Dit boek gebruik je samen met de digitale leeromgeving. Het is van jou, dus je mag je aantekeningen erin schrijven. Na dit schooljaar mag je het boek houden. Dan kun je het boek volgend jaar nog gebruiken om te leren voor je eindexamen.
Veel succes en plezier met biologie!
Team Vivo
COLOFON
Auteurs
Rob Melchers, Anne van Rossum, Martine van der Wiel, Rik Smale, Willy Stein
ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij die zich inzet voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De mensen van ThiemeMeulenhoff zijn er voor onderwijsprofessionals – met ervaring, expertise en doeltreffende leermiddelen. Ontwikkeld in doorlopende samenwerking met de mensen in het onderwijs om samen het onderwijs nog beter te maken. We ontwikkelen lesmethodes die goed te combineren zijn met andere leermiddelen, naar eigen inzicht aan te passen en bewezen effectief zijn. En natuurlijk worden al onze lesmethodes zo duurzaam mogelijk geproduceerd. Zo bouwen we samen met de mensen in het onderwijs aan een mooie toekomst voor de volgende generatie.
Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 978 90 06 731 194
Editie 1, druk 1, oplage 1, 2025
� ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2025
Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining, AItraining en vergelijkbare technologieën niet toegestaan. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.
Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
In Vivo vind je alles wat je nodig hebt voor de voorbereiding op je examen. Hieronder zie je alle onderdelen van een hoofdstuk uitgelegd.
1.1 Hoe hangt al het leven samen? In
STARTEN MET HET HOOFDSTUK
• Het hoofdstuk start met de grote vraag
Deze vraag ga je aan de hand van het hoofdstuk beantwoorden.
• De hoofdstukvraag staat in een overzichtstekening: het grote plaatje Daarin zie je de samenhang met andere hoofdstukken en de belangrijkste zaken van dit hoofdstuk om te onthouden.
• In de eerste paragraaf ontdek je waarom het onderwerp van het hoofdstuk belangrijk is, voor jouw leven én onze planeet. Ook ontdek je hoe het onderwerp samenhangt met andere onderwerpen in de biologie.
WERKEN MET DE PARAGRAFEN
• Bij de paragraaftitel zie je aan de iconen welke hoofdpunten uit het grote plaatje in de paragraaf terugkomen.
• Aan de leerdoelen zie je wat je in deze paragraaf gaat leren.
• Bij de practica ga je zelf iets onderzoeken: je docent bepaalt welke je gaat doen. Je vindt deze online.
• In de practica en opdrachten oefen je ook met verschillende vaardigheden die nodig zijn voor je examen. Bijvoorbeeld met een microscoop werken of tabellen gebruiken. Hiervoor zijn online vaardigheidskaarten te vinden.
• De paragraaf begint met een startopdracht. In deze opdracht ga je meteen actief aan de slag met het onderwerp van de paragraaf. Zo ontdek je wat je al weet en begrijp je de stof sneller en beter.
WERKEN IN HET BOEK OF ONLINE
Je kunt aan de slag in je leerwerkboek of online. In je boek vind je alles wat je nodig hebt: theorie en opdrachten. Deze staan natuurlijk ook online, plus handige extra’s.
Boek
• Theorie
• Opdrachten
• Examenvoorbereiding Online
• Theorie
• Opdrachten
• Examenvoorbereiding
• Verder oefenen op maat (Herhaling en Plus)
• Practica en vaardigheidskaarten
• Kennistoets en proeftoets
WERKEN MET DE PARAGRAFEN
• In de theorie zie je blauwgedrukte woorden: de belangrijkste begrippen
• In groene kaders staan weetjes. Je ziet bijvoorbeeld hoe het onderwerp van de paragraaf terugkomt in het dagelijks leven.
• Iedere paragraaf heeft acht basisopdrachten. Daarna is er een Terugkijkopdracht om te zien of je de leerdoelen al beheerst. Wat gaat goed en waar moet je nog aan werken?
• Online krijg je na de basisopdrachten een advies op maat om verder te oefenen: Herhaling of Plus. In het boek zie je ook altijd een herhaalopdracht en een plusopdracht
• Bij de opdrachten staat soms een icoon.
Staat bij opdrachten waar je samenwerkt met klasgenoten.
Staat bij opdrachten waar je iets moet doen. Leren door te doen!
Staat bij opdrachten waar je kritisch nadenkt.
ALLES IN SAMENHANG
• Je kijkt terug op het grote plaatje Begrijp je de verbanden en kun je de hoofdstukvraag beantwoorden met wat je hebt geleerd?
• Aan je docent kun je ook een samenvatting van het hoofdstuk vragen.
• Wil je verder oefenen? Met de afsluitende examenopgave in de Examenparagraaf oefen je de stof uit het huidige en andere hoofdstukken in combinatie.
• Met de online kennistoets en proeftoets controleer je of je de theorie goed hebt geleerd.
• Bij elke opgave hoort ook een hint je bij
EXAMENPARAGRAAF
• Hier vind je eindexamenopgaven die horen bij de theorie van het hoofdstuk. Bij elke paragraaf die over eindexamenstof gaat, horen één of meer opgaven. Ook is er een grote examenopgave waarin de stof van meerdere hoofdstukken wordt gecombineerd. Zo kun je je goed voorbereiden.
2 Stevigheid en bewegen SE
INHOUD
Basis
2.1 Hoe blijven organismen in vorm? 90
2.2 Botten SE 94
2.3 Beenverbindingen SE 106
2.4 Spieren SE 116
2.5 Been en kraakbeen SE 125
2.6 Blessures SE 134
2.7 Aanpassingen aan de leefomgeving 144 Afsluiting
2.8 Alles in samenhang 154
2.9 Examenopgaven 156
VAARDIGHEDEN
- biologische tekening maken
- natuurwetenschappelijk onderzoek doen - tabellen en diagrammen maken - werken met de microscoop
2.1 Hoe blijven organismen in vorm?
In dit hoofdstuk leer je hoe organismen in vorm blijven en bewegen. In het grote plaatje zie je welke hoofdstukvraag en hoofdpunten daarbij centraal staan en welke verbanden er zijn met andere onderwerpen.
Welke verbanden zijn er?
H1 - Leven cellen
H9 - Ademhalen en verbranden energie
1 Het grote plaatje
Wat leer je in dit hoofdstuk?
Hoe blijven organismen in vorm?
Een skelet geeft een lichaam vorm
Botten en spieren zorgen voor beweging
Vorm en leefomgeving passen bij elkaar
Botten en kraakbeen bevatten cellen
100 meter sprint
De 100 meter sprint is één van de afstanden voor atletiekwedstrijden. De een legt de 100 meter net wat sneller af dan de ander. Voor veel mensen is is rennen geen probleem. Toch is het bijzonder dat je spieren je botten op zo’n manier laten bewegen dat jij de 100 meter in een rechte lijn aflegt.
Alle botten samen vormen je skelet. Je skelet zorgt ervoor dat je niet als een plumpudding in elkaar zakt. Botten zijn sterk en hard. De botten zijn op verschillende manieren met elkaar verbonden. Kraakbeen, zoals in je oorschelp of neus, is erg flexibel bot. De bouw en functie hebben altijd met elkaar te maken. Dankzij het kniegewricht kan Femke Bol rennen én over hordes heen springen.
Welke verbanden zijn er?
Bekijk het ‘grote plaatje’ in figuur 1.
• Orgaanstelsels, zoals je skelet of je spierstelsel, bestaan uit organen: je botten en spieren. Elk bot en elke spier is weer opgebouwd uit weefsels. En die weefsels zijn opgebouwd uit verschillende cellen: beencellen, kraakbeencellen en spiercellen (hoofdstuk 1).
• Om te bewegen is energie nodig en daarvoor vindt er verbranding in cellen plaats. Voor de verbranding is glucose en zuurstof nodig. Daarbij komt energie vrij, onder andere in de vorm van beweging. Hoe meer je beweegt, hoe meer verbranding er plaatsvindt (hoofdstuk 9).
Wat leer je in dit hoofdstuk?
Bekijk het ‘grote plaatje’ in figuur 1.
• Een skelet geeft een lichaam vorm.
De vorm van je lichaam heb je voor een groot deel te danken aan je skelet. Dankzij de wervelkolom blijft je bovenlichaam rechtop staan. De vorm van je schedel bepaalt de vorm van je hoofd. Kraakbeen zorgt voor de vorm van je neus en oren.
• Botten en spieren zorgen voor beweging. Spieren brengen botten in beweging. Hiervoor spannen de spieren aan, waardoor de botten naar elkaar toe bewegen. Of de spieren ontspannen, waardoor de botten weer terug bewegen. Maar niet alle botten kunnen in beweging worden gebracht. Zo zit er geen beweging tussen de botten van het heiligbeen of de botten van de schedel.
• Botten en kraakbeen bevatten cellen. Botten en kraakbeen zijn opgebouwd uit weefsel. En weefsel bestaat weer uit beencellen en kraakbeencellen. De verschillende cellen zorgen ervoor dat kraakbeen buigzamer is dan bot en bot harder is dan kraakbeen.
• Vorm en leefomgeving passen bij elkaar. Organismen passen bij hun leefomgeving. Organismen hebben allerlei aanpassingen om daar te leven. Een vis heeft een staart om snel te kunnen zwemmen en een giraffe heeft een lange nek om naar de bladeren van bomen te bewegen.
2 Femke Bol na een wedstrijd op de 400 m.
OPDRACHTEN
1 Verschillende vormen
Een skelet geeft een lichaam vorm. Aan deze vorm kun je mensen en dieren herkennen.
a Welke organismen herken jij in hun schaduw?
b Raad het silhouet.
Dit heb je nodig:
• tekengerei en papier, of
• klei met placemat
Dit ga je doen:
1 Werk in een tweetal.
2 Zoek allebei een voorbeeld van een dier. Gebruik hierbij een boek of zoek het online op. Laat het nog niet aan elkaar zien!
3 Teken het silhouet na of maak het na van klei.
4 Raad van elkaar welk silhouet jullie hebben getekend of gemaakt.
2 Nadenken
Over sommige bewegingen denk je na. Deze bewegingen maak je bewust. Andere bewegingen maak je zonder dat je erbij nadenkt. Deze bewegingen maak je onbewust. Maak je de volgende bewegingen bewust of onbewust? bewust onbewust knipperen met je ogen
kloppen van je hart
een boterham uit je broodtrommel pakken
kippenvel krijgen als het koud is
been uitstrekken om een voetbal weg te schieten
3 Kraakbeen
Je botten zijn hard en nauwelijks buigzaam. Kraakbeen is erg flexibel. Op verschillende plaatsen in je lichaam komt kraakbeen voor.
Op welke plaatsen in je lichaam komt kraakbeen voor? Waarom is juist daar veel kraakbeen?
Zet deze plaatsen van het lichaam in de linkerkolom. Vul in de rechterkolom in waarom hier veel kraakbeen is. De eerste is voorgedaan.
Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot en vul eventueel de lijst aan.
Vul dit in in de rechterkolom. plaats in het lichaam
puntje van je neus
Waarom is juist hier veel kraakbeen?
Het puntje van je neus is erg flexibel.
4 De mol
In de afbeelding zie je een mol. Mollen leven onder de grond en hebben aanpassingen om daar te kunnen leven.
Welke aanpassingen heeft een mol om onder de grond te kunnen leven?
Noem minimaal twee eigenschappen.
5 Hoe blijven organismen in vorm?
De grote vraag van dit hoofdstuk is: Hoe blijven organismen in vorm?
Wat is jouw antwoord op deze vraag?
Gebruik in je antwoord de informatie van deze paragraaf.
2.2 Botten
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• de functies van het skelet benoemen.
• uitleggen hoe botgroepen het lichaam beschermen of zorgen voor beweging.
• botten van het skelet benoemen.
• uitleggen hoe de wervelkolom is opgebouwd.
Bij deze paragraaf horen de volgende practicumopdrachten:
• Braakballen
• Stevigheid en vorm
Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.
STARTOPDRACHT
1
Een fossiel als bouwpakket
Een paleontoloog heeft een aantal fossiele botten van een dinosauriër gevonden.
Voorzichtig haalt de paleontoloog de botten uit het gesteente en stuurt ze naar een museum. Daar onderzoekt de paleontoloog hoe de botten het skelet vormden. Hiervoor wordt een reconstructie van de dinosauriër gemaakt.
a Maak je eigen reconstructie van een dinosauriër.
Dit heb je nodig:
• de twee knipbladen met botten achter in het boek
• schaar
• tekenpapier A3
• plakstift
• tekenmateriaal
Dit ga je doen:
1 Knip de botten uit.
2 Vorm met de botten het skelet.
3 Plak de onderdelen op het tekenvel.
4 Teken de omtrek van de dinosauriër. Gebruik één kleur.
5 Hang het tekenvel op in het lokaal.
b Welke functies heeft een skelet?
Noem minstens twee functies.
c Bekijk de verschillen tussen dinosauriërs van je klasgenoten. Wat leer je hieruit?
d Hoe komt een dino nog meer aan zijn vorm behalve door het skelet?
Noem twee soorten weefsel.
THEORIE
Functies van het skelet
Organismen kunnen bewegen. Dat is een levenskenmerk. Bewegen doen ze op verschillende manieren. Het skelet is voor gewervelde dieren belangrijk voor het bewegen.
Botten noem je ook wel beenderen. Andere woorden voor skelet zijn beenderenstelsel of geraamte (figuur 1). Het skelet zorgt samen met je spieren ervoor dat je kunt bewegen. Het skelet heeft meer functies.
• Het skelet beschermt kwetsbare organen.
• Het skelet geeft stevigheid en vorm aan je lichaam.
• Een aantal botten in het skelet maakt rode bloedcellen aan.
Botgroepen
Op verschillende plaatsen in je lichaam werken meerdere botten samen, bijvoorbeeld om je lichaam te beschermen of delen te laten bewegen. Deze botgroepen zijn:
• de schedel
• de wervelkolom
• de borstkas
• de schoudergordel
• de bekkengordel
• de ledematen 1 Het skelet van een mens
Je schedel beschermt je hersenen en je ogen. Je schedel bestaat uit een paar botten die stevig aan elkaar vast zitten (figuur 2).
Alleen je onderkaak zit los van de bovenkaak. Hierdoor kun je bijten en kauwen.
In de wervelkolom liggen zenuwen. Je wervelkolom beschermt deze zenuwen. Je wervelkolom bestaat uit verschillende wervels en heeft vier bochten boven elkaar. Samen vormen ze twee S-vormen. Dankzij deze dubbele S-vorm kan de rug een beetje ‘veren’ en zo schokken opvangen, bijvoorbeeld als je springt en weer neerkomt (figuur 3).
halswervels
borstwervels
lendenwervels
heiligbeen staartbeen
onderkaak
2 Een schedel
3 De wervelkolom, gezien vanaf de rug (links) en vanaf de zijkant (rechts)
Je borstkas beschermt je longen en je hart. Je borstkas bestaat uit je ribben, borstwervels en borstbeen (figuur 4). Spieren zorgen ervoor dat je borstkas kan uitzetten, waardoor je kunt ademhalen.
Je schoudergordel zorgt dat je armen aan je romp vast blijven zitten. De schoudergordel bestaat uit je sleutelbeenderen en schouderbladen (figuur 4).
4 De borstkas en de schoudergordel
sleutelbeen
schouderblad schoudergordel
borstbeen
ribben borstwervels borstkas
Je bekkengordel of bekken verbindt de romp met je benen en biedt je lichaam ondersteuning wanneer je zit, staat, loopt en springt. Je bekkengordel bestaat uit je heupbeenderen, heiligbeen en staartbeen (figuur 5).
Je armen en benen zijn ledematen en bestaan uit verschillende botten (figuur 6). De botten van een arm en een been hebben veel overeenkomsten.
Je skelet bestaat uit verschillende botten (figuur 7). Veel botten in je lichaam zijn rond van vorm, bijvoorbeeld je dijbeen en je opperarmbeen. In figuur 8 zie je een dwarsdoornede en een lengtedoorsnede van het opperarmbeen. Deze ronde botten heten pijpbeenderen De ronde vorm geeft de botten extra stevigheid, waardoor ze meer gewicht kunnen dragen en minder snel breken. In je lichaam zitten ook platte botten, bijvoorbeeld je schouderblad en je heupbeen. Deze platte beenderen maken rode bloedcellen aan.
8 Het opperarmbeen dwarsdoorsnede (links), lengtedoorsnede (rechts)
De wervelkolom
Je wervelkolom bestaat uit 24 wervels (figuur 3) waardoor je je rug kunt bewegen. De wervelkolom is flexibel doordat de wervels met elkaar verbonden zijn door stukjes kraakbeen. Deze noem je de tussenwervelschijven (figuur 9). De tussenwervelschijven helpen je soepel te bewegen en vangen schokken op. Als je bijvoorbeeld springt, dempt het kraakbeen de schok en beschermt zo je wervelkolom. En dat is nodig omdat door de holtes van de wervels zenuwen lopen. De botten van de wervelkolom beschermen deze zenuwen. Bij iedere wervel komt er een zenuw uit het ruggenmerg. Aan de bovenzijde van de rug lopen er zenuwen naar de armen en aan de onderzijde naar de benen.
tussenwervelschijf zenuw wervel
9 Wervels, zijaanzicht
WIST JE DAT?
Grote en kleine botten
Je skelet bestaat uit 206 verschillende botten. Het grootste bot in het lichaam van een mens is het dijbeen. Dit kan bij sommige mensen wel 50 centimeter lang zijn! Het kleinste botje zit in je oor: de stijgbeugel. Dit botje is ongeveer 2,8 mm groot. Het grootste bot bij dieren is de onderkaak van de blauwe vinvis. Die kan tot wel 6 meter lang zijn. Het kleinste botje zit in het binnenoor van sommige kikkers. Deze stijgbeugel kan minder dan 1 mm groot zijn.
OPDRACHTEN
2 Functies van het skelet
Een boog van onderkaken van de blauwe vinvis op Schiermonnikoog
Zet de juiste functie van het skelet achter de omschrijving.
Kies uit: bescherming | beweging | rode bloedcellen aanmaken | stevigheid en vorm
1 Je verliest bloed door een wondje.
2 Je longen liggen veilig in je borstkas.
3 Je zakt niet als een pudding in elkaar als je op je stoel gaat zitten.
4 Je fietst naar school.
3 Fontanel
Bij baby’s bestaat de schedel nog uit verschillende losse botten. De grotere open ruimte tussen deze botten heet fontanel. Als de baby ouder wordt, vergroeien de botten van de schedel steeds meer met elkaar. Dat zie je in de tekening.
Tijdens de geboorte beweegt de baby langs het bekken van de moeder. fontanel
De losse botten van de schedel zorgen ervoor dat een baby gemakkelijker geboren kan worden dan als de botten al zijn vergroeid. Leg dit uit.
4 Bescherming
In het schema zie je organen en botgroepen staan.
Geef in het schema aan welke organen worden beschermd door welke botgroep.
hart hersenen longen zenuwen borstkas
5 Bescherming bij dieren
Het skelet van een gewerveld dier is aangepast aan zijn levenswijze en leefomgeving.
Vergelijk het skelet van een schildpad met het skelet van een kikker.
Dit ga je doen:
1 Werk in een tweetal.
2 De één zoekt informatie op over het skelet van een schildpad en de ander over het skelet van een kikker.
3 Vergelijk jullie informatie met elkaar.
4 Beantwoord samen de volgende vragen.
a Wat is er bijzonder aan de bouw van het skelet?
b Zorgt het skelet voor bescherming van het organisme tegen roofdieren?
Leg je antwoord uit.
c Op welke andere manier beschermen deze organismen zich tegen roofdieren?
Het skelet
a Dit is een menselijk skelet.
Hoe heten de verschillende botten?
Het bekken – geel
De borstkas – groen
De schoudergordel – oranje
b Kleur in de tekening de verschillende botgroepen.
Je wervelkolom bestaat uit verschillende onderdelen.
a Hoe heten de schijfjes kraakbeen tussen de wervels?
b Welke onderdelen worden door je wervelkolom beschermd?
c De wervelkolom bestaat uit meerdere kleine wervels in plaats van één lange grote wervel. Welk voordeel heeft dat?
9 Hernia
Een hernia is een aandoening waarbij een tussenwervelschijf uitpuilt en op een zenuw drukt.
Het kan door tillen, draaien of slijtage ontstaan en komt vaak voor in de onderrug. Een hernia kan pijn, gevoelloosheid of zwakte veroorzaken in het gebied waar de zenuw signalen naartoe vervoert.
beknelde zenuw
kraakbeenschijf
pijngebied
Hoe komt het dat je bij een hernia last kun hebben van je benen?
10 Terugkijken
Kijk terug op deze paragraaf.
a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?
Noteer 0, – –, –, + of + +. 0 betekent: niets gemaakt. ++ betekent: alles goed.
Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)
1. de functies van het skelet benoemen. 2, 3
2. uitleggen hoe botgroepen het lichaam beschermen of zorgen voor beweging. 4, 5
3. botten van het skelet benoemen. 6, 7
4. uitleggen hoe de wervelkolom is opgebouwd. 8, 9
H12, P15
H13, P16
H11, P17
H14
b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.
TIP Noteer alvast enkele belangrijke begrippen uit deze paragraaf. Die heb je later nodig bij 2.8 Alles in samenhang.
HERHALING EN PLUS
Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.
11
Botgroepen en botten
De botten van het skelet kun je indelen in verschillende botgroepen. Welke botten horen bij welke botgroep?
In de tekening zie je de wervelkolom van een hond. De vorm is anders dan de wervelkolom van een mens. Hierdoor geeft de wervelkolom van een hond minder demping dan die van een mens.
a Welk verschil in vorm zie je tussen de wervelkolom van een hond en de wervelkolom van een mens?
b Waarom heeft een hond minder demping van de wervelkolom nodig dan een mens?
2.3 Beenverbindingen
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• uitleggen hoe botten met elkaar verbonden zijn.
• uitleggen hoe botten ten opzichte van elkaar bewegen.
• voorbeelden van verschillende gewrichten noemen.
• de delen van een gewricht benoemen.
Bij deze paragraaf horen de volgende practicumopdrachten:
• Gewrichten
• Kippenvleugel
Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.
STARTOPDRACHT
1 Leven zonder knie
Je dijbeen is het grootste bot van je lichaam. Stel dat je dijbeen nog langer zou zijn, tot aan je voet. Hoe zou dat zijn?
a Je gaat bewegen zonder je knie te gebruiken.
Dit heb je nodig:
• 4 plankjes of balkjes van 50-75 centimeter lengte
• touw, tape of reepjes doek
• een stoel
Dit ga je doen:
1 Leg aan beide kanten van je been een balkje of plankje, met je knie ter hoogte van het midden van deze plankjes.
2 Bind de balkjes of plankjes om je been vast. Doe dit boven en onder je knie.
3 Doe hetzelfde bij je andere been. Als het goed is kun je beide knieën nu niet meer buigen.
4 Bedenk wat er gebeurt als je nu gaat lopen, zitten en opstaan. Vul dat in het schema in bij ‘voorspelling’.
5 Loop een stukje, ga even zitten op een stoel en sta dan weer op.
b Wat gebeurt er als je loopt, zit en opstaat?
Vul in het schema jouw waarnemingen in.
voorspelling waarneming
lopen zitten
opstaan
c Het dijbeen is een deel van je been.
Uit welke botten bestaat je been nog meer?
Noem minstens drie botten.
d Wat is het nut van je knieën?
THEORIE
Verbindingen tussen botten
Het skelet van een mens is een verzameling van kleine en grote botten. Bijna ieder bot is met een ander bot verbonden. Er zijn verschillende beenverbindingen mogelijk (figuur 1).
Sommige botten kunnen ten opzichte van elkaar bewegen, sommige een klein beetje en sommige helemaal niet (figuur 2).
Botten die met elkaar zijn vergroeid bewegen niet ten opzichte van elkaar. Net als botten die zijn verbonden door een naadverbinding. Door de gekartelde randen is deze verbinding extra stevig (figuur 3). Dankzij deze verbindingen kunnen je schedelbeenderen niet bewegen en zijn je hersenen goed beschermd.
botten bewegen ten opzichte van elkaar ja, veel
botten verbonden door kraakbeen ja, een beetje
botten door naden met elkaar verbonden nee
botten vormen samen een geheel nee
3 Naadverbinding
Bij de geboorte van een baby liggen de schedelbeenderen op een aantal plaatsen nog ver van elkaar af. Daar zorgt stevig weefsel onder de huid voor de bescherming van de hersenen. Door deze fontanellen (figuur 4) kan de schedel tijdens de geboorte een beetje worden samengedrukt, zonder dat de hersenen beschadigd worden. Na 12 tot 18 maanden zijn de fontanellen dicht en na ongeveer vier jaar zijn de schedelbeenderen aan elkaar vast gegroeid.
grote fontanel grote fontanel zijfontanellen kleine fontanel kleine fontanel zijaanzicht bovenaanzicht
4 De fontanellen in een babyschedel
Botten die met elkaar zijn verbonden door kraakbeenverbindingen bewegen een beetje ten opzichte van elkaar. De meeste ribben zitten met een kraakbeenverbinding vast aan het borstbeen (figuur 5). Hierdoor kan de borstkas als geheel bewegen. Als je ademt, bewegen je ribben op en neer.
Tussen de wervels van je wervelkolom zitten tussenwervelschijven (figuur 6). Een tussenwervelschijf is een kraakbeenverbinding en maakt de wervelkolom buigzaam. Een tussenwervelschijf bestaat uit stevig kraakbeen aan de buitenkant en een soort gelei aan de binnenkant. De borstwervels zijn onderdeel van je borstkas en zijn met kleine gewrichten verbonden met je ribben.
borstbeen
wervel
kraakbeen rib gewricht
tussenwervelschijf
5 Kraakbeenverbindingen bij de ribben en 6 Tussenwervelschijven en gewrichten van het borstbeen de wervelkolom
Veel beweging
Gewrichten maken verschillende bewegingen mogelijk. De beweging in je schouder is anders dan de beweging in je elleboog. Er zijn verschillende soorten gewrichten (figuur 7).
• Het kogelgewricht kan in alle richtingen bewegen. Voorbeelden van een kogelgewricht zijn het schoudergewricht en het heupgewricht.
• Met het scharniergewricht kun je in twee richtingen bewegen: strekken en buigen. De knie en de elleboog zijn scharniergewrichten.
• Het rolgewricht maakt een rolbeweging van een bot mogelijk. Vlak bij je ellebooggewricht zit zo’n rolgewricht. Door dat gewricht rolt je spaakbeen over je ellepijp als je je hand omdraait.
kogelgewricht (alle richtingen)
scharniergewricht (twee richtingen)
rolgewricht (twee richtingen)
sleutelbeen schouderblad opperarmbeen
7 Drie soorten gewrichten
ellepijp spaakbeen opperarmbeen
ellepijp spaakbeen opperarmbeen
De onderdelen van een gewricht
Gewrichten zorgen ervoor dat botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Gewrichten hebben meestal twee botstukken die in elkaar passen. De gewrichtskom heeft een holte en de gewrichtskop heeft een ronding (figuur 8).
Op de gewrichtskom en op de gewrichtskop zit een laagje kraakbeen. Gewrichtssmeer zorgt ervoor dat het kraakbeen glad blijft, waardoor het gewricht soepel werkt. Kraakbeen en gewrichtssmeer beschermen het gewricht tegen slijtage. Een gewrichtskapsel houdt de twee botstukken van het gewricht bij elkaar. Vaak is een gewricht extra verstevigd met gewrichtsbanden, zoals bij het heupgewricht en het kniegewricht. Ook aangespannen spieren houden een gewricht bij elkaar.
TIP Scan de QR-code en bekijk het filmpje Gewrichten: hoe zitten de botten aan elkaar vast.
WIST JE DAT?
Extreem beweeglijk
Jij kunt je hoofd ongeveer 80° draaien, terwijl een uil dat tot wel 270° graden kan. Een uil kan zijn hoofd bijna helemaal rond draaien doordat hij geen 7 halswervels heeft, zoals jij, maar 14. Een dier dat nog beweeglijker is, is de koningspython. Deze slang kan tot wel 400 wervels hebben die door gewrichten met elkaar verbonden zijn. Hierdoor kan deze wurgslang extreme bewegingen maken. De koningspython
OPDRACHTEN
2 Verschillende verbindingen
Met welke verbinding zijn de botten verbonden?
1 Verbinding tussen je dijbeen en je heupbeenderen
2 De botten van je staartbeen zijn met elkaar verbonden.
3 Verbinding tussen je ribben en je borstbeen
4 De botten van je schedel zijn met elkaar verbonden.
3 Vliegende koolmees
Koolmeesjes zijn kleine, behendige vogels. Ze vliegen op een dag steeds naar andere plekken op zoek naar voedsel. Om te vliegen gebruiken koolmezen hun vleugels.
Met welke botverbinding zijn de vleugels van een koolmees verbonden met het lichaam?
Leg je antwoord uit.
4 Wel of geen beweging?
Tussen botten kunnen verschillende beenverbindingen zijn met meer, minder of geen beweging. Is beweging mogelijk en zo ja, in welke mate?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
geen beweging een beetje beweging veel beweging heiligbeen
5 Het bekken
In de tekening zie je een mannelijk en een vrouwelijk bekken.
vooraanzicht
bekken van een vrouw bekken van een man
bovenaanzicht
a Welk verschil zie je tussen het bekken van een man en dat van een vrouw?
b Waarom zal dit verschil er zijn?
c Aan de voorkant van het bekken zie je dat botten met elkaar verbonden zijn door kraakbeen (lichtblauw in de tekening).
Wat is de functie van deze verbinding?
6 Verschillende gewrichten
Op de afbeelding zie je een leerling. Welke soorten gewrichten zitten er op en plaats 1, 2 en 3? 1 2 3
7 Rollen maar
Je gaat ervaren hoe een rolgewricht werkt.
Wat voel je gebeuren als je arm wordt gedraaid?
Dit ga je doen:
1 Werk in een tweetal.
2 Steek een arm recht vooruit, met de handpalm omhoog.
3 Je klasgenoot pakt de arm losjes met twee handen vast en draait de hand met de handpalm naar beneden.
4 Draai dan de rollen om.
8 Heupgewricht
In de tekening zie je verschillende onderdelen van een gewricht.
b Vaak is een gewricht extra verstevigd. Dit onderdeel ontbreekt op de tekening. Welk deel is dit?
9 Röntgenfoto
Je ziet een röntgenfoto van de schouder. Röntgenstraling gaat niet door botten heen, wel door andere delen van het lichaam. Daardoor zie je op een röntgenfoto alleen beenweefsel en bijvoorbeeld geen spierweefsel of kraakbeenweefsel. In de röntgenfoto zijn twee onderdelen van het schoudergewricht aangegeven.
a Hoe heten de aangegeven onderdelen?
1
2
b Hoe komt het dat je de andere onderdelen van het gewricht niet ziet op de röntgenfoto?
● De andere onderdelen liggen achter het gewrichtskapsel, waardoor je ze niet op de röntgenfoto ziet.
● De andere onderdelen liggen in het gewricht en daarom zie je ze niet op de röntgenfoto.
● Röntgenstralen gaan door zachter weefsel, zoals kraakbeen en spieren, en zie je dus niet op een röntgenfoto.
10 Terugkijken
Kijk terug op deze paragraaf.
a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?
Noteer 0, – – , –, + of + +. 0 betekent: niets gemaakt. ++ betekent: alles goed.
Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)
1. uitleggen hoe botten met elkaar verbonden zijn. 2, 3
2. uitleggen hoe botten ten opzichte van elkaar bewegen. 4, 5
3. voorbeelden van verschillende gewrichten noemen. 6, 7
4. de delen van een gewricht benoemen. 8, 9
H11, P15
H13, P16
H12, P17
H14
b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.
TIP Noteer alvast enkele belangrijke begrippen uit deze paragraaf. Die heb je later nodig bij 2.8 Alles in samenhang.
HERHALING EN PLUS
Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.
11 Beenverbindingen
Waar komt de beschreven verbinding in je lichaam voor?
• tussen borstbeen en ribben vergroeiing • • elleboog
15 De staart van een zwarte slingeraap
De staart van een zwarte slingeraap bestaat uit verschillende wervels en is extreem beweeglijk.
Met welke beenverbinding zijn de wervels van de staart met elkaar verbonden?
Leg uit hoe je dit ziet.
2.4 Spieren
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• benoemen hoe spieren botten in beweging brengen.
• uitleggen hoe spieren samenwerken.
• de functie van verschillende spieren uitleggen.
• de delen van een spier benoemen.
Bij deze paragraaf horen de volgende practicumopdrachten:
• Vermoeide spieren
• Spierweefsel
Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.
STARTOPDRACHT
1 Squatten
Je gebruikt je spieren om te bewegen. Heeft het gebruik van je spieren invloed op je ademhaling en op je lichaamstemperatuur? Je gaat ervaren of dat zo is. Je beantwoordt eerst de twee onderzoeksvragen bij opdracht a en b. De antwoorden zijn jouw hypotheses.
a Wat is de invloed van beweging op je ademhaling?
Na beweging is mijn ademhaling langzamer dan / gelijk aan / sneller dan voor de beweging.
b Wat is de invloed van beweging op je lichaamstemperatuur?
Na beweging is mijn lichaamstemperatuur lager dan / gelijk aan / hoger dan voor de beweging
c Doe de oefening en ervaar wat er gebeurt als je je spieren gebruikt.
Dit heb je nodig:
• stopwatch
Dit ga je doen:
1 Ga rustig op een stoel zitten. Concentreer je 1 minuut op je ademhaling.
2 Ga naast je stoel staan en voer 10 squats uit.
3 Ga weer zitten op je stoel.
4 Focus opnieuw op je ademhaling en let op je lichaamstemperatuur.
Beantwoord daarna de vragen. De antwoorden zijn de conclusies op de onderzoeksvragen.
Gebruik hierbij eventueel de vaardigheidskaart Natuurwetenschappelijk onderzoek doen
d Wat is de invloed van beweging op je ademhaling?
e Wat is de invloed van beweging op je lichaamstemperatuur?
f Op je huid verschijnt misschien al zweet en je ademt meer waterdamp uit. Door welk proces in de spiercellen ontstaat er water?
● fotosynthese
● verbranding
g Het gebruik van je spieren heeft dus invloed op je ademhaling. Hoe kun je het verschil verklaren?
h Het gebruik van je spieren heeft dus invloed op je lichaamstemperatuur.
Hoe kun je het verschil verklaren?
THEORIE
Spieren laten je botten bewegen
Je skelet zorgt ervoor dat je lichaam kan bewegen. Je botten bewegen niet uit zichzelf. Daar heb je spieren en gewrichten voor nodig. Alle spieren samen noem je het spierstelsel
Je lichaam bestaat voor ongeveer de helft uit spieren. Veel spieren zitten vlak onder de huid (figuur 1), zoals de spieren in je bovenarm en de kauwspier bij je wang. Die spieren kun je gemakkelijk voelen als je je hand op je huid legt. Als spieren samentrekken en er daardoor enkele botten meebewegen, noem je die spieren skeletspieren.
Spieren zitten met pezen aan je botten vast. Pezen zijn taai en sterk.
Een voorbeeld van een sterke, dikke pees is je achillespees (figuur 2). Pezen kunnen niet samentrekken, spieren kunnen dat wel. Als een spier samentrekt, wordt hij korter en dikker. Als een spier ontspant, wordt hij langer en dunner.
Spieren werken samen
De spier in je bovenarm heet biceps (figuur 3). Als je biceps samentrekt, buigt je arm. Als je biceps ontspant, strekt je arm zich niet vanzelf uit. Het strekken van je arm gebeurt doordat de triceps zich aanspant. Je biceps en je triceps laten je onderarm buigen en strekken met tegengestelde bewegingen (figuur 3). Als twee spieren zorgen voor tegengestelde bewegingen zijn het antagonisten biceps triceps biceps triceps
4
3 Biceps en triceps
kuitspier achillespees
2 Achillespees
Je kunt je spieren sterk houden door ze te trainen. Door je spieren steeds iets meer en zwaarder te belasten dan normaal, kun je spieren zelfs dikker en sterker maken. Door regelmatig te bewegen (figuur 4) verklein je de kans op blessures en houd je je rug gemakkelijker rechtop als je zit.
hielbeen
Planking is een goede training voor je buikspieren.
Spieren in je lichaam
Het spierstelsel bestaat uit veel verschillende spieren. Niet alle spieren zijn skeletspieren en brengen botten in beweging. De spieren in je darmen maken peristaltische bewegingen zonder dat er botten bewegen. Zo duwen de spieren in de slokdarm het voedsel van de mondholte naar de maag. De hartspier beweegt en zorgt dat je hart klopt, maar zonder dat je skelet beweegt. En terwijl jij deze tekst leest, zorgen spieren in en rondom je ogen ervoor dat je de letters scherp ziet.
De bouw van een spier
Een skeletspier (figuur 5) is opgebouwd uit spiervezels. De spiervezels zijn lang en dun. Spiervezels bestaan uit een aantal samengesmolten kleine spiercellen. Daarom zie je meerdere celkernen in één spiervezel. Meerdere spiervezels bij elkaar vormen een spierbundel. Meerdere spierbundels vormen samen een spier. Tussen de spierbundels lopen bloedvaten en zenuwen. De bloedvaten voorzien de spieren van voedingsstoffen en zuurstof, zodat verbranding kan plaatsvinden. En de bloedvaten voeren afvalstoffen, zoals water en koolstofdioxide, weer af.
spierbundel
pees bot
spier
spiervezel
celkern
5 De bouw van een skeletspier
Er zijn verschillende soorten spierweefsel zoals: glad spierweefsel en dwarsgestreept spierweefsel. Glad spierweefsel bestaat uit langwerpige, dunne cellen. Dit weefsel komt voor in je darmwand en je bronchiën. Deze spieren trekken zich niet zo snel samen als skeletspieren, zijn onvermoeibaar en trekken samen zonder dat je je daar bewust van bent. Skeletspieren bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel (figuur 6). Je stuurt deze spieren bewust aan vanuit het centrale zenuwstelsel. Je hart bestaat uit hartspierweefsel. Dit weefsel lijkt op dwarsgestreept spierweefsel, maar je hart klopt gelukkig gewoon door zonder dat er je erover na hoeft te denken.
6 Dwarsgestreept spierweefsel onder de microscoop
WIST JE DAT?
Supertong
Dat je je tong kunt uitsteken is misschien geen gek idee. Maar wat nu als je tong bijna 2,5 keer zo lang is dan je lichaam? En je die tong ook nog eens met bijna 100 kilometer per uur uit je mond kunt laten schieten? Bij kameleons is dat het geval. Geduldig wachten zij tot hun prooi binnen bereik is. Om vervolgens vliegensvlug toe te slaan. Daarna halen zij hun tong, met hun prooi daarop vastgeplakt, weer binnen.
Spieren laten je bewegen. Dit gebeurt wanneer je spieren .
Ze worden dan dikker en korter. Spieren zitten met vast aan je botten.
Als je spieren , worden je langer en dunner.
3 Je voet strekken
Kirsten ligt met haar voeten op de bank tv te kijken. Ze strekt haar tenen naar voren (van zich af). Op dat moment voelt ze de skeletspieren in haar kuiten samentrekken.
a Welke tekening geeft weer hoe haar kuitspier er op dat moment uitziet?
Leg je antwoord uit.
b Wat gebeurt er met je spieren in de kuit en in het scheenbeen als je je tenen naar je toe beweegt?
Een kameleon vangt een insect met zijn supertong.
4 Bewegingen
In het schema zie je spieren en bewegingen staan.
Geef in het schema aan of de spieren ontspannen of samengetrokken zijn.
ontspannen samengetrokken
gebogen arm: biceps is ● ●
gebogen arm: triceps is ● ●
gestrekte arm: biceps is ● ●
gestrekte arm: triceps is ● ●
5 Antagonisten in je been
Je kuitspier en je scheenbeenspier werken samen. In deze opdracht voel je dat.
Dit ga je doen:
1 Werk in een tweetal en spreek af wie A is en wie B is.
2 A gaat zitten en legt zijn voeten omhoog op de stoel. Stroop je broek op tot aan je knie.
3 B legt een hand net onder de knie op het scheenbeen van A. Leg je andere hand onder aan de kuit.
4 A beweegt zijn tenen afwisselend langzaam naar zich toe en van zich af. De ander voelt wat er in het scheenbeen en in de kuit gebeurt.
5 Wissel de rol nu om.
a Wanneer voelde je de scheenbeenspier van je klasgenoot samentrekken?
b Wanneer voelde je de kuitspier van je klasgenoot samentrekken?
c Leg uit waarom de kuitspier en de scheenbeenspier antagonisten zijn.
d Verklaar dat antagonisten nodig zijn om een lichaamsdeel als je voet te laten bewegen.
6
De functie van spieren
Spieren in je lichaam hebben een functie; ze zitten er niet voor niets.
Wat is de functie van de volgende spieren?
Skeletspieren:
Spieren rondom je bloedvaten:
Spieren in je darmen:
Spieren in je maag:
7 Sporten
Voor een fit lichaam is het belangrijk dat je tijdens het sporten verschillende oefeningen doet.
a Waarom is het belangrijk dat je verschillende oefeningen doet en niet steeds dezelfde?
b Welke spieren train je vooral tijdens het doen van een push-up?
c Tijdens het sporten is niet alleen het dwarsgestreept spierweefsel van de skeletspieren meer doorbloed. Ook het hartweefsel en glad spierweefsel zijn meer doorbloed. Leg de functie daarvan uit.
8 Spierweefsels
Is hier sprake van glad spierweefsel of dwarsgestreept spierweefsel? Omcirkel het goede antwoord.
Om bepaalde bloedvaten zitten spiertjes. Deze spiertjes kunnen de bloedvaten dichtknijpen of openzetten. Zo regelen deze spiertjes hoeveel bloed er door de organen stroomt. glad spierweefsel | dwarsgestreept spierweefsel
In je huid zit aan elk lichaamshaartje een heel klein spiertje vast. Als zo’n spiertje zich samentrekt, gaat het haartje overeind staan. Als alle haartjes dat tegelijk doen, heb je kippenvel.
glad spierweefsel | dwarsgestreept spierweefsel
In je arm zitten verschillende spieren. Deze trekken samen en ontspannen precies zo dat jij de beweging kunt maken om je glas drinken te pakken. glad spierweefsel | dwarsgestreept spierweefsel
9 Bouw van een spier
In de tekening zie je verschillende organisatieniveaus.
cel weefsel orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem biosfeer
a Bij welk organisatieniveau horen alle spieren bij elkaar?
b Noem een voorbeeld van een orgaan uit het spierstelsel.
c Welk orgaan hoort bij zowel het spierstelsel als het bloedvatenstelsel?
d Welke weefsels komen in het spierstelsel voor?
e Uit welke delen bestaat een spier?
Noteer de delen in de juiste volgorde van groot naar klein.
10 Terugkijken
Kijk terug op deze paragraaf.
a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?
Noteer 0, – –, –, + of + +. 0 betekent: niets gemaakt. ++ betekent: alles goed.
Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)
1. benoemen hoe spieren botten in beweging brengen. 2, 3
2. uitleggen hoe spieren samenwerken. 4, 5
3. de functie van verschillende spieren uitleggen. 6, 7
4. de delen van een spier benoemen. 8, 9
H13, P16
H11
H14, P15
H12, P17
b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.
TIP Noteer alvast enkele belangrijke begrippen uit deze paragraaf. Die heb je later nodig bij 2.8 Alles in samenhang.
HERHALING EN PLUS
Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.
11 Spieren van je been en je voet
In de tekening zie je een ledemaat: het been. Er zijn verschillende spieren aangegeven.
a Welke spier spant aan als je op je tenen gaat staan? spier
b Wat gebeurt er als spier c samentrekt?
c Wat gebeurt er met spier b als spier c samentrekt?
15 Rechtop zitten
Het is belangrijk om rechtop te zitten. Als je krom of in elkaar gedoken zit, kan dat verschillende klachten met zich meebrengen. Je zult per ademhaling waarschijnlijk minder zuurstof in je bloed opnemen. Leg uit hoe dit komt.
2.5 Been en kraakbeen
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• uitleggen waardoor botten stevig en buigzaam zijn.
• uitleggen waardoor kraakbeen beweeglijk is.
• uitleggen hoe je kalkstof en lijmstof in botten aantoont.
• uitleggen hoe de verhouding tussen kraakbeen en bot verandert gedurende je leven.
Bij deze paragraaf horen de volgende practicumopdrachten:
• Cellen van kraakbeen
• Cellen van been
• Kalkstof en lijmstof
Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.
STARTOPDRACHT
1 Breekbaar of buigbaar
Een levend takje buigt, maar een dood takje breekt gemakkelijk. Hoe zit dat met een gum?
Je gaat onderzoeken hoe buigzaam of hoe breekbaar een gum is.
Dit heb je nodig:
• een gum
Dit ga je doen:
1 Pak de gum vast met twee handen.
2 Probeer de gum eerst te buigen. Probeer de gum daarna te breken.
a Kun je een gum gemakkelijk buigen?
b Kun je een gum gemakkelijk breken?
c Kraakbeen kun je vergelijken met een gum: een soort bot dat je gemakkelijk kunt buigen.
Geef een voorbeeld van een plek in je lichaam waar kraakbeen zit.
Stevige botten
De botten van je skelet geven stevigheid aan je lichaam. Vooral de buitenkant van het bot is hard, glad en zwaar. Veel botten zijn vanbinnen hol en opgevuld met sponsachtig weefsel. Dit sponsachtig weefsel bevat rood of geel beenmerg. De meeste botten hebben aan de uiteinden sponsachtig beenweefsel (figuur 1).
Onder de microscoop zie je dat beenweefsel bestaat uit beencellen met tussencelstof (figuur 2). De tussencelstof bestaat uit veel kalkstof (ook wel kalkzouten genoemd) en weinig lijmstof. Kalkstof geeft je botten stevigheid. Als botten alleen maar zouden bestaan uit kalkstof, zouden ze snel breken. Lijmstof zorgt ervoor dat botten een beetje kunnen buigen, dus dat ze flexibel zijn. Door het beenweefsel lopen bloedvaten die voedingsstoffen en zuurstof aanvoeren. Daardoor kan een bot groeien en herstellen als het is gebroken.
bloedvaten
kraakbeen sponsachtig beenweefsel
1 Compact en sponsachtig beenweefsel in het opperarmbeen
tussencelstof
beencel uitloper van de beencel
2 Beenweefsel
Beweegbaar kraakbeen
Het skelet bestaat niet alleen uit botten, maar ook uit kraakbeen. Kraakbeen zit op veel plaatsen, zoals in je gewrichten, in je neus en oren en in je wervelkolom. Kraakbeen is lichter dan bot. Kraakbeenweefsel bestaat net als beenweefsel uit cellen met tussencelstof ertussen. De tussencelstof bestaat voor het grootste deel uit lijmstof. Door kraakbeenweefsel lopen in tegenstelling tot beenweefsel geen bloedvaten. De huid vervoert bloed met zuurstof en voedingsstoffen naar het kraakbeen toe. Zo transporteert de huid van je oor bloed naar het kraakbeen eronder. Voedingsstoffen en zuurstof komen hierdoor minder gemakkelijk bij de kraakbeencellen. Daardoor herstelt beschadigd kraakbeen langzaam of niet goed. Er is verschil in beweeglijkheid van kraakbeen. Dit komt door een verschil in de bouw van het weefsel (figuur 3).
• Het kraakbeen in je gewrichten is stevig en glad. Het zit daarom vaak tussen twee bewegende botdelen die tegen elkaar worden gedrukt. Kraakbeen zorgt ervoor dat botten soepel langs elkaar glijden.
• Het kraakbeen van je oorschelp en het puntje van je neus is stevig en elastisch, waardoor het een beetje kan vervormen.
• Het kraakbeen van de tussenwervelschijven van de wervelkolom is stevig en weinig vervormbaar. Het vangt daardoor de schokken van bewegingen op.
1 = kraakbeen in het kniegewricht
2 = kraakbeen van het puntje van je neus
3 = kraakbeen van tussenwervelschijven
3 Drie voorbeelden van kraakbeen
Stoffen in botten aantonen
4 = kraakbeencel
5 = tussencelstof
Door een eenvoudige proef kun je kalkstof en lijmstof in botten aantonen (figuur 4).
Wanneer je een botje in zoutzuur legt en er na een tijdje uithaalt, kun je het botje gemakkelijk buigen. Dit komt doordat de kalkstof oplost en de lijmstof overblijft. Wanneer je een botje in een vlam houdt, verbrandt de lijmstof in het bot en de kalkstof blijft over. Als je dan een beetje kracht zet, breek je het botje zo doormidden.
TIP Scan de QR-code en bekijk dit filmpje als je meer wilt weten over de opbouw van botten.
4 Kalkstof en lijmstof aantonen
Het skelet verandert
De botten van een ongeboren baby bestaan eerst uit kraakbeen. Voor de geboorte wordt het kraakbeenweefsel steeds meer omgezet in beenweefsel (figuur 5). Bij de geboorte bestaat een groot deel van het skelet uit beenweefsel, zoals bij de lange pijpbeenderen. De uiteinden van die botten zijn nog van kraakbeen. A B C D E
toename verbening van skelet kraakbeen bot F G H I voor de geboorte na de geboorte groeischijf
40ste week 1 jaar 1 jaar 4 jaar 4 jaar 17 jaar 15 jaar 18-21 jaar 16-18 jaar 5de week
5 De vorming en groei van pijpbeenderen
Tijdens je groei worden je botten langer. Dit gebeurt vanuit de groeischijven aan de uiteinden van de pijpbeenderen (figuur 6). Groeischijven bestaan uit kraakbeen. De kraakbeencellen blijven zich vermenigvuldigen en veranderen uiteindelijk in beencellen.
Rond je twintigste jaar verbenen de groeischijven en groei je niet meer.
Gedurende je leven neemt de hoeveelheid lijmstof in je botten af en de hoeveelheid kalkstof in je botten neemt toe. Daardoor zijn botten van oudere mensen minder buigzaam en breken ze sneller. Om je botten gezond te houden is het belangrijk om voldoende mineralen (kalk) en vitaminen (vitamine D) met je voeding binnen te krijgen. Ook is het belangrijk om voldoende te bewegen. kraakbeenlaagje van het gewricht bot groeischijf
Kraakbeencellen verbenen en worden bot.
6 Uiteinde pijpbeen met groeischijf
WIST JE DAT?
Bloemkooloren
Beoefenaars van contactsporten, zoals MMA, rugby en worstelen, hebben vaak last van bloemkooloren. Bloemkooloren kunnen ook ontstaan na het zetten van een piercing of een oorbel in het kraakbeen. Bloemkooloren zijn vervormde, bobbelige oren, die lijken op de vorm van bloemkoolroosje. De vervorming ontstaat doordat het kraakbeen van de oorschelp beschadigd raakt. Het bestaande weefsel sterft af en nieuw kraakbeen groeit, maar dit nieuwe kraakbeen is dan bobbelig van vorm.
OPDRACHTEN
2 Stevigheid
Reza Madad, een oud-vechtsporter met bloemkooloren
Als het hard waait zie je hoge bomen heen en weer wiegen. Een boom is behoorlijk buigzaam. Maar als je bij de boom staat en er tegen duwt, zul je merken dat de boom ook heel stevig is. Zo werkt het ook met je botten. Als je op de grond valt, buigen ze een beetje door. Maar als je een deur openduwt, zijn je botten heel stevig.
Hoe komt het dat je botten zo stevig zijn?
● Kalkstof maakt je botten stevig.
● Lijmstof en kalkstof samen maken je botten stevig.
● Lijmstof maakt je botten stevig.
3 Engelse ziekte
Mensen met de Engelse ziekte hebben last van skeletafwijkingen, vertraagde groei en zwakkere botten. Daardoor breken hun botten sneller dan de botten van mensen die de ziekte niet hebben en groeien hun botten soms krom. De Engelse ziekte is een ziekte die ontstaat door een vitamine D-tekort. Je lichaam gebruikt vitamine D om kalk op te nemen en ervoor te zorgen dat botten gaan groeien. De meest voorkomende oorzaak van een vitamine D-tekort is een gebrek aan zonlicht.
Leg uit hoe de Engelse ziekte skeletafwijkingen en zwakkere botten veroorzaakt.
4
Bot en kraakbeen
Kraakbeen zit op veel plaatsen in het lichaam.
a In het schema staan vier delen van het lichaam. Bevat het deel vooral bot of vooral kraakbeen?
kraakbeen
5
b Waar bevindt zich kraakbeen in het gezicht?
Omcirkel de plaatsen in de schedel.
Kraakbeenvissen
Het skelet van kraakbeenvissen, zoals de hamerhaai, bestaat uit kraakbeen.
a Een skelet van kraakbeen heeft voordelen vergeleken met een skelet van botten als je let op de beweeglijkheid van het skelet. Welk voordeel heeft een skelet van kraakbeen voor de hamerhaai?
b Fossielen zijn restanten van organismen die vroeger geleefd hebben en als versteende vorm bewaard gebleven zijn, bijvoorbeeld een skelet. Je ziet bij een menselijk overblijfsel dan geen neus of oren meer, maar wel vaak nog het gebit.
Waarom worden er geen fossielen van haaien gevonden, maar wel fossielen van haaientanden?
6 Kalk in voeding
Meer dan de helft van de vrouwen die in verwachting is, krijgt te weinig kalk binnen met hun voeding.
a Welke gevolgen heeft het tekort aan kalk voor de botten van de zwangere vrouw?
b Welke gevolgen heeft het tekort aan kalk voor de botten van het ongeboren kind?
7 Beenweefsel
Naar: Examen GT/TL 2004-2
Bij een patiënt met de ziekte van Kienböck functioneert het polsgewricht niet goed. Hierdoor ontstaat pijn in dit gewricht, vooral als de hand bewogen wordt. De aandoening ontstaat als één van de handwortelbeentjes te weinig bloed krijgt toegevoerd en dan afsterft.
In de tekening zie je een stukje beenweefsel, gezien door een microscoop.
a Zie je hier een dwarsdoorsnede of een lengtedoorsnede van een stuk bot?
Gebruik hierbij eventueel de vaardigheidskaart Biologische tekening maken.
b Welke letter geeft de plaats aan waar zich een bloedvat bevindt?
letter
c Door het slecht functioneren van het polsgewricht ontstaat slijtage. Vooral het gewrichtskraakbeen wordt dan aangetast.
Noem een functie van het kraakbeen in een gewricht.
8 Flexibele baby
Baby’s zijn ontzettend flexibel en kunnen met gemak hun teen in hun mond steken. Dit komt mede doordat hun botten nog voor een groot deel bestaan uit een bepaald weefsel.
a Welk weefsel is dat?
● beenweefsel
● kraakbeenweefsel
b Kies het juiste woord.
Baby’s hebben in verhouding meer kalkstof | lijmstof in de botten dan ouderen hebben.
9 Samenstelling van bot
Als je ouder wordt, verandert de samenstelling van je botten. In het diagram zie je een grafiek met het percentage kalkstof in je botten.
percentage
kalkstof
leeftijd
Teken een grafiek die de verandering van de hoeveelheid lijmstof in je botten weergeeft. Gebruik hierbij eventueel de vaardigheidskaart Tabellen en diagrammen maken.
10 Terugkijken
Kijk terug op deze paragraaf.
a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?
Noteer 0, – –, –, + of + +. 0 betekent: niets gemaakt. ++ betekent: alles goed.
Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)
1. uitleggen waardoor botten stevig en buigzaam zijn. 2, 3
2. uitleggen waardoor kraakbeen beweeglijk is. 4, 5
3. uitleggen hoe je kalkstof en lijmstof in botten aantoont 6, 7
4. uitleggen hoe de verhouding tussen kraakbeen en bot verandert gedurende je leven. 8, 9
P17
H14, P16
H11, P15
H12
H13,
b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.
TIP Noteer alvast enkele belangrijke begrippen uit deze paragraaf. Die heb je later nodig bij 2.8 Alles in samenhang.
HERHALING EN PLUS
Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.
11 Botbreuken
Oudere mensen lopen bij een val vaker een botbreuk op dan jonge kinderen. Hoe komt dat?
15 Osteoporose
Als mensen ouder worden, worden hun botten brozer. Dit heet osteoporose. Er is dan minder lijmstof aanwezig. Ook neemt de hoeveelheid kalkstof in de botten af. Doordat de botten minder hard zijn, lopen ouderen eerder een botbreuk op.
Het linker bot in het beeld is een gezond bot. Hoe verder naar rechts, hoe ernstiger het bot is aangetast door osteoporose en hoe meer het zijn stevigheid verliest.
a Osteoporose noem je ook wel botontkalking. Leg uit waarom.
b Leg uit waarom mensen met osteoporose snel iets breken.
2.6 Blessures
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• uitleggen hoe blessures ontstaan.
• enkele blessures benoemen.
• uitleggen hoe je in conditie blijft.
• uitleggen hoe je lichamelijke problemen voorkomt.
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:
• Blessures
Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.
STARTOPDRACHT
1 Topsporters geblesseerd
Frenkie de Jong moest in 2024 het EK aan zich voorbij laten gaan vanwege een enkelblessure. Je kent vast wel meer topsporters die niet aan een wedstrijd konden deelnemen door een blessure.
Maak samen een top 3 van blessuregevoelige sporten en de daarbij voorkomende blessures.
Dit heb je nodig:
• A4-papier
• Je mag online extra informatie zoeken.
Dit ga je doen:
1 Noteer de naam van een topsporter midden op het A4’tje. Denk ook aan andere sporten zoals schaatsen, skateboarden, hockey, turnen, bmx'en, tennis, paardrijden, ...
2 Schrijf de antwoorden op de vragen eromheen.
- Welke sport beoefent deze sporter?
- Welke blessure heeft of had deze sporter?
- Welke klachten geeft de blessure?
- Hoelang duurt of duurde het herstel?
- Wat moet je doen of juist niet doen tijdens het herstellen?
3 Bespreek de resultaten in de klas.
Maak met elkaar:
• een top 3 van sporten waarbij de meeste blessures voorkomen;
• een top 3 van blessures die bij die sporten het meeste voorkomen.
THEORIE
Beschadigingen van het lichaam
Bewegen is gezond, maar soms gaat het mis. Je stoot je aan de punt van de tafel en krijgt een blauwe plek. Je verzwikt je enkel op een stoeprand of je scheurt een spier terwijl je over een plas water springt. Bij sporten beweeg je extra veel en daardoor is de kans op blessures groter. Daarom moet je bij veel sporten beschermende kleding dragen, zoals een helm of scheenbeschermers.
Je skelet, gewrichtsbanden, pezen en spieren vormen samen een heel stevige constructie. Toch kan er iets misgaan. Als een bot, spier, pees of gewricht beschadigd raakt, noem je dat een blessure. Blessures ontstaan vaak door overbelasting en snelle onverwachte bewegingen. Bij overbelasting voer je (te) vaak dezelfde beweging uit, waardoor spieren of pezen beschadigd kunnen raken. Als een beschadiging van je lichaam voor klachten zorgt, noem je die beschadiging ook wel letsel
Veel voorkomende blessures
Je kunt verschillende blessures oplopen. Vaak kun je zelf al iets doen om verdere schade te voorkomen.
• Een blauwe plek is een bloeduitstorting. Dit is een beschadiging van bloedvaten onder de huid die vanzelf wegtrekt (figuur 1).
• Een kneuzing is een zwelling waarbij een bult ontstaat en vaak een blauwe plek. Koel de plek minstens 20 minuten. De bloedvaten vernauwen en er hoopt minder bloed op.
• Een verstuiking treedt op wanneer spieren, gewrichtsbanden en pezen te ver uitrekken door een verkeerde beweging. Geef het lichaamsdeel rust en bel je huisarts als je na een uur niet goed kunt staan.
• Bij een ontwrichting, zoals een 'arm uit de kom', is de gewrichtskop uit de gewrichtskom geschoten. Koel het lichaamsdeel om de pijn te verminderen. Ondersteun je arm door een mitella te dragen. Een arts zal de botten weer op zijn plaats zetten.
• Bij een botbreuk zit er een breuk of scheur in het bot. Vaak zie je dit niet aan de buitenkant en alleen op een röntgenfoto (figuur 2). Houd het gebroken lichaamsdeel zo stil mogelijk en ga naar je huisarts of spoedeisende hulp. Als de botten niet goed staan, worden ze rechtgezet en krijg je er gips of een spalk omheen. Deze houden je botten op hun plaats, zodat ze goed kunnen aangroeien.
1 Een ‘blauwe’ plek krijgt verschillende kleuren.
2 Een botbreuk
TIP Scan de QR-code en bekijk het filmpje over het herstel van een botbreuk.
Je conditie op peil houden
Je conditie geeft aan hoe fit je bent. Het gaat dan over je uithoudingsvermogen in combinatie met spierkracht, lenigheid en snelheid. Er zijn verschillende manier om je conditie op peil te houden.
• Regelmatig bewegen. Beweeg elke dag minimaal een half uur actief, bijvoorbeeld door te fietsen, wandelen of sporten.
• Gevarieerd voedsel. Eet genoeg groenten, fruit, volkoren producten en eiwitten. Vermijd te veel suiker en junkfood (figuur 3).
• Voldoende slaap. Slaap 8 tot 10 uur per nacht om goed te herstellen.
• Genoeg water drinken. Drink dagelijks 1,5 tot 2 liter water.
• Ontspannen. Neem tijd voor jezelf om stress te verminderen. Dat is goed voor je hart en herstel.
• Gezondheidscontroles. Ga regelmatig naar de tandarts voor controles. Je gebit is belangrijk voor het verteren van voedsel.
Lichamelijke problemen voorkomen
Het voorkomen van blessures en letsel is beter dan het behandelen ervan. Veel mensen hebben lichamelijke problemen doordat ze te weinig bewegen en een verkeerde lichaamshouding hebben. Zorg voor minimaal één uur per dag lichte beweging en drie keer per week intensieve beweging (figuur 4).
4 Beweegrichtlijnen van het Kenniscentrum Sport & Bewegen
3 Gevarieerd eten met hulp van de Schijf van Vijf
TIP Scan de QR-code en kijk voor meer beweegtips naar het filmpje.
Sta of zit niet te lang in dezelfde houding. Dat is belangrijk voor een goede lichaamshouding. Beweeg dus tussen het leren of het gamen door. Voorkom daarbij een ingezakte houding als je zit en staat. Als je hoofd, nek en wervelkolom één lijn vormen zit je netjes rechtop. Houd daarbij je kin een klein beetje omhoog en span je buikspieren licht aan (figuur 5).
Veel sportblessures kun je voorkomen door voldoende te trainen en van tevoren je spieren rustig op te warmen tijdens een warming-up (figuur 6). Begin je training rustig en bouw dan de training op. Belast je spieren dus niet meteen te zwaar. Ook is het belangrijk om kleding en schoenen te dragen die geschikt zijn voor jouw sport (figuur 7).
5 Zorg voor een goede lichaamshouding.
WIST JE DAT?
Vrouwenvoetbal
Wist je dat vrouwen die voetballen meer kans hebben op knieblessures dan mannen die voetballen? Vrouwen hebben bredere heupbeenderen dan mannen en hierdoor staat het bovenbeen in een andere hoek op de knie. Ook beïnvloeden hormonen de stabiliteit van de knieën. Vrouwen hebben daardoor vaker last van knieblessures, zoals een gescheurde kruisband. Het is voor vrouwen dus nog belangrijker om de knie- en heupspieren te versterken en de juiste techniek te gebruiken.
6 Warming-up
7 Goede sportschoenen zijn belangrijk.
Vivianne Miedema in duel
OPDRACHTEN
2 Kans op een blessure
De kans op een blessure is in de ene situatie groter dan in de andere situatie. Hoe groot is de kans op een blessure in de volgende situaties?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
grote kans op blessure kleine kans op blessure
5 kilometer meewandelen met de avondvierdaagse ● ●
zonder warming-up 1 kilometer sprinten ● ● invallen tijdens een volleybalwedstrijd terwijl je niet wekelijks volleybalt ● ●
na je eigen wedstrijd nog een wedstrijd mee voetballen met het andere team omdat zij te weinig spelers hebben ● ●
3 Springersknie
Veel verspringers krijgen een blessure die ‘springersknie’ wordt genoemd. De onderzijde van de knieschijf doet dan pijn en is gezwollen. De blessure ontstaat door overbelasting van een pees. Deze pees verbindt de bovenste dijspier via de knieschijf met het scheenbeen.
a Kleur de plek in waar de overbelaste pees zich bevindt.
b Met welk cijfer wordt de knieschijf aangegeven?
cijfer
c Uit welk weefsel bestaat de knieschijf?
● beenweefsel
● bindweefsel
● kraakbeenweefsel
● spierweefsel
bovenste dijspier 1 2
4
Verschillende blessures
Lees de beschrijvingen van blessures. Welke blessure hoort erbij?
Kies uit: blauwe plek | blessure | ontwrichting | verstuiking
1 Beschadiging van het lichaam door beweging, val of botsing: .
2 Tijdelijk uitrekken van spieren, gewrichtsbanden en pezen van een gewricht: .
3 De kop schiet uit de kom van het gewricht en gaat niet meer terug:
4 Beschadiging van de huid en bloedvaten onder de huid:
5 Knieblessure
Je ziet een röntgenfoto van een knie (links) en een MRI-scan van een knie (rechts). Op een röntgenfoto zie je vooral de botten goed. Op een MRI-scan zie je botten én zachtere weefsels, zoals spieren, banden en pezen.
a Als een sporter een knieblessure oploopt, maken artsen regelmatig een MRI-scan na een röntgenfoto.
Met welke reden zou een arts ook een MRI-scan willen maken bij een blessure aan het kniegewricht?
b Welke onderdelen zie je op de röntgenfoto?
■ dijbeen
■ heupbeen
■ hielbeen
■ kuitbeen
■ scheenbeen
Hoeveel beweeg jij?
Door te bewegen houd je je botten en je spieren sterk en gezond. Het is dan ook belangrijk dat je naast sporten ook voldoende ‘gewoon’ beweegt.
Je gaat bijhouden hoeveel jij beweegt op een dag.
Dit ga je doen:
1 Kies een dag waarop je deze opdracht uitvoert.
2 Houd deze dag bij hoeveel je beweegt. Bijvoorbeeld 5 minuten wandelen naar de supermarkt of 15 minuten fietsen naar school. Als je een stappenteller hebt, kun je deze dag je stappen bijhouden.
3 Noteer je gegevens in de tabel.
Activiteit. Welke activiteit heb je ondernomen? Bijvoorbeeld wandelen of fietsen. Doel. De reden van de activiteit. Was je op weg naar school of naar een vriend of vriendin?
Duur. De tijdsduur van de activiteit.
Eenmalig of dagelijks. Was deze activiteit eenmalig of komt deze activiteit dagelijks voor?
Bereken de totale tijd en het totale aantal stappen dat je gezet hebt.
a Hoe lang heb jij op deze dag bewogen?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.
b Beweeg jij voldoende volgens de Beweegrichtlijnen van het Kenniscentrum Sport & Bewegen?
Kijk naar hoelang je beweegt. Leg je antwoord uit. Bespreek je antwoord in een tweetal.
TIP Kijk nog eens naar figuur 4.
c Als je minder beweegt, hoe kun je meer beweging in je dag inbouwen? En als je voldoende beweegt, hoe kun je ervoor zorgen dat je dit elke dag doet?
Bespreek je antwoord in een tweetal.
7 Advies
Tom zit in de derde klas en fietst elke dag naar school. Hij eet gevarieerd met veel groenten en fruit. Hij drinkt ook dagelijks voldoende water en gaat jaarlijks naar de tandarts voor controles. Tom merkt dat hij zich vaak gestrest voelt door schoolwerk. Hij slaapt gemiddeld zes uur per nacht.
a Wat kun je Tom adviseren om zijn conditie verder te verbeteren?
Geef minstens twee adviezen.
b Waarom zal voldoende slapen goed zijn voor Toms botten en spieren?
8 Warming-up
Een warming-up is een serie rustige bewegingen waarmee je je lichaam voorbereidt op een training of sportwedstrijd.
a Wat gebeurt er in je lichaam tijdens de warming-up?
■ Er komt meer bloed in je spieren.
■ Er komt minder bloed in je hersenen.
■ Je gaat sneller en dieper ademhalen.
■ Je hart gaat sneller kloppen.
■ Je lichaamstemperatuur gaat omhoog.
■ Je spieren maken extra spiercellen aan.
b Wat is het nut van een warming-up voordat je gaat sporten?
c Geef twee voorbeelden van een oefening tijdens een warming-up.
9 Starten met hardlopen
Mia wil beginnen met hardlopen. Hoe kan ze blessures voorkomen?
Geef twee adviezen.
10 Terugkijken
Kijk terug op deze paragraaf.
a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?
Noteer 0, – – , –, + of + +. 0 betekent: niets gemaakt. ++ betekent: alles goed.
Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)
1. uitleggen hoe blessures ontstaan. 2, 3
2. enkele blessures benoemen. 4, 5
3. uitleggen hoe je in conditie blijft. 6, 7
4. uitleggen hoe je lichamelijke problemen voorkomt. 8, 9
H13, P16
H11, P15
H14, P17
H12
b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.
TIP Noteer alvast enkele belangrijke begrippen uit deze paragraaf. Die heb je later nodig bij 2.8 Alles in samenhang.
HERHALING EN PLUS
Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.
11 Röntgenfoto
Bekijk de afbeelding. Deze röntgenfoto is gemaakt nadat twee sporters hard tegen elkaar zijn gebotst. Bij één van de twee doet de schouder veel pijn.
a Welke blessure zie je hier?
● botbreuk van het sleutelbeen
● kneuzing van de ribben
● schouder uit de kom
b Wat moet de sporter met deze blessure doen?
● aan de kant gaan zitten om te rusten
● koelen met een coolpack tot de pijn weg is
● naar een (huis)arts of spoedeisende hulp
Meniscusoperatie
In elke knie zitten twee kraakbeenschijven. Zo’n kraakbeenschijf heet een meniscus. De meniscussen zorgen ervoor dat de twee botten van je gewricht niet te hard tegen elkaar drukken als je springt. Op de foto zie je een stukje meniscus. Met een endoscoop kijkt de arts in het kniegewricht. Als je veel of lang pijn in je knie hebt door je meniscus word je aan je meniscus geopereerd. De chirurg laat het onbeschadigde deel van de meniscus zoveel mogelijk zitten.
Waarvoor laat een chirurg bij een operatie het onbeschadigde deel van de meniscus zoveel mogelijk zitten?
● omdat anders het kniegewricht niet meer volledig kan buigen en strekken
● omdat de benen anders een verschillende lengte krijgen
● om te voorkomen dat het kraakbeen op het uiteinde van het dijbeen en scheenbeen te snel slijt
● om te voorkomen dat de kruisbanden uitrekken
2.7 Aanpassingen aan de leefomgeving
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• uitleggen hoe dieren hun vorm behouden in verschillende leefomgevingen.
• uitleggen hoe gewervelde dieren zich voortbewegen.
• uitleggen hoe ongewervelde dieren zich voortbewegen.
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:
• Voortbeweging
Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
STARTOPDRACHT
1
Leven in een andere omgeving
Het menselijk lichaam is zo gebouwd dat het past bij de omgeving waarin we als mensen leven. Je kunt prima op blote voeten rondlopen, zeker in de zomer en met een beetje training ook in de winter. Het lichaam is minder goed gebouwd om te overleven in andere delen van de wereld. Zo is het in de woestijn overdag veel te warm om op blote voeten te lopen. Onze voeten zouden verbranden. Op de Noordpool zouden onze voeten juist bevriezen. En ook in het water zouden we het niet lang volhouden, want onze voeten zijn niet gemaakt om lang te zwemmen. Welke aanpassingen aan hun voeten hebben mensen nodig om op verschillende plaatsen zo goed mogelijk te kunnen voortbewegen?
Dit heb je nodig:
• flinke dosis creativiteit en inbeeldingsvermogen
Je mag online extra informatie zoeken.
a Kies één van de drie leefomgevingen: woestijn, de zee of de Noordpool.
b Geef een beschrijving van de abiotische leefomgeving.
TIP Abiotisch betekent niet-levend.
c Door welke eigenschappen van jouw voeten kun je in die leefomgeving niet goed bewegen?
d Welke aanpassingen kun je doen aan je voeten om in die omgeving wel goed te kunnen bewegen?
e Leg uit waarom je juist die aanpassing wilt doen en waarom het je helpt om te kunnen bewegen.
THEORIE
Lichaamsvorm past bij de omgeving
Gewervelde dieren hebben allemaal een inwendig skelet met een wervelkolom. Als ze dat niet zouden hebben, zouden ze eruitzien als een pudding. Zonder skelet is er geen enkele ondersteuning. Toch hebben niet alle dieren een skelet.
Gewervelde dieren hebben een inwendig skelet dat is opgebouwd uit botten. Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren horen bij de gewervelde dieren (figuur 1). Zij hebben naast een wervelkolom ook ribben en een schedel. De meeste groepen gewervelden hebben ledematen, zoals poten, vinnen of vleugels. Slangen hebben geen ledematen.
skelet van een slang
skelet van een vliegend zoogdier skelet van een lopend zoogdier 1 Gewervelde dieren
skelet van een vis
skelet van een zwemmend zoogdier
skelet van een vogel
Dieren zonder wervelkolom zijn ongewervelde dieren Maar sommige ongewervelde dieren hebben wel een inwendig of uitwendig skelet. Inktvissen hebben een inwendig skelet in de vorm van een schelp in het lichaam (figuur 2). Het lichaam van ongewervelde waterdieren behoudt zijn vorm door de druk van het water. Sommige dieren zoals kwallen, regenwormen en naaktslakken zijn stevig doordat ze veel water in hun lichaam opnemen (figuur 3). Je kunt hun lichaam vergelijken met een ballon gevuld met water.
2 Skelet van een inktvis
3 Ongewervelde dieren: kwal, regenworm en naaktslak
Bij sommige dieren zit de ondersteuning aan de buitenkant van hun lichaam. Ze hebben een uitwendig skelet of exoskelet. Het exoskelet van weekdieren bestaat vooral uit kalk, zoals een schelp (figuur 4). Insecten hebben een exoskelet van chitine (figuur 5). Kreeftachtigen hebben een exoskelet van chitine en kalk (figuur 6). Een exoskelet geeft stevigheid aan het lichaam. Het beschermt als een pantser tegen natuurlijke vijanden. Een exoskelet groeit niet mee met een dier en daardoor vervellen insecten en kreeftachtigen.
4 Weekdier met een exoskelet van kalk, bijvoorbeeld een mossel
5 Insect met een exoskelet van chitine
Aanpassingen van gewervelde dieren
6 Kreeftachtige met een exoskelet van kalk en chitine
Lopende zoogdieren zetten allemaal hun poten op de grond. Aan de botten in hun poten en hun voetafdruk is te zien dat ze dat op verschillende manieren doen.
• Hoefgangers, zoals paarden, koeien en gazelles, raken alleen met de toppen van de tenen (of met één teen) de grond (figuur 7a). De kootjes eindigen in een hoef. De dieren kunnen zich daarmee goed afzetten tegen een harde ondergrond. De middenhands- en middenvoetsbeentjes zijn heel lang. Daardoor hebben ze lange poten, waarmee ze grote stappen nemen en snel kunnen bewegen.
• Teengangers, zoals honden en katten, raken de grond met hun kootjes (figuur 7b) en hebben daardoor weinig contact met de ondergrond. De poten zijn in verhouding lang, waardoor teengangers hard kunnen rennen.
• Zoolgangers, zoals beren en ratten, raken met de hele voetzool de grond (figuur 7c). Ze zakken daardoor niet snel weg in een zachte bodem en glijden ook niet snel uit op een gladde ondergrond. Zoolgangers zijn meestal geen snelle dieren, maar ze kunnen zich wel goed afzetten en iets vastgrijpen.
a Hoefganger b Teenganger c Zoolganger
7
De meeste vogels kunnen vliegen. Als ze toch ergens op hun poten staan, lopen of zwemmen dan zie je dat ook hun poten goed aangepast zijn aan hun leefomgeving. Een buizerd en een uil zijn roofvogels. Zij grijpen met hun sterke klauwen hun prooi vast. Deze klauwen bevatten sterke tenen met daaraan scherpe nagels (figuur 8a). Reigers en flamingo’s staan vaak in ondiep water. Zij hebben lange poten en gedeeltelijke zwemvliezen aan hun tenen. Hierdoor kunnen zij stabiel in ondiep water staan (figuur 8b). Eenden en zwanen hebben zwemvliezen tussen hun tenen om goed te kunnen zwemmen (figuur 8c).
a Klauwen
8
b Lange poten en gedeeltelijke zwemvliezen
Voortbewegen van ongewervelde dieren
c Zwemvliezen
Ongewervelde dieren hebben geen botten. Toch kunnen ze zich door spierbewegingen wel voortbewegen. Vlooien springen met krachtige achterpoten (figuur 9) en bijen vliegen door hun vleugels snel op en neer te bewegen. Wormen kruipen bijvoorbeeld door hun spieren samen te trekken en te ontspannen. Slakken glijden met behulp van spieren in hun voet en slijm. Kwallen bewegen hun spieren, waardoor ze zich met hun lichaam afzetten tegen het water. En eencellige organismen, zoals pantoffeldiertjes, gebruiken trilhaartjes om te bewegen.
9 Een vlo
WIST JE DAT?
Leven in een luchtbel
Een waterspin leeft onder water. Hij leeft in een soort luchtbel die hij zelf heeft gemaakt. De waterspin bouwt tussen waterplanten een web van spinrag (zie figuur). Daarna neemt de spin bij iedere duik lucht mee tussen de haartjes op zijn lijf. De spin vult zo zijn web met lucht vanaf het wateroppervlak. Het web is nu een soort tunnel gevuld met lucht. Hierin kan de waterspin zich onder water voortbewegen en zelfs prooien vangen. Hij hoeft dus niet meer naar de oppervlakte om adem te halen.
OPDRACHTEN
2 Lichaamsvorm
Dieren herken je aan hun vorm. Een skelet is belangrijk voor deze vorm. Waaraan danken de volgende dieren hun vorm?
Zet een kruisje in de juiste kolom. inwendig skelet uitwendig skelet geen skelet kip
3 Kip
Vogels zijn gewervelde dieren. Ze hebben dus een skelet waarvan bijna alle onderdelen vergelijkbaar zijn met het skelet van de mens.
In de tekening zie je het skelet van een kip.
Hoe heten de skeletdelen P, R, S en T bij de mens?
P = R = S = T =
4 Manier van lopen
Hier zie je een tekening van het skelet van een hond.
a Is de hond een zoolganger, een teenganger of een hoefganger?
● hoefganger
● teenganger
● zoolganger
b Welk dierspoor hoort bij het skelet?
● spoor A
● spoor B
● spoor C
Drassige weide
In het voorjaar gaan koeien vanuit de stal vaak naar buiten, de wei in. Als het veel heeft geregend en het weiland erg drassig is, houdt de boer de koeien langer op stal staan. Koeien zijn hoefgangers.
a Waarom blijven de koeien langer op stal staan als het weiland drassig is?
b Stel dat koeien zoolgangers waren geweest.
Zouden koeien dan beter of juist minder goed op een drassig weiland kunnen lopen?
Leg je antwoord uit.
6 Hoe bewegen ongewervelden?
Ongewervelde dieren bewegen zich op verschillende manieren. In de theorie staan al een aantal voorbeelden. In deze opdracht gaan jullie op zoek naar meer voorbeelden.
Jullie maken een kwartetspel over de voortbeweging van ongewervelde dieren. Het kwartetspel bestaat uit verschillende setjes van vier kaarten.
Dit heb je nodig:
• setje van vier blanco kaarten of de knipbladen achter in het boek
• schaar en lijm
• tekenspullen
Dit ga je doen:
1 Werk in een tweetal.
2 Elk tweetal maakt één kwartet (set van vier kaarten).
3 Kies een manier van voortbewegen: kruipen, lopen, zwemmen, vliegen, springen of bewegen met trilharen. Stem jullie keus met de klas en de docent af.
4 Kies vier diersoorten die zich op die manier voortbewegen. Maak daar een kwartet van. Bijvoorbeeld: je kiest 'kruipen' als manier van voortbewegen. Je kwartet 'kruipen' krijgt vier kaartjes met deze dieren: worm, rups, naaktslak, zee-egel.
5 Zoek online namen en afbeeldingen bij elk dier op.
6 Teken of plak een afbeelding van elk dier op het kwartet.
7 Is jullie kwartet klaar? Wissel dan jullie kaartjes uit met een ander tweetal. Controleer elkaars kwartet.
8 Kloppen de kwartetten en zijn andere tweetallen ook klaar? Speel het kwartetspel dan met elkaar.
7 Verschillende manieren van voortbewegen
Koudbloedige dieren hebben dezelfde temperatuur als hun omgeving. Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur. Spieren werken het best bij een bepaalde temperatuur. Als de temperatuur hoger of lager is, dan werken de spieren minder optimaal.
a Koudbloedige dieren bewegen zich minder snel bij een buitentemperatuur van 2 graden Celsius dan bij een buitentemperatuur van 20 graden Celsius. Hoe kun je dit verklaren?
b Wat is de invloed van de buitentemperatuur op de spieren van warmbloedige dieren?
8 Ideale leefomgeving
De ene leefomgeving is heel droog, de andere heel nat.
In welke leefomgeving kunnen deze dieren het beste leven?
TIP Op de foto zie je een savanne.
bosgebied met veel drassige delen
bosgebied met droge en drassige delen bruine beer
savanne
Gibbons
Gibbons zijn mensapen. Ze zijn uitstekend aangepast aan het leven in de bomen in de oerwouden van Zuidoost-Azië. Als ze van tak naar tak slingeren, zie je dat gibbons erg lange armen hebben. In de afbeelding van het skelet zie je de verhouding tussen de romp, armen en benen.
a Je ziet dat de armen en vingers van gibbons heel lang zijn. Welke voordelen geeft dat?
10
b Stel dat mensen net zulke lange armen hebben als gibbons. Die eigenschap heeft voor- en nadelen. Noem een voordeel en een nadeel.
Terugkijken
Kijk terug op deze paragraaf.
a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?
Noteer 0, – –, –, + of + +. 0 betekent: niets gemaakt. ++ betekent: alles goed.
Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)
1. uitleggen hoe dieren hun vorm behouden in verschillende leefomgevingen.
2, 3, 9
2. uitleggen hoe gewervelde dieren zich voortbewegen. 4, 5
3. uitleggen hoe ongewervelde dieren zich voortbewegen. 6, 7, 8
H11, P15, P16
H12, H14, P17
H13
b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.
TIP Noteer alvast enkele belangrijke begrippen uit deze paragraaf. Die heb je later nodig bij 2.8 Alles in samenhang.
HERHALING EN PLUS
Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.
11
Gazelles
Gazelles leven op de savanne. Ze zijn een prooi voor verschillende roofdieren die op ze jagen.
Een gazelle is een hoefganger. Welk voordeel heeft dat?
15 Het snelste zoogdier
Het jachtluipaard of de cheeta haalt een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur. Hij kan die snelheid in drie seconden bereiken. De cheeta volgt de zigzaggende prooi op de voet. Zijn hele lichaam is gebouwd om dat mogelijk te maken. Ook zijn gedrag is aangepast, zodat hij met succes kan jagen.
Door bepaalde lichaamskenmerken is de cheeta succesvol tijdens de jacht. Kijk hiervoor goed naar de twee foto’s.
Welke lichaamskenmerken zijn gunstig voor de cheeta tijdens de jacht?
■ buigzame wervelkolom
■ grote borstkas met grote longen
■ grote neusgaten
■ lange, dikke staart
■ soepele schouders
EXAMENOPGAVEN
Bij deze paragraaf kun je oefenen met een eindexamenopgave. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Reuzenreptiel gaat maken.
2.8 Alles in samenhang
TERUG NAAR HET GROTE PLAATJE
1 Stevigheid en bewegen
Dit hoofdstuk hangt samen met twee andere hoofdstukken. Daarnaast bevat het vier hoofdpunten. In paragraaf 1 heb je dit al gezien in het 'grote plaatje'. Je vat nu samen wat je hierover hebt geleerd.
a Wat heb je geleerd over de samenhang tussen Stevigheid en bewegen en andere hoofdstukken?
Noteer je antwoorden in de vakjes.
H9 Ademhalen en verbranden: energie
H1 Leven: cellen
b Wat heb je over elk hoofdpunt geleerd?
Noteer je antwoorden in de vakjes.
Kijk terug naar paragraaf 2 en 5.
Een skelet geeft een lichaam vorm.
Kijk terug naar paragraaf 3, 4 en 6.
Botten en spieren zorgen voor beweging.
Kijk terug naar paragraaf 5.
Botten en kraakbeen bevatten cellen.
Kijk terug naar paragraaf 2 en 7.
Vorm en leefomgeving passen bij elkaar.
c Je hebt in paragraaf 1 antwoord gegeven op de grote vraag van dit hoofdstuk: Hoe blijven organismen in vorm?
Wat is nu je antwoord op de grote vraag?
Kijk nog even terug naar je antwoord in paragraaf 1. En kijk ook naar je antwoorden bij opdracht a en b.
VERDER OEFENEN
Maak online de kennistoets en de proeftoets bij dit hoofdstuk.
2.9 Examenopgaven
Maak de eindexamenopgave bij paragraaf 7. Met eindexamenopgaven oefen je de stof op examenniveau en wen je aan de vraagstelling van het eindexamen. Gebruik hierbij de vaardigheidskaart Examenopgaven maken. Kijk achter in deze paragraaf voor de hints bij elke opgave.
AANPASSINGEN AAN DE LEEFOMGEVING
1 Reuzenreptiel
Uit: Examenbundel Biologie vmbo-gt/mavo 2024-2025, p. 21
Uit de bouw van het skelet van poten van uitgestorven dieren kan men afleiden of de dieren op het land of in het water geleefd hebben. Zo wijst het skelet van een poot van Bèr (zie onderstaande afbeelding) erop dat deze in het water leefde. Uit het skelet van een andere reuzenreptiel, een dinosauriër, leidt men af dat dit dier een landdier geweest moet zijn.
skelet van poot van Bèr
0 0,5 1m
skelet van een dinosauriër
Hier is ook het skelet van een dinosauriër afgebeeld.
Is een dinosauriër een hoefganger, een teenganger of een zoolganger?
● een hoefganger
● een teenganger
● een zoolganger
HINTS BIJ EINDEXAMENOPGAVEN
Aanpassingen aan de leefomgeving
• Reuzenreptiel: Let op het onderste deel van de poten van de dinosauriër.
Vi·vo - ik leef; levend
Bij biologie leer je over alles wat leeft. Over hoe planten, dieren en mensen in elkaar zitten én hoe zij met elkaar samenleven. Ook jij leeft. Dus biologie gaat ook over jou. Met Vivo kom je alles te weten over het leven in jou en om jou heen.