaker op in het Vlaamse landschap.

Het zijn opportunisten.

Duid in de tabel hieronder aan om welk dier het gaat.

Noteer ook wat er bij hen op het menu staat.

©

a

Fig. 3.3

Fig. 3.4

Fig. 3.5

3 Iedere biotoop heeft zijn eigen organismen

121

b

Waarom zijn deze organismen in opmars?

3

De kleine vos en de kievit daarentegen zie je steeds minder.

Waarschijnlijk heb je deze organismen nog nooit gezien. Het zijn immers bedreigde diersoorten die het op dit moment heel moeilijk hebben om te overleven in Vlaanderen. a

Noteer in de tabel hieronder door welke invloed van de mens het organisme moeilijk kan overleven. invloed van de mens

IN

biotoop

De kievit is een weidevogel die tussen maart en juli broedt in hooiweiden.

Fig. 3.6

VA

Fig. 3.7

N

De kleine vos is een dagvlinder.

De rups ervan is zeer kieskeurig en voedt zich enkel met brandnetels.

b

Waardoor is het voor deze dieren moeilijker om te overleven?

4

Het gevaar van exoten.

©

De halsbandparkiet is een exoot die afkomstig is uit India en Centraal-Afrika. Hij kwam naar Europa als volièrevogel en verwilderde nadat hij ontsnapte of losgelaten werd. Hij vormt een bedreiging voor sommige inheemse vogels omdat hij hun nestholten gebruikt.

a

Waarom komen ze vaak voor in de stad?

b

Waarom kunnen die populaties leiden tot een echte plaag?

c

Waarom wordt er niets ondernomen om de invasie te stoppen?

122

Aanpassing van organismen aan de omgeving

Fig. 3.8

5

Net zoals dieren zijn ook planten levende wezens die beschikken over kenmerken die het mogelijk maken om in bepaalde biotopen te overleven.

Gebruik de ontdekplaat om het overzicht aan te vullen. omstandigheid overwinteren

aanpassing

voorbeelden bloembollen, ui…

IN

Fig. 3.9

beschermen tegen planteneters (plantenvraat)

Fig. 3.10

blaadje oprollen tot een koker of naald blaadjes met een waslaagje

N

VA

Fig. 3.11

dikke blaadjes (bv. vetplanten)

©

extreme warmte

Fig. 3.12

verdorren zonder af te sterven (bv. mossen)

Fig. 3.13

3 Iedere biotoop heeft zijn eigen organismen

123

omstandigheid

aanpassing

voorbeelden

Fig. 3.14

IN

voldoende licht opvangen

Fig. 3.15

betreding

N

Wat zijn dit?

©

VA

124

Aanpassing van organismen aan de omgeving

Fig. 3.16

Interessant om weten

N

IN

Ken je de uitspraak: ‘Survival of the fittest’?

Ze is afkomstig van de Engelse bioloog Charles Darwin. Hij publiceerde die uitspraak in zijn wereldberoemde werk over evolutie (On the Origin of Species) en is daarmee de grondlegger van de evolutietheorie.

Daarin maakt hij duidelijk dat organismen, die kenmerken vertonen om in een bepaalde biotoop te leven, er kunnen overleven. Ze kunnen zich er ook gemakkelijk voortplanten.

Opportunisten zijn hier heel goed in. Ze kunnen zich immers gemakkelijk aanpassen aan nieuwe omstandigheden en hebben daardoor minder kans om uit te sterven.

Ook de mens heeft een evolutie doorgemaakt en dat proces gaat nog steeds door.

Fig. 3.1 7

Fig. 3.18

VA

Organismen kunnen leven in biotopen waar de biotische en abiotische factoren gunstig zijn om te leven. Zo zal een organisme met bepaalde eigenschappen beter aangepast zijn om te overleven dan andere organismen. Opportunisten zijn daar een voorbeeld van.

Exoten kunnen een bedreiging vormen voor inheemse soorten omdat ze soms beter zijn aangepast en weinig tot geen vijanden hebben.

Test jezelf: oefeningen 9, 10 en 11

GROEIT ER GRAS IN ALLE BIOTOPEN?

©

Gras kan groeien in heel wat biotopen, maar bij ongunstige abiotische en biotische factoren is de plant niet voldoende aangepast om te overleven.

3 Iedere biotoop heeft zijn eigen organismen

125

! a h A ! a h A

Mindmap

Opportunisten

Fermentatie

IN

Planten

Bacteriën

Ontsmetten

Exoten

Micro-organismen

N

Schimmels

VA

LEEFOMGEVING

Opportunisten

Huidbedekking

©

Dieren

Exoten

Abiotisch

Omgevingsfactoren Biotisch

Haren Veren Schubben Naakt Schrikkleur Kleuren

Schutkleur Communicatie

126

Aanpassing van organismen aan de omgeving

Checklist helemaal begrepen

Wat ken/kan ik?

hier kan ik nog groeien

pg.

Ik kan verschillende soorten micro-organismen herkennen.

109, 110

Ik begrijp dat sommige micro-organismen schadelijk zijn voor de mens.

111, 112 112

Ik kan uitleggen dat de mens kan ingrijpen in de groei van microorganismen.

113

Ik kan de huidbedekking van verschillende organismen herkennen.

115

Ik kan de functie van een bepaalde huidbedekking toelichten.

116, 117

Uit het voorkomen van een organisme kan ik afleiden waarom dat organisme in een bepaalde omgeving beter kan overleven.

117, 123, 124

Ik kan het verband leggen tussen een fossiel en de evolutie van een organisme dat nu leeft.

119, 120

Ik kan afleiden waarom exoten niet thuishoren in onze omgeving.

122

N

IN

Ik kan toelichten dat sommige micro-organismen nuttig zijn voor de mens.

©

VA

Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.

AHA!

127

TEST JEZELF

2

Op welke foto’s zijn micro-organismen afgebeeld? b

d

e

c

IN

A

Als je op reis gaat, word je vaak aangeraden om geen leidingwater te drinken. a

Waarom is dat?

Wat moet je doen om toch van het water te drinken?

VA

b

N

1

3

Hoe komt er alcohol in bier?

Men voegt koolstofdioxide toe.

In bier zitten gisten die ervoor zorgen dat er alcohol gevormd wordt.

Men voegt alcohol toe aan het bier.

4

Waarom is de kleur van de vacht van een sneeuwhaas anders in de zomer dan in de winter?

©

5

Welke organismen passen bij de opgesomde huidbedekkingen? Vink ze allemaal aan. huidbedekking

organisme

128

naakt

haren

schubben

veren

mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel

mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel

mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel

mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel

Aanpassing van organismen aan de omgeving

Een wezel heeft in de winter een andere vacht (kleur) dan in de zomer. Waarom kan dat een voordeel zijn?

Waarom ook een nadeel?

IN

6

Reptielen verdampen geen lichaamsvocht in een woestijn. Verklaar.

N

7

Hoe weten we dat er ooit dinosauriërs geleefd hebben in België?

VA

8

9

Waarvoor moet de plantengroei afgebrand worden op plaatsen waar heide groeit?

Bekijk daarvoor eerst de video via het onlinelesmateriaal.

©

De aanwezige planten zuigen alle voedingsstoffen en water uit de grond.

Heide heeft veel licht en voedselarme grond nodig om goed te kunnen groeien.

Door de warmte van het vuur kan heide goed ontwikkelen.

Door het vuur is er veel koolstofdioxide die de fotosynthese bij de heide stimuleert.

10 De Amerikaanse brulkikker is ooit ingevoerd om de vijvers in de tuintjes op te vrolijken. De kikker kan maar liefst 18 cm lang worden. Hij eet onze inheemse amfibieën op. Hij moet dus uitgeroeid worden in onze streken omdat hij hier niet thuishoort. Welke specialisten zijn er nodig om deze exoot aan te pakken?

Kruis ze allemaal aan. bioloog huisarts dierenarts beenhouwer boswachter bouwkundig ingenieur

Test jezelf

129

11 Welke aanpassing herken je op de volgende foto’s? Kies uit: A aanpassing om verdamping te vermijden B aanpassing tegen plantenvraat C aanpassing aan overwintering D aanpassing om voldoende licht op te vangen E aanpassing aan betreding

VA

© 130

Aanpassing van organismen aan de omgeving

IN

N

TABEL MET GROOTHEDEN EN EENHEDEN symbool grootheid

grootheid

eenheid

symbool eenheid

meetinstrument

IN

N

©

VA

tabel MET TABEL met GROOTHEDEN grootheden EN en EENHEDEN eenheden

131

WOORDENLIJST Thema Krachten

2

1

2

1

definitie

in je eigen woorden

het plaats op een voorwerp of aangrijpings- organisme waar een kracht op punt inwerkt het dynamisch effect

wanneer krachten de bewegingstoestand van een voorwerp of organisme veranderen

de dynamometer

krachtmeter, een meettoestel om krachten te meten

het effect

uitwerking, gevolg van iets in dit thema: uitwerking van een kracht

ijken

IN

3

term

afregelen of afstellen

N

hoofdstuk

de ingenieurs techniekers die wetenschappelijke kennis gebruiken om een technisch en wetenschappelijk probleem op te lossen

VA

3

3

de keu

1

de krachtmeter

zie dynamometer

1

de krachtpatser

organisme dat een grote spierkracht kan ontwikkelen

de newtonmeter

dynamometer of krachtmeter

het statisch effect

wanneer krachten een voorwerp of organisme vervormen

het vectormodel

een schets waarop krachten worden voorgesteld met pijlen

de wrijvingskracht

de weerstand die een voorwerp of

organisme ondervindt tijdens het

schuiven over een oppervlak

©

1

2

3

4

132

houten stok waarmee een biljartbal gestoten wordt

Woordenlijst KRACHTEN

Thema Fotosynthese hoofdstuk

term

definitie

in je eigen woorden

1

de alchemist

Iemand die de alchemie beoefent; dat is de oude, primitieve vorm

van chemie gebaseerd op magie

en bijgeloof.

1

het atoom

kleine deeltjes waaruit een molecule is opgebouwd

2

autotroof

Een organisme dat zelf in zijn voedsel voorziet, meestal zijn het planten, bacteriën en schimmels.

IN

3

de bladstand

de manier waarop de bladeren op de stengel ingeplant staan

1

1

gedenatureerde alcohol

Laboratoriumglaswerk; het is een kegelvormige fles met een cilindrische (buisvormige) hals.

alcohol die ondrinkbaar gemaakt is; niet meer geschikt voor consumptie

het gedestilleerd water

water dat door destillatie gezuiverd is

1

1

heterotroof

organismen die anderen nodig hebben om zich mee te voeden

de houtspaander

een stukje hout

kneuzen

beschadigen van weefsel door ertegen te drukken

1

1

1

de maatbeker Laboratoriumglaswerk; het

is geschikt om een bepaalde hoeveelheid vloeistof af te meten.

©

1

VA

3

de erlenmeyer

N

1

melig

niet sappig en met weinig smaak

de/het molecule

kleinste deeltje waaruit een stof is

opgebouwd

norvanol

oplosmiddel op basis van ethanol en ether

FOTOSYNTHESE Woordenlijst

133

1

de paperclip

een kleine metalen klem

1

de/het pincet een fijne tang

het plankton

kleine tot zeer kleine plantaardige of dierlijke organismen die in

water leven en als voedsel dienen

van grotere in het water levende

organismen

1

de siernetel

een kamerplant met bladeren in verschillende patronen

IN

3

de wortelrozet

een kring van bladeren vlak boven de grond

VA

©

134

Woordenlijst FOTOSYNTHESE

N

2

Thema Voortplanting bij planten

1

1

2

2

1

term

definitie

in je eigen woorden

de bestuiving een stuifmeelkorrel die op een rijpe stempel van eenzelfde bloemsoort valt

de bevruchting

het versmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel

de bol

een ondergronds plantendeel waarin voedingsstoffen zitten opgeslagen

IN

hoofdstuk

de broedknop een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een knop uitgroeit tot een volledige plant het embryo

een ontwikkelde bevruchte eicel

1

enten

een vorm van kunstmatige ongeslachtelijke voortplanting waarbij een deel van een plant wordt vastgemaakt op een deel van een andere plant

N

2

de helmdraad het draadvormige deel van de meeldraad

de helmknop

het verdikte deel bovenaan de meeldraad

VA

1

1

1

kiemen

de klister

©

2

het kelkblad

2

1

de knol

buitenste bloemblad

het uitgroeien van een embryo tot

een kiemplant een okselknop van de bol

een verdikte ondergrondse bijwortel of stengel met reservevoedsel

het kroonblad vaak een groot opvallend gekleurd bloemblad

1

de meeldraad het mannelijk voortplantingsorgaan van een volgroeide bloem

VOORTPLANTING BIJ PLANTEN Woordenlijst

135

1

2

1

de petrischaal de stamper

stekken

de stempel

een lage, platte, ronde glazen of kunststofschaal met een eroverheen passend deksel het vrouwelijk voortplantingsorgaan van een volgroeide bloem een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een deel van een plant uitgroeit tot een nieuwe plant het bovenste, kleverige deel van de stamper

IN

1

1

de stijl

het middelste verdunde deel van de stamper

1

2

de stuifmeelkorrel

het deeltje dat de zaadcel bevat

de uitloper

een bovengronds kruipende stengel

1

verspreiden

N

over een groot oppervlak uitbreiden

de voortplanting

het voortbrengen van nakomelingen

VA

1

1

2

het zaadbeginsel

136

het onderste, verdikte deel van de

stamper

de wortelstok een horizontaal groeiende ondergrondse stengel met reservevoedsel

©

1

het vruchtbeginsel

het deel in het vruchtbeginsel van

de stamper dat de eicel bevat

Woordenlijst VOORTPLANTING BIJ PLANTEN

Thema Voortplanting bij mens en dier

4

2

2

3

4

4

term

definitie

in je eigen woorden

het anticonceptiemiddel

voorbehoedsmiddel

baarmoederhalskanker

kankervorm waarbij er een gezwel ontstaat in de baarmoederhals

de besnijdenis

het verwijderen of insnijden van de voorhuid

de bevruchting

het versmelten van de eicel met de zaadcel

het chromosoom

een drager van het erfelijk deel (DNA) van een organisme

het DNA

het erfelijk deel van een organisme

IN

hoofdstuk

N

3

de doula

3

de echografie ook echoscopie genoemd medische beeldvorming die gebruikmaakt van geluidsgolven

VA

een ervaren vrouw die,

aanvullend op de medische zorg,

praktische en emotionele steun biedt bij de geboorte van een kind

3

3

de ejaculatie

het embryo

©

3

de eisprong

3

2

De eicel komt vrij uit de follikel in de eierstok en verplaatst zich naar de eileider. zaadlozing

de bevruchte eicel tot aan de negende week van de zwangerschap

de de groei van het embryo tot embryonale foetus ontwikkeling de erectie

het rechtop staan van de penis

3

de foetus

een minimensje vanaf de negende week van de zwangerschap

VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER Woordenlijst

137

3

de follikel

Het blaasje dat de eicel en de omringende cellagen omvat voor de ovulatie. Het blaasje voorziet de eicel van voedsel.

1

de geaardheid

Zoals iemand van nature in elkaar zit. Vaak seksuele geaardheid:

het geslacht tot hetwelk je je

aangetrokken voelt.

4

het gen (meervoud genen)

een onderdeel van een chromosoom dat bestaat uit stukjes DNA

de gynaecoloog

arts gespecialiseerd in het vrouwelijk lichaam

IN

3

4

de hormonale een voorbehoedsmiddel dat

anticonceptie werkt doordat er hormonen in

het lichaam van de vrouw worden

gebracht

2

de HPVvaccinatie

inwendig

N

2

Vaccinatie die beschermt tegen een besmetting met het papillomavirus. Dit virus kan immers baarmoederhalskanker veroorzaken. aan de binnenkant waarneembaar

de klasse

VA 5

3

3

de periode in het leven van de vrouw waarin de vrouw niet langer vruchtbaar is (meestal vanaf 45-55 jaar)

de menstruatie

ongesteld zijn, maandstonden

de menstruatiecyclus

de terugkerende maandelijkse periode waarin een eicel rijpt en het vrouwelijk lichaam zich klaarmaakt voor een eventuele bevruchting

©

3

de menopauze

een groepsindeling op grond van kenmerken

4

de nieteen voorbehoedsmiddel dat niet hormonale werkt door middel van hormonen

anticonceptie maar wel op natuurlijke manier of door het vormen van een grens

3

de ovulatie

eisprong

138

Woordenlijst VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER

1

de primaire geslachtskenmerken

typische geslachtskenmerken die al van bij de geboorte aanwezig zijn zoals de penis, de balzak en de vagina

1

het proces

een reeks opeenvolgende stappen

om tot een (gewenst) resultaat te

komen

1

de puberteit

de overgangsfase van kind naar volwassene

2

de secundaire de geslachtskenmerken die geslachtspas op latere leeftijd (tijdens de kenmerken puberteit) tot uiting komen Sensoa

IN

1

het Vlaams expertisecentrum voor seksuele gezondheid

4

de soa

seksueel overdraagbare aandoening

1

uitwendig

aan de buitenkant waarneembaar

2

de vroedvrouw

inenting van een vreemde stof in het lichaam om op die manier infectieziektes tegen te gaan een deskundige verpleegster op het vlak van zwangerschap, bevalling en kraamperiode

VA

3

de vaccinatie/ het vaccin

N

3

3

het vocht waar het embryo (en later de foetus) in rondzwemt in de baarmoeder

de zaadlozing het vrijkomen van zaadcellen

©

het vruchtwater

VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER Woordenlijst

139

Thema Aanpassing van organismen aan de omgeving hoofdstuk 3

1

term

definitie

in je eigen woorden

de abiotische factoren

omgevingsfactoren die je kunt meten met meettoestellen

associëren

in verband brengen met

2

1

de biotoop

de darmflora

de exoot

omgevingsfactoren die te maken hebben met organismen die elkaar beïnvloeden en/of van elkaar afhankelijk kunnen zijn levensgemeenschap waarin bepaalde organismen samenleven

1

2

de fossielen

de mimicry

©

2

het ferment

2

3

de moer

de opmars

micro-organismen die vooral leven in de dikke darm en helpen bij het afbreken van de voedingsvezels

Organisme dat niet thuishoort in een bepaalde biotoop. Dit organisme heeft daar vaak ook geen vijanden.

VA

3

de biotische factoren

eencellige organismen die zich snel voortplanten en vaak in kolonies leven

IN

3

de bacteriën

N

1

Ferment is een oude benaming voor enzym. Betekent: de stof die gisting veroorzaakt. resten van planten en dieren die bewaard gebleven zijn in gesteente

Gelijkenis met andere soorten van bepaalde dieren en planten.

Dat gebeurt door aanpassing van vorm, kleur of gedrag.

dier van het vrouwelijk geslacht bij bepaalde diersoorten

groeien in aantal of belangrijkheid

3

140

de opportunisten

organismen die zich gemakkelijk kunnen aanpassen aan veranderende leefomgeving

Woordenlijst AANPASSING VAN ORGANISMEN AAN DE OMGEVING

1

1

de/het pipet

een voorwerp dat gebruikt wordt om een hoeveelheid vloeistof op te zuigen en te verplaatsen

de schimmel- proces waarbij schimmels fermentatie gebruikt worden om bepaalde voedingsmiddelen te maken zoals yoghurt, kaas of bier

de schimmels eencellige organismen zoals

gisten en meercellige organismen

zoals paddenstoelen

2

de schrikkleur opvallende kleuren zoals geel, rood, oranje en blauw, die vijanden afschrikken

de schutkleur kleur van de huidbedekking van een organisme waardoor het niet opvalt in zijn biotoop

1

3

2

de sporen

de volièrevogel de woerd

cel die kan uitgroeien tot een micro-organisme zoals schimmels en bacteriën

vogel die in een volière (grote kooi) gehouden wordt

N

2

IN

1

dier van het mannelijk geslacht bij bepaalde diersoorten

de zeeanemonen

neteldieren, ook wel koraal genoemd, die leven in een kolonie (koraalrif) op de bodem van de zee

VA

2

1

Micro-organismen die niet goed zijn voor de gezondheid van de mens; ze maken ons ziek.

©

de ziekteverwekkers

AANPASSING VAN ORGANISMEN AAN DE OMGEVING Woordenlijst

141

NOTITIES

IN

VA

N

©

142

NOTITIES

NOTITIES

IN

VA

N

©

NOTITIES

143

NOTITIES

IN

VA

N

©

144

NOTITIES