4.2 Morene Gletsjers vervoeren massa’s puin. Het zijn brokstukken die van de bergwanden loskomen door vorstverwering en op het gletsjeroppervlak vallen. De ijsmassa rukt ook puin van de zijwanden en de bodem los en voert het mee. Dat puin heet morene. Grof en fijn materiaal zitten ongesorteerd door elkaar. Afhankelijk van de plaats onderscheiden we oppervlakte- en grondmorene. Bij het samenvloeien van twee gletsjers vormen de twee zijmorenen één middenmorene. Ze vormen de zwarte strepen op het gletsjerijs. Aan het eind van de gletsjer, het gletsjerfront, stapelt eindmorene zich op. Omdat de Alpengletsjers door de opwarming van de aarde korter worden, hoopt eindmorene zich niet op aan het front, maar ligt het puin verspreid over de dalbodem.
Fig. 6.105 Smeltwater stroomt van onder de gletsjer aan het gletsjerfront. Het ijs vervoert gesteentepuin of morene.
Fig. 6.106 Zij- en middenmorene op de Baltorgletsjer (Pakistan)
4.3 Gletsjerfront Het smeltwater sijpelt via spleten in de gletsjer en zorgt daar voor verdere dooi. Onder het ijs verzamelt dat water zich in een beek, die via een gletsjerpoort uit het gletsjerfront stroomt. Het eeuwenlange vooruitschuiven maalt het puin gedeeltelijk fijn. Dat fijne stof kleurt het heel koude smeltwater van de gletsjer wit. Daarom noemen we het gletsjermelk.
5 EUROPESE LANDSCHAPPEN ALS GEVOLG VAN IJSTIJDEN De laatste ijstijd eindigde zo’n 10 000 jaar geleden. Toen waren de gletsjers in de Alpen zo dik dat enkel de bergpieken boven het ijs uitstaken. Die spitse bergtoppen tussen de U-dalen zijn hornen. Enorme morenes waren aan de voet van de gletsjers afgezet en blokkeerden het smeltwater. Zo ontstonden grote bergmeren aan de rand van de Alpen, onder andere het Meer van Genève, het Lago Maggiore, de Bodensee en het Gardameer. Fig. 6.107 U-dal nabij Zinal (Zwitserland) Fig. 6.108 Gardameer in Italië
72
THEMA 6 De geosfeer: ontstaan en evolutie van landschappen