1 DE VORMING VAN FIRN EN GLETSJERIJS Wanneer in het hooggebergte meer sneeuw valt dan dat er wegsmelt, ontstaat er een ijsmassa die door haar eigen gewicht langzaam naar beneden glijdt. Verse sneeuw aan het oppervlak zal beurtelings ontdooien en bevriezen en wordt onder het eigen gewicht samengedrukt. Zo ontstaat korrelsneeuw. De druk van nog meer verse sneeuw perst de resterende lucht eruit. Op warmere momenten sijpelt smeltwater tussen de korrelsneeuw en bevriest die weer wat dieper. Daardoor ontstaan grotere ijskorrels of firn. Dat proces gaat door tot bijna alle lucht verdreven is en het compacte gletsjerijs een blauwe kleur krijgt.
sneeuwvlok
korrelsneeuw
gletsjerijs
firn
Fig. 6.101 Overgang van sneeuw naar gletsjerijs
2 FIRNBEKKEN: DE BRON VAN EEN GLETSJER Sneeuw, firn en gletsjerijs stapelen zich op in amfitheatervormige kommen in het hooggebergte. Het firnbekken (1) is het brongebied van de gletsjer en is omgeven door steile bergwanden en scherpe rotspieken. De druk maakt het ijs onderaan stroperig, zodat het door de zwaartekracht langzaam bergafwaarts stroomt. De gletsjertong (2) is de ijsstroom zelf die eindigt aan het gletsjerfront (3). Als de gletsjertong lager komt te liggen, stijgt de temperatuur boven het vriespunt en smelt het gletsjerijs. Waar het ijs het firnbekken verlaat, is de helling steil en neemt de snelheid van het glijdende ijs toe. Daardoor ontstaan er dwarsspleten (4) en soms zelfs een ijsval (5). Omdat die spleten dikwijls verborgen zitten onder versgevallen sneeuw, vormen ze een gevaar voor wandelaars of skiërs die de gletsjer volgen. Fig. 6.102 Gletsjers bij Zermatt, Wallis, Zwitserland
1
70
Plaats het nummer van de begrippen ‘firnbekken’, ‘gletsjertong’ en ‘gletsjerfront’ op de gemarkeerde plaatsen bij de rechtergletsjer in fig. 6.102. Noteer het nummer van de begrippen ‘dwarsspleten’ en ‘ijsval’ op de linkergletsjer.
THEMA 6 De geosfeer: ontstaan en evolutie van landschappen