3
Vergelijk of orden de getallen. a Noteer het juiste teken: >, = of <. 5
>
0,5
7
=
7,0
0,9
<
1,9
2,5
<
5,2
3,6
>
3,4
3,1
<
3,4
b Orden de getallen zoals gevraagd.
5,6
8,0
2
6,5
8,0 > 6,5 > 5,6
4,7
4,4
4,4 < 4,7 <
4
7,4 7
1,1 <
13,6
7
< 7,4
16,3
1,1 2
2,6
< 2,6
31,6
61,3
61,3 > 31,6 > 16,3 > 13,6
Rond de kommagetallen af tot op een geheel. a Tussen welke natuurlijke getallen ligt het kommagetal? Omkring het getal waarop je afrondt. 8 < 8,5 < 9
5 < 5,4 < 6
13 < 13,7 < 14
3 < 3,1 < 4
6 < 6,9 < 7
0 < 0,3 < 1
b Rond af tot op een geheel.
5
7,3 ≈
7
8,2 ≈
8
3,5 ≈
4
11,5 ≈
12
20,7 ≈
21
4,1 ≈
4
Noteer de som of het verschil. Noteer ook de stapjes, als je dat handig vindt. 5 162 + 430 = 5 592 8 473 − 6 050 = 2 423 3 750 + 2 900 = 6 650 6 510 − 1 700 = 4 810 2 644 + 5 008 = 7 652 5 804 − 670 = 5 134 35