4 minute read

Greet Kastermans

Next Article
Dank

Dank

(Amsterdam, 1940)

‘Ik heb meer geduld gekregen om echt te kijken’

Advertisement

Greet Kastermans woont bijna een halve eeuw in de Van Woustraat. Ze heeft de Pijp zien veranderen van een eenvoudige volksbuurt tot een gewilde wijk waar studenten en 178 nationaliteiten leven in de brouwerij brengen. Maar toch: zo leuk als vroeger wordt het nooit meer. De mensen zijn meer op zichzelf en er is een hoop verborgen eenzaamheid, weet Greet.

“Als ik dan zo’n arme ziel op een bankie voor zich uit zie zitten staren, begin ik vaak een praatje, en dan zie je ze opfleuren. Het is gewoon de tijd; in heel Europa leven de mensen meer langs elkaar heen. Ik probeer altijd oog te hebben voor de buren. Als je vriendelijk gedag zegt, krijg je meestal wel respons.” “Ook de bevolkingssamenstelling is veranderd, maar ik vind dat multiculti wel leuk. Het hoort bij Amsterdam, dus je moet het accepteren. En over het algemeen zijn het best aardige mensen. De buurman zegt me altijd keurig gedag en ik ken ook veel andere buitenlanders die gezelliger zijn dan de mensen die hier vandaan komen.” “Het is ook veel drukker geworden dan vroeger. Er is altijd reuring. Zodra ik op straat ben, vind ik het heerlijk, maar als ik dan weer terugkom en de trap oploop, weet ik niet hoe gauw ik naar boven moet. Het lawaai blijft hangen in het trapportaal en dat irriteert me dan.” “Maar verder is het echt mijn buurtje, ook al ben ik hier niet opgegroeid. Ik ben geboren in het Annapaviljoen van het OLVG, bij de nonnen, als derde van zes kinderen. Tot mijn vijftiende heb ik in Amstelveen gewoond. Mijn ouders hadden daar een groentezaak. We hadden zo weinig ruimte dat we in de kelder moesten slapen.” “Ik ging naar de mulo en werkte later op kantoor, ik wist alles van ponsmachines. In 1968 kwamen we in de Van Wou. We namen de kroeg van mijn schoonouders over en maakten er een eetcafé van, eetcafé Pax. Bruin? Wat heet bruin. Dónkerbruin. Adrie, mijn man, stond in de keuken, ik achter de bar. En we hadden een meisje, Rietje, dat hielp met slaatjes maken en serveerde. Echt een team. Adrie spuugde er niet in, maar hij mocht van mij pas drinken als de keuken gesloten was.” “In 2001 hebben we de tent verkocht, en vlak daarna hoorde Adrie dat-ie kanker had. Twee jaar later overleed hij. Dus dat was een dubbele klap: m’n man dood en geen klanten meer. Een enorme leegte ineens. Maar tot op de dag van vandaag kom ik ouwe klanten tegen. Vandaag nog, op de markt, iemand die me van dertig jaar geleden kende en allemaal anekdotes wist op te halen.”

10 kijk in de pijp

kijk in de pijp 11

“Ik heb geen moment overwogen om hier weg te gaan. Ik woon nog op de oude huur, maar ik heb geen cv en ook geen badkamer; alleen een gaskachel, douche en toilet. Mijn zusters zeggen: die douche van jou is niks, maar ik sta er maar vier minuten onder, dus wat zou ik me druk maken? Dit is gewoon mijn hok.” “Ik ben gezond, doe veel vrijwilligerswerk en ga vaak langs bij mensen die ziek zijn of het moeilijk hebben. Ik heb me nog geen seconde onveilig gevoeld en ook vroeger nooit een overval meegemaakt. We hadden een grote doberman en die was heel attent. Als er een junk binnenkwam, begon-ie meteen te grommen.” “Door het fotoproject ben ik anders naar de omgeving gaan kijken. Ik ben in de buurt begonnen, met m’n eigen camera, zo’n kleine Fujifilm. De zomer was net begonnen en het ging meteen goed. Als ik de deur uitging, ging de camera mee.” “Ik ben begonnen met de graffiti in de Hemonylaan; daar is de buurt ontzettend van opgeknapt. Net als dat beeld bij de Nederlandsche Bank. Dat gebouw mogen ze van mij vandaag nog afbreken; geef mij het Paleis voor de Volksvlijt maar terug. Ik heb de galerij nog meegemaakt. Daar ging ik altijd dansen.” “Door dat beeld kwamen we op het idee naar kunst in de omgeving te gaan kijken. Ik heb niets met kunst, maar ik bleek er wel oog voor te hebben. Zo kwamen we ook bij André Hazes. Vond ik altijd al een mooie beeld, met die gouden ketting en zo. Zijn moeder stond bij ons op de camping in Vinkeveen en dan kwam hij wel eens langs. Wat een boef.” “Elke maandag gingen Ingrid en ik samen op pad. Hartstikke gezellig. Lopen en kijken. De mozaïek op het Gerard Douplein, de Jacob van Campenstraat, het Sarphatipark. Ik heb meer geduld gekregen om echt te kijken. Maar ik heb ook in huis gefotografeerd. M’n platje, met al die rozen, de binnentuin, m’n Bhoeddha. Dat is m’n plekkie als ik me niet zo lekker voel. Dan steek ik een paar kaarsjes aan en gaat het wel weer.” “Nu zit er een Thai in de zaak. Ruik je ’m? Getverdemme, wat een stank. Ik kan niet tegen die lucht, dus meestal ben ik tegen etenstijd de hort op. Ga ik lekker een stukkie fietsen, langs de Amstel of naar het Amsterdamse Bos. Je bent zo de stad uit, hè, en die frisse lucht heb ik wel nodig. Maar ik ben altijd blij als ik weer terug ben. Ze zullen me tussen zes plankies moeten wegdragen.”

12 kijk in de pijp

kijk in de pijp 13

14 kijk in de pijp

This article is from: