TALENT 5: taalschrift A - correctiesleutel

Page 1

C86 M61 Y4

5

C22 M48 Y3

Taalschrift A Correctiesleutel

C27 M83 Y7

C19 M30 Y7

6


TALENT 5 – Taalschrift A

Bij TALENT voor het 5e leerjaar horen volgende materialen:

Coördinatie: Dirk Dobbeleers

Voor de leerling: Taalschriften A, B, C Spellingschrift Projectbundel - De Warmste Klas Projectbundel - Loop naar de maan Projectbundel - Daar zit muziek in Werkwoordenblok 5

Auteurs: Dirk Dobbeleers Joris Casteels Lize Vandevelde Anne Boon Pieter Schouten Met medewerking van: Ides medewerking Met Callebaut van: Ides Callebaut

Voor de leraar: Handleidingen A, B, C Zorg- en evaluatiemodule (via bingel.be) Zorg- en evaluatiemappen A, B, C Correctiesleutels taalschriften A, B, C en spellingschrift Map curriculumdifferentiatie 5 Voor de klas: Talentbib 5 Wandplaten Cd- en dvd-box Digitale ondersteuning (zie ook www.talentvoortaal.be/digitaal): Bingel Max Bingel Plus Bingel Start

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van die mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hun dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopieren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden.

© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2018

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

Eerste druk 2018 ISBN 978-90-306-8232-5 978-90-306-8217-2 D/2018/0078/97 D/2018/0078/106 Art. 569646/01 569428/01 NUR 191

Coverontwerp: B.AD Covertekening: Brun Croes Lay-outconcept: Springbok Vormgeving en opmaak: Crius Group Tekeningen: Steven De Waele Tekeningen taalweters: Eric Bouwens Tekeningen Talentbib: Mark Borgions


THEMA Mens erger je niet

1



les 3

Dit schooljaar: Graag Aangename Straffen! Ik kan mijn gevoelens vertellen die ik heb over de hoofdpersoon. Ik kan zeggen of een tekst fictie of non-fictie is. Ik kan moeilijke woorden verklaren.

1

Lees deze flaptekst.

5

Honderd jaar geleden kon je beter geen straf krijgen. Ze hakten je tenen af en sloegen je billen blauw of het niks was ... Jij hebt op school alleen aardige meesters. Die trekken nooit voor straf je haren uit of draaien je oor er (bijna) af. Natuurlijk niet, alle meesters zijn tegenwoordig lief. Hoewel – ik weet een school en daar is een meester ... ! Die wil niet alleen de kinderen uit zijn klas opvoeden, maar alle kinderen. Dus jou ook. Hoe hij dat doet moet je maar lezen. Als je durft tenminste ...

Uit: De verschrikkelijke schoolmeester, Dolf Verroen, Uitgeverij Leopold, 2003

2

In het boek vind je de cartoon ‘Plan voor de totaalopvoeding van het kind’. Kies één van de tien straffen van de verschrikkelijke schoolmeester. Omcirkel die. Bespreek in jouw groep wat je van die straf vindt.

Thema 1 - les 3

5


6

Thema 1 - les 3


3

Lees deel 1 van het verhaal. Onderstreep moeilijke woorden met potlood. Beantwoord daarna de vraag.

5

Plots zwaait de deur van het directeurskantoor open. Juf Veronique stormt naar binnen: “Ik stop ermee. Gedaan. Genoeg is genoeg!” Een kletsnatte bordspons belandt midden op het bureau. De directeur ontvangt net een bezoeker, een verkoper van schoolmateriaal. Ze kijken beiden van de spons naar juf Veronique.

Welke twee werkwoorden beschrijven dat juf Veronique opgejaagd het bureau van de directeur binnenkomt?

1   zwaait open (openzwaaien) 2   stormt binnen (binnenstormen)

4

Lees deel 2 van het verhaal en beantwoord de vragen.

5

W

“Ik geef mijn ontslag, ik blijf hier niet langer. Wat denken ze wel, dat ze met mij de draak kunnen steken?!” Haar gebries lijkt op het gebrul van een draak, en haar hoofd loopt violetrood aan. Nog even en ze spuwt vuur. “Klas 5b?”, vraagt de directeur retorisch. “Booswichten, ellendelingen, loeders, dat zijn het!” En dan volgt er een tsunami van tranen. “Ik kan het niet meer aan”, snikt juf Veronique. “Ze zijn te slim. Niet normaal. Iedere dag ga ik naar huis met hevige migraine. Ze stoppen maar niet met vragen stellen. Moeilijke vragen waarop ik geen antwoord weet. Ik voel me zo dom. Zo hoort het toch niet. Dat was toch niet de afspraak?” Nog een hulpeloze snik.

het ontslag

mededeling dat je je baan kwijt bent of dat je zelf weggaat

het gebries gebrul de retorische vraag vraag waarop de vraagsteller geen antwoord verwacht of het antwoord al kent de migraine

herhaaldelijke aanvallen van (erge) hoofdpijn

a Op regel 5 lees je: “En dan volgt er een tsunami van tranen.” Een tsunami is een enorme vloedgolf als gevolg van een onderzeese aardbeving. Waarom gebruikt de auteur dit woord?

Om te zeggen dat juf Veronique erg hard huilt. Thema 1 - les 3

7


Hoe vind ik snel een woord in het woordenboek? Je leerde het woordenboek gebruiken. Weet je nog? 1 I n het woordenboek staan de woorden in alfabetische volgorde.

2 1

5

et eerste en laatste woord van 2 H elke pagina staan bovenaan op die pagina. Dat zijn de trefwoorden. an werkwoordsvormen zoek je 3 V de infinitief.

3

ij een zelfstandig naamwoord 4 B zoek je altijd het enkelvoud op. e betekenis van 5 D zegswijzen, uitdrukkingen en spreekwoorden vind je door het belangrijkste woord op te zoeken.

4

b Juf Veronique heeft minder fraaie namen voor de kinderen van 5b. Zoek de betekenis op in het woordenboek en verbind. 1

de ellendeling

2

het loeder

gemeen persoon   slecht of gemeen mens

c Welke uitdrukking of zin gebruikt de auteur om dit te zeggen: ‘Wat denken ze wel, dat ze met mijn voeten kunnen blijven spelen?’   Wat denken ze wel, dat ze met mij de draak kunnen steken?!

8

Thema 1 - les 3


Wat is een zegswijze? Een zegswijze is een soort uitdrukking: een vaste uitspraak met een vaste betekenis. Zegswijzen of uitdrukkingen vormen eigenlijk een soort taal op zich. Ze zijn niet altijd makkelijk te begrijpen of te vertalen. Maar door veel te oefenen, leer je ze steeds beter te begrijpen en vlotter gebruiken. Zin in een voorbeeld? Goed, eentje dan! Anders loopt het de spuigaten uit ... d Kleur: het trefwoord van de zegswijze bij vraag c.

Wat betekent letterlijk? En figuurlijk? Als je iets letterlijk schrijft, bedoel je precies wat er staat. Bv.  Ik heb hoofdpijn. Mijn hoofd doet erg veel pijn. Als je iets figuurlijk schrijft, bedoel je eigenlijk iets anders. Bv.  Ik heb hoofdpijn. Mijn hoofd ontploft! Geen paniek! Mijn hoofd ontploft niet echt. Ik overdrijf gewoon een beetje. Ik gebruik de taal figuurlijk. e Schrap wat fout is. De auteur gebruikt de zegswijze ‘de draak steken met iemand’. Ze schrijft dus letterlijk / figuurlijk. f Welke zegswijzen ken jij nog? Bespreek met je buur.

5

Lees deel 3 van het verhaal. Beantwoord daarna de vragen. W

Fragment 3

5

10

resoluut vastberaden, vastbesloten

Klas 5B is een probleemklas want de kinderen zijn er uitzonderlijk slim. Wanneer juf Veronique er de brui aan geeft, moet de directeur op zoek gaan naar een nieuwe juf of meester. Een verkoper van schoolmateriaal doet hem een vreemd aanbod: “Neem de robot Watson in dienst. Watson voldoet precies aan alle eisen die een klas als 5B stelt.” De robot is peperduur, maar de directeur heeft een plan ...

Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.

Th 1_Oelewapper van de week_COVER_GR.indd Alle pagina's

Oelewapper van de week | Karla Stoefs

De directeur reikt haar de doos met papieren zakdoekjes aan. “Kom, kom”, sust hij. “Neem een half dagje vrij, ik spring wel even in. Morgen lukt grissen het vast beter.” iets snel Juf Veronique schudt resoluut het hoofd. “Geen sprake van. Ik kom niet terug. Ik ga wegpakken wat anders doen. Iets helemaal anders.” Ze kijkt dwars door de directeur heen. Ze kijkt naar het prikbord dat achter hem tegen de muur hangt. Het bord met belangrijke berichten, zoals een vakantiekaart met groetjes uit Korfoe. Juf Veronique haalt diep adem en zegt: “Ik ga geiten kweken op Korfoe, ik ga er fetakaas maken.” Ze snuit fors haar neus. Haar besluit staat vast: witte plakjes feta. Ze hoort haar kudde geitjes al mekkeren. Ze beent de kamer uit, ze is weg. Nee, ze komt terug. Ze grist haar foto van het Meer lezen? prikbord. Het opschrift juf van de week blijft Oelewapper van de week, Karla Stoefs, Talentbib 5 hangen. Nu is ze weg. Oelewapper van de week Karla Stoefs | Mark Borgions

5

23/10/17 13:55

Thema 1 - les 3

9


a Welke gevoelens passen bij de personages? Kleur: de emoties die passen bij de directeur. de emoties die passen bij juf VĂŠronique. gefrustreerd

boos hulpvaardig vastberaden

hulpeloos rustig b Stel je in de plaats van juf Veronique. Hoe zou jij reageren?

6

Wat doet jouw juf of meester als er iets misloopt in de klas?

7

Wat doet de directeur van jouw school als er iets misloopt in jouw klas? Noteer in enkele woorden. Bespreek dit in jouw groep.

8

Noteer de leefregel en de alternatieve straf die jouw groep bedacht.

10

Thema 1 - les 3


Hoe weet ik of een tekst fictie of non-fictie is? Verzonnen teksten worden fictie genoemd. Bv.  verhaal, sprookje, gedicht ...

Fictie, met de F van fantasie!

Weetteksten worden non-fictie genoemd. Bv.  verslag, krantenartikel, handleiding, woordenboek, gebruiksaanwijzing, schoolboek ...

9

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon mijn gevoelens vertellen die ik heb over de hoofdpersoon. Ik kon van een tekst zeggen of hij fictie of non-fictie is. Ik kon moeilijke woorden verklaren.

Thema 1 - les 3

11


les 4

GAS geven: wat nu? Ik kan een duidelijke instructie schrijven voor een klasgenoot.

1

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

WAT IS EEN GAS-BOETE?

5

10

15

20

Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) zijn straffen die gemeentes kunnen opleggen als je het gemeentereglement overtreedt. Meestal zijn het boetes. Met deze GAS-boetes kan de gemeente overlast, zoals sluikstorten, wildplassen, graffiti spuiten, enz. bestraffen. Maar ook confetti strooien, belletje trek doen, enz. Voor de straffen bestonden, werden kleine gevallen van overlast vaak niet bestraft. Sinds de wet bestaat, kunnen gemeenten daar toch tegen optreden. Een ambtenaar van de gemeente kan bemiddelen, boetes opleggen of taakstraffen uitdelen. GAS-boetes kunnen gegeven worden aan jongeren vanaf 14 jaar. Minderjarigen (jonger dan 18 jaar) kunnen een maximumboete van 175 euro of een gemeenschapsdienst van maximum vijftien uur krijgen. Meerderjarigen betalen hoogstens 350 euro of moeten een gemeenschapsdienst van maximum dertig uur doen. Elke gemeente

25

kiest zelf vanaf welke leeftijd ze GAS-boetes oplegt en voor welke vorm van overlast. Wat kan of niet kan in jouw woonplaats, lees je in het politiereglement van jouw gemeente. Je kunt zo’n politiereglement terugvinden op de website van jouw stad of gemeente of op de site van de lokale politie.

Naar: www.jongerengids.be

W

de ambtenaar

iemand die werkt in dienst van de overheid

bemiddelen

met twee mensen praten om een ruzie tussen hen op te lossen

de gemeenschapsdienst klusjes die je moet doen voor de gemeenschap als je iets fout hebt gedaan, in plaats van een boete te betalen de overlast

12

Thema 1 - les 4

hinder, last


a Waarover gaat de tekst? De tekst gaat over GAS-boetes. b Wat is de bron van de tekst? De bron is: jongerengids.be c Schrap wat fout is. Deze tekst is fictie / non-fictie.

Wat is een synoniem? Om eenzelfde voorwerp, persoon of handeling te omschrijven, kun je soms meer dan één woord gebruiken. Bv.  Anna draagt een jurk. Mieke draagt een kleedje.   Anna en Mieke dragen allebei hetzelfde. Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen, noem je synoniemen. Gebruik af en toe een synoniem in een tekst. Zo wordt het verhaal echt boeiend!

Leuke weetjes! - Er zijn synoniemen voor werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

- Woorden hebben een gevoelswaarde. We gebruiken niet om het even welk woord als synoniem. Welk synoniem je gebruikt, hangt af van de context, sfeer, situatie, gesprekspartner ... Bv. In een krantenartikel zul je deze zin niet lezen: ‘Na de overval zijn de boeven op de vlucht geslagen.’ Maar wel: ‘Na de overval zijn de daders op de vlucht geslagen.’

d In de tekst staan enkele synoniemen. Noteer een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 1 sancties (r. 1):

straffen

2 maximum (r. 20):

het hoogste

Thema 1 - les 4

13


2

Lees de tekst in jouw groep en vul het schema in.

TITEL: Waar? Wie? Waarom? Wat? Wanneer? Bijzonderheden?

14

Thema 1 - les 4


Wat is een instructie en hoe schrijf ik er een? Een instructie is een tekst die stap voor stap zegt wat je moet doen. Bv.  een eenvoudig recept Zelf een instructie schrijven is best moeilijk. Deze tips helpen je op weg: >> Vertel wat de lezer nodig heeft. >> Noteer wat de lezer stap voor stap moet doen. >> Maak elke stap zo duidelijk en eenvoudig mogelijk. >> Lees je instructie na.

3

FRUITBROCHETTES Wat heb je nodig? >> verschillende soorten fruit (bananen, appels, kiwi's, aardbeien ...) >> satéstokjes Bereiding (10 min.) >> Schil het fruit. >> Snij het fruit in stukjes of partjes. >> Steek de stukjes fruit op een satéstokje.

Schrijf een instructie in vier tot zes stappen voor een klasgenoot. Hij of zij moet daar een klastaak mee kunnen uitvoeren. Kies uit: schriften ophalen – ­planten water geven – ­in de refter helpen – ­het klasdier eten geven – ­computers uitschakelen – ­je schooltas maken zodat je je huistaken kunt maken en je lessen kunt leren – ­­ een andere typische klastaak of schooltaak

Hoe schrijf ik een duidelijke instructie? Ik noteerde elke stap klaar en duidelijk. Ik vergat geen stappen. Ik las mijn instructie na. Ik zou deze instructie correct kunnen uitvoeren.

Thema 1 - les 4

15


4

Bedenk een ‘Graag Aangename Straf’.

5

Controleer de instructie van een klasgenoot. Vink aan wat hij of zij juist heeft uitgevoerd.

Hoe controleer ik een instructie? Mijn klasgenoot noteerde elke stap klaar en duidelijk. Mijn klasgenoot vergat geen stappen. Ik kan deze instructie correct uitvoeren.

6

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon een duidelijke instructie schrijven voor een klasgenoot. Ik kon goed in groep samenwerken.

16

Thema 1 - les 4


les 6

Hoe werken werkwoorden? Ik kan werkwoorden herkennen in zinnen. Ik kan de persoonsvorm aanduiden in zinnen.

W

1

Lees het fragment en beantwoord de vragen.

het fragment

klein gedeelte, stukje

a Welke soort woorden zijn weggelaten?  werkwoorden b Vul met je buur de lege plekken in de tekst aan.

zwaait

Plots

stormt is

de deur van het directeurskantoor open. Juf Veronique stop

naar binnen: “Ik

ermee. Gedaan. Genoeg

genoeg!” Een kletsnatte bordspons

belandt

midden

op het bureau. De directeur Ze

kijken

“Ik

geef

Haar gebries Nog even en ze

ontvangt

net een bezoeker, een verkoper van schoolmateriaal.

beiden van de spons naar juf Veronique. mijn ontslag, ik lijkt spuwt

blijf

hier niet ­langer.

op het gebrul van een draak. vuur.

Waarom gebruik ik werkwoorden? We gebruiken werkwoorden meestal om een toestand, een gebeurtenis of een handeling uit te drukken. De meeste werkwoorden zeggen wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt.

Is slapen ook een werkwoord, juf?

Bv. Ik schrijf nu deze moeilijke zin. Straks neem ik een pauze. Ik zal straks naar jou komen. Sommige werkwoorden zeggen wat of hoe het onderwerp is of wordt. Bv. Ik ben moe. Het is niet gemakkelijk.

Thema 1 - les 6

17


2

Kleur in dit fragment over de Bonnenman: de acht werkwoorden.

5

Wie van jullie hoorde al eens over de bonnenman? Norbert Verswijver probeert de wereld beter te maken door kortingsbonnen te knippen. Met zijn kortingsbonnen koopt hij in winkels veel spullen voor bijzonder weinig geld. Zo bestelde hij al voor 60 000 euro schoenen. Dat alles betaalde hij met kortingsbonnen en een paar euro’s. In een volgende les lees je meer over de bonnenman. Hallo, ik ben Robin Hood, een dief maar ook een held. Ik stal geld van de rijken en deelde het uit aan de armen. Er zijn nog mensen zoals ik: ze breken de wet om de wereld beter te maken. Ik stel ze graag aan je voor …

Wettenkrakers | Jorinde Berben

Wettenkrakers

Wettenkrakers

Meer lezen? Wettenkrakers, Jorinde Berben, Talentbib 5

Jorinde Berben | Pieter Fannes

De bonnenman wil laten zien dat winkels trucs gebruiken om mensen te lokken en de muffinman redt voedsel uit afvalcontainers. Misschien ken je Malala wel, die strijdt om iedereen naar school te laten gaan. Of Daens, een held van eigen bodem! Weet je ook wie Ghandi is? Of Rosa Parks? In dit heldenboek leer je ze allemaal kennen!

Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.

5

NF-cover-200x200.indd 19,21

3

25/10/17 16:41

Hieronder vind je enkele werkwoorden uit oefening 1. Vul de tabel verder aan met de andere werkwoordvormen. Je mag het werkwoordschema uit je spellingschrift gebruiken. Infinitief Onderwerpen Ik ... jij (na het werkwoord)

18

© ID / Patrick De Roo

Persoonsvorm – Tegenwoordige tijd Andere vorm Enkelvoud Meervoud Onderwerpen Onderwerpen Onderwerpen Jij (voor het Hij, zij, de man, We, jullie, zij, werkwoord) de opvang­ de acties van de moeder ... Bonnenman ... Werkwoordvormen

zwaaien

zwaai

zwaait

zwaait

zwaaien

gezwaaid

stormen

storm

stormt

stormt

stormen

gestormd

stoppen

stop

stopt

stopt

stoppen

gestopt

zijn

ben

bent

is

zijn

geweest

belanden

beland

belandt

belandt

belanden

beland

ontvangen

ontvang

ontvangt

ontvangt

ontvangen

ontvangen

begroeten

begroet

begroet

begroet

begroeten

begroet

geven

geef

geeft

geeft

geven

gegeven

lijken

lijkt

lijkt

lijkt

lijken

geleken

spuwen

spuw

spuwt

spuwt

spuwen

gespuwd

Thema 1 - les 6


Wat is een persoonsvorm?  De persoonsvorm is de werkwoordsvorm die bij het onderwerp past. Dat onderwerp kan een persoon, dier, plant of voorwerp zijn. De persoonsvorm staat meestal in de buurt van het onderwerp.

Vind ik zo de persoonsvorm?

Bv.  Ik sta, de leeuw staat, de huizen staan ...

Hoe vind ik de persoonsvorm? Je vindt de persoonsvorm door een ja-neevraag te stellen. De persoonsvorm komt vooraan te staan. Bv.  Opa houdt van snorkelen.

Houdt opa van snorkelen?

Gevonden? Onderstreep dan steeds de persoonsvorm!

4

In volgend fragment over de Bonnenman zijn alle onderwerpen geel gemarkeerd. Vul de persoonsvorm van het werkwoord aan in de juiste vorm. Kies uit: zijn – kunnen – mogen – bellen – trekken – zijn – vullen

De slag van 1 miljoen! Het

is

een grijze

donderdagochtend in juni. vult

De Bonnenman

een zakje

met 207 kortingbonnen. Hij

belt

de media.

Met een cameraploeg De Blokker Maar de cameraploeg Door het venster

trekt

is

hij naar het shoppingcenter in Wijnegem.

net open. mag kunnen

niet binnen. ze filmen hoe Norbert naar de kassa wandelt.

Thema 1 - les 6

19


5

In dit fragment zijn de onderwerpen van sommige zinnen geel gemarkeerd. Onderstreep in die zinnen de persoonsvorm.

SAMENLEVING: SPRUITEN GOOIEN NAAR TOERISTEN Wist je dat je spruitjes mag gooien naar toeristen? Dat staat in een Belgische wet. Het is niet de enige vreemde wet in ons land. Er zijn er nog een heleboel andere. België bestaat sinds het jaar 1830. Toen maakten politici de eerste wetten voor ons land. De oudste wetten zijn dus al meer dan 185 jaar oud. Onze samenleving verandert, maar veel oude wetten bestaan nog altijd. Daarom lijken ze nu vreemd.

5

10

Overdreven boetes Sinds enkele jaren bestaan de GAS-boetes. GAS is een afkorting van ‘Gemeentelijke Administratieve Sanctie’. Elke gemeente mag eigen regels opstellen. Ze gelden nu al

15

Naar: Wablieft, nr. 1096

6

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon werkwoorden herkennen in zinnen. Ik kon de persoonsvorm aanduiden in een zin.

20

Thema 1 - les 6

voor jongeren vanaf 14 jaar. Voordien kon je pas een GAS-boete krijgen vanaf 16 jaar. De boetes kregen al veel kritiek. Veel mensen vinden sommige regels overdreven.


les 8

BON: goed voor … een muffin of iets anders Ik kan belangrijke informatie terugvinden in de tekst. Ik kan invullen waarnaar verwijswoorden verwijzen.

Over Robin Hood Robin Hood is een Engelse volksheld uit een reeks oude verhalen. Volgens die verhalen zou hij stelen van de rijken en zijn buit daarna verdelen onder de armen.

1

Lees het fragment en beantwoord de vragen.

De Bonnenman Wat heb je nodig om Robin Hood te zijn? Een grappig, groen hoedje? Een pijl en boog? Norbert Verswijver gebruikt wel een heel origineel wapen: kortingsbonnen! 5

10

Norbert, alias de ‘Bonnenman’, probeert de wereld beter te maken door bonnetjes te knippen. Hij noemt zichzelf de Robin Hood van de Food en Non-Food (Robin Hood van de voeding en niet-voeding) en draagt daarom net zo’n hoedje als de echte Robin Hood droeg. Voor zijn eerste grote actie in 2007 verzamelde de Bonnenman Match-bonnetjes over het hele land. Toen kocht hij voor 6 000 euro aan diepvrieskervel. En ja hoor, hij betaalde met een heleboel bonnetjes en een halve euro. De winkel gaf hem gelijk, op de bonnetjes stond niet dat je ze niet mocht combineren. Hetzelfde jaar bestelde hij in Blokker voor 48 511 euro aan elektronica. En hij betaalde met, jawel, kortingsbonnen en 60 cent.

15

De acties van de Bonnenman gaan in stijgende lijn. Bij elk bezoek, koopt hij voor grotere bedragen. Zo bestelde hij al voor 60 000 euro schoenen, en voor 200 000 euro laminaat. Alles zou hij betalen met kortingsbonnen en een paar euro’s. Bij MediaMarkt kocht hij bij een actie vijfhonderd autoradio’s aan 1 euro per stuk. “Er stond nergens bij de actie dat je maar één radio mocht kopen”, verklaarde Norbert.

20

De slag van 1 miljoen! Het is een grijze donderdagochtend in juni. De Bonnenman zet zijn hoedje op, vult een zakje met 207 kortingsbonnen, en belt de media. Met een cameraploeg trekt hij naar het

Thema 1 - les 8

21


25

30

shoppingcenter in Wijnegem. De Blokker is net open, maar de cameraploeg mag niet binnen. Door het venster kunnen ze filmen hoe Norbert naar de kassa wandelt. “Ik wil voor 1 miljoen euro tuinmeubelen kopen,” vertelt de Bonnenman aan de dame. Hij geeft haar de kortingsbonnen van 10 % en een brief voor de directie van Blokker. Met zijn bonnen kan hij steeds 10 % aftrekken van de 1 miljoen euro, tot hij op nul uitkomt. De kassierster belooft dat ze zijn bestelling zal doorgeven. Aan de deur van de winkel vertelt de Bonnenman wat zijn doel is: “De kortingsbonnen zijn alleen maar gemaakt om mensen naar de winkel te lokken,” legt hij uit, “maar ze kosten ook veel geld. En wie betaalt dat? De klant natuurlijk. Het is allemaal geld dat uit onze zakken wordt gehaald.” Wat wil hij dan precies? “Dat de kortingsbonnen verdwijnen! En dat er iets gebeurt tegen de woekerprijzen. Winkels maken te veel winst en de gewone man in de straat kan dat niet meer betalen.”

35

Net zoals Robin Hood de rijken overviel om de armen te helpen, mikt de Bonnenman altijd op grote ketens. “De eigenaars van die winkels zijn toch rijk genoeg om het te kunnen betalen”, meent hij. Blokker, MediaMarkt, Makro en Berca kwamen al aan de beurt.

Wettenkrakers Hallo, ik ben Robin Hood, een dief maar ook een held. Ik stal geld van de rijken en deelde het uit aan de armen. Er zijn nog mensen zoals ik: ze breken de wet om de wereld beter te maken. Ik stel ze graag aan je voor …

Wettenkrakers | Jorinde Berben

40

De keren dat Norbert Verswijver de producten ook echt kreeg, schonk hij ze aan goede doelen. En de winkels zijn gewaarschuwd: lees goed wat er op jullie bonnen staat. Zeker de kleine lettertjes!

Wettenkrakers

Meer lezen? Wettenkrakers, Jorinde Berben, Talentbib 5

Jorinde Berben | Pieter Fannes

De bonnenman wil laten zien dat winkels trucs gebruiken om mensen te lokken en de muffinman redt voedsel uit afvalcontainers. Misschien ken je Malala wel, die strijdt om iedereen naar school te laten gaan. Of Daens, een held van eigen bodem! Weet je ook wie Ghandi is? Of Rosa Parks? In dit heldenboek leer je ze allemaal kennen!

Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.

5

NF-cover-200x200.indd 19,21

W

25/10/17 16:41

origineel

heel anders dan al het andere

combineren

twee of meer dingen samen gebruiken

het laminaat

planken voor een vloer

de media

kranten, tijdschriften, radio, televisie en internetsites

de woekerprijs

veel te hoge prijs

in stijgende lijn gaan steeds beter worden. De acties worden steeds beter. De acties ken nen steeds een beter resultaat. Ze leveren steeds meer geld op. naar de winkel lokken De kortingsbonnen zijn alleen maar gemaakt om mensen naar de winkel te laten komen en om hen daar dingen te laten kopen die ze niet altijd nodig hebben.

22

Thema 1 - les 8


Wat is een verwijswoord? Een verwijswoord verwijst naar iets dat (of iemand die) al eerder vernoemd werd. Verwijswoorden zorgen ervoor dat we niet steeds hetzelfde woord moeten herhalen. Bv.  Op een ochtend zag een reiger paling zwemmen in de Swalm.

Nee, dacht hij, dat is mijn smaak niet. Ik wil het neusje van de zalm.

a Lees de tekst. De onderstreepte woorden zijn verwijswoorden. Vul in waar ze naar verwijzen.

Voor zijn eerste grote actie in 2007 verzamelde de Bonnenman Match-bonnetjes over het hele land. Toen kocht hij voor 6 000 euro aan diepvrieskervel. En ja hoor, hij betaalde met een heleboel bonnetjes en een halve euro. De winkel gaf hem gelijk, op de bonnetjes stond niet dat je ze niet mocht combineren.

1 hij verwijst naar   de Bonnenman 2 hem verwijst naar   de Bonnenman 3 ze verwijst naar   de kortingsbonnen b Kleur in de tekst bij vraag a: nog twee andere verwijswoorden. c Waarom noemt Norbert Verswijver zichzelf ‘Robin Hood’? Net zoals Robin Hood de rijken overviel om de armen te helpen, onderneemt de Bonnenman acties om goede doelen te steunen. Hij richt zijn acties op grote, rijkere winkelketens. d Wat wil de Bonnenman bereiken met zijn acties? De Bonnenman wil dat de kortingsbonnen verdwijnen en dat er iets gedaan wordt aan de woekerprijzen. e Leg uit in je eigen woorden. Vul de betekenis aan in het woordenschatkader. 1 De acties van de Bonnenman gaan in stijgende lijn. (r. 15) 2 De kortingsbonnen zijn alleen maar gemaakt om mensen naar de winkel te lokken. (r. 30) f Kleur in de tekst: de conclusie die de Bonnenman formuleert voor de winkels.

W

de conclusie iets wat je te weten komt door het uit iets anders af te leiden, het besluit

Thema 1 - les 8

23


g Wat bedoelt de Bonnenman met de ‘kleine lettertjes’? (r. 43) De taalweter op p. 9 kan je helpen. Bv. De kleine lettertjes zijn regeltjes waarmee je rekening moet houden als je de bon gebruikt. h Onderzoek een bon die je meebracht en bespreek met je buur.

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

De Muffinman De supermarkt ligt vol met lekkers dat niemand nog wil kopen. Het is te oud, of er zit een vlekje op, of het is net over datum. Weet je wat daarmee gebeurt? De winkels gooien het weg. Het verdwijnt in grote containers, en wordt dan vernietigd met de rest van ons afval. Dat is best jammer want veel van dat eten is nog perfect eetbaar.

5

Lekkers tussen het vuilnis Steven de Geynst wou zijn steentje bijdragen aan de oplossing van dat probleem. Hij haalde het eten dat nog goed was uit de containers. Dan gaf hij het weg, of hij kookte ermee voor mensen die het nodig hadden. Zeven jaar lang ging dat goed. Maar toen hij op een avond twee zakken misbakken muffins uit de container haalde, werd hij betrapt. De rechter vond dat hij de muffins gestolen had van de winkel. Later werd hij gelukkig wel vrijgesproken. De tweede rechter luisterde naar Stevens verhaal. Hij had namelijk een afspraak met de winkelier dat hij het eten uit de containers mocht halen. De Muffinman vecht nog altijd tegen voedselverspilling. Samen met de winkels wil hij hier iets aan doen. Hij hoopt zo dat er steeds minder mensen honger lijden.

10

15

Ook wij gooien thuis soms eten weg dat nog goed is. In de grafiek hiernaast zie je wat we het meest weggooien. 20

Hallo, ik ben Robin Hood, een dief maar ook een held. Ik stal geld van de rijken en deelde het uit aan de armen. Er zijn nog mensen zoals ik: ze breken de wet om de wereld beter te maken. Ik stel ze graag aan je voor …

Wettenkrakers | Jorinde Berben

Wettenkrakers

Veel groenten en fruit worden zelfs niet geoogst omdat ze niet mooi genoeg zijn. Maar zou een kromme komkommer niet gewoon even lekker zijn? Wettenkrakers

Meer lezen? Wettenkrakers, Jorinde Berben, Talentbib 5

Jorinde Berben | Pieter Fannes

De bonnenman wil laten zien dat winkels trucs gebruiken om mensen te lokken en de muffinman redt voedsel uit afvalcontainers. Misschien ken je Malala wel, die strijdt om iedereen naar school te laten gaan. Of Daens, een held van eigen bodem! Weet je ook wie Ghandi is? Of Rosa Parks? In dit heldenboek leer je ze allemaal kennen!

Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.

5

NF-cover-200x200.indd 19,21

24

25/10/17 16:41

Thema 1 - les 8

© Nicolas Maeterlinck / BELGA

2


W

een steentje bijdragen aan ergens aan meehelpen de muffin

de verspilling iets wat verloren gaat terwijl het nog gebruikt kan worden honger lijden

honger hebben

de grafiek

overzichtelijke tekening met lijnen en getallen

a Zet de zinnen in chronologische volgorde. Nummer ze van 1 tot 3. 3

De rechter zegt dat Steven de muffins stal.

1

Steven haalt eten uit containers om weg te geven aan mensen die het nodig hebben.

2

Steven wordt betrapt als hij twee zakken misbakken muffins steelt.

W

chronologisch gerangschikt volgens volgorde van tijd

b Schrijf jouw mening over de Muffinman. c

Noteer de gelijkenissen en de verschillen tussen Robin Hood, de Bonnenman en de Muffinman in de tabel. Gebruik daarvoor de leesteksten en de ontdekplaat. Robin Hood Droeg een groen hoedje.

De Bonnenman Draagt ook een groen hoedje.

De Muffinman Draagt geen groen hoedje.

Vocht tegen de rijke adel.

Vecht tegen de grote, rijke

Vecht tegen voedselverspilling.

winkelketens.

Werd niet veroordeeld.

Werd ook veroordeeld maar

daarna vrijgesproken.

Werd veroordeeld.

Is een held uit een verhaal. Is een echt persoon.

Is een echt persoon.

Thema 1 - les 8

25


3

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon belangrijke informatie terugvinden in de tekst. Ik kon invullen waarnaar verwijswoorden verwijzen.

26

Thema 1 - les 8


les 9

Sorry! Ik kan een (digitaal) formulier invullen met informatie over mezelf.

1

Lees het gedicht en beantwoord de vragen.

Gekinderlokt

5

10

15

20

25

Vanmorgen werd ik ontvoerd door drie gemaskerde mannen. Ze hielden me aan op straat, ze wilden me snoepjes geven en toen ik die niet aannam, greep eentje me in de kraag, draaide mijn arm op mijn rug en gooide me achterin een Amerikaanse auto, nadat hij me geboeid had met een zware, verroeste ketting Ze hadden me ook geblinddoekt, dat ik niet zag waar ik heenging en katoen in mijn oren gestopt dat ik ze niet kon verstaan. Na zo’n dertig kilometer, na zo ongeveer twintig minuten, brachten ze mij uit de auto naar een vochtige, tochtige kelder, smeten me daar in een hoek en gingen het losgeld halen. Eentje bleef bij me achter met een schietgeweer op mijn maag: Als ik weg wou, schoot hij me neer. Daarom ben ik te laat, meneer.

Bron: Kidnapped!, A light in the Attic, Shel Silverstein, vertaald door Willem Wilmink

a Wie is het hoofdpersonage in het gedicht? het ik-personage b Kleur in het gedicht: drie voorbeelden waaruit blijkt dat het hoofdpersonage overdrijft.

Thema 1 - les 9

27


c Waarom overdrijft het hoofdpersonage? Omdat hij te laat is op school en een smoes moet verzinnen. d Welke reden zou jij geven als je te laat op school aankomt? Schrijf op en bespreek met je buur.

2

Vul het formulier in.

Sorry! Mijn naam is:

Tegen deze persoon wil ik graag sorry zeggen:

Hier gebeurde het:  op school

 thuis

 op straat

 tijdens een hobby

 Dit is er gebeurd en daarom wil ik sorry zeggen:

28

Thema 1 - les 9


Ik heb er spijt van:  Ja

 Nee

Ik voelde me toen zo:  blij

 teleurgesteld

 boos

 gekwetst

 verdrietig

 bang

 Ik denk dat de ander zich zo voelde:  blij

 teleurgesteld

 boos

 gekwetst

 verdrietig

 bang

 Ik wil het goedmaken door:  een karweitje te doen

 weer gewoon te doen

 sorry te zeggen

 elkaar met rust te laten

Thema 1 - les 9

29


3

Schrijf een vlotte tekst met de antwoorden die je invulde in de velden bij oefening 2. Denk aan hoofdletters en leestekens.

4 2

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon een formulier invullen met informatie over mezelf.

30

Thema 1 - les 9


les 11

Even tijd voor werkwoorden Ik kan de persoonsvorm aanduiden in een zin. Ik kan persoonsvormen herkennen in zinnen in de tegenwoordige en de verleden tijd. Ik kan een voorbeeld geven van een werkwoord dat in de verleden tijd van klank verandert.

1

Lees het krantenartikel.

Mening: Wel Belg, niet gek. In Wetteren moet een speeltuin weg. Dat kan je lezen op pagina drie van deze krant. De buurman vindt dat kinderen er te veel lawaai maken. Ja, je leest het goed. Kinderen zijn hier een soort last. Ik geef het toe: ik wil mijn kinderen soms ook achter het behang plakken. Maar nu gaat het echt te ver. We geven GAS-boetes aan jongeren met een broodje op een trap. Of aan een vrouw die een kersenpit op de grond gooit. Dat uitleggen aan mensen uit andere landen is steeds moeilijker. Mensen lachen ons uit. Ze vinden dat we bekrompen zijn.

Onverdraagzaam. Ik probeer hen te overtuigen dat we niet allemaal zo zijn. Dat sommigen wel open, verdraagzaam, respectvol met anderen omgaan.

Bron: Wablieft, nr. 1001

2

Onderstreep de persoonsvormen in deze zinnen uit het artikel. Tip: Om de persoonsvorm te vinden, stel je een ja-neevraag. 1 In Wetteren moet een speeltuin weg. 2 De buurman vindt dat kinderen er te veel lawaai maken. 3 Ja, je leest het goed. 4 Kinderen zijn hier een soort last. 5 Ik wil mijn kinderen soms ook achter het behang plakken. 6 Maar nu gaat het echt te ver.

Thema 1 - les 11

31


3

Lees het krantenartikel. Onderstreep alle persoonsvormen.

Blijf weg van de sporen Op en over treinsporen lopen is heel gevaarlijk. Dat is de boodschap van Infrabel. Dit bedrijf beheert de Belgische spoorwegen. Moet een trein remmen? Daar heeft hij heel wat tijd en afstand voor nodig. Grijpt een trein je? Dan heb je bijna geen kans om dat te overleven. Vorig jaar stierven 15 mensen op de sporen in België. Spoorlopen heeft ook grote gevolgen voor anderen. Treinen stoppen en krijgen vertraging. Dat kost veel tijd en geld. Boetes voor spoorlopen starten bij 450 euro. Bron: Wablieft, nr. 1118

Lees het krantenartikel.

Surfers in de problemen op zee Vorig weekend raakten twee surfers in de problemen op de Noordzee. De wind waaide er harder dan 7 beaufort. Het waaide harder dan 50 kilometer per uur. Surfen is dan verboden aan onze kust. Een van de surfers moest gered worden met een helikopter. Voor beide surfers kwamen de hulpdiensten met ziekenwagens en reddingsboten. Gouverneur Decaluwé vindt dat gemeenten aan de kust strenger moeten zijn. Hij stelt voor om roekeloze surfers een GAS-boete te geven. Bron: Wablieft, nr. 975

a Onderstreep alle persoonsvormen. b Kleur elke persoonsvorm: als die in de tegenwoordige tijd staat. als die in de verleden tijd staat.

32

Thema 1 - les 11

© Volodymyr Nik / Shutterstock.com

4


Wat is de tijd van een werkwoord? Dat zie je aan de persoonsvorm. Heeft de spreker het over de tegenwoordige tijd (nu) of over de verleden tijd (vroeger)? Tegenwoordige tijd

Het regent. Dat is niet zo erg. Ik kan nu toch niet buiten.

5

Verleden tijd

Gisteren regende het. Dat was erg. Ik kon geen fietstocht maken.

Herschrijf het stukje tekst in de verleden tijd.

Dat uitleggen aan mensen uit andere landen is steeds moeilijker. Mensen lachen ons uit. Ze vinden dat we bekrompen zijn. Onverdraagzaam. Ik probeer hen te overtuigen dat we niet allemaal zo zijn.

Dat uitleggen aan mensen uit andere landen was steeds moeilijker. Mensen lachten ons uit. Ze vonden dat we bekrompen zijn/waren. Onverdraagzaam. Ik probeerde hen te overtuigen dat we niet allemaal zo zijn/waren.

Thema 1 - les 11

33


34

Thema 1 - les 11

zwaai

storm

stop

ben

beland

ontvang

begroet

geef

lijkt

spuw

heb

stormen

stoppen

zijn

belanden

ontvangen

begroeten

geven

lijken

spuwen

hebben

Onderwerpen Ik ... jij (na het werkwoord)

zwaaien

Infinitief

hebt

spuwt

lijkt

geeft

begroet

ontvangt

belandt

bent

stopt

stormt

zwaait

Onderwerpen Jij (voor het werkwoord)

Enkelvoud

hebt

spuwt

lijkt

geeft

begroet

ontvangt

belandt

is

stopt

stormt

zwaait

Onderwerpen We, jullie, zij, de acties van de Bonnenman ...

Meervoud

hebben

spuwen

lijken

geven

begroeten

ontvangen

belanden

zijn

stoppen

stormen

zwaaien

Werkwoordvormen

Onderwerpen Hij, zij, de man, de juf ...

Tegenwoordige tijd

Persoonsvorm

Meervoud

had

spuwde

leek

gaf

begroette

ontving

belandde

was

stopte

stormde

zwaaide

hadden

spuwden

leken

gaven

begroetten

ontvingen

belandden

waren

stopten

stormden

zwaaiden

Onderwerpen Onderwerpen Ik, jij (voor het We, jullie, zij, werkwoord), de mensen ... jij (na het werkwoord), hij, zij, de Bonnenman ...

Enkelvoud

Verleden tijd

gehad

gespuwd

geleken

gegeven

begroet

ontvangen

beland

geweest

gestopt

gestormd

gezwaaid

Andere vorm

6 Vul de tabel uit les 6 verder aan. Vul aan met twee werkwoorden die met boetes te maken hebben. Je mag een woordenboek en het werkwoordschema uit je spellingschrift gebruiken.


Welke werkwoorden veranderen van klank? Welke niet? De meeste werkwoorden krijgen in de verleden tijd -de(n) of -te(n) bij de stam. Bv.  speel – speelde, werk – werkte, hoor – hoorde ... Raar, het is ‘ik hoopte’, Sommige werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. maar niet Bv.  geef – gaf, drink – dronk, loop – liep ... ‘ik loopte’?

Hoe weet ik of een werkwoord wel of niet van klank verandert? Daar bestaat jammer genoeg geen trucje voor. Of toch: veel luisteren en lezen. Je kunt ook een lijstje aanleggen van werkwoorden die van klank veranderen.

7

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon de persoonsvorm aanduiden in een zin. Ik kon persoonsvormen herkennen in zinnen in de tegenwoordige en de verleden tijd. Ik kon een voorbeeld geven van een werkwoord dat in de verleden tijd van klank verandert.

Thema 1 - les 11

35


les 15

Een steentje bijdragen aan betekenissen Ik kan woorden uit dit thema verklaren en ze gebruiken. Ik kan woorden alfabetisch rangschikken door te kijken naar de eerste of de tweede letter van het woord.

1

Rara, wie of wat ben ik? 1 Vorm groepjes. 2 Neem een woordkaartje van de stapel. Toon het aan niemand. 3 Schrijf gedurende één minuut drie sleutelwoorden die met het woord te maken hebben op kladpapier. Let op: Gebruik geen stukje uit het sleutelwoord zelf. Bv. ambt mag je niet noteren als sleutelwoord bij ambtenaar. 4 Elke groep leest om de beurt een sleutelwoord voor. 5 Zoek het woord uit het thema waarbij het sleutelwoord hoort. Je krijgt één minuut om te overleggen in je groep. 6 Eén groepslid zegt het antwoord hardop. 7 Juist of fout? Controleer het woordkaartje.

2

Kijk naar de woordkast. Vul het tegengestelde woord in op de invullijn. Kies uit: origineel – resoluut – een steentje bijdragen aan – het synoniem

36

onzeker

resoluut

doodgewoon

je twijfelt, je weet niet wat je wilt

je bent vastberaden, je weet precies wat je wilt

zoals het altijd is, iets nieuws, hetzelfde als al het anders dan al het andere andere

het synoniem

het tegengestelde

een steentje bijdragen aan

tegenwerken

een woord dat ongeveer hetzelfde betekent als een ander woord

een woord dat ongeveer het tegenovergestelde betekent van een ander woord

ergens aan meehelpen

ervoor proberen te zorgen dat iets niet lukt

Thema 1 - les 15

origineel


3

Trek een pijl van de woorden naar het kader. Zoek uit hoeveel kinderen er in alle klassen samen aan judo doen. De kinderen van de Beukenschool doen aan de volgende sporten: 15

de instructie

10

voetbal ballet judo

5 0

4

Klas 3

Klas 4

Klas 5

de grafiek

Klas 6

De woorden uit het woordenboek staan in de verkeerde volgorde. Nummer de vakjes om de juiste volgorde aan te geven waarin de woorden te vinden zijn. Wat eerst staat, krijgt 1.

3 1

emiddelen [bemiddelde, heeft b bemiddeld] met twee partijen praten om bijvoorbeeld een ruzie bij te leggen of een koop tot stand te brengen

chronologisch [bijvoeglijk naamwoord] gerangschikt naar de volgorde in de tijd, eerst de vroegste gebeurtenissen, dan de latere: een chronologisch verslag van het verloop van de oorlog

6 7

5

origineel [bijvoeglijk naamwoord] heel anders dan alle andere: Hans had een originele verrassing gemaakt

media [de (meervoud)] de media zijn kranten, tijdschriften radio en televisie: in de media is veel aandacht voor sport

2

4

ontslag [het; ontslagen] als iemand zijn ontslag krijgt, raakt hij zijn baan kwijt: hij kreeg na meerdere waarschuwingen zijn ontslag

conclusie /konkluuzie/ [de; conclusies] iets wat je te weten komt door het uit iets anders af te leiden: na een grondig onderzoek kwam de dokter tot de conclusie dat ik geopereerd moest worden

briesen [brieste, heeft gebriest] een hard, snuivend geluid maken: het paard briest, mijn oom brieste van woede

Thema 1 - les 15

37


Hoe rangschik ik woorden alfabetisch? Om woorden met een verschillende beginletter alfabetisch te ordenen, kijk je naar de eerste letter van het woord: aap, beer, cavia, dromedaris ... Om woorden met dezelfde beginletter alfabetisch te ordenen, kijk je naar de tweede letter van het woord: salamander, slang, stokstaartje ... Om woorden met meerdere gelijke letters vooraan alfabetisch te ordenen, kijk je naar de eerstvolgende verschillende letter van het woord: specht, spin, spreeuw ...

5

Bedenk drie paar synoniemen. Schrijf ze op. 1

en

2

en

3

en

Wat is een synoniem? Om eenzelfde voorwerp, persoon of handeling te omschrijven, kun je soms meer dan één woord gebruiken. Bv.  Anna draagt een jurk. Mieke draagt een kleedje.   Anna en Mieke dragen allebei hetzelfde. Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen, noem je synoniemen. Gebruik af en toe een synoniem in een tekst. Zo wordt het verhaal echt boeiend!

6

Je kent nu de zegswijze een steentje bijdragen. Er zijn nog veel meer zegswijzen, uitdrukkingen en spreekwoorden met steen. Zoek er drie op in het spreekwoordenboek. Schrijf ze op en zet de betekenis erachter. 1

2

3

38

Thema 1 - les 15


7

Themawoorden raden! 1 Vorm groepen. 2 Neem elk een opdrachtkaartje van de stapel. Toon het aan niemand. 3 Voer de instructie uit op kladpapier. Hiervoor krijg je drie minuten de tijd. Heb je tijd over? Voer dan nog een instructie uit. 4 Bepaal wie begint. Die leerling leest zijn of haar antwoord op de instructie voor. 5 De andere groepsleden noteren daarna het themawoord op kladpapier. 6 De leerling die aan de beurt is, vertelt dan welk woord op zijn of haar opdrachtkaartje stond. 7 De groepsleden controleren hun antwoord. 8 Ga door tot iedereen uit je groep aan de beurt kwam.

8

Hoe verliep de les voor jou? Ik begreep de woorden en kon ze gebruiken. Ik kon woorden alfabetisch rangschikken door te kijken naar de eerste of tweede letter van het woord. Ik kon goed in groep samenwerken.

Thema 1 - les 15

39


40


THEMA

2

Een leugentje om bestwil



les 3

Liegen mag (soms) Ik kan een infografiek invullen over wat ik las. Ik kan het hoofdpersonage en de andere personages benoemen. Ik ken hun rol in het verhaal. Ik kan het luisterverhaal expressief inspreken door te letten op intonatie, volume en articulatie.

Vul deze infografiek samen in.

Siemen

WIE?



1

juf Olga pa klasgenoten

Siemen komt te laat.

Siemen vertelt een leugen. Hij zegt dat zijn pa van de trap viel. Juf Olga en de

WAT?

klasgenoten ondervragen Siemen. Juf Olga wil de pa van Siemen bezoeken.

W

de infografiek voorstelling van informatie met veel beelden en lijnen

Thema 2 - les 3

43


WAAR?

klaslokaal van juf Olga

thuis (de trap)

WANNEER? ‘s morgens

WAAROM Hij is bang dat de juf boos wordt.

MAG DAT WEL? Ik vind dat:

44

Thema 2 - les 3

schooldag

liegt hij?

MIJN MENING


2

Lees onderstaand fragment. Overleg met je klasgenoten en onderstreep de woorden waarbij je een geluid wilt voorzien. Bespreek welk geluid. Oefen samen het luisterspel in. V = verteller S = Siemen

P = papa van Siemen J = juf

V Even later ligt pa onder een deken in de sofa. Hij heeft zijn pyjama en een kamerjas aan en om zijn voet zit een reusachtig verband. Op het salontafeltje legt hij de krant en een busje pijnstillers klaar. P

Zie ik er een beetje ziek uit?

S

Ja hoor, het lijkt echt!

W

het verband stukje stof dat je op een wond doet of dat je bijvoorbeeld om een zere enkel wikkelt de pijnstiller middel dat helpt tegen pijn

P Als je juf er is, moet je haar een drankje aanbieden. Zet de glazen en het water alvast klaar op de salontafel. S

Pa, ik vind het tof dat je dit voor me wilt doen.

V

Plots gaat de bel.

Pa doet alsof hij slaapt en snurkt een beetje als ik met juffrouw Olga de zithoek binnenkom.

mompelen onduidelijk praten wekken wakker maken

J (schrikt en fluistert) Oei, ik wist niet dat je pa sliep. Je hoeft hem voor mij niet wakker te maken. P (mompelt) Mijn excuses ... J

Doe geen moeite, hoor, Siemen zei me niet dat u sliep.

P

Dat hoefde ook niet. Ik zei hem dat hij me mocht wekken als u er was. (rolt om en gaat op zijn zij liggen)

Auw! Dat doet pijn!

V

Pa trekt het deken wat hoger, zodat het verband om zijn enkel zichtbaar wordt. Hij wrijft er met zijn handen over en doet alsof hij erge pijn heeft. Dan laat hij zich weer languit in de zetel ploffen.

P

Oef, dit doet deugd. Sorry, hoor, juffrouw ...

J

Zegt u maar gewoon Olga. Juffrouw ben ik alleen op school.

P

Het is erg vriendelijk dat u een bezoekje brengt. Dat hoefde helemaal niet, hoor. Siemen zei dat u vanmorgen erg bezorgd was. Siemen, schenk eens wat water in voor de juffrouw ... voor Olga.

Als Siemen voor de zoveelste keer te laat komt op school, verzint hij een verhaal over zijn vader die van de trap is gevallen. Juf Olga is erg bezorgd. Ze blijft maar vragen stellen over het ongeval. Het zweet breekt Siemen uit. Tot overmaat van ramp stelt ze voor om ’s avonds even langs te komen bij hem thuis. Wat nu?

Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.

Th 2_Verwikkeld in een leugen_COVER.indd Alle pagina's

Verwikkeld in een leugen | Koen D’haene

S (wil water inschenken, maar stoot het glas om) Oh sorry, ik haal een handdoek! (fluistert tegen zichzelf) Dom van me om dat glas om te stoten, maar pa doet het fantastisch!

Verwikkeld in een leugen Koen D’haene | Pieter Fannes

Meer lezen? Verwikkeld in een leugen, Koen D’haene, Talentbib 5

5

23/10/17 13:56

Thema 2 - les 3

45


3

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon de infografiek van Siemens verhaal invullen. Ik kon het hoofdpersonage en de andere personages benoemen. Ik kon een luisterverhaal expressief inspreken door te letten op intonatie, volume en articulatie.

46

Thema 2 - les 3


les 4

Super-super-liegebeest! Ik kan een leugentje om bestwil herkennen. Ik kan goede ideeën verzamelen om een luisterspel te schrijven.

1

Lees het tekstje over het Liegebeest. Het Liegebeest was een Vlaamse televisieserie uit 1983. Het was een poppenserie over een groen, slangachtig wezen dat altijd leugens vertelt. Het Liegebeest woonde met Willem, Fientje, het verwende prinsje Dikkie, Froes en Bomma op een prachtig kasteel, gebouwd op een rots die door de lucht vloog. Dries en Carolus waren de twee domme en luie wachters van het kasteel. Meneerke moest het Liegebeest vangen en naar de dierentuin brengen. Ondertussen deed het Liegebeest niets liever dan ‘liegen’, grapjes uithalen en anderen iets wijsmaken.

W

2

iemand iets wijsmaken

iemand iets laten geloven wat niet waar is

Lees de uitleg over een leugentje om bestwil. Je zegt: “Nee hoor, ik ben niet boos op je ...”, terwijl je eigenlijk wel boos bent. En je antwoordt: “Mooi!” als iemand je mening over een nieuwe outfit vraagt, terwijl je het lelijk vindt. Zijn deze leugentjes om bestwil herkenbaar? Het zijn leugens die je vertelt om een ruzie te vermijden of om een ander een goed gevoel te geven. Soms heb je gewoon geen zin om uit te leggen wat er eigenlijk scheelt. In de meeste gevallen gaat het om kleine leugentjes over onbelangrijke onderwerpen. Zowel kinderen als volwassenen liegen om verschillende redenen en dat is vaak goed bedoeld. Het hangt van de situatie af of een leugen aanvaardbaar is of niet.

Thema 2 - les 4

47


Waarom liegen deze kinderen? Verbind de situaties met de passende tekeningen.

3

1

3

Ik heb het niet gedaan, hoor!

2

Wat een mooie trui, hoor! Ik wil iets dat eigenlijk niet mag.

a

Ik wil je niet teleurstellen.

b

Ik doe mezelf beter voor dan ik ben.

c

Ik wil geen straf.

d

Ik wil wat privacy.

e

Ik wil de waarheid niet zeggen.

f

4

5

W

48

Nee, ik heb nog geen ijsje gekregen van mama!

de privacy dingen die je voor jezelf wilt houden en die je liever niet wilt vertellen

Thema 2 - les 4

Elke week krijg ik 25 euro zakgeld.

6

het s a w e Ho chool? op s

Euh, alles goed!


4

Vul de zinnen aan met de nummers van tekeningen uit de vorige oefening. Bespreek je antwoorden met je buur. 1 Een leugentje zoals op tekening 2 Een leugen zoals op tekening

5

vind ik onschuldig. Ik gebruik zelf ook wel eens zo’n leugentje. vind ik niet kunnen. Zelf zou ik zoiets nooit zeggen/doen.

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon een leugentje om bestwil herkennen. Ik kon goede ideeĂŤn verzamelen om een luisterspel te schrijven. Ik kon goed samenwerken met een duopartner.

Thema 2 - les 4

49


les 6

De verschillende vormen van werkwoorden Ik kan deze werkwoordvormen en begrippen herkennen en gebruiken: –  infinitief en persoonsvorm –  stam en uitgang –  tegenwoordige en verleden tijd –  enkelvoud en meervoud –  eerste, tweede en derde persoon.

Wat is een infinitief?

Ik moet werken. Is dat definitief?

De infinitief is een soort moedervorm van een werkwoord. Het is de vorm die je terugvindt in een woordenboek.

Werken is de infinitief.

Bv.  werken, slapen, eten, schrijven ... Je vindt de infinitief door een minizin te maken met ik zal. Bv.  Ik zal slapen. Ik zal kopen.

Wat is een persoonsvorm? De werkwoordsvorm die bij het onderwerp staat, noem je de persoonsvorm. Bv.  Bij het onderwerp ik hoort de persoonsvorm kom. Bij het onderwerp jij hoort de persoonsvorm komt.

Ik kom graag naar school.   Jij komt ook graag naar school.

De persoonsvorm staat graag in de buurt van het onderwerp.

Welke vorm van de persoonsvorm moet ik gebruiken: enkelvoud of meervoud? Dat kun je zien aan het onderwerp. Het onderwerp en persoonsvorm komen altijd overeen. Als het onderwerp enkelvoud is, dan staat de persoonsvorm ook in het enkelvoud. Bv.  de aap loopt, ik lach, papa slaapt ... Als het onderwerp meervoud is, dan staat de persoonsvorm ook in het meervoud. Bv.  de apen lopen, wij lachen, peuters slapen ...

50

Thema 2 - les 6


Wat is de stam? De stam is een vorm van een werkwoord. Als je de verschillende vormen van een werkwoord naast elkaar zet, kom je telkens een gelijk deel tegen: het deel dat je overhoudt als je van de infinitief -(e)n wegneemt. Bv.  drinken – ik drink – jij drinkt – wij drinken zien – ik zie – jij ziet – wij zien Dat gelijke deel noem je de stam. De stam is de vorm van het werkwoord die lijkt op de ik-vorm. De stam eindigt op de kijkletter. Dat is bijna altijd de derde laatste letter van de infinitief. Bv.  infinitief: werken infinitief: antwoorden

de stam: werk de stam: antwoord

ik werk ik antwoord

Wat is de uitgang? Het deel dat je achteraan de stam toevoegt als je een werkwoord gebruikt, noem je de uitgang. Bv.

1

ik drink hij drinkt jij drinkt wij drinken jullie drinken zij drinken

ik zie hij ziet jij ziet wij zien jullie zien zij zien

Ik drink nooit thee.

Kleur in de persoonsvormen: de stam. de uitgang. praatten

ziet

brandt

poetste

woonde

Thema 2 - les 6

51


Wat is de tijd van een werkwoord? Dat zie je aan de persoonsvorm. Heeft de spreker het over de tegenwoordige tijd (nu) of over de verleden tijd (vroeger)? Tegenwoordige tijd

Het regent. Dat is niet zo erg. Ik kan nu toch niet buiten.

Verleden tijd

Gisteren regende het ook. Dat was wel erg. Ik kon geen fietstocht maken.

Welke werkwoorden veranderen van klank? Welke niet? De meeste werkwoorden krijgen in de verleden tijd -de(n) of -te(n) bij de stam. Bv.  speel – speelde, werk – werkte, hoor – hoorde ... Raar, het is ‘ik hoopte’, Sommige werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. maar niet Bv.  geef – gaf, drink – dronk, loop – liep ... ‘ik loopte’?

Hoe weet ik of een werkwoord wel of niet van klank verandert? Daar bestaat jammer genoeg geen trucje voor. Of toch: veel luisteren en lezen. Je kunt ook een lijstje aanleggen van werkwoorden die van klank veranderen.

2

Lees de zinnen en voer de opdrachten uit. a Markeer in elke zin het werkwoord groen. Tip: In één zin staan er twee werkwoorden! b Onderstreep in elke zin de persoonsvorm. c Vul onder elke zin de informatie over de persoonsvorm aan.

52

Thema 2 - les 6


1 Het Liegebeest woonde met Willem, Fientje, Dikkie, Froes en Bomma in een prachtig kasteel. infinitief:

wonen

stam:

tegenwoordige tijd

woon

✗  enkelvoud

✗  verleden tijd

meervoud

2 Het kasteel vloog door de lucht. infinitief:

vliegen

stam:

tegenwoordige tijd

vlieg

✗  enkelvoud

✗  verleden tijd

meervoud

3 Dries en Carolus zijn de twee domme en luie wachters van het kasteel. infinitief:

zijn

stam:

✗  tegenwoordige tijd

ben

enkelvoud

verleden tijd

✗  meervoud

4 Meneerke moet het Liegebeest vangen. infinitief:

moeten

✗  tegenwoordige tijd   verleden tijd

stam:

moet

✗  enkelvoud  meervoud

5 Hij bracht het echter nooit naar de dierentuin. infinitief:

brengen

tegenwoordige tijd ✗  verleden tijd

stam:

breng

✗  enkelvoud  meervoud

6 Ondertussen maakte het Liegebeest grapjes. infinitief:

maken

tegenwoordige tijd ✗  verleden tijd

stam:

maak

✗  enkelvoud  meervoud

7 Bijna alle kinderen praatten in de jaren 80 over dit televisieprogramma. infinitief:

praten

tegenwoordige tijd ✗  verleden tijd

stam:

praat

enkelvoud ✗  meervoud

Thema 2 - les 6

53


54

Thema 2 - les 6

werk

speel

rijd

praat

spelen

rijden

praten

Onderwerpen Ik ... jij (na het werkwoord)

werken

Infinitief

praat

rijdt

speelt

werkt

Onderwerpen Jij (voor het werkwoord)

Enkelvoud

praat

rijdt

speelt

werkt

Onderwerpen We, jullie, zij, de grappen van het Liegebeest ...

Meervoud

praten

rijden

spelen

werken

Werkwoordvormen

Onderwerpen Hij, zij, de man, de meester ...

Tegenwoordige tijd

Persoonsvorm

praatte

reed

speelde

werkte

Onderwerpen Ik, jij ... jij, hij, zij, het Liegebeest ...

Enkelvoud

praatten

gepraat

gereden

gespeeld

speelden reden

gewerkt

werkten

Onderwerpen We, jullie, zij, de mensen ...

Meervoud

Verleden tijd

Andere vorm

3 Vul de tabel aan. Je mag het werkwoordschema uit je spellingschrift gebruiken.


Wat betekenen de 1e, 2e en 3e persoon van het werkwoord? Ben ik de eerste persoon? Voor mij ben jij de tweede persoon en is hij de derde persoon.

1e persoon 2e persoon 3e persoon

4

Enkelvoud ik loop jij/u loopt hij/zij (ze)/het loopt

1e persoon 2e persoon 3e persoon

Duid aan met een kruisje in welke persoon de persoonsvorm staat en of het enkelvoud of meervoud is. Zin

5

Meervoud wij lopen jullie lopen zij (ze) lopen

Enkelvoud

Ik loop.

Het Liegebeest liegt.

Meervoud

Jullie keken.

van een werkwoord? Waar vind je die?

Derde persoon

✗ ✗

1 Hoe heet de moedervorm

Tweede persoon

De kinderen praatten.

Beantwoord de vragen van de werkwoordquiz.

Eerste persoon

✗ ✗

Hoe heet de moedervorm van het werkwoord? Wat is de stam van het werkwoord pesten?

de infinitief – in een woordenboek

2 Welke vorm van het

werkwoord hangt af van een persoon/het onderwerp?

de persoonsvorm Thema 2 - les 6

55


3 In welke twee tijden kan die

tegenwoordige en verleden tijd

vorm voorkomen?

4 Wat is de stam van de

zie

werkwoordsvorm ziet?

5 Wat is de uitgang van de

t

werkwoordsvorm ziet?

6 Kleur:

zien – wandelen – poetsen

het werkwoord dat in de verleden tijd van klank verandert.

7 Wat is de derde persoon enkelvoud

hij, zij, Mira ... loopt

in de tegenwoordige tijd van het werkwoord lopen?

8 Wat is de eerste persoon meervoud in de verleden tijd van het werkwoord horen?

9 Wat is de stam van de

werkwoordsvorm pestten?

10

6

at is de infinitief van de W werkwoordsvorm dronken?

wij hoorden

pest

drinken

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon de volgende vormen herkennen en de begrippen gebruiken: -  infinitief en persoonsvorm -  stam en uitgang -  tegenwoordige en verleden tijd -  enkelvoud en meervoud -  eerste, tweede en derde persoon

56

Thema 2 - les 6


les 8

Euh ... Freddy? Ik kan de reclameboodschappen kritisch beoordelen. Ik kan het doel van reclame benoemen.

1

Kijk eerst naar het reclamefilmpje. Vul dan deze fiche in.

Zonder toevoeging van:

Bevat 5 verschillende soorten fruit:

geurstoffen

16

kleurstoffen

2

appels

smaakstoffen

1

appelsien

2

bananen

16

druiven

9 € 2.9

aardbeien

Een fluweelzachte buitenkant, een ‘frisse bite’ en meer inhoud dan je misschien zou verwachten. Gezegend met de goede dingen van Moeder Natuur, zoals antioxidanten, vitamine C en vezels.

2

Bekijk deze affiche. Beantwoord de vragen. W

de affiche poster met een reclameboodschap

a Wat zie je op de affiche?

enkele flesjes en vers fruit

b Waar werd deze foto genomen?

buiten, in de natuur Thema 2 - les 8

57


c Waarom is de foto daar genomen?

Het lijkt een product dat rechtstreeks uit de natuur komt en dus gezond is. Je krijgt een goed gevoel. W

d Vind je de affiche aantrekkelijk? Waarom (niet)?

e Zou je deze smoothie kopen in de winkel? Waarom (niet)?

3

de smoothie koud drankje, gemaakt van ijs, vers fruit en melkproducten (yoghurt, melk of room)

Bekijk of luister naar de reclamespot. Wat is het doel van deze reclame? STAP 1:  Knip de kaartjes van het blad uit. STAP 2:  Leg ze in de juiste kolom. STAP 3:  Schrijf in het vakje wat de reclamemakers doen om hun doel te bereiken. Gebruik deze letters: A: De reclamemaker geeft betrouwbare info. B: De reclamemaker overdrijft of gebruikt humor. Wat is het doel van deze reclame?

De naam van een merk bekend maken zodat mensen hun producten of diensten kopen. Ze willen winst maken.

W

maatschappelijk wat te maken heeft met hoe mensen samenleven

Proberen mensen aan het denken te zetten over maatschappelijke onderwerpen. Ze willen geen winst maken.

B

B

B

B

58

Thema 2 - les 8


B

A

B

A

B

A

B

A

Thema 2 - les 8

59


4

Lees de tekst van Campina en kleur: alle zinnen die misschien iets mooier voorgesteld zijn zodat jij voor Campina zou kiezen.

VA N G R A S T O T G LAS De Campina zuivel in je koelkast begint bij de Campina boer en zijn koeien. Volg de hele ‘melkweg’, van gras tot glas.

DE KOE 5

Melk is een bijzonder natuurproduct. Een koe zet immers gras om in een van de rijkste voedingsmiddelen die er bestaan en dat is toch heel bijzonder? Wat de koe van nature kan, doet geen fabriek haar na. En mooier dan de natuur kunnen wij het niet maken.

ZORG VOOR DE KOE 10

Koeien vormen de spil van elk melkveebedrijf. Onze boeren geven dan ook de beste zorg aan hun dieren. Zo staan onze koeien minimaal zes uur per dag in de wei, en dit minstens 120 dagen per jaar. Naast gras krijgen ze ook een optimale voeding, waardoor Campina melk een natuurlijke bron van negen mineralen en vitaminen is. Onze boeren zorgen goed voor hun koeien, en daar krijgen ze veel voor terug. 15

20

25

MELKEN Om goed te kunnen melken, zijn drie zaken essentieel: gezonde koeien, uitstekende apparatuur en een zorgvuldige werkwijze. De meeste boeren melken hun koeien twee keer per dag, met een pauze van twaalf uur tussen de melkbeurten. Eén koe geeft gemiddeld 25 tot 30 liter melk per dag.

MELKOPHALING

30

Nadat de koe gemolken is, wordt de melk naar de melkkoeltank gepompt. Daar wordt de melk geroerd en koel gehouden. Als de Campina chauffeur bij het melkveebedrijf komt, ruikt hij eerst of de geur goed is en controleert hij de kleur en temperatuur van de melk. Daarna pompt hij de melk vanuit de tank in de melkophaalwagen. Na het lossen van de melk wordt de tank van de melkophaalwagen elke keer grondig gereinigd; hygiëne is immers essentieel.

W

de zuivel melk, of een product dat van melk is gemaakt (bv. kaas, yoghurt) de spil het belangrijkste optimaal zo goed mogelijk de mineralen belangrijke stoffen in onze voeding essentieel zo belangrijk dat het onmisbaar is de apparatuur apparaten die bij elkaar horen, groep machines of toestellen de hygiëne alles wat te maken heeft met gezond en schoon leven

60

Thema 2 - les 8


35

40

MELKVERWERKING Zo snel mogelijk nadat de melk is gelost, begint de verwerking ervan in de fabriek. Eerst verhit men de melk om ze daarna heel snel weer af te koelen zodat alle bacteriĂŤn gedood worden. Daarna past men de hoeveelheden melkvet aan zodat je magere, halfvolle of volle melk krijgt. Om de melk te verwerken tot room, yoghurt, kaas of boter zijn nog meer stappen nodig.

Naar: www.campina.be

5

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon reclameboodschappen kritisch beoordelen. Ik kon een tekst op juistheid beoordelen.

Thema 2 - les 8

61


les 9

Vuilnisbakmakkers Ik kan aan de hand van een stappenplan een luisterspel schrijven. Ik kan goed samenwerken in groep.

1

Welke stemmen hoorde je in het luisterspel over de vuilnisbakmakkers? V =  verteller A =   Ali Minium, het blikje P =   Petra Flap, het drankkarton

Het verhaal achter je afval opmaak voorleesboekje 26x26 kort-Ivarem-2016.indd 1

02/10/17 16:04

© Fost Plus

2

Voeg een klankdecor toe. Kies de geluiden zelf. V

Het is stil op school, geen geluid. En het licht is overal uit. Maar wacht eens even ... Het afval komt tot leven.

Geluid: In het knutselhoekje van de klas staan een blikje en een drankkarton. A

Hoi, ik ben Ali Minium en ik ben een bink van een blikje. Wie ben jij?

Geluid: V

Euh, ik ben ... niet belangrijk. Het gaat hier om jou. En om je vriendin ...

P

Petra Flap. Ja, Flap. Want ik heb nogal grote flaporen. Ik zal er eens mee wapperen.

Geluid: Maar ik ben niet de vriendin van Ali, hoor.

62

Thema 2 - les 9


3

Van je juf of meester krijg je een kaartje met jouw taak.

1 De bron houdt de placemat van de vorige les in het oog en neemt het taalschrift erbij om inspiratie op te doen. 2 De organisator zorgt ervoor dat de groep aan het werk blijft en dat er niet gespeeld wordt. Hij/zij laat iedereen aan bod komen. 3 De planner houdt de tijd in het oog en gebruikt daarvoor het stappenplan bij oefening 4. 4 De bemiddelaar geeft complimentjes en zorgt ervoor dat niemand te veel kritiek krijgt.

4

Schrijf een luisterspel. Volg het stappenplan. STAP 1:  De organisator leest de ideeën voor die in het midden van de placemat staan. Bespreek het scenario met elkaar. 5 min.

STAP 2:  Verdeel de rollen. Kies drie personages en één verteller. 5 min.

STAP 3:  De verteller leidt het luisterspel in. Hij of zij noteert de inleiding in enkele zinnen en beantwoordt daarbij deze vragen: 5 min. * Waar bevinden we ons? * Wie is er bij? * Wat doen we? * Wanneer speelt het verhaal zich af? STAP 4:  De personages komen om de beurt aan bod. Het moet een dialoog worden. * Maak de zinnen niet te lang. 30 min. * Is een idee te moeilijk om in dialoog uit te schrijven? Laat de verteller het stuk dan vertellen. * Iedereen komt ongeveer evenveel aan bod. STAP 5:  Voorzie een klankdecor. Omschrijf de geluiden bij de zinnen. Schrijf de beschrijvingen tussen haakjes en in een andere kleur. 10 min.

W

de inleiding begin van een tekst of een praatje waarin je schrijft of zegt wat er nog gaat komen de dialoog gesprek tussen twee mensen

Thema 2 - les 9

63


5

Schrijf een reclamespot om het luisterspel te onderbreken. Denk eraan: het is een reclameboodschap om naar te luisteren. a Kies het product waarvoor je reclame maakt.

b Hoe wil je de aandacht van de luisteraar krijgen? Vink aan.

Je zegt dat dit het beste product is. Je zegt dat je dit product nergens goedkoper kunt vinden. Je gebruikt grappige of schattige stemmetjes. Je gebruikt humor, je laat de luisteraar lachen. Je biedt een gratis ander product aan als de luisteraar je product koopt. Je geeft korting.

c Welke geluiden maken jouw reclameboodschap beter? d Schrijf de reclameboodschap uit.

6

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon aan de hand van een stappenplan een luisterspel schrijven. Ik kon goed in groep samenwerken.

64

Thema 2 - les 9


les 11

Zelfstandige naamwoorden Ik kan een eigennaam aanduiden in een zin of reeks woorden. Ik kan een verkleinwoord vinden in een tekst en weet hoe het gevormd wordt. Ik kan aangeven of een zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud is. Ik kan aangeven of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

Wat is een zelfstandig naamwoord? Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een naam geven aan personen, dingen, planten en dieren: >> >> >> >>

personen dingen planten dieren

boom

papa, directeur, Carlos, juf, Anna ... kast, lijm, deur, schaar ... cactus, eik, roos ... hond, schaap, dinosaurus ...

Wat is een eigennaam? Hoe heet jij?

Noor?

Finn!

We hebben allemaal een eigen naam. Die schrijven we met een hoofdletter. Ook dieren, dingen of plaatsen hebben soms een eigen naam. Die eigennamen schrijven we ook met een hoofdletter. Bv.  Mijn hond heet Bas. Die mannetjes zijn van Playmobil. Ik woon in de stad Brussel. Eigennamen zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Thema 2 - les 11

65


1

Bekijk de affiches. a Kleur in de reclameslogans:

W

de zelfstandige naamwoorden. b Omcirkel de eigennamen. 1

2

3

4

66

Thema 2 - les 11

de slogan korte, goed klinkende zin die in reclame gebruikt wordt


5

6

Wat betekent enkelvoud? Wat betekent meervoud? Aan zelfstandige naamwoorden kun je horen en zien of het gaat om eentje (enkelvoud) of meer dan eentje (meervoud). In de meeste gevallen voeg je s of en toe aan het enkelvoud. Bv.  enkelvoud meervoud meisje bed mens

meisjes bedden mensen

Er zijn ook bijzondere meervouden: Bv.  enkelvoud meervoud kind kinderen ei eieren moeilijkheid moeilijkheden koe koeien

Thema 2 - les 11

67


2

Zet de eigennamen in de juiste kolom. Voeg per kolom twee eigen voorbeelden toe. Kies uit: Lipton – Kerstmis – Schoolstraat – Kurt – Verwilt – West-Vlaanderen – Wommelgem – Nieuwjaar – Tarzan – Snickers – Apple – Valentijnsdag

3

Plaatsnamen

Personen

Feestdagen

Merknamen

Schoolstraat

Kurt

Kerstmis

Lipton

West-Vlaanderen

Verwilt

Nieuwjaar

Snickers

Wommelgem

Tarzan

Valentijnsdag

Apple

Bv. Brugge

Bv. Liam

Bv. Pasen

Bv. Nintendo

Bv. Spanje

Bv. Hassan

Bv. Suikerfeest

Bv. Signal

Kleur in de tekst: de zelfstandige naamwoorden die in het enkelvoud staan. de zelfstandige naamwoorden die in het meervoud staan. de eigennamen.

Zorg voor de koe Koeien vormen de spil van elk melkveebedrijf. Onze boeren geven dan ook de beste zorg aan hun dieren. Zo staan onze koeien minimaal zes uur per jaar in de wei, en dit minstens 120 dagen per jaar. Naast gras krijgen ze ook een optimale voeding, waardoor Campina melk een natuurlijke bron van negen mineralen en vitaminen is. Onze boeren zorgen goed voor hun koeien, en daar krijgen ze veel voor terug. Naar: www.campina.be

4

a Kleur in de woordenrij: de twee zelfstandige naamwoorden die ook werkwoorden kunnen zijn. zorgen

koeien

beurten

pompen

uren

b Maak twee zinnen met een van je antwoorden. In de eerste zin gebruik je het woord als zelfstandig naamwoord, in de tweede zin als werkwoord. 1 Zin met zelfstandig naamwoord: Bv. De juf maakt zich zorgen over Siemen.

2 Zin met werkwoord: Bv. Wie zal voor papa zorgen nu zijn enkel in het verband zit?

68

Thema 2 - les 11


Wat is een verkleinwoord en hoe schrijf ik het? Verkleinwoorden gebruik je om: >> iets kleins aan te duiden.

>> te zeggen dat iets niet zo belangrijk is. Het was een ongelukje!

Ik plant een boompje.

>> iets liefs aan te duiden. Mijn juf is een schatje!

>> te zeggen dat je iets of iemand niet leuk vindt. Stop daar eens mee, ventje!

Verkleinwoorden eindigen altijd op je, pje, tje of etje. Bij etje gebeurt er iets bijzonders en verdubbelt bijna altijd de laatste medeklinker. Dan pas komt etje erachter. Bv. maat  maatje boom  boompje

5

baan  baantje kam  kammetje

Kleur in deze lijst met sprookjes: alle verkleinwoorden.

Thema 2 - les 11

69


Bestaan er mannelijke en vrouwelijke woorden? Ja hoor! Er bestaan zelfs ook onzijdige woorden. Het genus van het zelfstandig naamwoord bepaalt hoe je naar dat woord moet verwijzen. Hij of zij? Bv.  De voetballer is moe.

Hij is moe? / Zij is moe?

Zijn of haar? Bv.  De klauwen van die leeuw zijn scherp.  Mannelijk

De computer is versleten. Hij werkt erg traag. Zijn geheugen zit vol.

6

Zijn klauwen? / Haar klauwen?

Vrouwelijk

De peer is lekker. Ze is lekker sappig. Haar schil is mooi groen.

Onzijdig

Het schaap staat in de stal. Het heeft honger. Zijn voederbak is leeg.

Vink aan of het genus van de woorden in deze zinnen mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Vul de zinnen aan met hij, zij of het.

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig

1 De koe staat in de wei.

geeft melk.

Zij

2 De boer zorgt voor zijn dieren.

doet dat elke dag.

Hij

3 Als de chauffeur bij het melkveebedrijf komt, ruikt

hij

eerst of de melk goed is.

4 Melk van de koe komt van een melkveebedrijf.

70

In

het

Thema 2 - les 11

bedrijf is hygiëne heel belangrijk.


7

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon een zelfstandig naamwoord aanduiden in een zin. Ik kon een eigennaam aanduiden in een zin of reeks woorden. Ik kon een verkleinwoord vinden in een tekst en weet hoe het gevormd wordt. Ik kon aangeven of een zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud is. Ik kon aangeven of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

Thema 2 - les 11

71


les 12

Ik luister … Ik kan een luisterspel boeiend brengen. Ik kan feedback over mijn werk aanvaarden.

1

Luister naar elkaars uitvoering van het luisterspel. Bespreek met je groep welke smileys jullie het best vinden passen. Vul voor je eigen uitvoering de beoordeling van je groepsleden in.   Opgelet, kan beter!

Oké, het is goed.

Bravo, schitterend gedaan! W

Dit vindt de groep van mijn stukje:

Ik: 1 sprak luid genoeg. 2 hield mijn ‘stemmetje’ goed vol. 3 articuleerde duidelijk. Wat vond je van het klankdecor? Wat kon beter?

2

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon een luisterspel boeiend brengen. Ik kon feedback over mijn werk aanvaarden.

72

Thema 2 - les 12

beoordelen je mening geven


les 15

Essentiële woordbetekenissen Ik kan woorden uit het thema verklaren en ze gebruiken. Ik kan woorden opzoeken in het woordenboek door gebruik te maken van de alfabetische volgorde.

1

Speel het ‘piep-spel’. Volg dit stappenplan. Werk in groepen van vier. STAP 1:  Elk groepslid kiest een woord uit de lijst op het bord. Niemand verklapt welk woord hij of zij gekozen heeft. STAP 2:  Elk groepslid maakt met dat woord een zin die verduidelijkt wat het woord betekent. STAP 3:  P er groep leest één leerling zijn of haar zin voor, maar zegt ‘piep’ in plaats van het woord zelf. STAP 4:  De andere groepsleden bedenken welk woord in de zin past en schrijven het op. STAP 5:  Ga na wie het juiste antwoord heeft opgeschreven. STAP 6:  Daarna is het volgende groepslid aan de beurt. Voorbeeld: 1 Je kiest het woord mineralen. 2 Je maakt de volgende zin: “Deze melk is heel gezond, want er zitten vitaminen en mineralen in.” 3 Je leest voor: “Deze melk is heel gezond, want er zitten vitaminen en [piep] in.”

2

Adam probeert in deze dialoog Emma iets wijs te maken. Maak de dialoog af. Werk met een partner. Overleg welke zinnen jullie invullen. Adam Emma Adam Emma

Hoi, Emma. Hoi, Adam. Weet je wat ik gisteren gezien heb? Nee, ik heb geen idee.

Adam Emma Adam Emma Adam Emma

Thema 2 - les 15

73


3

Leid een fragment in. Volg het stappenplan. Werk met een partner. STAP 1:  Lees de fragmenten in stilte. STAP 2:  Kies elk één fragment uit. STAP 3:  Bedenk een paar zinnen om het fragment in te leiden. Doe dit in je hoofd, je hoeft de zinnen niet op te schrijven. STAP 4:  Leid het fragment in. Je partner zoekt het juiste fragment. STAP 5:  Wissel van rol.

trap. lie onderaan de El t Fragment 1 ep ro !” n le al komt voetb “Jonathan. Of je . vraagt Jonathan “Wie is er dan?” “Erik.” eb.” at ik geen zin h “O. Zeg maar d aar.” “Zeg dat zelf m zélf doen. moet ook alles Je t. ch zu an h Jonat alléén voor. Je staat overal len uit mijn kop,

al Uit: De tranen kn

Guus Kujier

Fragment 2 Tom stak zijn vinger op. “Ik heb de sommen al gemaakt”, zei hij. Tom werkt altijd twintig taken vooruit. Hij kent bijvoorbeeld alle tafels, tot en met vijfenzeventig. Knap, hé?

Uit: Mees Kees op de kast, Mirjam Oldenhave

Fragment 3 Lang geleden woonde er in Vlaanderen een koning. Zijn naam was Karel de Kale. Karel de Grote was zijn opa. De koning had een dochter, die Judith heette. Ze was een prinses. [...] Toen Judith twaalf was, zei haar vader: “Het wordt tijd om over trouwen te praten. Er is vast wel ergens een rijke prins voor je te vinden.”

Uit: Lang geleden. De geschiedenis van Nederland in vijftig voorleesverhalen, Arend van Dam en Alex de Wolf

Uit: De

74

Thema 2 - les 15

Fragm ent 4 “Morge n is he t diere meeste nda r Jaap. “Maar ik g”, zegt poezen wil gee ,h n dat soo onden, marm otten e rt diere n n in de “Boeoe klas.” oe”, loe it de h “En oo ele gro k geen ep. k oeien”, Jaap. zegt m eester

dikke m

eester J

aap, Ja

cques V r

iens


4

Vul de juiste woorden in bij de woordparachutes. Kies uit: de hygiëne – de melk – stofzuigen – tandenpoetsen – de yoghurt – de zuivel de hygiëne

de zuivel

de yoghurt

de kaas de melk

5

tanden poetsen

handen wassen stofzuigen

Zoek de woorden op in een woordenboek. Vul aan. a Welk woord staat evoor? Welk woord staat erna? b Onderstreep de beginletters die hetzelfde zijn bij de drie woorden.

affaire

affiche

momenteel

mompelen

monarchie

prioriteit

privacy

privé

weken

wekken

wekker

essentie

essentieel

euro

afgaan

Thema 2 - les 15

75


6

Bedenk drie originele manieren om iemand te wekken.

1 2 3

7

Hoe verliep de les voor jou? Ik begreep de woorden ui het thema en kon ze gebruiken. Ik kon woorden opzoeken in het woordenboek door gebruik te maken van de alfabetische volgorde.

76

Thema 2 - les 15


THEMA

3

Dat is gemeen(d)



les 3

Toen mijn vader een struik werd Ik kan achterhalen waarom de personages iets doen in een verhaal. Ik kan goede vragen stellen.

1

Lees deel 1 van het verhaal. Beantwoord de vragen.

5

10

15

20

Ik moest op de bank gaan zitten, want ze had me iets te zeggen, zei mijn oma. Ze zei dat ik hier beter niet kon blijven. Het was te gevaarlijk geworden. En mij mocht niets overkomen, omdat ik het kind van haar kind was. Ze had contact gehad met mijn moeder, zei ze. Omdat die in het buurland woonde, waar geen oorlog was, kon ik daar maar het beste heen gaan. Mijn moeder zou me met open armen ontvangen. “Maar ik wil liever bij papa blijven”, zei ik. Dat begreep mijn oma wel. Het was tijdelijk, zei ze. Als het gevaar geweken was, kon ik terugkomen. Ik vroeg of ze dan niet meeging. W inpikken Nee, dat kon niet, zei mijn oma. Ze moest op het huis passen, anders zouden er afpakken anderen in gaan wonen. Die zouden alles inpikken wat mijn vader nog bezat. Maar ik hoefde me geen zorgen over haar te maken. Zij had al een keer een oorlog meegemaakt. “Zijn er daar waar ik naartoe moet geen aardbevingen of overstromingen?” vroeg ik. “Anders kan ik net zo goed thuisblijven.” Nee, die waren er niet, zei mijn oma. En dit was de beste oplossing in deze omstandigheden. Ik zag wel aan haar dat ze deze omstandigheden heel graag had veranderd in andere omstandigheden. Maar dat kon ze niet. “Je bent niet alleen”, zei mijn oma. “Dat hebben ze me op het hart gedrukt. Je wordt tot het laatst begeleid. En er gaan nog meer kinderen naar veiliger oorden. Overmorgen vertrekt er een bus.” We zaten een poosje naast elkaar zonder wat te zeggen. Toen trok ze me naar zich toe en hield me in haar armen alsof ze me nooit zou laten gaan. Ik kon haast niet meer ademen.

Thema 3 - les 3

79


a Kleur in de tekst: d e redenen die Toda gebruikt om niet naar haar mama te moeten gaan.

W

de tegenargumenten van oma. b Lees het fragment nog eens met speciale aandacht voor de gevoelens van Toda. 1 O mcirkel hoe Toda zich volgens jou voelt. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Kies uit:

W

angstig – verdrietig – nieuwsgierig – vrolijk – enthousiast – eenzaam – teleurgesteld – verloren – hopeloos – bezorgd

het tegenargument iets waarmee je bewijst waarom je het niet eens bent met een idee of uitspraak

enthousiast met groot plezier, opgewonden, zeer blij

2 K ies een van je antwoorden. Leg aan je buur uit waarom je denkt dat Toda dat gevoel ervaart. 3 Hoe zou jij je voelen als een van je ouders naar het leger moest en jij voor een lange tijd bij een vreemde moest logeren? Waarom zou jij je zo voelen? Bespreek met je buur. c S tel je voor dat Toda vooraan de klas staat. Welke vraag zou je haar stellen? Let op: Stel geen ja-neevraag. d In de tekst lees je op regel 17: ‘Ik zag wel aan haar dat ze deze omstandigheden heel graag had veranderd in andere omstandigheden’. 1 Wat zijn deze omstandigheden? de oorlog die op komst is, het gevaar dat dreigt 2 Wat zouden andere omstandigheden kunnen zijn? een leven zonder oorlog of gevaar e Aan het einde van de tekst (r. 19) staat de zin ‘Dat hebben ze me op het hart gedrukt.’ ­3 Wie zijn ze in deze zin? de organisatoren van de reis ­4 Wat betekent op het hart drukken? de nadruk leggen op

80

Thema 3 - les 3


2

Lees deel 2 van het verhaal. Beantwoord de vragen.

Het enige wat ik mee kon nemen was wat er in mijn schoudertas paste. Dat waren vier onderbroeken, twee T-shirts, een broek, een trui, mijn toiletspullen, een rol droge koekjes, een flesje water, een schrift en een pen. De rest moest ik achterlaten. Mijn oma zei dat ze er goed op zou passen. W

5

10

In het schrift schreef ze het adres van mijn moeder en ze plakte haar foto erbij. Ze plakte ook een foto van mijn vader in het schrift. En een kopie van zijn paspoort, waar mijn naam in stond. Ze had geen foto van zichzelf bij zich. Daarom maakte ze een tekeningetje van haar hoofd, maar ze kan niet zo goed tekenen. Ze kraste zichzelf wel drie keer door.

doorkrassen doorhalen, een streep door iets trekken

“Je moet me maar onthouden�, zei ze. Samen maakten we een lijstje van wat ik allemaal nog meer zou kunnen onthouden.

Thema 3 - les 3

81


15

We oefenden de makkelijkste manier om mijn tas te dragen. Aan de binnenkant van mijn broek maakte mijn oma een geheim portemonneetje, waar ze zoveel mogelijk biljetten in stopte. Voor de zekerheid, zei ze, want de mensen die de busreis organiseerden, hadden gezegd dat ik onderweg niets hoefde te betalen. Joke van Leeuwen Toen mijn vader een struik werd

Voordat Toda’s vader een struik wordt, is hij banketbakker. Iedere dag staat hij voor dag en dauw op om wel twintig soorten gebakjes te maken en drie soorten taart. Tot op een dag alles verandert. In het zuiden breken gevechten uit en Toda’s vader moet erheen om het land te verdedigen. Gelukkig heeft hij het handboek Wat Elke Soldaat Moet Weten. Hierin staat precies hoe hij zich met takjes en bladeren kan verkleden als struik, zodat de vijand hem niet herkent. Toda blijft met haar oma achter in de stad, maar ook daar is het niet langer veilig. Ze wordt naar haar moeder gestuurd, die in het buurland woont. De reis ernaartoe is vol avonturen en gevaar. Maar Toda geeft niet op. Ze moet haar moeder vinden! Joke van Leeuwen schreef en tekende prachtboeken als Deesje, Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden en Iep! Haar teksten en illustraties zijn met vele prijzen bekroond.

Meer lezen? Toen mijn vader een struik werd, Joke van Leeuwen, Talentbib 5

5

a Stel: jij bent Toda. Welke vraag zou je aan oma stellen? Noteer de beste vraag van je groep. Let op: Stel geen ja-neevraag. b Maak met je groep een lijst van vijf zaken die je moet onthouden maar niet kunt meenemen.

Vijf zaken die je moet onthouden maar niet kunt meenemen Bijvoorbeeld ❤  de smaak van pizza ❤  je lievelingsliedje of de geluiden in de keuken wanneer je nog in bed ligt ❤  de gesprekken met vrienden ❤  familie of huisdieren ❤  voetbal

c Bespreek de vragen in je groep. Raadpleeg de correctiesleutel als je het antwoord niet vindt of als jullie het niet eens raken met elkaar. 1 In de laatste zin (r. 15) staat er voor de zekerheid. Wat bedoelt de auteur daarmee? Oma is bang dat er onvoorziene dingen zullen gebeuren en stopt Toda daarom wat geld toe. 2 Waarom kleeft oma een foto van Toda’s moeder naast het adres? Toda heeft haar moeder nog nooit gezien. 3 Waarom kleeft oma ook een foto van Toda’s vader in het schrift? Toda zal haar vader missen en zo is hij toch een beetje bij haar.

82

Thema 3 - les 3


3

Lees de tekst. Beantwoord daarna de vragen. Toda is niet de enige die tijdens de oorlog moest vluchten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vertrokken in onze streken vele gezinnen uit hun dorp of stad. Hieronder staat een bladzijde uit het dagboek van Germaine Brouckaert. Zij was zes jaar toen de oorlog uitbrak in 1914.

“Twee jaar na de inval van de Duitsers zijn we uit de stad weggevlucht. Wij, dat zijn mijn moeder, mijn broers Michel en Albert en mijn zusje  Jeanne. Van onze papa hebben we al twee jaar geen nieuws. Eerst zijn we naar Ardooie gestapt. Dan naar Tielt, met al ons gerief op een driewielkar. Onderweg brak de kar en moesten we alles Germaine Brouckaert, achterlaten in een kapelletje. We hadden niets meer en 6 jaar, 1914 vluchtten verder naar Lebbeke. Daar kregen we elke dag één kom soep. Niets anders. We hebben daar zo’n honger geleden dat we toch maar naar Roeselare zijn teruggekeerd. Daar hadden we tenminste nog wat te eten. Maar na een tijdje zijn we weer gevlucht. Nu met de trein naar Frankrijk. Op een dag klopte er iemand aan onze voordeur. Een vreemde man, in het uniform van het Belgische leger. Het was onze vader! We hadden hem in zes jaar niet gezien of gehoord!” Bron: www.kindereninbezetgebied.be

a Vul de tabel aan. Gebruik de taalweter als je het moeilijk vindt. Oorzaak

Gevolg

Inval van de Duitsers

We zijn gevlucht.

De kar brak.

We lieten alles achter in een kapelletje.

We leden honger.

W

de oorzaak

aanleiding, reden

het gevolg

resultaat, uitkomst

We keerden terug naar Roeselare.

Thema 3 - les 3

83


Wat is een oorzaak? En een gevolg?

Heb je het weer niet begrepen?

Een gevolg heeft altijd een oorzaak. En een oorzaak heeft altijd een gevolg. De oorzaak komt altijd eerst, daarna pas het gevolg. U hebt het niet goed Bv.

oorzaak ontzettend veel regen slechte oogst boeiende juf

gevolg  overstromingen  hongersnood   geïnteresseerde leerlingen

uitgelegd, juffrouw!

b Stel dat jij dit meemaakt. Wat vraag jij aan je papa? Let op: Stel geen ja-neevraag.

Welke soorten vragen kan ik stellen? >> Vragen waarop je ja of nee kunt antwoorden (= ja-neevragen). Bv.  Heb jij al eens een boef gezien? >> Vragen waarop je met een woord of een hele zin moet antwoorden. Bij deze vragen gebruik je woorden als: hoe, wat, waar, wanneer, wie, waarom, welke, hoeveel ... Die woorden noemen we vraagwoorden. Bv.  Hoe zag de boef eruit?

4

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon achterhalen waarom de personages iets doen in een verhaal. Ik kon goede vragen stellen. Ik kon goed samenwerken in groep.

84

Thema 3 - les 3

Hoe zag de boef eruit?


les 4

Kinderen in oorlog Ik kan het hoofdpersonage en de hoofdgedachte in een tekst vinden. Ik kan argumenten vinden om een stelling te bewijzen of tegen te spreken.

1

Bekijk de krantenkoppen. Welk artikel wil jij het liefst lezen? Nummer de titels van 1 tot en met 4: 1 staat voor het artikel dat je het liefst wilt lezen, 4 voor het artikel dat je het minst graag wilt lezen.

Kindsold aten: recht op bescherming en vrijheid © AFP

2 jaar oorlog in Syri ë, kinderen getuigen:

“Ooit wild e ik dokter word en, nu verzamel ik afva l”

Oekraïne: een dag in het leven van Diana en Sasha

Het verhaa l van Hib a, 10 jaar, een Sy risch vlu chtelingen kind Thema 3 - les 4

85


2

Lees je favoriete tekst. Beantwoord de vragen met een klasgenoot. a Onderstreep de moeilijke woorden in de tekst. Zoek de betekenissen indien nodig op in een woordenboek en schrijf de verklaringen hieronder op. b Vul de identiteitskaart van het hoofdpersonage in. Tip: Gebruik een atlas of zoek op internet. Naam Geboren in

(Opgegroeid in

Werelddeel*: Vlag*:

* Deze vragen los je op als je klaar bent met vraag e. Dit maakt hij/zij mee tijdens de oorlog: Dit zijn de gevolgen:

c Over welke hulporganisatie gaat de tekst? Wat doet die organisatie?

86

Thema 3 - les 4

)


d Hoe voel jij je bij wat die kinderen meemaken? e Wat vind je van de stelling bij je tekst? Ga je akkoord? Bedenk twee argumenten die je mening staven. Ik ga wel / niet akkoord omdat: 1 2 W

de stelling

bewering die anderen juist/waar of niet juist/onwaar kunnen vinden

(je mening) staven

(je mening) met argumenten uitleggen, bewijzen

f Beeld je in dat het hoofdpersonage in je klas staat. Welke vragen stel je hem of haar? Lees eerst de taalweter over soorten vragen op pagina 84 aandachtig. 1 2 3 4

3

Vorm een groepje van vier. Elk groepslid moet dezelfde tekst gelezen hebben. Bespreek de argumenten die je noteerde bij oefening 2e. Is iedereen het eens met elkaars argumenten? Waarom (niet)?

4

Vorm een groepje van vier. Elk groepslid moet een andere tekst gelezen hebben. Vertel de andere groepsleden over jouw tekst. Doe dat met behulp van de identiteitskaart.

Thema 3 - les 4

87


5

Kies een tweede tekst. Lees en vul de identiteitskaart aan. Naam Geboren in

(Opgegroeid in

Werelddeel: Vlag:

Dit maakt hij/zij mee tijdens de oorlog: Dit zijn de gevolgen:

6

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon het hoofdpersonage in de tekst vinden. Ik kon de hoofdgedachte in de tekst vinden (door de identiteitskaart in te vullen). Ik vond twee argumenten voor of tegen mijn stelling. Ik werkte goed samen met mijn partner en in groep.

88

Thema 3 - les 4

)


les 6

Hoe leid je een woord af uit een ander woord? Ik kan afleidingen herkennen. Ik kan afleidingen maken met voorvoegsels en/of achtervoegsels. Ik kan samenstellingen en afleidingen van elkaar onderscheiden.

1

Kleur in de volgende woorden: het grondwoord. vluchteling

overlast

werkelijk

antwoord

gebouw

onweer

wanhoop

stormachtig

Wat is een grondwoord? Een grondwoord is de allerkortste vorm van een woord. Je kunt een grondwoord dus niet meer in afzonderlijke woorden splitsen. Bv.  bus, tand, werk, tapijt, douche ...

2

Maak afleidingen door één oranje kaartje met één of meer groene kaartjes te combineren. Je mag elk kaartje meerdere keren gebruiken. geweld

eer

bescherm

vreemd

aard

bang

veilig

interview

ge-

be-

on-

ont-

ver-

-(e)lijk

-ig

-(l)ing

-loos

-heid

-en

-er

bv. onveilig

gevlucht

beveiliging

bangelijk

vervreemd

ontaard

geweldloos

onveiligheid

beveilig

onaardig

oneerlijk

interviewer

bescherming

vluchteling

ontvreemding

vlucht

Thema 3 - les 6

89


3

Lees de taalweter. Plaats de afleidingen uit oefening 2 in de juiste kolom. Voorvoegsel

Achtervoegsel

Voor- en achtervoegsel

bv. gevlucht

geweldloos

oneerlijk

vervreemd

bangelijk

ontvreemding

onveilig

interviewer

onaardig

ontaard

bescherming

onveiligheid

beveilig

vluchteling

beveiliging

Wat is een afleiding? Sommige woorden bestaan uit een woord waaraan een klein stukje is toegevoegd. Ze zijn afgeleid van een bestaand woord. Bv.  Ik heb honger, dus ik ben hongerig. Soms staat het toegevoegde stukje vooraan. Dat noemen we een voorvoegsel. Veel voorkomende voorvoegsels zijn: >> >> >> >> >>

be- (belonen) on- (onbeleefd) ver- (verkopen) ge- (geloven) her- (herbeginnen)

>> >> >> >> >>

oer- (oerstom) hyper- (hypernerveus) aarts- (aartsmoeilijk) ont- (ontdekken) ...

Soms staat het toegevoegde stukje achteraan. Dat noemen we een achtervoegsel. Veel voorkomende achtervoegsels zijn: >> >> >> >>

-je (kindje) -er (langer) -ster (loopster) -achtig (kinderachtig)

>> -heid (eerlijkheid) >> -ig (zielig) >> ...

Soms heb je een voor- en achtervoegsel: >> onbruikbaar

90

Thema 3 - les 6

Ik zei niet ‘stom’, maar ‘oerstom’.

Stommerik! Dat heeft ook een achtervoegsel, meester!


4

Zoek bij elk voorvoegsel en achtervoegsel een woord. Je mag je woordenboek gebruiken. Let op: Maak bij de verbetering ook een zin met jouw woord. Voorvoegsel

5

Achtervoegsel

be-

bv. bevries

-je

grapje

on-

onaangenaam

-er

voetballer

ge-

gevlucht

-ster

leidster

ver-

vereerd

-achtig

vergeetachtig

her-

hervatten

-heid

voorzichtigheid

oer-

oersterk

-ig

grappig

hyper-

hypermodern

-ing

bezetting

aarts-

aartslelijk

-(e)lijk

ongemakkelijk

ont-

ontwijken

-loos

respectloos

Zoek vier woorden met een voor- en achtervoegsel. Kleur daarna in elk woord: het grondwoord.

6

Bv. onwettig

betovering

verzekering

onhandelbaar

a Lees de taalweter.

Wat is een samenstelling? We gebruiken niet voor elk nieuw ding een nieuw woord. In plaats daarvan kunnen we bestaande woorden samenvoegen (bv. muis + mat = muismat). Nu je dat weet, kan het je helpen om de betekenis van bepaalde woorden te achterhalen of om ze correct te schrijven. Bv.  brood + mager sport + artikelen + fabrikant

broodmager  sportartikelenfabrikant

Er zijn verschillende soorten samenstellingen: >> >> >> >> >>

met meerdere zelfstandige naamwoorden (bv. televisieaansluiting, netwerkkabel ...) met een bijvoeglijk naamwoord (bv. megaleuk, supersnel ...) met anderstalige delen (bv. harddisk, webcam, webmaster ...) met een afkorting (bv. tv-programma, cd-speler, USB-stick ...) met als eerste deel de stam van een werkwoord (bv. springplank, looprek ...)

Thema 3 - les 6

91


b Maak zoveel mogelijk samenstellingen en afleidingen met het grondwoord werk. Je mag een woordenboek gebruiken. Rangschik de woorden in de vier kolommen. Samenstelling

7

Voorvoegsel

Achtervoegsel

bv. werkstraf

bewerk

werkloos

onwerkelijk

werkbank

herwerk

werkelijk

bewerking

nachtwerk

verwerk

werker

afwerking

bandwerk

gewerk

werking

herwerking

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon afleidingen herkennen. Ik kon afleidingen maken met voorvoegsels en/of achtervoegsels. Ik kon samenstellingen en afleidingen van elkaar onderscheiden.

92

Voor- en achtervoegsel

Thema 3 - les 6


les 8

Blijven of terugkeren? Ik kan de hoofdgedachte uit een tekst halen. Ik kan de hoofdgedachte uit een tekst in een schema samenvatten. Ik kan een verslag schrijven.

1

Lees de tekst. Beantwoord de vragen.

Bv. Duur van de migratie Je kunt voor kortere tijd elders gaan wonen: een paar maanden tot een jaar. Zo zijn er mensen die voor een korte tijd komen helpen bij de fruitpluk. Je kunt ook voor een lange tijd vertrekken, zelfs voor de rest van je leven. Zo vertrokken er uit BelgiĂŤ heel wat mensen naar de VS aan het einde van de 19e eeuw. Soms wil je voor een korte tijd vertrekken, maar wordt het een lange tijd. Oorlogsvluchtelingen willen meestal terug naar hun land als de oorlog voorbij is. Maar soms duurt het zo lang voor er vrede is, dat mensen niet meer zo gemakkelijk terugkeren: ze hebben werk, hun kinderen gaan naar school ... Bron: Zonneland

a Kleur in de tekst: twee woorden die aangeven welk twee soorten vertrekkers er zijn. b Schrijf bovenaan het fragment een gepaste titel die de hoofdgedachte verwoordt. c Zou jij in een ander land willen gaan wonen? Waarom (niet)? d Naar welk land zou jij dan willen verhuizen? Waarom?

Thema 3 - les 8

93


2

Lees de tekst. Beantwoord de vragen.

Er beweegt wat in België! België heeft ongeveer elf miljoen inwoners, onder wie Belgen, vreemdelingen en vreemdelingen die Belg zijn geworden. Dat aantal verandert onder invloed van migratiebewegingen: mensen die België verlaten of die er komen wonen. Hier vind je meer cijfermateriaal over migratie in België. Als België 100 inwoners zou hebben, dan >> zijn 82 van de inwoners Belgen van geboorte >> zijn 10 van de niet-Belgen Europees van afkomst >> zijn 5 van de niet-Belgen Afrikaans van afkomst >> zijn 3 van de niet-Belgen Aziatisch van afkomst. W Bron: Zonneland

a Duid het juiste antwoord aan. De beste manier om de betekenis van het woord migratiebeweging te vinden, is de betekenis:   opzoeken in een woordenboek. ✗  uit de tekst afleiden.   aan de juf of meester vragen. ✗  vinden door het woord te splitsen.

de migratie verhuizing van volkeren of bevolkingsgroepen van de ene naar de andere plek

b Kleur in de tekst: de woorden die je nodig hebt om de woordparachutes aan te vullen.

Vul de woorden in de woordparachutes aan. 11 miljoen inwoners van België

Belgen

vreemdelingen

100 inwoners van België

10 Europese afkomst

vreemdelingen die Belg geworden zijn

3 Aziatische afkomst

5 Afrikaanse afkomst 82 Belgen van geboorte

c Als 10 van de 100 Belgen van Europese afkomst zijn, hoeveel zijn er dat dan op 11 miljoen Belgen? 1 100 000 of een miljoen honderdduizend

94

Thema 3 - les 8


Migratie kent vele oorzaken. Verdeel de vier teksten in je groep. Elk groepslid beantwoordt deze vragen: a Waarom ontvluchten de mensen uit je tekst hun land? Zoek de reden van de migratie. b Welke vraag zou je aan de mensen uit je tekst willen stellen?

Tekst 1 NIEUWS

REGIO

SPORT

WEER

Erkenning voor klimaatvluchtelingen BUITENLAND – Een gezin uit Tuvalu kreeg asiel in Nieuw-Zeeland. Is dat groot nieuws? Toch wel. Tuvalu wordt bedreigd door de gevolgen van het klimaat dat verandert. Het eiland zal overstromen door de opwarming van de aarde. De leden van het gezin zijn zo de eerste erkende klimaatvluchtelingen. Het gezin woont al sinds 2007 in Nieuw-Zeeland. De kinderen zijn er geboren. Het gezin vroeg asiel aan. Dat werd eerst geweigerd, maar in beroep kreeg het gezin gelijk. Het gezin verbleef een tijdje in een opvangcentrum maar woont nu in een eigen huis.

© Torsten Blackwood  /AFP

3

Bron: Wablieft

W

het asiel vluchtelingen die asiel aanvragen in een land, vragen of ze in dat land mogen blijven het opvangcentrum

gebouw waar mensen in nood mogen verblijven en hulp krijgen

a Reden van migratie:  klimaat b Vraag aan dit gezin:

Thema 3 - les 8

95


Tekst 2 NIEUWS

REGIO

SPORT

WEER

Meer homo’s vragen asiel aan BELGIË Mensen die homo zijn, vragen vaker asiel aan in België. Jaarlijks behandelt het Commissariaat voor de Vluchtelingen meer dan duizend aanvragen. Ongeveer een op vijf van de mensen die asiel aanvragen om die reden, krijgt dat ook. Waarom stijgt het aantal aanvragen? In sommige landen werden de problemen voor homo’s groter: bijvoorbeeld in Oeganda of in Rusland. Mensen zien en horen ook dat ze welkom zijn in ons land. Bron: Wablieft

a Reden van migratie:   seksuele geaardheid b Vraag aan het Commissariaat:

Tekst 3 NIEUWS

REGIO

SPORT

Afrika wil naar de maan BUITENLAND Afrika wil de ruimte in. Wetenschappers van verschillende Afrikaanse universiteiten steunen het project Africa2Moon. Ze willen 150 000 dollar inzamelen via het internet. Met dat geld willen wetenschappers een reis naar de maan voorbereiden. Zo zou een Afrikaanse satelliet beelden van de reis kunnen maken. Dat moet Afrikaanse jongeren aansporen om in hun eigen land te studeren en te werken. Nu vertrekken er veel jongeren voor hogere studies naar het buitenland en vragen daar asiel aan. Africa2Moon wil dat veranderen. Bron: Wablieft

a Reden van migratie:   studeren of werken b Vraag aan Afrikaanse jongere die in het buitenland studeert:

96

Thema 3 - les 8

WEER


Tekst 4 NIEUWS

REGIO

SPORT

WEER

De fruitpluk BELGIË

© HOLLANDSEHOOGTE

In het seizoen van de fruitpluk komen heel wat mensen van verschillende nationaliteiten even naar ons land om op de fruitbedrijven te helpen plukken. Appels, peren, maar ook aardbeien zijn rijp op hetzelfde moment. Om al dat fruit op tijd te kunnen plukken, schakelen de boeren fruitplukkers in. Die fruitplukkers verhuizen dan voor even naar ons land. Ze verblijven bij familie of ze krijgen een slaapplaats van de boer.

Bron: Zonneland

a Reden van migratie:   fruitpluk of seizoensarbeid b Vraag aan een fruitplukker: Kies een tweede tekst en noteer de reden van de migratie.

4

Vul de woordparachute aan met de verschillende redenen van migratie die je in oefening 3 met je groep hebt gevonden. Redenen van migratie

oorlog

fruitpluk of seizoensarbeid studeren/werken

klimaat seksuele geaardheid

Thema 3 - les 8

97


5

Stel: je wilt weg uit BelgiĂŤ. In welk land wil je gaan leven? Wat verwacht je van dat land? Schrijf een kort verslag over je ervaringen. De vragen hieronder en de verhalen over Silvain en de andere kinderen helpen je op weg. a Beantwoord deze vragen.

Wie ben je? In welk land woon je? Waarom ga je weg uit dat land? Wat is het probleem of wat is de aanleiding? Ga je alleen of met je gezin? In welk land wil je gaan wonen? Wat verwacht je van dat land? Hoe geraak je in dat land? Hoe is de reis verlopen? Waar kom je terecht in dat land? Hoe voel je je daar? Wil je ooit terugkeren naar je geboorteland? Waarom (niet)?

98

Thema 3 - les 8


b Maak met je antwoorden een vlot leesbare tekst.

6

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon de hoofdgedachte uit een tekst halen. Ik kon de hoofdgedachte uit een tekst in een schema samenvatten. Ik kon een verslag schrijven.

Thema 3 - les 8

99


les 9

Ik word journalist! Ik kan een volwassene op een goede manier interviewen. Ik kan een verslag over mijn interview schrijven.

1

Kijk aandachtig naar het interview.

2

Interview zelf iemand. Noteer hier minstens vijf vragen die je in je interview wilt stellen. Kies vragen uit het bordschema. Je mag er ook enkele zelf verzinnen. 1 Bv. Hoe is de vluchtelingencrisis begonnen? (Hoe komt het zo opeens?) 2 Hoe kunnen we helpen? 3 Waar slapen die mensen? 4 Hoe ziet een opvangcentrum er langs binnen uit? 5 Komt het ooit nog allemaal goed? 6 Hoe is het om met vluchtelingen te werken? 7

100

Thema 3 - les 9


3

Lees aandachtig hoe het interview zal verlopen.

W

STAP 1: Stel je als interviewer kort voor. STAP 2: Vraag de geïnterviewde om zich kort voor te stellen. STAP 3: Lees dit tekstje voor: “We lazen en schreven allerlei teksten over mensen die ooit van land verhuisden. We lezen er enkele voor. Herkent u zich in een van deze verhalen?”

de interviewer persoon die in een interview de vragen stelt de geïnterviewde persoon die in een interview de vragen beantwoordt

Daarna lezen één of twee groepsleden het verslag voor dat jullie in de vorige les schreven. STAP 4: Stel om de beurt een vraag die je bij oefening 2 genoteerd hebt. STAP 5: Vraag aan de geïnterviewde wat hij/zij zelf nog wil vertellen. STAP 6: Hebben jullie geen vragen meer? Of stopt je juf of meester het interview? Sluit dan het interview op gepaste manier af door de geïnterviewde te bedanken voor zijn/haar tijd.

4

Interview een tweede persoon. Lees eerst de taalweter zodat je het interview nog beter kunt afnemen.

Hoe neem ik een goed interview af? Volgende tips kunnen je helpen! Aan het begin van een interview: >> Begroet de persoon die je gaat interviewen. >> Stel jezelf voor (Ik ben ...). >> Vraag of je enkele vragen mag stellen. Tijdens het interview: >> Luister geboeid en ga in op wat de spreker zegt of stel vragen bij als iets niet duidelijk is. Na het interview: >> Bedank de geïnterviewde voor het interview.

Thema 3 - les 9

101


5

Schrijf een verslag over het interview. Daarin antwoord je op twee vragen: 1 Wat vond je interessant of verrassend aan het interview? 2 Wat onthoud je uit dit interview?

6

Hoe verliep de les voor jou? Ik sprak duidelijk en niet te snel. Ik keek naar de geĂŻnterviewde. Ik werkte goed samen om vragen te vinden voor het interview. Ik bedankte de geĂŻnterviewde op het einde. Ik kon een verslag over mijn interview schrijven.

102

Thema 3 - les 9


les 11

Waarom heet een bijvoeglijk naamwoord zo? Ik kan bijvoeglijke naamwoorden herkennen en toevoegen in zinnen en teksten. Ik kan met bijvoeglijke naamwoorden ook dingen vergelijken.

1

Kleur in de titels van Suske en Wiske: alle zelfstandige naamwoorden. alle bijvoeglijke naamwoorden.

185. De botte botaknol

197. Het Delta Duel

186. De rosse reus

198. Lieve Lilliham

187. De droevige druif

199. De tamme tumi

188. Het vliegende hart

200. Amoris van Amoras

De snoezige Snowijt

201. Het dreigende dinges

189. De Belhamel-bende

202. Angst op de Amsterdam

190. De woelige wadden

203. De ruige regen

191. De vergeten vallei

204. De mooie Millirem

De toffe Tiko

205. De kattige kat

192. Het Bretoense broertje

206. De bonkige baarden

193. Hippus het zeeveulen

207. De glanzende gletsjer

Het verborgen volk

208. De hellegathonden

194. De gouden ganzeveer

209. De kwaaie kwieten

195. De hippe heksen

210. De jolige joffer

196. De natte Navajo

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?  Een bijvoeglijk naamwoord vertelt hoe iets of iemand is.

Waar vind ik een bijvoeglijk naamwoord?

Dan is 'bijvoeglijk' zelf een bijvoeglijk naamwoord!

Meestal staat een bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord. Het past zich aan dit zelfstandig naamwoord aan. Bv. een nieuw bankstel een groot geluk

een nieuwe iPad  een grote deugniet

Soms staat het bijvoeglijk naamwoord ook los. Dan zegt het hoe het onderwerp is. Bv.  Vandaag ben ik zo vrolijk. Thema 3 - les 11

103


2

In dit fragment gebruikt de auteur veel bijvoeglijke naamwoorden. Kleur: minstens vijf van de bijvoeglijke naamwoorden.

De ridders van koning Dagonaut

5

10

15

Dit is een verhaal van lang geleden, toen er nog ridders waren. Het speelt zich af in twee koninkrijken: het land van koning Dagonaut ten oosten van het Grote Gebergte en het land van koning Unauwen ten westen van het Grote Gebergte. Zo heten ook de hoofdsteden van de twee rijken: de Stad van Dagonaut en de Stad van Unauwen. Er wordt ook gesproken van een ander land, maar daarover valt nu nog niets te vertellen. Het verhaal begint in het Rijk van Dagonaut. Eerst moet je echter iets weten van hem en van zijn ridders. Ik heb daartoe een paar stukjes overgeschreven uit een oud, oud boek.

W

de minstreel “Onze koning Dagonaut is een machtig koning; zijn regering is verstandig iemand die liedjes en rechtvaardig en zijn rijk is groot en mooi. Er zijn heuvels en velden, en voordraagt en rondreist vruchtbare akkers, brede rivieren en uitgestrekte wouden. In het noorden zijn bergen, en in het westen zijn nog hogere bergen. Aan gene zijde daarvan ligt het land van koning Unauwen, waar onze minstreels mooie liederen van zingen.�

Uit: De brief voor de koning, Tonke Dragt

3

Lees het fragment. Schrijf het opnieuw maar voeg minstens vier bijvoeglijke naamwoorden toe.

Het enige wat ik mee kon nemen was wat er in mijn schoudertas paste. Dat waren vier onderbroeken, twee T-shirts, een broek, een trui, mijn toiletspullen, een rol droge koekjes, een flesje water, een schrift en een pen. De rest moest ik achterlaten. Mijn oma zei dat ze er goed op zou passen.

Bv. Het enige wat ik mee kon nemen was wat er in mijn lederen schoudertas paste. Dat waren vier lange onderbroeken, twee katoenen T-shirts, een korte broek, een wollen trui, mijn toiletspullen, een rol droge koekjes, een flesje water, een dik schrift en een gouden pen. De rest moest ik achterlaten. Mijn oude oma zei dat ze er goed op zou passen.

104

Thema 3 - les 11


Wat zijn trappen van vergelijking? Leuk is een bijvoeglijk naamwoord. Maar sommige dingen zijn leuker dan leuk. Om dat uit te drukken, gebruiken we de trappen van vergelijking. Bv.  Dit is een leuke mop. Ik ken een mop die nog leuker is. Dit is echt de leukste mop ooit! Dat kun jij zelf ook! kleiner

kleinst

klein

Hier zijn nog enkele voorbeelden: Bv.  mooi duur gek

mooier   duurder   gekker

mooist   duurst   gekst

Ken je ook deze speciale gevallen? meer

meest

weinig

Hier zijn nog enkele voorbeelden: Bv.  graag goed

liever   beter

liefst   best

Thema 3 - les 11

105


4

Schep nu maar lekker op. Schrijf een verhaal over jezelf waarin je de beste, de knapste, de liefste, de slimste ... bent. Overdrijf en fantaseer!

Ik ben natuurlijk weer de beste van de klas!

5

Kleur in je tekst: alle bijvoeglijke naamwoorden.

6

Hoe verliep de les voor jou?

Ik kon bijvoeglijke naamwoorden herkennen. Ik kon bijvoeglijke naamwoorden toevoegen of gebruiken. Ik kon met bijvoeglijke naamwoorden dingen vergelijken.

106

Thema 3 - les 11


les 12

In Vlaanderens Velden Ik kan geconcentreerd luisteren naar een gedicht. Ik kan het gevoel van het gedicht omzetten in beeld en kleur.

1

Bekijk de kleurenkaart.

Bron: Poster bij EQ-coachingkaartjes van het Lekker-in-je-vel-spel Š Dubbelzes uitgeverij

Thema 3 - les 12

107


2

Luister naar het gedicht. Beantwoord de vragen.

In Vlaanderens velden In Vlaanderens velden bloeien de klaprozen tussen de kruisen, rij aan rij, die onze plaats aanwijzen. En aan de hemel blijven de leeuweriken vliegen en dapper kwelen, tussen ‘t geschut beneden nauwelijks te horen. Wij zijn de Doden. Enkele dagen geleden nog leefden we, voelden de ochtendstond, zagen de gloed van de avondzon, beminden en werden bemind en nu liggen wij, gevelden, In Vlaanderens velden. Zet onze strijd met de vijand verder. Met falende handen reiken wij u over de toorts. Aan u haar hoog te dragen. Doet gij dit niet, dan zullen wij in deze aarde geen rust kennen, ondanks de klaprozen in Vlaanderens velden.

W

kwelen

luid en vals zingen

de gevelden

verleden soldaten, zij die o geveld zijn

John McCrae (1915), vertaald door Herwig Verleyen

falend mislukt, zonder het doel te bereiken a Welk gevoel roept het gedicht bij jou op? b Welke kleur hoort daarbij? (Gebruik de kleurenkaart van oefening 1.) c Maak met die kleuren een kleine tekening in het kader naast het gedicht. d Hoeveel sterren krijgt dit gedicht van jou?

e Schrijf een gedicht waarbij je vertrekt vanuit het gevoel dat je omschreef bij vraag 2a. Je gedicht moet vijf lijnen lang zijn.

108

Thema 3 - les 12


3

Verdeel de vier gedichten in je groep. Iedereen leest een ander gedicht. Los de vragen individueel op.

Gedicht 1 Snoepgoed Na de inslag telt het kind zijn snoepjes stoffig aan elkaar gekleefd het kind telt en telt Barsten schieten in de muur waartegen de boordevolle boekenkast met al die namen, al die titels die wij kennen Nog een granaat De geknielde vrouw op de binnenplaats kijkt even op en dan weer naar de teil met sokken in het schrale sop Opnieuw een inslag Het kind telt niet meer de boeken branden, een lege teil weerkaatst de gloed.

W

de teil

Uit: Alles is vluchtig, J. Bernlef, Querido, 1998

a Waar gaat het gedicht over? Een buurt die gebombardeerd wordt, daarbij wordt een kind gedood. b Welk gevoel heb jij wanneer je het leest? c Welke kleur hoort daarbij? d Maak in het kader naast het gedicht een tekening met die kleur(en). e Hoeveel sterren krijgt dit gedicht van jou?

Thema 3 - les 12

109


Gedicht 2 Het arme beest In Sarajevo stierf de laatste beer. Zijn dierentuin was al een tijd gesloten, Omdat zelfs daar voortdurend werd geschoten En daarom kreeg hij ook geen eten meer. Immers de Joegoslaven van weleer, Door wie in strijd met oude landgenoten Het eigen bloed geestdriftig wordt vergoten, Schoten ook alle dierverzorgers neer. Het is helaas een trieste anekdote Die ik vandaag voor u op rijm citeer, Maar zo’n bericht bewijst ook deze keer Dat mensen zich gedragen als malloten: Het grootste beest ter wereld heeft twee poten En in zijn klauwen draagt het een geweer. Uit: Een loopje met de tijd, Driek van Wissen

W

weleer

deftig woord voor vroeger

geestdriftig

enthousiast

de anekdote

kort en grappig verhaal

citeren

een stukje tekst van iemand anders voorlezen

de malloot

onnozel, gek persoon

a Waar gaat het gedicht over? De dierentuin in Sarajevo (een stad in oorlog) wordt gesloten. b Welk gevoel heb jij wanneer je het leest? c Welke kleur hoort daarbij? d Maak in het kader naast het gedicht een tekening met die kleur(en). e Hoeveel sterren krijgt dit gedicht van jou?

110

Thema 3 - les 12


Gedicht 3

Ik kan er niet naar kijken de beelden op tv SyriĂŤ, Aleppo, mensen reddeloos op zee Ik kan er niet naar kijken de beelden in de krant Te veel oorlog en ellende en verwoesting in het land Ik kan er niet naar kijken tegen beter weten in Nee, ik kan er niet naar kijken de ogen sluiten evenmin.

Bron: Marleen Opschoor, Mijmertijd (gedichtjes over klein geluk en simpeler leven)

a Waar gaat het gedicht over? de oorlog in SyriĂŤ b Welk gevoel heb jij wanneer je het leest? c Welke kleur hoort daarbij? d Maak in het kader naast het gedicht een tekening met die kleur(en). e Hoeveel sterren krijgt dit gedicht van jou?

Thema 3 - les 12

111


Gedicht 4 Mensen met koffers Mensen met koffers gaan over de wereld, van oorlog naar vrede, van honger naar brood. Vaak zijn ze niet welkom, dan moeten ze terug: van voedsel naar honger, van leven naar dood. Mensen met koffers, ze reizen per vliegtuig, ze reizen per ezel, per trein of per vlot. Ze vluchten voor machthebbers en hun soldaten, voor beul of tiran, of een andere God. De geur van het gras dat je grootvader maaide, het wuivende graan dat je vader eens zaaide. Het kleine verdriet dat je moeder steeds suste, haar haar dat zo kriebelde als ze je kuste. Dat alles was thuis, dat alles en meer. Dat alles en alles, dat alles nooit weer. Mensen met koffers gaan over de wereld. Altijd op de vlucht naar de volgende grens. Ze vluchten voor tovenaars, reuzen en heksen, voor duivel en draak, die vermomd gaan als mens. Uit: Alleen mijn gedichten neem ik mee, Sjoerd Kuyper, Leopold

a Waar gaat het gedicht over? Mensen die moeten vluchten omdat hun land onveilig is, maar die zich nergens welkom voelen. b Welk gevoel heb jij wanneer je het leest? c Welke kleur hoort daarbij? d Maak in het kader naast het gedicht een tekening met die kleur(en). e Hoeveel sterren krijgt dit gedicht van jou?

112

Thema 3 - les 12


4

Lees je gedicht om de beurt voor. Let op je intonatie. Bespreek met je groepsleden welk gevoel het gedicht bij hen oproept.

5

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon geconcentreerd luisteren naar gedichten. Ik kon gevoelens omzetten in een kleur. Ik kon een gepaste tekening maken bij een gedicht.

Thema 3 - les 12

113


les 15

Enthousiast over woorden Ik kan woorden uit dit thema verklaren en ze gebruiken. Ik kan woorden opzoeken in het woordenboek door gebruik te maken van de alfabetische volgorde.

1

Werk in groepen van vier. Eén groepslid kiest een woord van dit thema. Hij/zij verklapt dat woord niet. Speel daarna een raadspelletje volgens dit stappenplan: STAP 1: Elk groepslid stelt om de beurt een ja-neevraag. Die mag geen woord uit het thema bevatten. Bv. “Is het een werkwoord? Is het een persoon?” Speel volgens de wijzers van de klok. STAP 2: Het groepslid met het geheime woord beantwoordt de vraag. STAP 3: Denk je dat je het antwoord weet? Zeg het geheime woord dan hardop, als je aan de beurt bent. STAP 4: Wordt het geheime woord twee keer fout geraden? Dan verklapt het groepslid het woord en is de volgende aan de beurt (volgens de wijzers van de klok). Wordt het geheime woord geraden? Dan mag het groepslid dat het woord raadde zijn/haar geheim woord kiezen en proberen de andere groepsleden dat te raden.

2

Werk met een partner. Lees de stellingen hieronder. Bedenk bij elke stelling een tegenargument. Stelling 1: Computerspelletjes zijn slecht voor kinderen.

Tegenargument:

Stelling 2: K inderen op de basisschool moeten elke dag minstens een uur turnles krijgen.

Tegenargument:

Stelling 3: H uiswerk op de basisschool moet worden afgeschaft.

Tegenargument:

114

Thema 3 - les 15


3

a Bedenk voor elke oorzaak een mogelijk gevolg. 1 Oorzaak: Een auto rijdt door een rood stoplicht.

Mogelijk gevolg: Bv. De chauffeur krijgt een boete.

2 Oorzaak: Je hebt niet geleerd voor een toets.

Mogelijk gevolg: Bv. Je krijgt een onvoldoende.

b Bedenk voor elk gevolg een mogelijke oorzaak. 1 Mogelijke oorzaak: Bv. je verliest je evenwicht.

Gevolg: Je valt in het water.

2 Mogelijke oorzaak: Bv. De juf is ziek.

4

Gevolg: De juf is niet op school.

Welk woord past het best bij de zin? Kies uit: het asiel – de migratie – het opvangcentrum – de mening staven 1 De minister legde met tegenargumenten uit waarom ze niet akkoord ging met het wetsvoorstel. de mening staven

2 Saïd is van Syrië gevlucht naar België. Hij vraagt of hij hier mag blijven.

© Mohammed Abu Ghosh / XINHUA

het asiel

3 Zara is gevlucht voor de oorlog. Ze slaapt nu tijdelijk in een gebouw, samen met andere vluchtelingen. het opvangcentrum

4 Ongeveer 400 jaar geleden verhuisden er veel mensen van Vlaanderen naar Holland. de migratie

5

Lees eerst de taalweter. Beantwoord de vragen. a Je leest de zin: ‘Gustave is geboren in Congo, maar genaturaliseerd tot Belg.’ Je weet niet wat genaturaliseerd betekent. Je zoekt het woord op in het woordenboek. 1 Kleur:    het woord dat je opzoekt. genaturaliseerd

natuur

naturaliseren

2 Schrijf de betekenis van het woord op: een buitenlander als burger van het land opnemen Thema 3 - les 15

115


b Je leest de zin: ‘De asielaanvraag van het gezin werd geweigerd.’ Je weet niet wat geweigerd betekent. Je zoekt het woord op in het woordenboek. 1 Kleur:    het woord dat je opzoekt. weigering

weigeren

geweigerd

2 Schrijf de betekenis van het woord op: zeggen dat je iets niet wilt

Hoe vind ik snel een woord in het woordenboek? Je leerde het woordenboek gebruiken. Weet je nog? 1 In het woordenboek staan

2

3 4 5

116

de woorden in alfabetische volgorde. Het eerste en laatste woord van elke pagina staan bovenaan op die pagina. Dat zijn de trefwoorden. Van werkwoordsvormen zoek je de infinitief. Bij een zelfstandig naamwoord zoek je altijd het enkelvoud op. D e betekenis van zegswijzen, uitdrukkingen en spreekwoorden vind je door het belangrijkste woord op te zoeken.

Thema 3 - les 15

2 1

5

3

4


6

Lees het begin van het interview. Fantaseer over hoe het verdergaat. Schrijf op wat de interviewer vraagt en wat de ge誰nterviewde antwoordt. Interviewer: Daisy, je hebt meegedaan aan Supertalentenjacht Vlaanderen Junior. En je hebt gewonnen. Hoe ging het er in de finale aan toe? Ge誰nterviewde: Interviewer: Ge誰nterviewde: Interviewer: Ge誰nterviewde:

7

Hoe verliep de les voor jou? Ik kon woorden uit dit thema verklaren en gebruiken. Ik kon woorden opzoeken in het woordenboek door gebruik te maken van de alfabetische volgorde.

Thema 3 - les 15

117



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.