16 Teken. Een scherphoekige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
c
Een stomphoekige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
b
Een gelijkbenige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
d
Een ongelijkbenige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
VA N
IN
Hoofdstuk 2
a
17 Teken. Schrijf telkens de afmetingen duidelijk bij de figuur. Een gelijkbenige driehoek met een basis van 5 cm.
b
Een gelijkzijdige driehoek met een zijde van 2,5 cm.
c
Een ongelijkbenige driehoek met een zijde van 3,5 cm, een zijde van 2 cm en een zijde van 4,5 cm.
d
Een stomphoekige, gelijkbenige driehoek met een zijde van 4 cm.
Š
a
69