Traject Nederlands - Handleiding

Page 1

e

Je leert leerlingen bewust naar beelden kijken: vertrekken vanuit waarneming en het beeld analyseren en interpreteren. Daarbij kunnen de vragen onder het beeld helpen.

si

deel 2

fv

er

vertellen

Leerlingen vergelijken het beeld ook met eigen ervaringen. Aan welk beeld denken zij bij ‘vertellen’? Nodig de leerlingen uit om naast wat ze effectief zien (waarnemen) verder na te denken (interpreteren), bv. over de sfeer, over wat daar verteld kan worden.

oe

Ook met dit beeld kan aan beeldgeletterdheid (transversale doelen, ET 5.4) gewerkt worden, door na te denken over de keuze die de fotograaf maakte om het thema op deze manier in beeld te brengen.

Pr

Wat trekt de aandacht, wat zou het doel van de fotograaf geweest zijn, hoe speelt hij met het licht van het vuur ten opzichte van de donkere omgeving? Bespreek samen.

1 Wat zie je?

2 Houd jij ervan om bij een kampvuur te zitten? 3 Beschrijf de sfeer bij dit kampvuur.

Bij de woordenschatoefeningen in De Laatste Ronde vind je ook oefeningen die bij het beeld aansluiten: opdracht 8 en opdracht 9. Ofwel kun je die nu al laten maken ofwel bij het afronden van dit deel.

4 Wie zit er rond het kampvuur? 5 Waarover zouden de gesprekken kunnen gaan? 6 Wanneer wordt een kampvuur georganiseerd? 7 Wat in de foto trekt vooral de aandacht? Hoe kreeg de fotograaf dat voor elkaar? 8 Wat kun je zeggen over het ‘licht’ in het hele beeld? Wat wordt er allemaal belicht? 9 Wat zou de fotograaf bedoeld hebben met deze foto?

61

61


Verhaal: Vertellen zonder woorden

Verhaal: Vertellen zonder woorden begrijpen

Manuel is in Colombia geboren en zijn voorouders waren indianen. Hij heeft niet veel school gelopen, maar hij weet alles over de natuur. En dus werkt hij als gids. Hij leidt toeristen door het tropisch regenwoud, want zonder hem komen ze daar gegarandeerd nooit levend uit.

er

1

si

GUY DIDELEZ

Audio diddit XX

In augustus 1957 is Manuel voor een vierdaagse tocht vertrokken met een man die Douglas Butler heet. Butler wil de hele tijd praten, maar Manuel zwijgt liever, want hij heeft een zware tocht voor de boeg. In het regenwoud kunnen ze immers niet zomaar overal overnachten. Ze moeten tegen de avond een open plek bereiken, waar Manuel het kleine tentje, waarin hij samen met de toerist slaapt, kan opstellen. Hoewel de zon al laag zit, slaagt hij in zijn doel. Hij stelt het tentje op, eet nog een hapje en valt na de zware tocht doodmoe in slaap. Als hij ’s morgens wakker wordt, ligt hij alleen in de tent. Zijn klant is buiten een plasje gaan doen. Manuel ligt in een slaapzak, maar zijn armen liggen buiten de slaapzak. Logisch: het is ook heel warm in de tent. Plots voelt Manuel iets bewegen op zijn buik. Een soort geritsel. Hij beseft onmiddellijk dat hij in gevaar is. Er zit iets in zijn slaapzak. Een dier. Heel voorzichtig beweegt hij zijn nekspieren en probeert hij zijn hoofd een paar centimeter op te tillen. Net genoeg om vast te stellen dat er zich een cirkelvormig iets op zijn buik en in zijn slaapzak bevindt … Een ratelslang, flitst het door zijn hoofd. Eén beet is dodelijk.

fv

5

10

15

oe

Vooraf kunnen leerlingen raden wat het verhaal zou brengen: wat zegt de titel? Weet je veel met die titel? Bekijk ook de tekening: welke informatie krijg je? Na het lezen kun je hen vragen of hun verwachtingen kloppen.

e

VERTELLEN ZONDER WOORDEN

Het is vooral de bedoeling om de leerlingen van het verhaal te laten genieten. Er is keuze: leerlingen lezen zelf in stilte, de leraar leest voor, enkele leerlingen lezen voor of het verhaal kan beluisterd worden.

Afhankelijk van de leerlingengroep kun je vooraf de verklaarde woorden even doornemen, zodat de moeilijke woorden tijdens het luisteren of lezen geen struikelblok vormen.

Pr

20

25

analyseren

Na het lezen kun je informeren naar gedachten en gevoelens die de leerlingen hebben bij de tekst. Vinden ze zo’n verhaal boeiend? Voelen ze sympathie/ antipathie voor een van de personages? Kunnen ze zich de plaats (ruimte) voorstellen waar de gebeurtenissen zich afspelen? Waarom wel/niet? Wanneer speelt het verhaal zich af? Houden ze meer van verhalen die zich in verleden/heden/toekomst afspelen?

35

Douglas is intussen weer beginnen praten. ‘Something wrong?’ Natuurlijk is er iets verkeerd. Er is heel veel verkeerd. Toch weet Manuel nu al dat er één mogelijkheid is om hier levend uit te geraken. Maar daarvoor heeft hij de hulp van Douglas nodig. Hoe kan hij zijn plan in godsnaam duidelijk maken? Manuel voelt zich als iemand die levend begraven wordt zonder zelfs maar om hulp te kunnen roepen. En dus kijkt hij naar Douglas. Hij kijkt hem recht in de ogen en kijkt dan naar zijn buik. En opnieuw. En opnieuw. Douglas volgt zijn blik. Tot het afschuwelijke langzaam tot hem doordringt. ‘A … A snake!?’ Juist, een slang. Een ratelslang zelfs! Zover zijn ze dus al. Maar hoe kan Manuel Douglas nu uitleggen dat er ook een manier bestaat om uit deze vreselijke situatie te ontsnappen? In paniek kijkt hij om zich heen. Tot hij plots het blikje gemalen koffie ziet dat wat verder in de tent op de grond staat. Langzaam en o zo voorzichtig beweegt zijn hand zich in de richting van het blikje. Hij wijst naar het blikje en dan naar het grondzeil van de tent. Vol verwachting kijkt hij Douglas aan. Die snapt er niks van. Koffie? Hij heeft nog nooit gehoord over een slang die een kopje koffie wil drinken. Maar als Manuel de handeling herhaalt en opnieuw naar het blikje koffie en het grondzeil wijst, begrijpt hij uiteindelijk toch wat er van hem verwacht wordt. Heel voorzichtig kruipt Douglas de tent weer in. Hij mag Manuel absoluut niet raken, want als die beweegt, zal de slang onherroepelijk bijten. Dan moet Douglas op z’n dooie eentje een uitweg uit het regenwoud zoeken. De kans dat het hem niet zal lukken en dat hij daarbij op zijn beurt om het leven komt, is echt niet denkbeeldig …

woord

gegarandeerd: zeker, beslist voor de boeg hebben: nog werk moeten doen onherroepelijk: onveranderlijk, niet te veranderen niet denkbeeldig zijn: realistisch, geloofwaardig

62

62

30

Douglas is intussen de tent weer binnengekomen en staart hem stomverbaasd aan. Ongetwijfeld vraagt hij zich af waarom die rare gids van hem niet beweegt en hem sprakeloos met grote, bange ogen ligt aan te kijken. Het ergste is dat Manuel het hem niet eens kan vertellen. Zodra hij iets wil zeggen, beweegt zijn buik. Dan zal de slang opgeschrikt worden en bijten. Ratelslangen vallen liever aan dan te vluchten. Manuel zal de beet niet overleven, dat weet hij wel honderd procent zeker.

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN


Wat heb je nodig?

45

oe

fv

50

Als Douglas uiteindelijk het blikje heeft geopend, strooit hij de koffie op het tentzeil uit, zo dicht mogelijk tegen de hand van zijn Indiaanse gids. En kijk … In het koffiegruis tekent Manuel zo goed en zo kwaad als dat gaat en erop lettend om vooral geen enkele buikspier te bewegen … een zonnetje! Douglas kan zijn ogen niet geloven. Wie tekent er nu een zonnetje terwijl er een ratelslag op zijn buik ligt te wachten om hem de fatale beet te geven? In zijn hoofd tolt alles door elkaar … Tot hij plots beseft wat de bedoeling is en hij heel voorzichtig weer uit de tent sluipt en die behoedzaam langs de buitenkant begint af te breken. En jawel hoor. Zonder dat ze er woorden voor nodig hadden, hebben de twee samen de oplossing gevonden. De tent staat op een open plek in het regenwoud. De zon is al een tijdje op en begint harder en harder te schijnen. Ze schijnt nu niet meer op de tent maar rechtstreeks op de slaapzak … Het gevolg laat zich raden. Niet eens zo veel later glipt de slang uit de slaapzak om een andere plek op te zoeken. Slangen houden er nu eenmaal niet van om in de felle zon te liggen. Douglas en Manuel kunnen nu eindelijk weer vrijuit ademhalen. Hun woordeloze samenwerking heeft hen allebei het leven gered.

er

40

si

e

• leerwerkboek • diddit leraar: bijlagen • audio diddit xx • video diddit xx

Pr

Kennismaken met de auteur: Guy Didelez toepassen Bekijk het filmpje waarin de auteur zichzelf voorstelt. Leerlingen krijgen informatie over de auteur door het verhaal dat hij brengt en door de plaats waar het interview plaatsvond. Je kunt het interview eventueel gebruiken om kijk- en luistervaardigheid te oefenen. Dan vraag je expliciete aandacht voor enkele kijk- of luisterstrategieën.

Beluister het verhaal en maak kennis met de auteur Guy Didelez.

Je kunt ook op zoek gaan naar de mogelijke vragen die aan de auteur voorgelegd werden.

woord

tollen: draaien, draaiend bewegen

Video diddit XX 63

Paper pack

Bijlage Vragen interview

63


Les 3: Wat vertelt een tekst? Componenten taalcompetentie en communicatie

taalcompetentie en cultuur

taalcompetentie en identiteit

taalcompetentie en informatie

luisteren

kijken

spreken

mondelinge interactie

lezen

schrijven

schriftelijke interactie

literatuur

taalbeschouwing

Taxonomie van Bloom toepassen analyseren evalueren

les

analyseren

informatie uit een tekst en schema HALEN

stamboom OPSTELLEN

schema’s lezen en schema’s maken

1

HOe Ga Je leZeN? OPDRACHT 1

tip Vergelijk met hoe je luistert naar een tekst.

Lees de tekst ‘Wil je astronaut worden?’ en zoek een gepaste aanpak.

1 Denk na over deze vragen voor je begint te lezen. a Lees je een tekst altijd volledig? b Met welk doel zul je deze tekst lezen?

oe

Er wordt gestart vanuit de voorkennis bij opdracht 1 van dit deel (1a en b). De volgende vragen brengen hen bij oriënterend en globaal lezen. Bij 2 bestuderen ze en lezen ze de tekst ‘Wil je astronaut worden?’. Uit welke delen bestaat een tekst, zoek belangrijke woorden of sleutelwoorden in de tekst.

leesstrategieën inzetten

fv

Opdracht 1

Wat vertelt een tekst?

3

si

Bij de start van de les is het interessant om de stappen (vliegertjes) even te overlopen. De leerlingen hebben al strategieën ingezet bij het luisteren, nu gaat het in deze les specifiek over lezen (informatie uit een tekst of schema halen). Het is belangrijk dat leerlingen een transfer maken tussen deze receptieve vaardigheden.

e

Instap

creëren

er

onthouden begrijpen

c Oriënteer je op de tekst: bekijk de tekst, voorspel waarover die gaat. Waar vind je de informatie? in de titel en in de illustratie

d Hoe noem je die manier van lezen? Vergelijk met je manier van luisteren. oriënterend lezen

Pr

e Wat weet je al over het onderwerp?

Bijlage Extra tekstmateriaal (opdrachten 1, 2 en 7)

persoonlijk antwoord f

Wil je de tekst lezen? Hoe kun je snel een beeld krijgen van de inhoud? Hoe pak je dat aan? Vertel. Je kunt de tussentitels lezen, de eerste en/of laatste zinnen van een alinea lezen, de opbouw van de tekst bekijken.

g Hoe noem je die manier van lezen? globaal lezen 2 Lees nu de hele tekst. a Uit welke grote delen bestaat een tekst? Schrijf de naam boven elk deel. b Lees daarna elke paragraaf of alinea en noteer de sleutelwoorden van elke paragraaf of alinea in de marge. Probeer de tekst te begrijpen. Lees grondig en zoek op of vraag wat je niet begrijpt. c In de tekst markeer je bijzonderheden bij het sleutelwoord.

woord

het sleutelwoord: het kernwoord, belangrijk woord in een zin of tekst

82

82

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN


Doelstellingen

Wat heb je nodig? eindtermen en leerplandoelen ET

basisdoelen

2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.6, 2.10

differentiële BG 2.1, 2.2 doelen

KathOndVla Lpd 1, 2, 1, 1, 6, 15, 16, 17

BG 2.1, 2.2

Lpd 17 BG 2.2, 2.3, 2.4, 2.6

4.6, 13.3, 13.6 - 4.1, 4.2 GFL 17, 25, 27, 31 ICT 6

e

transversale 4.6, 13.3, 13.6, 4.1, 4.2 doelen (ICT en GFL)

GO! / OVSG / POV 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.6, 2.10

• leerwerkboek • Trajectwijzer • diddit leerling: bijlagen en oefeningen • diddit leraar: bijlagen en toetsitems

si

Wil je astronaut worden? inleiding

astronaut worden

Om door de ruimte te vliegen hoef je geen superman of supervrouw te zijn. Er zijn veel mannen en

fv

er

vrouwen, uit verschillende landen, die astronaut zijn geworden. ESA telt op dit moment bijvoorbeeld veertien astronauten uit acht landen. De spanning van een lancering voelen, de aarde hoog vanuit de lucht bekijken en rondzweven in een ruimtevaartuig. Wat moet je zoal doen om tot de weinigen te behoren die dat kunnen meemaken? midden

Om te beginnen moet je het wel echt willen, want astronaut ben je niet een-twee-drie. Je

gemotiveerd

Daarbij moet je slim genoeg zijn om techniek, medicijnen of natuurwetenschap te studeren aan de universiteit. Veel astronauten volgen ook een opleiding tot piloot in de luchtmacht van hun land.

studies/opleiding

Daarnaast komen de astronauten uit veel verschillende landen in Europa en kunnen ze missies uitvoeren samen met astronauten uit de VS, Rusland en Japan. Ze moeten Engels en Russisch kunnen spreken zodat ze met elkaar kunnen praten.

internationaal: talenkennis

oe

bent al jaren bezig met studie en werk voordat je aan de opleiding tot astronaut zelf begint. De meeste astronauten beginnen als ze tussen de 27 en 37 jaar zijn.

gezond zijn

Ten slotte, in een ruimtevaartuig leef en werk je met elkaar in een heel kleine ruimte, dus je moet wel goed met andere mensen kunnen opschieten.

sociaal zijn / goed met anderen kunnen opschieten

Pr

Vervolgens moet je gezond zijn, want astronautentrainingen en ruimtevluchten kunnen heel vermoeiend zijn.

slot

Nog steeds geïnteresseerd? Zo ja, wie weet cirkel jij dan later wel als een van de weinigen rond de aarde, maak je een ruimtewandeling of breng je een bezoek aan de maan. Tot ziens in de ruimte!

Plan voor de toekomst?

Naar: ‘Wil je astronaut worden?’, www.esa.int

d Hoe heb je de opdracht aangepakt? Hoe heb je de tekst gelezen?

De leerlingen reflecteren op hun aanpak. Hoe hebben ze de tekst gelezen? Leerlingen verwoorden wat ze uitvoerden. Dat zou met het hoe-kader moeten overeenstemmen.

Je zocht naar de sleutelwoorden, las alinea per alinea en probeerde alles te begrijpen. Je las de tekst zoekend en intensief.

woord

de missie: een zending of opdracht

LES 3 Wat Vertelt eeN tekst?

Les 3 Wat vertelt een tekst?  Paper pack

83

83


e

hoe

si

Als je een tekst helemaal wilt begrijpen, lees je die tekst intensief. Je leest grondig, alinea na alinea, en zoekt eventueel moeilijke woorden op.

OPDRACHT 2

toepassen

De opleiding tot astronaut (1) Honderden uren training

Voordat astronauten aan hun eerste ruimtevlucht kunnen beginnen, krijgen ze honderden uren training. Die bestaat uit drie hoofddelen. (2) Eerst een basistraining

Nieuwkomers die astronaut willen worden, beginnen met een basistraining van 12 maanden. Daarin leren ze over ruimtetechnologie en -wetenschap, medische basisvaardigheden en de werking van het Internationale Ruimtestation (ISS). Ook maken ze kennis met SCUBA. Daarbij oefenen ze in gewichtloosheid in een capsule op de bodem van een grote watertank.

oe

Deze tekst lezen de leerlingen globaal. Laat hen direct naar vraag 1 kijken zodat ze snel weten wat er van hen verwacht wordt. Ze maken 1 a en b individueel. Een tweede lectuur moet anders: daarvoor bekijken ze vraag 2 van de opdracht. Hoe zullen ze lezen? Ook deze vragen pakken ze individueel aan. Er komt een klassikale nabespreking.

Lees deze tekst globaal. Hoe lees je dan? Vergelijk met globaal luisteren (p. 76).

fv

Opdracht 2

er

Als je gericht informatie zoekt in een tekst, lees je zoekend. Je laat je leiden door de vraag en hoeft de tekst daarom niet helemaal te lezen.

Pr

(3) Vervolgopleiding Als ze klaar zijn met het eerste deel, gaan ze verder met de vervolgopleiding. Die duurt ook een jaar. In dat jaar gaan ze dieper in op de verschillende delen van het ISS, de experimenten en de transportvoertuigen en de rol van de vluchtleiding. (4) Een eerste missie Dan zijn ze klaar voor een eerste missie. Ze werken zo veel mogelijk samen met de andere teamleden om de speciale taken van hun missie te leren. Verder worden zogenaamde paraboolvluchten uitgevoerd om ze te laten wennen aan de gewichtloze toestand. (5) Internationaal opgeleid De astronauten trekken een paar jaar met elkaar op en leren elkaar zo goed kennen. Hun opleiding vindt plaats in de VS, Rusland, Japan en Europa. Dat betekent dat ze niet alleen de wetenschappelijke experimenten en speciale taken tijdens de missie goed moeten kennen, maar wellicht ook Russisch moeten leren (Engels is al verplicht). Naar: ‘De opleiding tot astronaut’, www.esa.int

woord

de capsule: de bemanningsruimte in een raket

84

84

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN


e

1 Bepaal waar je het antwoord op de vragen zult vinden.

si

a Schrijf naast elke vraag het nummer van de paragraaf of alinea waar je de informatie kunt vinden. Welke basisvaardigheden worden aangeboden?

2

Welke talen moeten de astronauten beheersen?

5

Wanneer gaan ze dieper in op de delen van het ISS?

3

er

Wat betekent ISS?

2

Waar vindt de opleiding plaats?

5

Wanneer en waar leren ze wennen aan gewichtloosheid?

4

1 persoonlijk antwoord 2

fv

b Stel zelf drie andere vragen op en schrijf er de paragraaf of alinea naast waar je het antwoord kunt vinden. alinea: alinea: alinea:

oe

3

2 Lees de tekst opnieuw. Beantwoord daarna de vragen. Denk eerst na over hoe je antwoord eruit zal zien. Wat zoek je precies in de tekst? Is die info goed herkenbaar in de tekst? Hoe? a In welke landen vindt de opleiding plaats?

Antwoord op de vraag: VS, Rusland, Japan (en Europa)

Pr

Hoe herkenbaar? Aan de hoofdletters. Het is een opsomming.

b Hoelang duurt de eerste basistraining?

Antwoord op de vraag: 12 maanden

Hoe herkenbaar? een cijfer in combinatie met een tijdsaanduiding

2

Opdracht 3

OP WeG Naar eeN scHeMa OPDRACHT 3

Bekijk en lees de schema’s op p. 86-87.

1 Welke informatie vind je in de schema’s? Bespreek. De oplossing hangt af van het schema. 2 Waar vind je zulke schema’s? suggestie: in schoolboeken 3 Verkies jij een schema of een tekst? Verduidelijk. persoonlijk antwoord 4 Wat is het doel van zo’n schema? veel informatie op een overzichtelijke manier weergeven

LES 3 Wat Vertelt eeN tekst?

Les 3 Wat vertelt een tekst?   Paper pack

85

analyseren

Deze opdracht wordt vooral klassikaal en mondeling gemaakt. Per schema geven leerlingen aan welke informatie er in het schema staat. Om af te ronden zoek je samen naar het doel van een schema: waarom kies je weleens voor een schema i.p.v. een doorlopende tekst? Wat toont een schema, welke hulpmiddelen kun je gebruiken?

85


e

5 Kan elke soort informatie in een schema? In eenzelfde schema?

si

Afhankelijk van de info is een ander schema beter gepast om te gebruiken (zie theoriekader). 6 Onderzoek ook de lay-out. Welke hulpmiddeltjes zijn er gebruikt?

+

7 Elk schema heeft ook een naam en past dikwijls bij een bepaald doel. Probeer de namen bij de schema’s te plaatsen. Kies uit: waaierschema – boomschema – mindmap – feitenketting – T-schema of kolommenschema – cyclisch schema of cyclisch model – tijdlijn waaierschema

schema B

boomschema

schema C

T-schema of kolommenschema

schema D

mindmap

schema E

cyclisch model of schema

schema F

feitenketting

fv

schema A

oe

Het benoemen van de verschillende soorten schema’s is geen basisleerstof. De termen kunnen echter wel helpen om als leraar een bepaald schema aan te duiden. De leerlingen moeten de termen niet zelf kunnen gebruiken. Zie ook het pluskader op p. 87.

er

pijltjes, verschillende kleuren, verschillende lettertypes, vet en cursief, icoontjes …

A

informatieve tekst

tekstsoorten

ontspannende of diverterende tekst ontroerende of emotieve tekst

Pr

TEKSTEN

amfibieën

reptielen

vogels

vissen

overtuigen

tekstdoelen ontroeren ontspannen

C

D 1 2 1 4 3 4 1 8 1 3 2 3 1 5 2 5 3 5 4 5 1 10

86

zoogdieren

informeren

breuk

86

B

gewervelde dieren

overtuigende of persuasieve tekst

%

kommagetal

50 %

0,50

25 %

0,25

75 %

0,75

12,5 %

0,125

33,3 %

0,33

66,7 %

0,67

20 %

0,20

40 %

0,40

60 %

0,60

80 %

0,80

10 %

0,10

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN


e

F

Kringloop van asfalt

oe

2 3 4

mengen van nieuwe grondstoffen en gebruikt asfalt verwerking gebruik van de weg frezen

fv

1

er

si

E

wat

Schema’s lezen en maken

Het doel van een schema is informeren en zakelijke gegevens visueel/schematisch/overzichtelijk weergeven.

Pr

Een schema kan: • tonen uit welke delen iets bestaat; • eigenschappen of kenmerken duidelijk maken (overeenkomsten en verschillen, voor- en nadelen); • ideeën, eigenschappen, losse gedachten voor jezelf of anderen ordenen; • een kringloop van herhalende eigenschappen, gebeurtenissen … beschrijven; • feiten, gegevens in een rij plaatsen. Om een schema te maken kun je de lay-out met verschillende middelen ondersteunen, bv. pijltjes, kleuren, tekeningen of icoontjes …

+

Soorten schema’s • • • • • •

Het tabelschema, T-schema of kolommenschema maakt eigenschappen of kenmerken duidelijk (bv. overeenkomsten en verschillen, voor- en nadelen …). Het waaierschema toont uit welke delen iets bestaat. Elk deel krijgt dan nog verdere informatie. Het boomschema laat zien uit welke delen iets bestaat. Een mindmap: mindmapping is een techniek om brainstormideeën, losse gedachten, hoofd- en bijzaken, eigenschappen voor jezelf en anderen te ordenen. Het cyclisch model beschrijft een kringloop van zich altijd herhalende eigenschappen, verschijnselen, gebeurtenissen … De feitenketting zet feiten/gegevens in een rij. Als de tijd of chronologie belangrijk is, dan krijg je een tijdlijn.

LES 3 Wat Vertelt eeN tekst?

Les 3 Wat vertelt een tekst?   Paper pack

87

87


OPDRACHT 4

toepassen

e

1 Bedenk een titel. suggestie: De geschiedenis van het wiel / De uitvinding van het wiel

er

2 Welk soort schema vind je in afbeelding A?

Het schema lijkt op een feitenketting, een tijdlijn …

3 Komt de informatie in de tekst overeen met de info in de afbeelding? Wat kun je daaruit leren? persoonlijk antwoord

4 Hoe lees je deze teksten (schema en tekst)? Beoordelend/kritisch lezen: je vergelijkt twee bronnen. Je kunt ook je voorkennis gebruiken.

A

schijf 6 000 jr. oud

3-delig 5 000 jr. oud

koper/hout 4 500 jr. oud

lichte spaken 3 500 jr. oud

staal/hout 300 jr. oud

oe

Leerlingen lezen en vergelijken tekst A en B. Zonder de teksten helemaal te lezen proberen ze al een titel te bedenken. Sta even stil bij hoe ze de opdracht aanpakken. Welke manier van lezen hebben ze toegepast? Dit vormt een link met de samenvatting van de verschillende leesstrategieën die ze in het hoe-kader vinden. Van tekst B moeten ze geen schema maken, maar ze stellen wel voor hoe ze de tekst in een (ander) schema zouden gieten. Ze verduidelijken ook hoe ze dat dan zouden aanpakken. Voor je de volgende opdracht opgeeft, kun je leerlingen vragen om in stilte het hoe-kader door te nemen. Daarna kun je leerlingen vragen om de uitleg in eigen woorden te herformuleren (taalbeleid).

Bekijk de afbeelding en de tekst.

fv

Opdracht 4

leZeN eN scHeMatIsereN

si

3

B

spaken/luchtband staal/luchtband lichtmetaal ± 1900 heden

Het wiel is een late uitvinding. Na de laatste ijstijd was onze aarde nog tot ca. 10 000 v.C. vooral met landijs bedekt, waardoor een wiel weinig nut gehad zou hebben. De voorlopers van het wiel waren boomstammen, die over de grond gerold werden.

Pr

Ongeveer 6 000 jaar geleden ontdekten onze voorouders de as. Twee schijven werden door middel van een stang met elkaar verbonden. Zo ontstonden de eerste karren en wagens. Rond 3200 v.C. werd in Mesopotamië de stabiliteit van kruiwielen verbeterd. Daarvoor legden ze planken tegen elkaar. Die verbonden ze met dwarsbalken en vervolgens sneden ze ze rond uit. Met de verbetering van werktuigen ontstond ca. 4 000 jaar geleden het spaakwiel. De verdere ontwikkeling van het wiel hing af van de geografische omstandigheden. In gebieden waar water en lasten door woestijnen vervoerd moesten worden, was het nauwelijks bruikbaar. Daar bleven ze lastdieren gebruiken. In de loop van de tijd vond het gebruik van het wiel bijna overal ingang. Vooral de Romeinen droegen daartoe bij, doordat ze een geweldig wegennet aanlegden. Pas in het industrietijdperk, in de 19de eeuw, deed het wiel zijn intrede in bijna alle technische terreinen, zoals machines, verkeersmiddelen … De vorm en de functie van het wiel zijn in de loop der tijden niet veranderd. Naar: Loncke. ‘De geschiedenis van het wiel’, www.constructie.weebly.com

5 Zou je de tekst ook in een ander schema kunnen gieten? Hoe zou je dat aanpakken? persoonlijk antwoord

woord

de stabiliteit: de vastheid, de stevigheid geografisch: wat de plaats en ligging betreft, aardrijkskundig (de geografie)

88

88

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN


Er zijn verschillende manieren om een tekst te lezen. Je noemt ze de leesstrategieën.

e

Verschillende leesstrategieën

si

hoe ORIËNTEREND lezen: je bekijkt de tekst vlug omdat je wilt nagaan welke tekst je in handen hebt en wat je ermee kunt doen. Je leest de titel en de tussentitels of tussenkopjes en bekijkt de illustraties. Je wilt het lees- en tekstdoel van de tekst kennen.

er

GLOBAAL lezen: je leest het begin en einde van de tekst. Wat is het hoofdonderwerp (thema) van de tekst? Wat is de bron? Je wilt een algemeen (globaal) idee van de tekst krijgen. ZOEKEND lezen: je wilt gerichte informatie vinden. Bv. een antwoord voor een bepaald probleem, een vertaling van een woord … KRITISCH lezen: je vraagt je af of alles wat in de tekst staat, wel klopt. Daarom ga je na of het correct is wat de auteur schrijft. Je vergelijkt met een andere bron of met wat je zelf al weet.

fv

GENIETEND lezen: je wilt je enkel ontspannen, je wilt genieten van de tekst.

INTENSIEF lezen: je wilt de tekst helemaal begrijpen. Daarom lees je die grondig, alinea na alinea.

STUDEREND lezen: je wilt de inhoud van een tekst in je geheugen opslaan om er later mee te werken.

OPDRACHT 5

oe

Als je een tekst (boodschap) beluistert, dan heb je als ontvanger een (luister)doel. De zender heeft een spreekdoel. De leesstrategie wordt dan een luisterstrategie.

Lees de tekst.

Opdracht 5

Maak een schema van deze tekst. Welk soort schema zul je gebruiken?

Deze opdracht kan eerst besproken worden of de leraar geeft onmiddellijk de opdracht om een schema op te maken. Leerlingen kunnen dit ook per twee doen en dan bespreken. Bij deze oefening is de reflectie belangrijk: brengt het schema de nodige, belangrijke informatie, welk schema ligt hen het best, maken de leerlingen schema’s, waarvoor, voor welke vakken, waarvoor moet het schema dienen, maken ze alleen schema’s voor zichzelf? Is het schema bruikbaar?

Pr

Wat is het verschil tussen een krokodil en een alligator?

Alhoewel krokodillen en alligators veel op elkaar lijken, horen ze officieel niet tot dezelfde familie. Ook wat het leefgebied betreft, zijn er grote verschillen. Krokodillen leven eigenlijk bijna op elk continent op het zuidelijk halfrond (Afrika, Zuidoost-Azië, Australië, Zuid-Amerika). Alligators komen alleen in Noord- en ZuidAmerika en China voor. In vergelijking met alligators hebben krokodillen een langere, smallere snuit en wanneer een krokodil zijn bek dicht heeft, zijn al zijn tanden nog te zien. Een alligator heeft een overbeet. Als hij zijn bek dicht heeft, valt de bovenkaak over de onderkaak heen en zijn alleen zijn bovenste tanden te zien. De krokodil behoort tot de familie van de Crocodylidae en kent veertien soorten, de alligator behoort tot de familie van de Alligatoridae en kent acht soorten. Krokodillen eten voornamelijk vogels en grote zoogdieren, alligators eten naast andere zoogdieren ook vis en reptielen. Zowel krokodil als alligator zijn carnivoor, dus vlees- en/of viseter. Naar: ‘Wat is het verschil tussen een krokodil en een alligator?’, www.hetverschiltussen.nl

woord

het continent: een werelddeel de carnivoor: een vlees- en viseter

LES 3 Wat Vertelt eeN tekst?

Les 3 Wat vertelt een tekst?   Paper pack

evalueren

89

89


e

si

Schema: suggestie: een T-schema of twee kolommen om een vergelijking te kunnen maken krokodil

alligator

leeft in bijna elk continent op het zuidelijk

leeft alleen in Noord- en Zuid-Amerika en in

halfrond

China

heeft een overbeet: alleen de bovenste

zichtbaar als zijn bek dicht is

tanden zijn te zien als zijn bek dicht is

14 soorten

8 soorten

de familie van de Crocodylidae

de familie van de Alligatoridae

er

langere, smallere snuit, tanden zijn nog

carnivoor: eet voornamelijk vogels en grote carnivoor: eet naast andere zoogdieren ook vis en reptielen

fv

zoogdieren

1 Vertel de tekst na aan de hand van je schema. Kleur het bolletje als je op deze punten ‘ja’ kunt antwoorden. Je kunt de tekst navertellen. De gegevens in je schema zijn de belangrijkste. Je gebruikt sleutelwoorden om de belangrijkste gegevens in het schema te noteren. Het schema is bruikbaar voor het doel dat je wilt bereiken. Gegevens die je niet in het schema hebt, zijn toch niet zo belangrijk. Het schema is duidelijk voor jou. Het roept geen nieuwe vragen op.

oe

O O O O O O

g Heb je bij een of meer van de punten geen bolletje gekleurd? Vul je schema dan verder aan.

2 Vergelijk met het schema van je buur. Bespreek samen deze vragen.

Pr

a Welk van de twee schema’s is volgens jou het beste en waarom?

90

90

b Wanneer maak jij schema’s? c Welk doel heb je dan voor ogen? d Voor wie maak je die schema’s?

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN


Opdracht 6

si

Stel drie vragen waar het schema een antwoord op geeft. Een klasgenoot zal die beantwoorden. 1 persoonlijk antwoord

3 persoonlijk antwoord

IJS

kilocalorieën

vet (gram)

verzadigd vet (gram)

0

0

0

0

1

1

110

6

4

134

7

5

155

8

5

200

13

7

45 50

1 bolletje yoghurtijs

67

1 Snickers 1 Magnum

oe

70 gram softijs

fv

1 bolletje sorbetijs 1 waterijsje

1 plakje Viennetta

1 ijscoupe (roomijs met vruchten en slagroom)

OPDRACHT 7

er

2 persoonlijk antwoord

1 bolletje schepijs

250

14

9

491

26

16

Opdracht 7

Kies een tekst.

Pr Tekst A: Klimaatverandering Tekst B: Wat is het verschil tussen fondant en marsepein? 1 Schrijf een passend onderschrift voor de afbeelding(en). 2 Wat maakt de schrijver van het artikel duidelijk?

3 Welk schema zou jij gebruiken om de tekst overzichtelijk weer te geven? Maak zo’n schema op een apart blad.

waarheen Je kunt: de gepaste leesstrategie inzetten; een schema lezen en er informatie uit halen; van een tekst een schema maken dat de nodige info bevat; schema’s vergelijken.

LES 3 Wat Vertelt eeN tekst?

Les 3 Wat vertelt een tekst?   Paper pack

toepassen

De leerlingen maken hier eerst een keuze: met welke tekst willen ze aan de slag gaan? Ze kunnen een keuze maken op basis van het onderwerp of al op basis van een mogelijk schema. De titel van tekst B verklapt al onmiddellijk welk schema ze kunnen gebruiken. Dat is een eenvoudig schema en vergelijkbaar met wat ze al oefenden in opdracht 5. Indien nodig kun je leerlingen ook wel in de een of andere richting proberen te ‘duwen’. Door hen eerst een onderschrift te laten schrijven bij de afbeeldingen, denken ze al na over het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst. De tweede vraag brengt hen bij de globale inhoud van de tekst. Het schema maken is dan de afsluitende opdracht. Bij deze opdracht zetten ze ook de gepaste leesstrategieën in.

Duid je keuze aan en lees de tekst op diddit. Ga daarna aan de slag met de opdrachten.

• • • •

De leerlingen bestuderen het schema: welke informatie krijgen ze? Over die info proberen ze drie vragen te formuleren. Hun vragen geven ze door aan een klasgenoot die probeert om er een antwoord op te geven. Waarom lukt een antwoord geven wel/niet? Daarbij kan het zijn dat de vraag onduidelijk is of het antwoord niet klopt. Leerlingen kunnen daarover per twee in gesprek gaan. Sluit klassikaal af met de bevindingen die de leerlingen verwoorden.

e

Bekijk het schema.

OPDRACHT 6

analyseren

91

Bijlage Tekst A-B

91


creëren

OrIËNtereN

v

u

r

si

o

1 Maak een stamboom van je familie (of kies voor dit alternatief: maak een stamboom van een bekend persoon, bv. van onze Belgische koning). 2 Gebruik daarvoor een boomschema waarin je jouw naam of die van de bekende persoon onderaan zet. Probeer zo ver mogelijk in de tijd terug te gaan (minstens drie generaties – van jou tot bij je grootouders). Denk aan de hoofdletters! Voor een voorbeeld van een boomschema: 3 Leg daarna je stamboom uit aan bekijk schema B op p. 86. twee klasgenoten.

tip

er VOOrBereIdeN

o

v

u

r

4 Wat is een stamboom? Hoe ziet een stamboom eruit? Hoe ziet een boomschema eruit? 5 Verzamel de nodige informatie. Waar kun je die vinden? Wie kun je aanspreken?

UItVOereN

o

v

u

r

6 Maak de stamboom. Denk eraan dat de naam van de jongste onderaan komt.

Pr

reFlectereN

Tip

Je kunt zowel de stamboom als de toelichting evalueren.

o

v

u

r

7 Hoe ging het?

In orde Je traject naar succes De naam van de jongste persoon staat onderaan.

nee

ja

nee

1234

Je gebruikt hoofdletters voor de eigennamen.

1234

1234

Je kunt je stamboom vlot uitleggen aan de anderen.

1234

1234

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

ja

boomschema van je klasgenoot

1234

Werkpuntje voor je klasgenoot:

92

jouw boomschema

Je stamboom is opgebouwd met een boomschema en bevat minstens drie generaties.

Werkpuntje voor jezelf:

92

e

WORD EEN SCHEMA-EXPERT

oe

De leerlingen maken een stamboom. Deze oefening richt zich op het schematisch weergeven van relaties binnen een familie (boomschema). Leerlingen zoeken zelf hoe ze bv. verbindingen duidelijk maken. Online vind je diverse programma’s om digitale schema’s te ontwerpen (schemabouwers). Als voorbereiding zullen ze op zoek gaan naar informatie binnen hun familie en daarvoor de gepaste vragen stellen om zo de juiste informatie te bekomen. Werken ze niet met gegevens van hun eigen familie, dan zullen ze informatie zoeken in verschillende bronnen, bv. over ons koningshuis. Belangrijk is ook dat ze hun resultaat kunnen toelichten.

fv

Pitstop

deel 2 VertelleN


Uitdaging: Ontmasker de leugenaar! Wat heb je nodig? De leerlingen werken voor deze uitdaging in groepjes van drie. Ze vormen een team van ‘De drie wijzen’. Je kunt ook met een presentator werken. Je doet dat als leraar eenmaal voor en dan nodig je leerlingen uit om dit te presenteren en de verschillende delen aan elkaar te praten.

• leerwerkboek • Trajectwijzer: schrijven: de e-mail • diddit leerling: bijlagen en oefeningen • diddit leraar: bijlagen en toetsitems

Oriënteren - Voorbereiden Leerlingen lezen de tekst over het ontmaskeren van een leugenaar . Tijdens het lezen markeren ze die tips die hen aanspreken of ze nemen korte notities.

e

UITDAGING: ONTMASKER DE LEUGENAAR

si

Je werkt voor deze les in groepjes van drie. Je vormt een team van ‘De drie wijzen’.

Bijlage Uitdaging: ontmasker de leugenaar Zeven tips om een leugenaar te ontmaskeren

OrIËNtereN

r

o

v

u

r

fv

2 Welke tips uit de tekst vind je interessant om te onthouden tijdens deze opdracht? Noteer er minstens drie. Het mag kort en eventueel schematisch.

oe

persoonlijk antwoord

UItVOereN

o

v

u

r

Pr

3 Je speelt het spel van ‘De drie wijzen’. Je krijgt twee opdrachten als voorbereiding.

Reflecteren

reFlectereN

o

v

u

r

4 Hoe ging het?

Ze beoordelen zichzelf en een klasgenoot.

118

u

er VOOrBereIdeN

Bijlage De drie wijzen

Om dit deel af te sluiten onderzoeken ze de werkpuntjes bij de verschillende pitstops. Leer hen noteren wat al vlot gaat en waar ze nog extra aan moeten oefenen. Je kunt ervoor kiezen om op een ‘centrale’ plaats, digitaal of nietdigitaal hun vorderingen bij te (laten) houden. Een mogelijk sjabloon vind je in de Trajectwijzer.

v

1 Lees de tekst ‘Zeven tips om een leugenaar te ontmaskeren’ ter inspiratie.

Uitvoeren Er zijn twee voorbereidende opdrachten om tot hun verhaal te komen. De leerlingen verzinnen eerst een woord met drie mogelijke verklaringen (voor de betekenis). Als tweede vertellen ze een verhaal dat echt of niet echt gebeurd is. Ze brengen structuur in hun verhaal: I – M – S (inleiding – midden – slot). Wie extra ondersteuning nodig heeft, kan een schrijfkader gebruiken.

o

Om te weten wie liegt en wie de waarheid vertelt, is het interessant om eerst de leugenaar te zoeken. Of lijkt dat gemakkelijker dan gedacht?

Je traject naar succes

jij

je klasgenoot

Je hebt minstens drie tips uit de tekst gehaald.

1234

/

Je brengt je woordverklaring overtuigend en duidelijk.

1234

1234

Je persoonlijk verhaal is logisch opgebouwd.

1234

1234

Werkpuntje voor jezelf:

Dit deel is nu afgerond. Bekijk ook de werkpuntjes en de criteria bij elke pitstop of leesstop van dit deel. Vul aan voor jezelf:

118

dit gaat vlot:

dit vraagt training:

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN



De laatste ronde Wat heb je nodig? • leerwerkboek • diddit leerling: oefeningen • diddit leraar: bijlagen en toetsitems • extra materiaal: computer met internetverbinding, (online)woordenboek

Welk woord of welke uitdrukking associeer je met deze afbeeldingen? Noteer.

e

Opdrachten 8 en 9 sluiten aan bij het beeld en bij het werkwoord. Je kiest wanneer je de leerlingen die opdrachten laat maken: bij de start van dit deel of je wacht om de opdracht te geven als het deel afgewerkt is. Dan komen deze opdrachten als herhaling aan bod.

De laatste ronde OPDRACHT 1

Deze opdrachten kunnen in de vorm van een contractwerk met correctiesleutels aangeboden worden. De leerlingen werken individueel of per twee. Er staan extra oefeningen op diddit.

voeten gebonden OPDRACHT 2

voor de boeg

continent of werelddeel

Lees de tekstjes. Welk synoniem kun je gebruiken voor wat onderstreept is? Noteer.

Opdracht 2

In Engeland vergat een voetbalscheidsrechter een muntje voor de toss. Het resultaat: een schorsing van 21 dagen, want blad-steen-schaar was ‘niet in het belang van het spel’, oordeelde de FA. Een toss is belangrijk in veel sporten, maar welke andere mogelijkheden bestaan er?

Voorkennis: het begrip synoniem. Vanuit de context zoeken leerlingen een synoniem voor het onderstreepte. Hun antwoord past qua vorm ook in die context, bv. enkelvoud/meervoud.

oe

alternatieven

Het Belgische voetbal zit na de operatie ‘Schone handen’ in een heel onaangename situatie. Zouden er matchen verkocht zijn? Verliepen alle wedstrijden op een eerlijke manier? Verscheidene mensen, ook scheidsrechters, zijn aangehouden. benarde

Aan het beeld verbinden de leerlingen een woord/uitdrukking uit dit deel. Het is belangrijk dat je hen stimuleert om het beeld goed te bestuderen: wat zien ze precies in het beeld?

capuchon

fv

aan handen en

er

si

Opdracht 1

Pr

Bij de lancering van een Sojoez-draagraket met een bemanningsruimte voor het Internationaal Ruimtestation ISS is vandaag een probleem ontstaan, zo was rechtstreeks op NASA TV te volgen. De bemanningsruimte met twee opvarenden moest een noodlanding maken. Die noodlanding is goed afgelopen en de twee astronauten verkeren in ‘goede conditie’ en werden intussen uit hun bemanningsruimte bevrijd. capsule

Ik wil dj worden, wat heb ik nodig? Je denkt er al een tijd over na, maar wilt nu echt de stap zetten om te beginnen met dj'en. Alleen weet je niet welke spullen je nodig hebt om je eerste dj-mix te draaien. Op deze pagina lees je waar je op moet letten tijdens het kiezen van een dj-set voor beginners. attributen Bij de aankoop van een camera is een statief misschien niet meteen iets wat bovenaan het lijstje staat. Toch kan een statief je uitstekend helpen om betere foto’s te maken. Beweging is een van de belangrijkste redenen waarom een foto mislukt. Een statief zorgt voor meer vastheid en dus voor minder beweging van de camera. stabiliteit

DE LAATSTE RONDE

DE LAATSTE RONDE   Paper pack

119

119


OPDRACHT 3

Opdracht 3

e

De laatste ronde

Ontcijfer deze anagrammen. Noteer onder elke foto het passende woord. oricvanor – nyhsoep – genalet – tielfalrenat – cariëssoen

er

si

Wat is een anagram? Leerlingen kunnen dit vanuit de opdracht zelf uitleggen. De beelden ondersteunen het zoeken naar het juiste woord.

associëren

carnivoor

Opdracht 4

oe

fv

alternatief

OPDRACHT 4

Voorkennis: het begrip synoniem. De zinnen kunnen helpen om de juiste synoniemen te vinden. Als ze erin slagen om eerst de synoniemen aan te vullen, dan vullen ze die daarna in de zinnen in.

elegant

Noteer onder elk woord het passende synoniem.

eten

smikkelen

Pr

hypnose

niet te veranderen onherroepelijk

traditioneel stereotiep

aardrijkskundig geografisch

de opdracht de missie

Vul dat synoniem in de passende zin aan. 1 In Europa is de Antwerpse haven geografisch

centraal gelegen. Ze is verbonden met alle

continenten. Zeeschepen van over de hele wereld komen er binnenvaren. 2 Wie ballet zegt, denkt algauw aan het beeld van meisjes in tutu’s. Een stereotiep

beeld waar

Jommeke nu komaf mee wil maken in Balletkoorts. Dat is het nieuwe album dat vanaf 6 februari in de winkel ligt. 3 De beslissing van de rechter was onherroepelijk

. Tegen de uitspraak kon niet meer in beroep

gegaan worden. 4 In Hasselt zijn tal van restaurantjes waar je gezellig kunt smikkelen

zonder daar een fortuin voor

te betalen. 5 Defensie heeft zijn belangrijkste militaire missies

voor volgend jaar voorgesteld. De strijd

tegen het terrorisme en de radicalisering blijven de belangrijkste opdracht, in binnen- en buitenland.

120

120

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN


OPDRACHT 5

Vul de zinnen aan met een geschikte context die je zelf kiest.

2 In dat continent bevinden zich

er

3 Het zag er erg benard uit toen

4 Er was geen alternatief, want

fv

5 Wil je absolute stabiliteit, dan

Welk woord omschrijft de woordgroep? stabiel

een vrij traditioneel beeld

stereotiep

geen planten eten

carnivoor

deel van de wereld

kunstmatige slaaptoestand

Hier schrijven de leerlingen zinnen. Ze vullen het deel aan met een gepaste context (die aansluit bij de betekenis). Als het nodig is, kunnen ze nog een tweede zin noteren.

Opdracht 6 Korte opdracht waar ze snel één woord geven voor de omschrijving.

oe

erg stevig en vast

OPDRACHT 7

Opdracht 5

si

1 Toen de jongen zijn capuchon

OPDRACHT 6

e

De laatste ronde

continent hypnose

Schrijf bij de foto’s een korte, passende context. Verwerk er de opgegeven woorden in.

Opdracht 7 De combinatie beeld en twee woorden stuurt de leerlingen in een bepaalde richting om één of meer zinnen te schrijven. De gegeven woorden moeten er een plaats in krijgen.

Pr

carnivoor – onherroepelijk

elegant – capuchon

attributen – aan handen en voeten gebonden – pralines maken

continent – smikkelen

DE LAATSTE RONDE

DE LAATSTE RONDE   Paper pack

121

121


Opdracht 8 Deze oefeningen sluiten aan bij het beeld en het werkwoord van dit deel. 1 Voorkennis: het begrip samenstelling is gekend. Leerlingen bouwen zo veel mogelijk samenstellingen met kamp. Je kunt aan leerlingen ook vragen om een systematiek aan te duiden om woorden te verklaren. Het laatste deel van de samenstelling bepaalt de betekenis.

e

Ga aan de slag met nog meer woorden.

si

1 Verzamel per twee zo veel mogelijk woorden met ‘kamp’. Wie wint?

suggestie: kamplied, kampthema, kampplaats, kampvuur, kampterrein, zomerkamp, weekendkamp, kampdraaiboek, kampuitrusting, kampvuurverhaal,

er

kampvuurprogramma

2 Bedenk minstens tien synoniemen voor het woord ‘vertellen’ of voor een vorm van ‘spreken’. Maak met drie van die woorden een mooie zin. suggestie: vertellen, fluisteren, roepen, meedelen, informeren, zingen, schreeuwen, gillen, verwoorden, uiteenzetten, beschrijven, zeggen, praten, opmerken, suggereren, voorstellen

3 Maak een woordveld. Noteer ‘griezelen’ … centraal. Noteer verwante woorden en zoek enkele synoniemen. rillen

sidderen

oe

3 Voorkennis: de begrippen synoniem en verwant woord. In een woordveld zoeken leerlingen woorden die van griezelen afgeleid worden en ook woorden met een min of meer gelijke betekenis. Leerlingen kunnen hier ook een (online)woordenboek gebruiken.

OPDRACHT 8

fv

2 Voorkennis: het begrip synoniem. Een ander woord voor vertellen/spreken kunnen ze ook gebruiken in volgende opdrachten om variatie te brengen in hun teksten/ boodschappen.

De laatste ronde

GRIEZELEN

gruwelen

een griezel griezelig een griezelverhaal

4 Wat wordt er bedoeld? – Eerst water, de rest komt later! Bij brandwonden moet je die eerst en vooral afkoelen met water.

– Met vuur spelen. Gevaarlijk te werk gaan.

Pr

– Olie op het vuur gooien.

4 Figuurlijk taalgebruik is niet voor alle leerlingen eenvoudig. Deze oefening sluit aan bij het werken met/aan eenvoudig figuurlijk taalgebruik. De termen letterlijk en figuurlijk kunnen bij deze oefening herhaald worden.

De boel nog meer opstoken. – Het is water en vuur. Ze zijn precies het tegenovergestelde en ze maken altijd ruzie. – Als klap op de vuurpijl. Het absolute hoogtepunt. Welke van die uitspraken is letterlijk bedoeld? De eerste. De rest is figuurlijk bedoeld. OPDRACHT 9

Opdracht 9

Wees creatief!

Op zoek naar een griezelverhaal …

Om af te ronden kun je kiezen voor deze creatieve schrijfoefening. Je kunt leerlingen inspireren door zelf enkele korte griezelverhalen voor te lezen.

– – – – –

Schrijf een griezelverhaal met je klas (of in groepen van zes leerlingen). Verzin eerst samen een thema en een (voorlopige) titel. Elke leerling schrijft om beurten een zin. Lees goed wat er al staat en ga verder met het verhaal. Je verhaal is maximaal één pagina A4-formaat. Overlees op het einde van de oefening de tekst met z’n allen. Misschien kun je hem nog wat bijschaven.

Geef je verhaal af aan de leraar. Wie leest het verhaal op een gepaste manier voor in de klas?

Bijlage Griezelverhaal

122

122

huiveren

TRAJECT NederlaNds 1

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen   Paper pack

deel 2 VertelleN

woord

verwant (aan): trekken van overeenkomst vertonend


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.